9

Het kleine meisje Alba

Alba werd rechtop geboren, wat een teken van geluk is. Grootmoeder Clara onderzocht haar rug en ontdekte een stervormig vlekje, het teken van mensen, die zijn voorbestemd het geluk te vinden. ‘Om dit meisje hoeven we ons geen zorgen te maken. Het zal geluk hebben en gelukkig zijn. Bovendien zal ze een mooie huid krijgen, want dat zit in de familie, ik op mijn leeftijd heb nog geen rimpels en nooit een pukkeltje gehad,’ verklaarde Clara de tweede dag na de geboorte. Daarom deden ze geen moeite het meisje op het leven voor te bereiden, omdat de sterren zich hadden aaneengeschaard om haar zoveel goede gaven te schenken. Haar sterrenbeeld was Leeuw. Haar grootmoeder trok haar horoscoop en noteerde haar lotsbestemming met witte inkt op zwart papier in een album waar ze ook wat eerste plukjes groenig haar inplakte, stukjes van de nageltjes, afgeknipt na de geboorte en verschillende opnamen, die haar toonden zoals ze was: een buitengewoon klein wezentje, bijna kaal, gerimpeld en bleek, en als enig teken van menselijke intelligentie een paar glimmende zwarte ogen, met een vroegrijpe uitdrukking. Haar echte vader had ook zulke ogen. Haar moeder wilde haar Clara noemen, maar haar grootmoeder was er tegen de voornamen te herhalen want dat gaf verwarring in haar schrift met dagboekaantekeningen. Ze zochten voornamen in het synoniemen-woordenboek en daar vonden ze haar naam als laatste van een hele rij woorden die allemaal licht betekenden. Jaren later maakte Alba zich zorgen over het feit dat als zij een dochter zou krijgen, er geen woord met dezelfde betekenis zou zijn dat als naam kon dienen, maar Blanca kwam op het idee vreemde talen te gebruiken waardoor er een grotere keus zou zijn.

Bijna was Alba om drie uur ’s middags in de woestijn in een treinwagon geboren, wat voor haar horoscoop fataal zou zijn geweest. Gelukkig lukte het haar nog een paar uur in de buik van haar moeder te blijven zitten en zo slaagde zij erin, in het huis van haar grootouders ter wereld te komen, precies op de dag, het uur en de plaats die het beste waren voor haar horoscoop. Haar moeder kwam onaangekondigd aan bij het grote huis op de hoek, met verwarde haren, onder het stof en met zware kringen onder haar ogen, voorovergebogen door de weeën, waarmee Alba zich naar buiten duwde. Wanhopig klopte ze aan en toen ze open deden stormde ze als een waterhoos rechtstreeks naar het naaiatelier, waar Clara net vol liefde het laatste jurkje voor haar kleindochter afmaakte. Daar zakte Blanca na haar lange reis in elkaar, zonder uitleg te kunnen geven, omdat haar buik met een diepe, gorgelende zucht leegliep en ze voelde hoe al het water van de wereld met een wild geluid tussen haar benen wegstroomde. Op het roepen van Clara kwam het personeel aanrennen en ook Jaime, die in die periode steeds thuis was en om Amanda heen draaide. Ze brachten haar naar Clara’s slaapkamer en terwijl ze haar op het bed legden en de kleren van haar lijf trokken, kwam het kleine meisje Alba naar buiten. Haar oom Jaime, die bij een paar geboorten in het ziekenhuis had geholpen, greep haar met zijn rechterhand stevig bij haar billen en met de vingers van zijn linkerhand tastte hij in het duister om de navelstreng die om de nek van het kindje zat en haar kon verstikken, eraf te halen. Ondertussen duwde Amanda, die op het lawaai was komen aanrennen, met alle kracht op Blanca’s buik. Clara boog zich ondertussen over het lijdende gezicht van haar dochter en hield haar een theezeefje voor met een met ether besprenkelde doek. Alba kwam snel. Jaime haalde de navelstreng van haar nek, hield haar ondersteboven en met twee luide klappen wijdde hij haar in in het lijden van het leven en in de ademtechniek. Amanda, die had gelezen over de gewoonten bij Afrikaanse stammen en die voor de terugkeer naar de natuur was, pakte het pasgeboren kindje van hem af en legde het liefdevol op de warme moederbuik, waar het troost vond na de geboorte. Moeder en dochter rustten wat, naakt en dicht tegen elkaar aan, terwijl de anderen de sporen van de geboorte uitwisten en met het verwisselen van de schone lakens en de eerste luiers bezig waren. Door de algemene opwinding lette niemand op de kastdeur die op een kier stond, en van waaruit de kleine Miguel, verlamd van angst het tafereel gadesloeg, waarna voorgoed het beeld in zijn herinnering stond gegrift van deze reuzenballon met aderen en een vooruitspringende navel waaruit dat paarsige wezentje was gekomen, gewikkeld in vreselijk blauwige darmen.

Alba werd bij de burgerlijke stand en in de parochie ingeschreven onder de Franse achternaam van haar vader, maar ze gebruikte hem later nooit omdat die van haar moeder gemakkelijker te spellen was. Haar grootvader, Esteban Trueba, was het hier niet mee eens, omdat, zoals hij altijd bij iedere gelegenheid placht te zeggen, hij heel veel moeite had gedaan om haar een bekende vader te bezorgen met een achtenswaardige achternaam zodat ze niet die van haar moeder hoefde te gebruiken, alsof ze een produkt van schande en zonde was. Hij kon het ook niet verkroppen dat het rechtmatig vaderschap van de graaf werd betwijfeld, en hij bleef hopen, tegen alle logica in, dat vroeg of laat de Franse elegance bij zijn stille, onhandige kleindochter naar buiten zou komen. Ook Clara bracht het niet meer ter sprake, tot de dag, veel later, dat ze het kleine meisje tussen de vervallen beelden in de tuin zag spelen en ze bemerkte dat ze op niemand van de familie leek en helemaal niet op Jean de Satigny.

‘Van wie heeft ze toch die vroegwijze ogen?’ vroeg de grootmoeder.

‘Die ogen heeft ze van haar vader,’ antwoordde Blanca verstrooid.

‘Pedro Tercero García, neem ik aan,’ zei Clara.

‘Natuurlijk,’ knikte Blanca.

Het was de enige keer dat er in intieme familiekring over Alba’s afkomst werd gesproken, want omdat Jean de Satigny uit hun leven was verdwenen, was het absoluut onbelangrijk, zoals Clara opschreef. Ze hoorden niets meer van hem en niemand deed moeite zijn verblijfplaats te vinden, niet eens om Blanca’s situatie te legaliseren; zij had niet de vrijheid van een ongetrouwde vrouw maar wel de beperkingen van een echtgenote, zij het zonder man. Alba kreeg nooit een afbeelding van de graaf te zien, want haar moeder stroopte het hele huis af tot ze alle foto’s, inclusief die waarop ze aan zijn arm liep op haar trouwdag, had vernietigd. Ze had zich voorgenomen de man met wie ze was getrouwd te vergeten en te doen of hij nooit had bestaan. Ze sprak niet meer over hem en gaf ook geen verklaring voor haar vlucht uit hun gemeenschappelijk huis. Clara, die negen jaar stom was geweest, kende het voordeel van zwijgen, ze stelde dus geen vragen en hielp mee de herinnering aan Jean de Satigny uit te wissen. Tegen Alba zeiden ze dat haar vader een edele, verstandige en voorname heer was geweest, die het ongeluk had gehad in de woestijn van het Noorden te sterven aan de koorts. Het was een van de weinige leugens die ze in haar jeugd moest slikken want wat de rest betrof hield ze nauw contact met de prozaïsche waarheid van het bestaan. Haar oom Jaime nam het op zich de mythe over de kinderen die uit de kool komen of met de ooievaar worden gebracht, uit de wereld te helpen en haar oom Nicolás deed hetzelfde met de Drie Koningen, feeën en spoken. Alba had nachtmerries waarin ze de dood van haar vader zag. Ze droomde van een mooie, jonge man, gekleed in het wit, met witte lakschoenen aan en een strohoed op, wandelend door de woestijn in de felle zon. In haar droom werden de passen van de wandelaar steeds kleiner, hij wankelde, kwam telkens langzamer vooruit, struikelde en viel, stond op en viel weer neer, uitgeput door hitte, koorts en dorst. Hij sleepte zich op zijn knieën nog een stukje voort door het gloeiend hete zand, tot hij ten slotte bleef liggen in de eindeloze, witte duinen en er boven zijn levenloze lichaam roofvogels rondcirkelden. Ze had dit zo vaak gedroomd dat ze verrast was toen ze vele jaren later naar het plaatselijke lijkenhuis moest om het lijk van de man te identificeren die ze voor haar vader hield. Alba was toen een dapper meisje, een durfal, gewend aan calamiteiten, dus ging ze er alleen heen. Ze werd ontvangen door een assistent in een witte jasschort, hij leidde haar door de lange gangen van het oude gebouw tot ze bij een grote, koude, grijs geverfde zaal kwamen. De man met de witte jasschort opende een reusachtige koelkast en trok er een blad uit met een opgezet, oud, blauw aangelopen lichaam erop. Alba bekeek het aandachtig, zonder enige gelijkenis te ontdekken met de man uit haar steeds terugkerende droom. Hij leek haar een doorsnee type met het uiterlijk van een postbode. Ze keek naar zijn handen, die waren niet van een edel, verstandig en voornaam heer, maar van een man die niets interessants had te vertellen. Maar zijn papieren toonden onweerlegbaar aan dat het blauwige, droevige lijk Jean de Satigny was, die niet was doodgegaan aan de koorts in de goudkleurige duinen van een kinderdroom, maar gewoon als oude man aan een hartaanval was gestorven toen hij de straat overstak. Maar dat gebeurde allemaal veel later. Tijdens Clara’s leven was het grote huis op de hoek nog een afgesloten wereld, waarin Alba beschermd en geborgen opgroeide, beschermd zelfs tegen haar eigen nachtmerries.

Alba was nog geen twee weken oud toen Amanda het grote huis op de hoek verliet. Ze was weer op krachten gekomen en het kostte haar geen moeite te raden wat Jaime in zijn hart begeerde. Ze pakte haar broertje en ging weg zoals ze was gekomen, geruisloos en zonder beloften. Ze verloren haar uit het oog en de enige, die haar had kunnen zoeken, wilde dat niet doen om zijn broer niet te kwetsen. Bij toeval zag Jaime haar jaren later weer, maar toen was het voor hen beiden al te laat. Nadat ze was weggegaan, onderdrukte hij zijn wanhoop met zijn studie en werk. Hij keerde terug naar zijn kluizenaarsgewoonten en was bijna nooit in huis te zien. Hij sprak Amanda’s naam niet meer uit en hij distantieerde zich voor altijd van zijn broer.

De aanwezigheid van zijn kleindochter in huis maakte Esteban Trueba’s karakter zachter. De verandering voltrok zich onmerkbaar, maar Clara bespeurde het. Het was aan kleine dingetjes te zien: de glans in zijn ogen als hij naar het kind keek, de dure cadeaus die hij voor haar meebracht; zijn bezorgdheid als hij haar hoorde huilen. Maar dat bracht hem toch niet dichter bij Blanca. Het contact met zijn dochter was nooit goed geweest en sinds haar betreurenswaardige huwelijk zo verslechterd, dat ze alleen door de door Clara opgelegde beleefdheidsvormen onder hetzelfde dak konden wonen.

In die tijd waren bijna alle kamers in huis bezet en dagelijks werd de tafel gedekt voor de familie en de gasten, met nog een extra bord voor het geval dat er iemand onverwacht langs kwam. De voordeur stond altijd open zodat de gezinsleden en de gasten konden komen en gaan wanneer ze wilden. Terwijl senator Trueba het lot van zijn land probeerde te verbeteren, laveerde zijn vrouw handig tussen de woelige wateren van hun sociale wereld en de verrassende wateren van haar spirituele leven. Leeftijd en ervaring versterkten Clara’s vermogen het verborgene te raden en dingen van een afstand te laten bewegen. In geëxalteerde gemoedstoestand kon ze gemakkelijk in trance raken en dan kon ze zich zittend op haar stoel door de hele kamer verplaatsen, alsof er een motor onder verstopt zat. In die tijd vergoedde een jonge, hongerige kunstschilder, die uit barmhartigheid in huis was genomen, de ontvangen gastvrijheid met een schilderij van Clara. Het enige portret dat er van haar bestaat. Vele jaren later werd de noodlijdende kunstenaar een meester en nu bevindt het schilderij zich in een Londens museum, zoals zo veel andere kunstwerken die het land uitgingen in de tijd dat huisraad moest worden verkocht om de achtervolgden te onderhouden. Op het doek is een rijpere vrouw te zien, gekleed in het wit, met zilverkleurig haar en de zachte uitdrukking van een trapezewerkster op haar gezicht. Ze rust in een schommelstoel, die boven de vloer zweeft; ze schommelt tussen gebloemde gordijnen, een kruik die in tegengestelde richting vliegt, en een dikke zwarte kater die er als een machtig heerschap bij zit te kijken. Invloed van Chagall, staat er in de museumcatalogus, maar dat is niet zo. Het komt precies overeen met de werkelijkheid, zoals de kunstenaar die beleefde in Clara’s huis. Het was in de tijd dat het occulte aspect van de menselijke natuur en het goddelijke goede humeur zich nog straffeloos konden laten gelden, daarbij de natuur- en logicawetten aantastend. Clara’s communicatie met de ronddolende zielen en de buitenaardse wezens kwam tot stand via telepathie, dromen en een slinger die ze boven een ordelijk op de tafel geschikt alfabet hield. De autonome bewegingen van de slinger gaven de letters aan en vormden berichten in het Spaans en het Esperanto; hiermee toonde ze aan dat deze twee talen de enige waren waarvoor wezens uit andere dimensies belangstelling hadden. Engels interesseert ze niet, schreef Clara aan de ambassadeurs van de Engelstalige machten, die haar brieven echter nooit beantwoordden. Dat deden de diverse ministers van onderwijs evenmin tot wie zij zich richtte om haar theorie uiteen te zetten dat in plaats van Engels en Frans, de talen van de matrozen, handelaren en woekeraars, er beter Esperanto op school kon worden gegeven.

Alba’s kinderjaren stonden in het teken van vegetarische diëten, Japanse krijgskunsten, Tibetaanse dansen, yoga-ademhaling, ontspannings- en concentratie-oefeningen van professor Hausser en vele andere interessante technieken. Daarbij kwamen nog de bijdragen aan haar opvoeding van haar beide ooms en de drie lieve gezusters Mora. Haar grootmoeder Clara kreeg het voor elkaar deze reusachtige grote woonwagen vol hallucinerende mensen, waarin haar huis was veranderd, in beweging te houden, maar omdat zijzelf geen aanleg voor het huishouden had en rekenen zó minderwaardig vond, dat ze vergat op te tellen, kwamen de huishouding en boekhouding vanzelfsprekend in handen van Blanca. Blanca verdeelde haar tijd tussen haar huismeestersplichten in deze miniatuurstaat en haar keramiekwerkplaats op de achterste patio, het laatste toevluchtsoord voor haar smart. Daar gaf ze les aan mongooltjes en jonge dames en maakte ze haar ongelooflijke kerststallen vol monsters, die tegen alle verwachting in als warme broodjes van de hand gingen.

Van jongs af aan moest Alba ervoor zorgen dat er altijd verse bloemen in de vazen stonden. Ze deed de vensters open, zodat er licht en lucht binnenstroomden, maar de bloemen hielden het nooit uit tot de avond omdat de stentorstem van Esteban Trueba en zijn stokslagen de macht hadden de natuur te verschrikken. Zodra hij binnenkwam vluchtten de huisdieren en verlepten de planten. Blanca verzorgde een uit Brazilië geïmporteerde ficus, een overgevoelige, schuchtere plant waarvan de bijzonderheid alleen in de prijs zat omdat deze was vastgesteld naar het aantal bladeren. Als ze grootvader hoorden aankomen, rende diegene die het dichtst bij de rubberplant stond ernaar toe en bracht hem naar het terras, want de oude man was de kamer nog niet binnen of de plant liet haar bladeren hangen en begon witte saptranen te huilen, in een soort jammerklacht. Alba ging niet naar school omdat haar grootmoeder zei dat iemand die zo door de sterren begunstigd was alleen maar hoefde te leren lezen en schrijven, en dat kon ze thuis doen. Ze bracht het haar zo snel bij, dat het meisje met vijf jaar al bij het ontbijt de krant las om het nieuws met haar grootvader te bespreken. Met zes jaar had ze de boeken over magie in de betoverde kisten van haar legendarische achteroudoom ontdekt en was ze onvoorwaardelijk in beslag genomen door de wereld van de fantasie. Om haar gezondheid maakten de vrouwen zich ook niet druk, omdat ze het nut van vitaminen niet inzagen en ze zeiden dat inentingen alleen goed waren voor kippen. Bovendien had haar grootmoeder haar de hand gelezen en gezegd dat ze een ijzeren gezondheid had en lang zou leven. De enige zorg die ze aan haar uiterlijk besteedden bestond uit het kammen van haar haar met Blondeel om de donkergroene kleur op te lichten die ze sinds haar geboorte had, ook al zei senator Trueba dat ze het zo moesten laten, omdat zij de enige was die iets van Rosa de Schone had geërfd, al was het dan helaas alleen maar haar zeegroene haarkleur. Om hem een plezier te doen kamde Alba het in haar puberteit niet meer met Blondeel, maar spoelde het met peterselie-aftreksel, waardoor het groen weer in al zijn plantaardige weelderigheid tevoorschijn kwam. Verder was haar uiterlijk onbeduidend in tegenstelling tot dat de andere vrouwen uit de familie die bijna zonder uitzondering beeldschoon waren.

De enkele keer dat Blanca de tijd had over zichzelf en haar dochter na te denken, betreurde ze dat het zo’n eenzaam, teruggetrokken meisje was, zonder leeftijdgenootjes om mee te spelen. In werkelijkheid voelde Alba zich niet alleen, integendeel, ze was soms blij als ze zich kon onttrekken aan de helderziendheid van haar grootmoeder, de intuïtie van haar moeder en het tumult van de extravagante mensen die onophoudelijk in het grote huis op de hoek verschenen, verdwenen en weer terugkwamen. Blanca maakte er zich ook zorgen over dat haar dochter niet met poppen speelde, maar Clara kwam haar kleindochter te hulp met het argument dat die kleine porseleinen lijkjes met hun knipperogen en hun perverse samengetrokken mondjes, weerzinwekkend waren. Met restjes wol, waarmee ze breide voor de armen, maakte ze zelf vormeloze wezens. Het waren schepsels die niets menselijks hadden waardoor het gemakkelijker was ze te wiegen en te baden en daarna bij de vuilnis te gooien. Alba’s lievelingsplekje om te spelen was de kelder. Vanwege de ratten liet Esteban Trueba de deur vergrendelen, maar Alba kroop door een bovenlicht en belandde dan geruisloos in dit paradijs met vergeten speelgoed. Het was er altijd halfdonker als in een verzegelde piramide. Er lagen stapels afgedankte meubels, gereedschap voor onduidelijke doeleinden, kapotte machines, stukken van de Covadonga, de prehistorische automobiel die haar ooms uit elkaar hadden gehaald om er een race-auto van te bouwen en die ten slotte op de schroothoop eindigde. Alba kon alles gebruiken om in de hoeken huisjes te bouwen. Er waren kisten en koffers vol oude kleren, die ze gebruikte voor haar eenzame toneelstukken. Op de grond lag een treurig, zwart mottig vel met een hondekop. Het zag eruit als een zielig beest met uitgespreide poten. Het waren de trieste resten van de trouwe Barrabas.

Met Kerstmis gaf Clara haar kleindochter eens een cadeau dat op sommige momenten de fascinerende aantrekkingskracht van de kelder overtrof: een doos met potjes verf en penselen, een trapje en de toestemming om naar eigen believen de grootste muur van haar kamer te beschilderen.

‘Daarin kan ze zich echt uitleven,’ zei Clara toen ze Alba op het trapje zag balanceren om vlak onder het plafond een trein vol beesten te schilderen.

Door de jaren heen schilderde Alba op die muur en ook op de andere muur van haar kamer een reusachtige fresco, waarop te midden van een betoverende flora en een onmogelijke fauna, zoals ook Rosa die had geborduurd op haar tafelkleed en Blanca die bakte in haar pottenbakkersoven, de wensen, herinneringen, verdriet en vreugde van haar kindertijd verschenen.

Ze was zeer op haar twee ooms gesteld. Jaime was haar lievelingsoom. Hij was een sterk behaarde man, die zich tweemaal per dag moest scheren en er dan nog uitzag alsof hij een baard van twee dagen had. Hij had zwarte, angstaanjagende wenkbrauwen die hij omhoog kamde, opdat zijn nichtje zou denken dat hij familie van de duivel was. Zijn haar was borstelig, met veel brillantine erin en altijd nat. Hij kwam en ging met boeken onder zijn arm en een loodgieterstas in zijn hand. Hij had Alba gezegd dat hij van beroep juwelendief was en dat in het afschuwelijke koffertje zijn sleutels en inbrekershandschoenen zaten. Het meisje deed alsof ze schrok, maar ze wist dat haar oom dokter was en dat het koffertje zijn instrumenten bevatte. Op regenachtige middagen bedachten ze fantasiespelletjes.

‘Haal de olifant,’ beval oom Jaime.

Alba ging naar buiten en kwam terug met een onzichtbaar touw waaraan ze een denkbeeldige dikhuid achter zich aantrok. Ze konden er wel een half uur mee doorbrengen, hem te voeren met speciaal voor hem bestemd groenvoer, hem te wassen met zand om zijn huid tegen het klimaat te beschermen, en met het oppoetsen van zijn ivoren slagtanden, terwijl ze heftig debatteerden over de voor- en nadelen van het leven in het oerwoud.

‘Dat kind wordt nog eens stapelgek,’ zei senator Trueba toen hij zag dat de kleine Alba op de galerij medische verhandelingen zat te lezen, die ze te leen had gekregen van haar oom Jaime.

Zij was de enige in huis die de sleutel tot de boekentunnel van haar oom had en zijn toestemming om boeken te pakken en ze te lezen. Blanca was van mening dat ze de lectuur bij stukjes en beetjes toegediend moest krijgen, want er waren dingen waarvoor ze nog te jong was, maar haar oom Jaime beweerde dat mensen toch niet lezen wat ze niet interesseert en als het ze wel interesseert zijn ze er rijp voor. Op het gebied van baden en eten had hij dezelfde theorie. Hij zei dat als het meisje geen zin had om zich te baden, dat kwam omdat ze het niet nodig had, en dat ze haar te eten moesten geven wat ze wilde en alleen als ze honger had, want het organisme kent zijn eigen behoeften beter dan wie dan ook. Op deze punten gaf Blanca niet toe: ze dwong haar dochter vaste etenstijden en hygiëne in acht te nemen. Het resultaat was dat Alba buiten de gewone maaltijden alle lekkernijen at die haar oom meebracht en altijd als zij het warm had onder de tuinslang ging staan, zonder dat het een of het ander haar gezondheid schaadde. Alba zou het fijn hebben gevonden als haar oom Jaime met haar moeder zou trouwen, want het was nog veiliger hem als vader dan als oom te hebben, maar ze legden haar uit dat uit zulke incestueuze verhoudingen mongooltjes worden geboren. Zo kwam ze op het idee dat de donderdagse leerlingen in haar moeders werkplaats kinderen van haar ooms waren. Ook Nicolás had een warm plaatsje in haar hart, maar hij had iets vluchtigs, fladderends, haastigs, sprong altijd van de hak op de tak en maakte Alba onrustig. Ze was vijf jaar toen haar oom Nicolás uit India terugkwam. Omdat hij er genoeg van had God op te roepen aan de tafel met drie poten of in een hasjiesj-roes, besloot hij hem te zoeken in een land met meer cultuur dan zijn vaderland. Twee maanden lang zeurde hij Clara aan het hoofd, achtervolgde haar overal en fluisterde haar in haar oor als ze sliep, tot hij haar zo ver had gekregen dat ze een briljanten ring verkocht om zijn reis naar het land van Mahatma Gandhi te betalen. Dit keer had Esteban Trueba geen enkel bezwaar omdat hij dacht dat een reis door dat verre land vol hongerlijders en loslopende koeien, zijn zoon goed zou doen.

‘Als u niet aan een cobrabeet doodgaat of aan een vreemde ziekte, hoop ik dat u terugkomt als een man, want ik heb genoeg van uw fratsen,’ zei zijn vader bij het afscheid op de kade.

Nicolás bracht een jaar door als bedelaar, hij ging te voet over de wegen van de yogi, beklom de Himalaya, hij ging te voet naar Katmandu, te voet naar de Ganges en te voet naar Benares. Na deze pelgrimstocht was hij zeker van het bestaan van God en hij had geleerd, hoedespelden door zijn wangen en borsthuid te steken en om bijna zonder eten te kunnen leven. Op een goede dag stond hij onverwachts voor de deur, met een luier als lendendoek, vel over been, met de wazige blik van iemand die alleen groente eet. Hij werd begeleid door een paar ongelovige politieagenten, die bereid waren hem te arresteren als hij niet kon bewijzen dat hij echt de zoon van senator Trueba was. Een schaar kinderen liep hem na, gooide met afval en bespotte hem. Clara herkende hem direct. Zijn vader stelde de agenten gerust en beval Nicolás een bad te nemen en normale kleren aan te trekken als hij onder zijn dak wilde wonen, maar Nicolás keek naar hem of hij hem niet zag en gaf geen antwoord. Hij was vegetariër geworden. Hij nam geen vlees, melk of eieren tot zich, wat hij at was konijnevoer en langzamerhand begon zijn gespannen gezicht op dit dier te lijken. Hij kauwde iedere hap wel vijftig keer. De maaltijden werden een eindeloos ritueel, waarbij Alba boven haar lege bord in slaap viel en het personeel indommelde boven de dienbladen in de keuken, terwijl hij ceremonieel herkauwde; daarom kwam Esteban Trueba niet meer thuis eten en gebruikte hij alle maaltijden in de Club. Nicolás verzekerde dat hij blootsvoets over gloeiende kolen kon lopen, maar steeds als hij het wilde bewijzen, kreeg Clara een astma-aanval en was hij gedwongen ervan af te zien. Hij sprak in Aziatische, niet altijd begrijpelijke gelijkenissen. Zijn interesse ging uitsluitend uit naar het spirituele. Het materialisme van het huiselijke leven ergerde hem in dezelfde mate als de overdreven zorg van zijn zuster en moeder, die erop stonden hem te voeden en te kleden. Ook werd hij geïrriteerd door de voortdurende achtervolging van de gefascineerde Alba, die als een hondje achter hem aanliep en hem vroeg haar te leren hoe je op je hoofd moest staan en spelden in je huid moest steken. Hij liep naakt, ook in de strenge winter. Hij kon bijna drie minuten zijn adem inhouden en hij voerde dit kunststuk bereidwillig op, net zo vaak als men het hem vroeg. Jaime zei dat het jammer was dat lucht niets kostte want hij had uitgerekend dat Nicolás de helft gebruikte van een normaal mens, zonder dat het hem kwaad deed. Hij bracht de winter door, opgesloten in zijn kamer, wortels kauwend, zonder te klagen over de kou en schreef met zwarte inkt bladzijde na bladzijde vol in zijn pietepeuterige handschrift. De eerste voorjaarsdag kondigde hij aan dat zijn boek klaar was. Het had vijftienhonderd bladzijden en hij wist zijn vader en zijn broer Jaime over te halen om de uitgave hiervan te financieren op basis van winstdeling. Gecorrigeerd en gedrukt, waren de duizendzoveel handgeschreven pagina’s tot zeshonderd bladzijden teruggebracht. Het was een uitgebreide verhandeling over de negenennegentig namen van God en de methode hoe je door ademhalingsoefeningen het nirwana kon bereiken. Het boek had niet het verwachte succes en de onverkochte exemplaren kwamen in de kelder terecht, waar Alba ze als bouwstenen voor een verschansing gebruikte totdat ze vele jaren later op een schandelijke brandstapel terechtkwamen.

Zodra het boek van de pers rolde, hield Nicolás het liefdevol vast, kreeg hij zijn hyenaglimlach terug, trok nette kleren aan en verkondigde dat het moment was gekomen zijn in het duister en onwetendheid levende tijdgenoten de Waarheid te verkondigen. Esteban Trueba herinnerde hem aan het verbod zijn huis als academie te gebruiken en waarschuwde hem dat hij niet zou accepteren dat hij Alba fakirtrucjes of heidense ideeën bijbracht. Nicolás ging in de universiteitskantine preken, waar een respectabel aantal volgelingen zijn lessen in spirituele en ademhalingsoefeningen bijwoonde. In zijn vrije tijd reed hij op een motor rond en leerde zijn nichtje pijn en andere zwakheden des vlezes te overwinnen. Zijn methode bestond uit totale inleving in datgene wat angst inboezemde. Het meisje, dat toch al een neiging tot het macabere had, concentreerde zich volgens de instructies van haar oom net zo lang tot het haar lukte de dood van haar moeder zo duidelijk voor ogen te zien alsof ze er zelf bij was. Ze zag haar in de kist liggen, bleek, koud, met haar prachtige donkere ogen gesloten. Ze hoorde de familie huilen. Ze zag de rij vrienden zwijgend binnenkomen, hun visitekaartje neerleggen op een blad en met gebogen hoofd weer weggaan. Ze rook de bloemen en hoorde het hinniken van de gepluimde paarden van het begrafenisrijtuig. Ze voelde haar voeten knellen in haar nieuwe zwarte schoenen. Ze stelde zich haar eenzaamheid voor en haar verlatenheid als wees. Haar oom hielp haar aan dit alles te denken zonder te huilen, om zich te ontspannen en de pijn niets in de weg te leggen zodat zij snel door haar heen kon gaan zonder oponthoud. Een andere keer hield Alba haar vinger tussen de deur en leerde de brandende pijn verdragen zonder te jammeren. Als het haar lukte een hele week niet te huilen en alle proeven te doorstaan, die oom Nicolás haar had opgelegd, kreeg ze een beloning. Die bestond bijna altijd uit een motorritje op topsnelheid, een onvergetelijke ervaring. Bij zo’n gelegenheid bleven ze eens, buiten de stad, in een kudde koeien steken die naar de stal ging. Ze zou nooit de zware lijven van de dieren vergeten, hun lompheid, hun modderige staarten die in haar gezicht zwiepten, de koeiedreklucht, de horens die langs haar schuurden, en haar eigen gevoel van een lege maag, van heerlijke duizeligheid, van een ongelooflijke opwinding, een mengeling van hartstochtelijke nieuwsgierigheid en angst, die ze later alleen in vluchtige momenten weer zo zou voelen.

Esteban Trueba, voor wie het altijd al moeilijk was om zijn behoefte aan liefde kenbaar te maken en die sinds zijn verslechterde huwelijksleven met Clara eigenlijk geen mogelijkheid meer had tot het uiten van affectie, richtte zijn tederste gevoelens op Alba. Het meisje betekende meer voor hem dan zijn eigen kinderen ooit hadden betekend. Iedere ochtend stapte ze in pyjama zonder kloppen haar grootvaders kamer binnen en kroop bij hem in bed. Hij deed dan of hij wakker schrok maar eigenlijk lag hij al te wachten, hij gromde dan dat ze hem met rust moest laten, dat ze weg moest gaan en hem laten slapen. Alba kietelde hem dan tot hij haar, schijnbaar overgehaald, toestond de chocola te zoeken die hij voor haar had verstopt. Alba kende alle verstopplekjes en haar grootvader hield er bovendien altijd een bepaalde volgorde op na, maar om hem een plezier te doen zocht ze een poosje en schreeuwde van vreugde als ze het vond. Esteban heeft nooit geweten dat zijn kleindochter chocola verafschuwde en het alleen uit liefde voor hem opat. Tijdens deze ochtendspelletjes bevredigde de senator zijn behoefte aan menselijk contact. De rest van de dag was hij in het Congres, op de Club en op het golfveld met zaken en politiek bezig. Twee keer per jaar ging hij voor twee of drie weken met zijn kleindochter naar De Drie Maria’s. Ze keerden dan alle twee bruingebrand, dikker en gelukkiger terug. Daar stookten ze een soort brandewijn die je kon drinken, waarop je kon koken, wonden mee desinfecteren en kakkerlakken doden en die zij heel gewichtig ‘wodka’ noemden. Aan het eind van zijn leven toen zijn negentig jaren hem in een oude, kromme, vermolmde boom hadden veranderd, dacht Esteban Trueba aan die tijd met zijn kleindochter terug als aan de beste tijd van zijn leven. Hun bondgenootschap tijdens de wandelingen hand in hand, de ritjes te paard in de schemering over de immense weiden, de lange avonden bij het vuur in de salon als hij spookverhalen vertelde of als ze samen tekenden, zou ook Alba zich altijd blijven herinneren.

Esteban Trueba’s relatie met de rest van de familie werd steeds slechter. Eenmaal in de week, ’s zaterdags, aten ze met zijn allen aan de grote eikehouten tafel, die altijd al in de familie was geweest, en vroeger aan de familie Del Valle had toebehoord. Dat betekende dat zij uit het donkere verleden stamde, en had gediend om doden op te baren, flamenco op te dansen en andere onvoorziene dingen. Alba zat dan met een kussen op de stoel tussen haar moeder en grootvader in, zodat ze met haar neus bij haar bord kwam. Het meisje bekeek de volwassenen gefascineerd, haar stralende grootmoeder met haar gebit in voor de gelegenheid, die haar echtgenoot dingen meedeelde via haar kinderen of het personeel; Jaime, die slechte manieren tentoon spreidde, na elk gerecht boerde en met zijn pink tussen zijn tanden peuterde om zijn vader te ergeren; Nicolás, die met zijn ogen halfdicht, elke hap vijftig keer kauwde en Blanca die babbelde over van alles en nog wat om de indruk te wekken dat het een gewone maaltijd was. Trueba hield zich relatief stil totdat zijn kwaadaardigheid naar boven kwam en hij met Jaime begon te bekvechten over de armen, de verkiezingen, de socialisten of principes of Nicolás uitschold vanwege zijn vliegpogingen met de ballon en de acupunctuur die hij op Alba toepaste. Ook krenkte hij Blanca met zijn grove antwoorden, zijn onverschilligheid op zijn overbodige dreigement dat ze geen peso van hem zou erven. De enige die hij niet afbekte was Clara maar met haar sprak hij bijna niet. Zo nu en dan werd Alba verrast door haar grootvaders blik op Clara, hij bleef naar haar kijken en werd dan bleek en week als een oude man, die ze niet kende. Maar dat gebeurde niet vaak, normaal gesproken negeerden de echtgenoten elkaar. Zo nu en dan verloor senator Trueba zijn zelfbeheersing en schreeuwde zo hard, dat hij rood aanliep en men hem koud water in zijn gezicht moest gooien, tot zijn woede zakte en hij weer zijn normale ademhaling terugkreeg.

In die tijd was Blanca op het toppunt van haar schoonheid. Ze had iets moois, smachtends en weelderigs, dat tot rust en vertrouwen uitnodigde. Ze was groot en vol, van nature hulpeloos en huilde snel, hetgeen bij mannen een oeroud beschermersinstinct opwekte. Haar vader mocht haar niet. Hij kon haar haar liefde voor Pedro Tercero García niet vergeven en liet haar voelen dat ze van zijn liefdadigheid afhankelijk was. Trueba kon niet verklaren waarom zijn dochter zoveel aanbidders had, want Blanca had niet die opwindende vrolijkheid en levendigheid die hem in vrouwen aantrok en bovendien dacht hij dat geen enkele normale man zin zou hebben in een huwelijk met een ziekelijke vrouw, van wie de burgerlijke staat onduidelijk was en die ook nog een dochter had. Blanca vond het schijnbaar normaal dat de mannen achter haar aanliepen. Ze was zich bewust van haar schoonheid. Maar haar houding ten opzichte van de heren was dubbelzinnig. Ze lonkte met haar Moorse ogen, maar ze hield ze toch op een kuise afstand. Zo gauw ze zag dat er sprake was van serieuze bedoelingen verbrak ze de relatie met een onmiskenbare afwijzing. Sommigen, die een betere economische positie hadden, probeerden Blanca’s hart te winnen door haar dochter te verleiden. Alba werd overspoeld met dure cadeaus, poppen die konden lopen, huilen en eten en andere menselijke vaardigheden bezaten; ze stopten haar vol slagroomgebak; ze namen haar mee naar de dierentuin, waar het meisje in tranen uitbarstte uit medelijden met de arme opgesloten dieren, in het bijzonder de zeehond, die in haar ziel onheilspellende voorgevoelens opriepen. Deze bezoeken aan de dierentuin aan de hand van een of andere protserige, verkwistende aanbidder, lieten bij haar voor de rest van haar leven een afschuw achter voor gevangenissen, muren, tralies en isolement. De aanbidder die het verst kwam op de weg om Blanca te veroveren, was de Koning van de Hogedrukpannen. Ondanks zijn enorme rijkdom en zijn zachte, beschouwende karakter haatte Esteban Trueba hem, omdat hij was besneden, een sefardische neus had en kroeshaar. Door zijn spottende en vijandige houding slaagde Trueba erin hem af te schrikken, deze man die een concentratiekamp had overleefd, die ellende en ballingschap had overwonnen en als winnaar uit de onbarmhartige strijd in de zakenwereld tevoorschijn was gekomen. Zolang de romance duurde kwam de Koning van de Hogedrukpannen Blanca afhalen om haar mee uit te nemen naar de meest exclusieve restaurants. Hij kwam in een kleine tweezitter, een auto met tractorwielen en turbinegeraas in de motor, die, omdat hij de enige in zijn soort was, op straat oploopjes van nieuwsgierigen veroorzaakte en bij de familie een verachtelijk gesnuif. Alsof ze met het misnoegen van haar vader en het gegluur van de buren niets te maken had, stapte Blanca in haar enige zwarte mantelpakje en witte zijden blouse, die ze altijd bij speciale gelegenheden droeg, met de gratie van een eerste minister, in het vehikel. Alba kuste haar moeder bij het afscheid en bleef met de ijle jasmijnlucht van haar moeder nog in haar neus en met een dichtgesnoerde keel, in de deuropening staan. Alleen door de training van haar oom Nicolás lukte het haar die uitjes van haar moeder te verdragen zonder een traan te laten, want ze was bang dat op een goede dag de aanbidder die aan de beurt was Blanca zou overhalen met hem mee te gaan en dat zij, Alba, dan geen moeder meer zou hebben. Lang geleden had ze al besloten dat ze geen vader nodig had en helemaal geen stiefvader, maar als haar moeder haar in de steek liet zou ze haar hoofd net zo lang in een emmer water houden tot ze dood was, net zoals de kokkin deed met de jonge katjes die de poes elke vier maanden wierp. Alba was niet bang meer dat haar moeder haar in de steek zou laten toen ze Pedro Tercero leerde kennen en haar intuïtie haar zei dat niemand Blanca’s liefde kon winnen, zolang deze man bestond. Het was op een zondag in de zomer. Blanca maakte bij Alba pijpekrullen met een krultang die haar oren schroeide, ze deed haar witte handschoenen en zwarte lakschoenen aan en zette haar een strohoed met namaakkersen op. Toen haar grootmoeder Clara haar zo zag, begon ze te schateren, maar haar moeder troostte haar met twee druppels parfum in haar hals.

‘Je gaat een beroemde man leren kennen,’ zei Blanca geheimzinnig toen ze weggingen.

Ze nam het meisje mee naar het Parque Japonés waar ze caramellolly’s voor haar kocht en een zakje maïs. Ze gingen op een bank in de schaduw zitten, hand in hand, met duiven om zich heen die de maïs pikten.

Ze zag hem aankomen voordat haar moeder op hem had gewezen. Hij droeg een werkmansoverall en franciscaner sandalen zonder sokken, hij had een enorme zwarte baard, die tot halverwege zijn borst reikte, een verwarde haardos en een brede, stralende, wonderlijke glimlach die hem direct bij die categorie mensen plaatsten die het waard waren geschilderd te worden op het grote fresco in haar kamer.

De man en het meisje keken elkaar aan en beiden herkenden elkaar aan hun ogen.

‘Dit is Pedro Tercero, de zanger. Je hebt hem op de radio gehoord,’ zei haar moeder.

Alba strekte haar hand uit en hij gaf haar zijn linkerhand. Toen merkte ze dat hij een paar vingers van zijn rechterhand miste, maar hij legde haar uit dat hij toch gitaar kon spelen, want er was altijd een manier om dat wat je echt wilde, te doen. Met zijn drieën liepen ze door het Parque Japonés; laat in de namiddag namen ze een van de weinige elektrische trams die nog in de stad reed. Ze aten gebakken vis bij een kraampje op de markt en toen het donker werd bracht hij hen tot de straat waar hun huis stond. Toen Blanca en Pedro Tercero afscheid namen kusten ze elkaar op de mond. Het was de eerste keer in haar leven dat Alba dat zag, want in haar omgeving waren geen verliefde mensen.

Sinds die dag ging Blanca de weekeinden alleen uit. Ze zei dat ze een paar verre nichten ging bezoeken. Esteban Trueba kreeg een woedeaanval en dreigde haar eruit te gooien, maar Blanca bleef rotsvast bij haar besluit. Ze liet haar dochter bij Clara achter en vertrok met de bus en met een met bloemetjes beschilderd clownskoffertje bij zich.

‘Ik beloof je dat ik niet ga trouwen en dat ik morgenavond weer terug ben,’ zei ze bij het afscheid tegen haar dochter.

Alba vond het heerlijk tijdens de siësta bij de kokkin te zitten luisteren naar de populaire liedjes op de radio, vooral naar die van de man die ze in het Parque Japonés had leren kennen. Op een dag kwam Esteban Trueba de keuken in en toen hij de stem op de radio hoorde, stortte hij zich met zijn stok op het apparaat en sloeg erop los tot er alleen nog wat verbogen kabels en losse lampen over waren. Dit gebeurde voor de ogen van zijn verschrikte kleindochter, die niets begreep van de plotselinge woedeaanval van haar grootvader. De volgende dag kocht Clara een andere radio zoals Alba naar Pedro Tercero kon luisteren als ze daar zin in had en de oude Trueba deed of hij niets in de gaten had.

Het was in de tijd van de Koning van de Hogedrukpannen. Pedro Tercero kwam over zijn bestaan te weten en kreeg een aanval van jaloezie. Ten onrechte, als je zijn overwicht op Blanca vergeleek met het timide achternalopen van de joodse koopman. Zoals zo vaak, smeekte hij Blanca ook nu weer, haar ouderlijk huis en de eenzaamheid van de werkplaats met de mongooltjes en de rijkeluisdochters te verlaten om voor eens en voor altijd met hem mee te gaan en hun bandeloze liefde uit te leven, die ze sinds hun kinderjaren verborgen hadden gehouden. Maar Blanca kon niet besluiten. Ze wist dat als ze bij Pedro Tercero ging wonen, ze buiten haar sociale milieu zou komen te staan en haar plaats daarbinnen zou verliezen, en ze wist daarbij ook dat er niet de geringste kans bestond dat ze in Pedro Tercero’s vriendenkring zou worden opgenomen. Bovendien zou ze zich niet kunnen aanpassen aan het bescheiden bestaan in een arbeidersbuurt. Jaren later toen Alba oud genoeg was om dit aspect in het leven van haar moeder te analyseren, kwam ze tot de conclusie dat ze niet bij Pedro Tercero introk omdat haar liefde gewoonweg toch niet groot genoeg was, want alles wat ze in haar ouderlijk huis had kon hij haar ook geven. Blanca was een heel arme vrouw die alleen wat geld had als Clara het haar gaf of als ze een kerststal verkocht. Haar schaarse inkomsten gingen bijna helemaal op aan doktersrekeningen want haar vermogen aan ingebeelde ziekten te lijden nam niet af door het werk en de armoede, integendeel, het werd ieder jaar sterker. Ze zorgde ervoor niets aan haar vader te vragen, om hem geen gelegenheid te geven haar te vernederen. Zo nu en dan kochten Clara en Jaime kleren voor haar of gaven haar wat geld voor persoonlijke benodigdheden, maar over het algemeen had ze zelfs nauwelijks geld voor nylons. Haar armoede stak sterk af tegen de geborduurde jurken en handgemaakte schoenen die senator Trueba voor zijn kleindochter Alba kocht. Ze had een hard leven. ’s Winters en ’s zomers stond ze altijd om zes uur op. Met een schort van wasdoek voor en houten klompen aan, stak ze dan de oven in de werkplaats aan, maakte de werktafels klaar en met haar armen tot haar ellebogen in de rauwe, koude klei kneedde ze deze tot hij klaar was voor gebruik in de les. Daardoor had ze altijd gebroken nagels en kloven en werden in de loop der tijd haar vingers misvormd. Dan ging ze vol inspiratie zitten en niemand stoorde haar, zodat ze de dag kon beginnen met het maken van monsterlijke beesten voor de kerststallen. Daarna moest ze zich om het huis, het personeel en de boodschappen bekommeren, totdat haar lessen begonnen. Haar leerlingen waren meisjes uit gegoede families die niets te doen hadden; kunstnijverheid was bovendien in de mode en veel chiquer dan breien voor de armen zoals hun grootmoeders deden.

Het idee van de lessen voor mongooltjes kwam door een toeval. Op een dag werd Clara door een oude vriendin met haar kleinzoon bezocht. Het was een dikke, papperige puber, met een vollemaansgezicht en een onverstoorbare tedere blik in zijn Aziatische oogjes. Hij was vijftien jaar, maar Alba vond hem net een baby. Clara vroeg haar kleindochter de jongen mee naar de tuin te nemen om te spelen en ze moest ervoor zorgen dat hij zich niet vies maakte, niet in de fontein verdronk, geen aarde at en niet aan zijn gulp frummelde. Al gauw verveelde Alba het oppassen en omdat ze niet in een gewone, samenhangende taal met hem kon praten, nam ze hem mee naar de werkplaats, waar Blanca hem, om hem rustig te houden, een schort voor deed en een bal klei in zijn handen drukte. De jongen was meer dan drie uur bezig, zonder te kwijlen, zonder in zijn broek te plassen en zonder met zijn hoofd tegen de muur te bonken. Hij maakte wat grove kleifiguurtjes die hij zijn grootmoeder cadeau gaf. De dame, die hem had vergeten, was verrukt en zo ontstond het idee dat pottenbakken goed was voor mongooltjes. Ten slotte gaf Blanca les aan een hele groep van zulke kinderen die op donderdagmiddag in de werkplaats kwam. Ze kwamen met een klein busje onder toezicht van twee nonnen met gesteven kappen, die in het tuinprieeltje met Clara chocola gingen zitten drinken om de voordelen van de kruissteek te bespreken en de rangorde der zonden, terwijl Blanca en haar dochter de kinderen wormen, balletjes, platgedrukte honden en gedeformeerde vazen leerden maken. Aan het eind van het jaar organiseerden ze een expositie en een bazaar waarop de vreselijke kunstwerken voor een liefdadig doel werden verkocht. Spoedig hadden Blanca en Alba door dat de kinderen veel beter werkten als ze met liefde werden behandeld en dat genegenheid de enige manier was om contact te maken. Ze leerden hen te omhelzen en te knuffelen, totdat ze beiden werkelijk van hen hielden. Alba wachtte de hele week tot het busje met de gehandicapte kinderen arriveerde en huppelde van vreugde als ze aan kwamen rennen om haar te omhelzen. Maar de donderdagen waren zwaar. Alba ging uitgeput naar bed en de lieve Aziatische gezichten van de kinderen draaiden voor haar ogen en Blanca leed onveranderlijk aan migraine. Iedere keer als de nonnen met hun fladderende witte pijen, hun schaar gehandicapten weer hadden meegenomen, omhelsde Blanca haar dochter hartstochtelijk, overdekte haar met kussen en zei dat ze God mocht danken dat zij normaal was. Alba groeide op met het idee, dat normaal zijn een goddelijke gave was. Zij sprak erover met haar grootmoeder.

‘In bijna iedere familie is wel een dwaas of een gek, mijn kind,’ verzekerde Clara, terwijl ze op haar breiwerk tuurde, want na al die jaren kon ze nog steeds niet breien zonder te kijken. ‘Vaak zie je ze niet, omdat ze hen verbergen, alsof het een schande zou zijn. Ze sluiten ze op in achterkamertjes zodat de visite ze niet ziet. Maar in werkelijkheid is er niets om je voor te schamen want zij zijn ook schepselen Gods.’

‘Maar wij hebben er geen één in de familie, grootmoeder,’ wierp Alba tegen.

‘Nee, bij ons is de dwaasheid over iedereen verdeeld en er was niet genoeg over voor een echte gek in de familie.’

Zo praatte ze met Clara. Voor Alba was haar grootmoeder daarom de belangrijkste persoon in huis en in haar leven. Zij was de motor die het magische universum in het achterhuis van het grote huis op de hoek, waar Alba haar eerste zeven jaar in complete vrijheid had doorgebracht, op gang bracht en in beweging hield. Ze raakte gewend aan de zonderlinge manieren van haar grootmoeder. Ze was niet verbaasd haar in trance met opgetrokken benen op een stoel te zien zitten, terwijl ze door de salon voortgetrokken werd door een onzichtbare kracht. Ze begeleidde haar op haar pelgrimstochten langs ziekenhuizen en armenhuizen om zo haar kudde noodlijders op het spoor te blijven. Ook leerde ze met dikke pennen vesten breien van grove wol die haar oom Jaime gewoonlijk weer weggaf zodra hij ze één keer had aangetrokken, alleen maar om de tandeloze glimlach van de grootmoeder te zien toen zij scheel begon te worden van het zoeken naar gevallen steken. Clara stuurde haar vaak met boodschappen naar Esteban Trueba en daarom kreeg ze de bijnaam ‘Postduif’. Het kleine meisje nam deel aan de vrijdagse séances waar de tafel met drie poten op klaarlichte dag sprongetjes maakte, zonder dat er een truc, elektriciteit of een hefboom in het spel was. Ook nam ze deel aan de literaire avonden waar ze al gauw in aanraking kwam met bekende meesters en een wisselend aantal onbekende, verlegen kunstenaars die Clara’s beschermelingen waren. In die dagen aten en dronken er veel gasten in het grote huis op de hoek. Ze woonden er soms een poosje, of namen ten minste deel aan de spiritistische séances, de culturele voordrachten en de sociale conversaties, met bijna allemaal nationaal bekende figuren. Onder het gezelschap bevond zich ook de Dichter die jaren later als de beste van de eeuw werd beschouwd en in alle bekende talen werd vertaald. Alba ging vaak bij hem op schoot zitten, niet vermoedend dat ze eens met een bos bloedrode anjers achter zijn kist zou lopen tussen twee rijen machinegeweren door.

Clara was nog jong maar voor haar kleindochter leek ze heel oud omdat ze geen tanden meer had. Ze had ook geen rimpels en als ze haar mond dicht had, wekte ze de illusie dat ze buitengewoon jong was door de onschuldige uitdrukking op haar gezicht. Ze droeg loshangende gewaden van grof linnen die er als gestichtskleding uitzagen en in de winter droeg ze lange wollen kousen en mitaines. Ze kon treurige dingen dolkomisch vinden en was daarentegen niet in staat een mop te begrijpen. Ze lachte te laat, als iedereen al was uitgelachen en kon diepbedroefd worden als ze iemand anders zich belachelijk zag maken. Soms had ze astma-aanvallen. Dan riep ze haar kleindochter, met een zilveren belletje dat ze altijd bij zich had; Alba kwam dan aanrennen, omhelsde haar en maakte haar beter met troostende fluisterwoordjes, want ze wisten beiden uit ervaring, dat het enige dat astma doet verdwijnen een lange omhelzing van een geliefd persoon is. Ze had lachende hazelnootbruine ogen, glanzend, grijs haar bij elkaar gebonden in een slordige knot waar verwilderde plukken haar uitsprongen, slanke witte handen met amandelvormige nagels en lange, ringloze vingers die er alleen maar voor dienden om te strelen, kaart te leggen en haar gebit om etenstijd in te doen. Alba liep haar grootmoeder de hele dag na, hing aan haar rokken en bedelde haar verhaaltjes te vertellen of kannen te laten bewegen met haar denkkracht. Bij haar vond ze een zekere toevlucht als nachtmerries haar kwelden of als de training waaraan oom Nicolás haar onderwierp niet meer was vol te houden. Clara leerde haar de vogels te verzorgen en ze elk in hun eigen taal toe te spreken, de voortekens van de natuur te herkennen en twee recht, twee averecht dassen te breien voor de armen.

Alba wist dat haar grootmoeder de ziel van het grote huis op de hoek was. De anderen kwamen dat pas later te weten toen Clara stierf en de bloemen, vrienden en speelse geesten uit het huis verdwenen waren en het volledig in verval raakte.

Alba was zes jaar toen ze Esteban García voor het eerst zag en ze zou het nooit meer vergeten. Waarschijnlijk had ze hem vroeger al gezien op De Drie Maria’s, tijdens een van de zomerreizen met haar grootvader, als hij met haar over zijn bezittingen reed en haar breed gebarend alles liet zien, zo ver als je kon kijken. Van de populierenlaan tot aan de vulkaan, daarbij hoorden ook de bakstenen huisjes en hij zei haar dat ze moest leren de grond lief te hebben omdat die eens van haar zou zijn.

‘Mijn kinderen zijn een stel nietsnutten. Als ze De Drie Maria’s erven is het landgoed binnen en jaar weer net zo vervallen als in de tijd van mijn vader,’ zei hij tegen zijn kleindochter.

‘Is dit allemaal van jou, grootvader?’

‘Alles vanaf de Panamerikaanse autoweg tot die bergtop daar. Zie je hem?’

‘Waarom, grootvader?’

‘Wat bedoel je, waarom! Omdat ik de eigenaar ben natuurlijk!’

‘Ja, maar waarom ben je de eigenaar?’

‘Omdat het familiebezit was.’

‘Waarom?’

‘Omdat ze het van de Indianen hebben gekocht.’

‘Maar waarom is het dan niet van de landarbeiders, die hier toch ook altijd hebben gewoond?’

‘Je oom Jaime brengt je bolsjewistische ideeën bij!’ brulde senator Trueba, rood van woede. ‘Weet je wat er zou gebeuren als hier geen patrón zou zijn?’

‘Nee.’

‘Alles zou naar de verdommenis gaan! Niemand zou bevelen kunnen geven, de oogst verkopen en de verantwoording op zich nemen. Begrijp je me? Niemand zou ook voor de mensen zorgen. Als iemand ziek zou worden, bijvoorbeeld, of dood zou gaan en een weduwe met veel kinderen achter zou laten, zouden ze verhongeren. Iedereen zou een armzalig stukje land hebben dat niet eens genoeg zou opbrengen voor eigen gebruik. Er moet toch iemand zijn, die voor ze denkt, beslissingen neemt en ze helpt. Ik ben de beste patrón van de streek geweest, Alba. Ik ben opvliegend, maar ik ben rechtvaardig. Mijn mensen leven beter dan die in de stad, ze hebben alles. Zelfs bij droogte, overstromingen en aardbevingen, zorg ik ervoor dat niemand armoe lijdt. Dat moet jij ook zo doen als je oud genoeg bent, daarom neem ik je altijd mee naar De Drie Maria’s opdat je iedere steen en ieder dier leert kennen maar vooral alle mensen, met hun voor- en achternaam. Is dat duidelijk?’

Maar in werkelijkheid had zij nauwelijks contact met de boeren, laat staan dat ze hen bij hun naam kende. Daarom herkende ze de donkere, onhandige, lompe jongen niet met zijn kleine ratteoogjes, die op een goede dag bij het grote huis op de hoek aanklopte. Hij droeg een donker, veel te strak pak, dat op zijn knieën, ellebogen en achterste was afgesleten en glom. Hij zei dat hij met senator Trueba wilde praten en stelde zich voor als de zoon van een landarbeider van De Drie Maria’s. Hoewel mensen van zijn stand gewoonlijk via de dienstbodeningang naar binnen kwamen, en in de bijkeuken moesten wachten, brachten ze hem naar de bibliotheek, omdat er die dag een feest in huis werd gegeven waarbij de hele top van de Conservatieve Partij aanwezig zou zijn. De keuken was in beslag genomen door een leger koks en keukenhulpen die Trueba van de Club had meegenomen en, in de haast en verwarring die er heersten zou een bezoeker alleen maar in de weg lopen. Het was een wintermiddag en het was donker en stil in de bibliotheek, die slechts verlicht werd door het haardvuur dat knetterde. Het rook er naar boenwas en leer.

‘Wacht hier, en nergens aankomen. De senator komt zo,’ zei het kamermeisje kattig en liet hem alleen.

De jongen durfde zich niet te bewegen. Hij liet zijn blik door het vertrek gaan, zich weer kwaad makend over het feit dat dit alles van hem had kunnen zijn, als hij een wettige zoon was geweest. Dat had zijn grootmoeder Pancha García hem vaak gezegd, voordat ze aan de koude koorts was gestorven en hij definitief als wees die niet meetelde achterbleef temidden van een heleboel andere kinderen. Alleen zijn grootmoeder behandelde hem anders dan de anderen en zorgde ervoor dat hij niet vergat dat hij anders was omdat het bloed van de patrón door zijn aderen vloeide. Hij bekeek de bibliotheek en kreeg het gevoel alsof hij stikte. Tegen alle wanden stonden gepolijste mahoniehouten boekenstellingen, behalve naast de open haard, daar stonden twee vitrinekasten volgestouwd met ivoren figuurtjes en halfedelstenen uit het Midden-Oosten. De kamer had een dubbele hoogte, de enige gril van de architect waarmee zijn grootvader ingestemd had. Een smeedijzeren wenteltrap voerde naar een balkon dat de tweede verdieping boven de boekenstellingen vormde. Daar hingen de mooiste schilderijen, want Esteban Trueba had deze ruimte tot zijn heiligdom, zijn werkkamer en zijn schuilplaats gemaakt, en hij vond het prettig zijn meestgeliefde voorwerpen om zich heen te hebben. De schappen stonden van onder tot boven vol met boeken en kunstvoorwerpen. De inrichting bestond verder uit een groot zwart bureau in Spaanse stijl, grote zwartleren stoelen met de rugleuning naar het raam, vier Perzische tapijten op het eikehouten parket en verscheidene leeslampen met perkamenten kappen die strategisch zo waren opgesteld dat je overal waar je ging zitten goed licht om te lezen had. Hier voerde de senator graag zijn geheime besprekingen, smeedde hij zijn intriges en deed hij zaken. Hier sloot hij zich op in zijn eenzaamste uren om zijn woede, zijn teleurstelling en zijn verdriet de vrije loop te laten. Dat alles kon de boer die op het tapijt stond te zweten van verlegenheid en zich geen raad wist met zijn handen, niet weten. Deze imposante bibliotheek voldeed nauwkeurig aan het beeld dat hij van de patrón had. Hij huiverde van afschuw en angst. Nog nooit was hij in een dergelijke ruimte geweest, tot nu toe had hij gedacht dat er op de hele wereld niets bestond dat luxueuzer was dan de bioscoop van San Lucas, waar de juffrouw eens de hele klas mee naar toe had genomen om een Tarzanfilm te zien. Het had hem heel wat gekost om zijn besluit te nemen, zijn familie te overtuigen en uiteindelijk alleen en zonder geld, de lange reis naar de hoofdstad te maken om met de patrón te praten. Hij kon niet wachten tot de zomer met dat wat hij op zijn hart had. Plotseling voelde hij zich bespied. Hij draaide zich om en stond voor een klein meisje met vlechten en geborduurde kniekousen dat hem aankeek vanuit de deuropening.

‘Hoe heet jij?’ informeerde het meisje.

‘Esteban García,’ zei hij.

‘Ik heet Alba Trueba, onthoud die naam goed.’

‘Dat zal ik doen.’

Ze keken elkaar een tijdje aan totdat zij vol vertrouwen binnenkwam en naar hem toe durfde te lopen. Ze legde hem uit dat hij moest wachten omdat haar grootvader nog niet terug was van het Congres en vertelde hem dat vanwege het feest de keuken op zijn kop stond en ze beloofde dat ze straks wat zoetigheden voor hem zou halen. Esteban García voelde zich wat meer ontspannen. Hij ging op een van de zwartleren leunstoelen zitten, trok het kind langzaam naar zich toe en zette het op zijn schoot. Alba rook naar Blondeel, een frisse, zachte lucht waar haar natuurlijke transpiratiegeur mee was vermengd. De jongen hield zijn neus bij haar hals en ademde deze onbekende zuivere luxe geur in en kreeg tranen in zijn ogen zonder te weten waarom. Hij voelde dat hij dit kind bijna net zo haatte als de oude Trueba. Zij belichaamde dat wat hij nooit zou hebben en nooit zou zijn. Hij wilde haar kwaad doen, haar vermorzelen maar hij wilde haar ook nog blijven ruiken, haar kinderstemmetje horen en haar zachte velletje voelen. Hij streelde haar knieën net boven de rand van de geborduurde kousjes, ze waren lauwwarm en hadden kuiltjes. Alba bleef doorkletsen over de kokkin, die voor het avondeten walnoten in de kippekonten stopte. Hij deed zijn ogen dicht en trilde. Een hand sloeg hij om de hals van het meisje, hij voelde haar vlechten kietelen tegen zijn pols en hij kneep zachtjes. Hij was zich ervan bewust dat ze zo klein was dat hij haar met een minimale krachtsinspanning kon wurgen. Hij voelde de lust om het te doen opkomen, hij wilde voelen hoe ze zich verzette en op zijn schoot trappelde, happend naar adem. Hij wilde haar in zijn armen horen kreunen en sterven, hij wilde haar uitkleden en werd wild van opwinding. Zijn andere hand schoof onder haar gesteven jurk naar boven en streelde haar kinderdijen, tot hij op het kant aan haar batisten onderjurkje en haar wollen onderbroekje met elastiek stuitte. Hij hijgde. Ergens in zijn hersens was hij er zich van bewust dat hij aan de rand van een afgrond stond. Het kleine meisje was opgehouden met praten, zat stil en keek hem met haar grote zwarte ogen aan. Esteban García pakte haar hand en drukte hem tegen zijn stijve geslacht.

‘Weet je wat dat is?’ vroeg hij hees.

‘Je penis,’ antwoordde zij; ze had het gezien op de plaatjes in de medische boeken van oom Jaime en ook bij oom Nicolás, als die naakt zijn Aziatische oefeningen deed.

Hij sprong zo wild op dat Alba op het kleed viel. Hij was verrast en geschrokken, zijn handen trilden, zijn knieën knikten en hij had rode oren. Op dat moment hoorde hij senator Trueba op de gang aankomen en een seconde later, voor hij weer op adem was gekomen, kwam de oude man de bibliotheek binnen.

‘Waarom is het hier zo donker?’ bulderde hij met zijn donderstem.

Trueba deed het licht aan, hij herkende de jongen niet die hem met uitpuilende ogen aankeek. Hij strekte zijn armen naar zijn kleindochter uit, waarin zij, als een geslagen hond, even toevlucht zocht, maar onmiddellijk daarna zich eruit losmaakte, wegliep en de deur achter zich dichttrok.

‘Wie ben jij eigenlijk?’ blafte hij de jongeman toe die ook zijn kleinzoon was.

‘Esteban García. Herinnert u zich mij niet, patrón?’ kon de ander stamelend uitbrengen.

Toen herkende Esteban Trueba de sluwe jongen, die jaren geleden Pedro Tercero had aangegeven en diens geamputeerde vingers van de grond had geraapt. Hij zag wel in dat het niet eenvoudig zou zijn hem weg te sturen, zonder naar hem te luisteren, ook al had hij er een regel van gemaakt dat de problemen van de landarbeiders moesten worden opgelost door de rentmeester van De Drie Maria’s.

‘Wat wil je?’ vroeg hij.

Esteban García aarzelde. Hij was de woorden kwijt, die hij maandenlang tot in de details had voorbereid, voordat hij bij zijn patrón had durven aan te kloppen.

‘Maak het kort, ik heb niet veel tijd,’ zei Trueba.

Stotterend bracht García zijn vraag naar voren. Het was hem gelukt de school in San Lucas af te maken en hij wilde een aanbeveling voor de politieschool en een staatsbeurs om zijn studie te bekostigen.

‘Waarom blijf je niet op het land zoals je vader en je grootvader?’ vroeg de patrón.

‘Neemt u me niet kwalijk, meneer, maar ik wil politieagent worden,’ smeekte Esteban García.

Trueba herinnerde zich dat hij hem nog de beloning schuldig was voor het verraden van Pedro Tercero en hij besloot dat dit een goede gelegenheid was om zijn belofte in te lossen, en daarbij ook nog een dienaar bij de politie te hebben. ‘Je weet nooit, plotseling kan ik hem nodig hebben,’ dacht hij. Hij ging aan zijn massieve bureau zitten, pakte een blaadje met het briefhoofd van de senaat, stelde de aanbevelingsbrief op in de gebruikelijke stijl en gaf hem aan de jongeman die stond te wachten.

‘Hier, jongen. Ik vind het fijn dat je dit beroep hebt gekozen. Als je dan zo graag met wapens wilt lopen, is politieagent beter dan inbreker omdat je als agent daarvoor niet wordt gestraft. Ik zal mijn vriend, commandant Hurtado, bellen, zodat je de beurs krijgt. Als je iets nodig hebt, laat het me dan weten.’

‘Hartelijk bedankt, patrón.’

‘Niets te danken, jongen. Ik help mijn mensen graag.’

Hij nam met een vriendschappelijk schouderklopje afscheid.

‘Waarom hebben ze je Esteban gedoopt?’ vroeg hij bij de deur.

‘Naar u, meneer,’ antwoordde de ander blozend.

Trueba dacht er niet verder over na. Vaak gaven landarbeiders hun kinderen, ten teken van respect, de voornaam van hun landheer.

Clara stierf op de dag dat Alba zeven werd. De eerste aankondiging van haar dood was alleen voor haar waarneembaar. Toen begon ze heimelijk maatregelen te treffen voor haar afscheid. Op heel discrete wijze verdeelde ze haar kleren onder het personeel en de schaar beschermelingen, die ze altijd had, en voor zichzelf hield ze alleen het hoogstnodige. Ze ordende haar papieren, en haalde haar schriften met dagboekaantekeningen uit vergeten hoekjes tevoorschijn. Ze bond ze bij elkaar met gekleurd lint, niet in chronologische volgorde maar naar gebeurtenis, want het enige dat ze had vergeten te noteren waren de data en in de haast van haar laatste uur vond ze dat ze geen tijd meer kon verliezen om die na te trekken. Op zoek naar haar schriften in de schoenendozen, kousen, zakken en onder in de kasten kwamen ook de juwelen tevoorschijn. Ze had ze daar opgeborgen sinds haar man ze haar cadeau had gegeven, in de waan dat hij zo haar liefde kon winnen. Ze stopte ze bij elkaar in een oude wollen sok, sloot die met een veiligheidsspeld en gaf haar aan Blanca.

‘Bewaart u dit maar goed, dochter. Eens kunnen ze meer van pas komen dan alleen maar als versiering,’ zei ze.

Blanca sprak er met Jaime over en hij begon zijn moeder in de gaten te houden. Hij merkte dat zijn moeder een schijnbaar normaal leven leidde, maar dat ze bijna niet at. Ze voedde zich alleen met melk met een paar lepels honing. Ze sliep ook niet veel, en bracht de nacht door met schrijven en door het huis zwerven. Het leek of ze zich langzaam losmaakte van de wereld, ze werd steeds lichter, doorzichtiger en etherischer.

‘Vandaag of morgen vliegt ze weg,’ zei Jaime, verontrust.

Plotseling kreeg ze het heel benauwd. Ze voelde in haar borst een wildgeworden paard in galop en de angst van een ruiter die keihard tegen de wind in gaat. Ze zei dat het haar astma was, maar Alba merkte dat haar grootmoeder haar niet meer riep met haar zilveren belletje zodat zij haar kon genezen met een langdurige omhelzing. Op een morgen zag ze haar grootmoeder met onverklaarbare vreugde alle vogelkooien opendoen.

Clara schreef kaartjes aan allen die ze liefhad, dat waren er veel, en ze stopte ze stilletjes weg in een doos onder haar bed. De volgende ochtend stond ze niet op en toen het meisje kwam met het ontbijt mocht ze de gordijnen niet opendoen. Ze had al afscheid genomen van het licht om langzaam de duisternis binnen te treden.

Jaime die was gewaarschuwd, kwam naar haar kijken en ging niet weg voor hij haar had onderzocht. Hij kon uiterlijk niets abnormaals zien, maar hij wist zeker dat ze ging sterven. Hij liep de kamer uit met een brede, onechte glimlach maar eenmaal buiten zijn moeders gezichtsveld moest hij tegen de muur leunen omdat zijn benen dienst weigerden. Hij zei het tegen niemand in huis. Hij belde een specialist op, die zijn leermeester was geweest op de medische faculteit en nog diezelfde dag kwam deze langs bij de familie Trueba. Nadat hij Clara had bekeken, bevestigde hij Jaimes diagnose. Ze riepen de familie in de salon bijeen en vertelden onverbloemd dat Clara hoogstens nog twee of drie weken had te leven en dat ze haar alleen nog maar konden begeleiden, zodat ze tevreden zou sterven.

‘Ik denk dat ze besloten heeft te sterven en daartegen kent de wetenschap geen middel,’ zei Jaime.

Esteban Trueba greep zijn zoon bij zijn keel en wurgde hem bijna. Hij duwde de specialist de kamer uit en sloeg toen met zijn stok alle lampen en het porselein in de salon kapot. Ten slotte viel hij op zijn knieën en jammerde als een klein kind. Op dat moment kwam Alba binnen, ze zag haar grootvader, nu even groot als zijzelf, ze kwam wat dichterbij, bleef een tijdje verrast naar hem staan kijken en toen ze zijn tranen zag, omhelsde ze hem. Door het snikken van de oude man kwam het meisje het ook te weten. Dank zij de training om pijn te verdragen en omdat haar grootmoeder haar vaak had verteld over de dood en de angst daarvoor, was zij de enige in huis die haar kalmte niet verloor.

‘Net als op het moment dat we op de wereld komen, zijn we bij het sterven bang voor het onbekende. Maar die angst zit van binnen en heeft niets met de werkelijkheid te maken. Sterven is als geboren worden; alleen maar een overgang,’ had Clara gezegd.

Ze voegde eraan toe dat als ze moeiteloos met de zielen aan gene zijde kon communiceren, ze dat vast en zeker later ook zou kunnen met de zielen aan deze zijde. Daarom moest Alba niet huilen als het moment daar was, maar liever rustig zijn, omdat de dood in dit geval geen scheiding zou betekenen maar een vorm van nog inniger verbondenheid. Alba begreep het volkomen.

Niet lang daarna scheen Clara in een zachte slaap weg te zakken en alleen door haar zichtbare inspanning om lucht in haar longen te pompen, zag men dat ze nog in leven was. Haar ademnood scheen haar echter niet bang te maken, aangezien ze niet vocht voor haar leven. Haar kleindochter bleef de hele tijd bij haar. Ze moesten een bed voor haar maken op de grond, omdat ze weigerde de kamer te verlaten en toen ze haar met geweld weg wilden brengen kreeg ze haar eerste aanval. Ze bleef volhouden dat haar grootmoeder alles merkte en dat ze haar nodig had. Zo was het ook. Vlak voor het einde kwam Clara nog een keer bij bewustzijn en begon in alle rust te praten. Het eerste dat ze merkte was Alba’s hand in de hare.

‘Ik ga dood, hè kleintje?’ vroeg ze.

‘Ja grootmoeder, maar dat geeft niet, want ik ben bij je,’ antwoordde het meisje.

‘Goed. Haal dan maar de doos met briefjes vanonder mijn bed en verdeel ze, want ik zal niet meer van iedereen afscheid kunnen nemen.’

Clara sloot haar ogen, slaakte een tevreden zucht en ging over in de andere wereld, zonder om te kijken. Om haar heen stond de hele familie, Jaime en Blanca, vermagerd door het waken, Nicolás, die gebeden in het Sanskriet mompelde. Esteban met dichtgeknepen mond en gebalde vuisten, voor altijd woedend en verslagen en de kleine Alba, die er als enige gelaten bij stond. Ook het personeel was aanwezig, de gezusters Mora en wat straatarme kunstenaars die de laatste maanden door hun verblijf in het huis hadden kunnen overleven. Er kwam een geestelijke, gewaarschuwd door de kokkin, maar hij kon niets doen omdat Trueba niet toestond de stervende lastig te vallen met het heilig oliesel.

Jaime boog zich over haar lichaam en zocht naar een zwakke hartslag, maar hij vond niets.

‘Mama is van ons heengegaan,’ zei hij in een snik.