11
Met ongeveer achttien jaar was Alba definitief geen kind meer. Toen ze zich voor de eerste keer vrouw voelde sloot ze zich op in haar vroegere slaapkamer waarin zich de muurschilderingen bevonden waaraan ze lang geleden was begonnen. Ze zocht tussen de oude blikken verf tot ze wat rood en wit had gevonden die niet waren verdroogd, ze mengde ze voorzichtig en schilderde toen een groot roze hart op het laatste onbeschilderde plekje van de muur. Ze was verliefd. Daarna gooide ze de blikken en de kwasten bij de vuilnis, ging zitten en bekeek een tijd lang haar tekeningen om de geschiedenis van haar verdriet en vreugde door te nemen. Ze kwam tot de slotsom, dat ze gelukkig was geweest en met een zucht nam ze afscheid van haar meisjesjaren.
In dat jaar veranderde er veel in haar leven. Ze had haar school afgemaakt en besloot filosofie te gaan studeren omdat ze dat leuk vond, en muziek uit protest tegen haar grootvader, die kunst als tijdverlies beschouwde. Hij predikte onvermoeibaar de voordelen van de vrije wetenschappelijke beroepen. Ook waarschuwde hij haar tegen de liefde en het huwelijk, op dezelfde domme manier als waarop hij bij Jaime aandrong een net meisje te zoeken en te trouwen, omdat hij anders vrijgezel zou blijven. Voor mannen is het goed een vrouw te hebben, zei hij, maar vrouwen als Alba daarentegen, trokken in het huwelijk altijd aan het kortste eind. De preken van haar grootvader verdwenen als bij toverslag uit haar geheugen toen Alba voor de eerste keer Miguel zag, op die gedenkwaardige, regenachtige en koude namiddag, in de universiteitskantine.
Miguel was een student, een bleke jongen met koortsige ogen, in een verschoten broek, en mijnwerkerslaarzen aan. Hij studeerde rechten en was een leidende linkse figuur. Hij was bezeten van een van de meest meeslepende passies: het zoeken naar gerechtigheid. Dat verhinderde echter niet dat hij merkte dat Alba hem gadesloeg. Hij keek op en hun ogen ontmoetten elkaar. In vervoering keken ze elkaar aan en vanaf dit moment grepen ze ieder ogenblik aan om samen in de universiteitstuin te wandelen, een vracht boeken met zich meedragend of Alba’s cello met zich meeslepend. Sinds hun eerste ontmoeting had Alba opgemerkt dat hij een klein insigne op zijn mouw droeg: een opgeheven arm met gebalde vuist. Ze besloot om niet te zeggen dat ze de kleindochter van Esteban Trueba was en voor de eerste keer van haar leven gebruikte ze de naam van haar identiteitskaart: Satigny. Al gauw werd het haar duidelijk dat ze met haar kameraden ook beter niet over hem kon praten. Aan de andere kant kon ze pochen dat ze met Pedro Tercero García was bevriend, die erg populair was onder de studenten, en met de Dichter, bij wie ze als kind op schoot had gezeten en die toen al in alle talen werd vertaald. Zijn gedichten stonden als graffiti op de muren en de jonge mensen kenden ze uit hun hoofd.
Miguel sprak over de revolutie. Tegenover het geweld van het systeem moest het geweld van de revolutie worden gesteld, zei hij. Alba interesseerde zich echter helemaal niet voor politiek en wilde alleen maar over liefde praten. Ze had genoeg van de politieke redevoeringen van haar grootvader tijdens zijn ruzies met oom Jaime en van alle verkiezingscampagnes die ze had moeten meemaken. Slechts één keer had ze meegedaan aan een politieke actie, toen ze met andere scholieren, zonder duidelijke reden, stenen naar de Amerikaanse ambassade had gegooid. Daarvoor werd ze een week van school gestuurd en haar grootvader kreeg bijna weer een hartaanval. Op de universiteit was politiek echter onvermijdelijk. Net zoals alle jonge mensen die dat jaar op de universiteit kwamen, ontdekte Alba de charme van nachtenlange discussies in een café, waar over de noodzakelijke veranderingen in de wereld werd gesproken en waar ze elkaar aanstaken met hun passie voor bepaalde ideeën. Ze kwam ’s nachts laat thuis, met een bittere smaak in haar mond, haar kleren stinkend naar sigaretterook en een verhit hoofd vol heldenmoed, in de overtuiging dat als het moment daar was, ze haar leven zou kunnen geven voor de goede zaak. Uit liefde voor Miguel en niet uit ideologische overtuiging verschanste Alba zich in de universiteit samen met andere studenten die het gebouw hadden bezet uit solidariteit met de arbeidersstaking. Dit was in de tijd van de kampementen, de vurige redevoeringen en het uitfoeteren van de politie door de open ramen tot je je stem kwijt was. Met zandzakken en straatstenen van het hoofdplein barricadeerden ze deuren en ramen met de bedoeling er een fort van te maken, dat echter in een gevangenis veranderde omdat het voor de studenten moeilijker was naar buiten dan voor de politie naar binnen te komen. Het was de eerste nacht die Alba buitenshuis doorbracht. Ze werd gewiegd in Miguels armen, tussen bergen kranten en lege bierflesjes, in de warme geborgenheid van de kameraden, allemaal jong, bezweet, met rode ogen van te weinig slaap en rook, een beetje hongerig en niet bang, omdat alles eerder spel leek dan oorlog. De eerste dag hadden ze het zo druk met het opwerpen van de barricaden, het opzetten van hun primitieve verdediging, het beschilderen van spandoeken en opbellen dat ze geen tijd hadden zich druk te maken toen de politie water en elektriciteit afsloot.
Vanaf het eerste moment was Miguel de ziel van de bezetting, bijgestaan door de docent Sebastián Gómez, die ondanks zijn verlamde benen tot het einde toe bij hen bleef. Die nacht zongen ze zich moed in en toen ze moe waren van het redetwisten, discussiëren en zingen, gingen ze in groepjes bij elkaar liggen, om zo goed en zo kwaad als dat ging, wat te slapen. De laatste die ging liggen was Miguel. Hij leek de enige die wist wat er moest worden gedaan. Hij zorgde voor de waterdistributie nadat al het water, zelfs dat uit de wc-spoelbakken, in emmers was overgeheveld. Hij improviseerde een keuken en toverde, god weet waar vandaan, oploskoffie, biscuitjes, en wat blikjes bier tevoorschijn. De volgende dag was de stank uit de toiletten zonder water onhoudbaar, maar Miguel organiseerde een schoonmaakactie en gaf bevel dat ze niet meer mochten worden gebruikt: ze moesten hun behoeften op het plein doen, in een gat dat werd gegraven naast het standbeeld van de stichter van de universiteit. Miguel deelde jongelui in groepen in en zette ze de hele dag aan het werk, op zo’n tactvolle manier dat zijn autoriteit niet voelbaar was. De beslissingen leken spontaan uit de groep zelf te komen.
‘Het ziet ernaar uit dat we hier maanden moeten zitten!’ was Alba’s commentaar, die verrukt was bij het idee dat ze belegerd waren.
Rondom het oude gebouw, op straat, stelde de politie op strategisch gunstige punten haar pantserwagens op. Een gespannen wachten, dat verscheidene dagen zou duren, begon.
‘Alle studenten uit het hele land, de vakbonden, de beroepsopleidingen zullen zich aansluiten. Misschien valt de regering wel,’ was Sebastián Gómez van mening.
‘Dat geloof ik niet,’ antwoordde Miguel. ‘Maar het is belangrijk het protest vol te houden en het gebouw niet vrij te geven tot de petitie van de arbeiders is ondertekend.’
Het begon te motregenen en in het onverlichte gebouw werd het al snel donker. Er werd een provisorische verlichting gemaakt van benzine en een walmende pit in een conservenblik. Alba dacht dat ook de telefoon was afgesloten, maar ze stelde vast dat hij nog werkte. Miguel legde uit dat de politie geïnteresseerd was in hun gesprekken en hij waarschuwde voorzichtig te zijn met wat ze zeiden. In ieder geval belde Alba naar huis om te zeggen dat ze bij haar kameraden zou blijven tot de overwinning of de dood, hetgeen een beetje onoprecht klonk, zodra ze het had gezegd. Haar grootvader rukte Blanca de hoorn uit haar hand en zei, op de voor zijn kleindochter overbekende woedende toon, dat hij haar nog een uur gaf om thuis te komen en dan wel een heel goede verklaring moest hebben waarom ze de nacht buitenshuis had doorgebracht. Alba legde uit dat ze het gebouw niet kon verlaten en als ze het wel zou kunnen, het toch niet deed.
‘Jij hebt daar niets te zoeken, bij die communisten!’ schreeuwde Esteban Trueba. Maar meteen daarop werd zijn stem vriendelijker en smeekte hij haar weg te gaan voor de politie kwam, hij als senator wist dat de regering geen eindeloos geduld zou hebben met de protesterende studenten. ‘Als het niet goedschiks gaat zullen ze de Mobiele Eenheid inzetten om jullie eruit te slaan.’
Alba keek door een kier tussen de met planken en zandzakken gebarricadeerde ramen en zag op straat in twee rijen opgestelde pantserwagens en mannen in oorlogsuitrusting met helmen, stokken en gasmaskers. Ze begreep dat haar grootvader niet had overdreven. De anderen hadden het ook gezien en sommigen beefden. Iemand vertelde dat er een nieuw soort bommen bestond, erger dan traangas, ze veroorzaakten een aanhoudende diarree en de stank en de schaamte dwongen zelfs de dappersten tot overgave. Alba leek dit afschuwelijk. Ze moest moeite doen om niet te huilen. Ze voelde steken in haar buik en ze nam aan dat dat van angst was. Miguel sloeg zijn armen om haar heen, maar dat gaf haar geen troost. Ze waren alle twee doodmoe en de slechte nacht werd voelbaar in hun botten en hun zielen.
‘Ik denk niet dat ze binnen durven komen,’ zei Sebastián Gómez. ‘De regering heeft al genoeg problemen. Ze zullen zich niet ook nog eens met ons bemoeien.’
‘Het zou niet de eerste keer zijn dat ze tegen studenten optreden,’ merkte iemand op.
‘De publieke opinie zal dat niet toelaten,’ wierp Gómez tegen. ‘Dit is een democratie. Dit is geen dictatuur en dat zal het ook nooit worden.’
‘Je denkt dat zoiets altijd ergens anders gebeurt,’ zei Miguel. ‘Totdat het hier gebeurt.’
De rest van de avond verliep zonder incidenten en ’s nachts was iedereen rustiger, ondanks het voortdurende ongemak en de honger. De tanks bleven op hun post. In de lange gangen en de aula’s speelden de jonge mensen kat en muis en kaartten ze, gingen op de grond liggen om uit te rusten of maakten van stokken en stenen verdedigingswapens. Op alle gezichten was de vermoeidheid af te lezen. Alba kreeg steeds sterkere buikkrampen en ze dacht dat als er de volgende dag geen verandering in de zaak kwam, haar niets anders overbleef dan het gat op het plein te gebruiken. Buiten bleef het regenen en het dagelijks leven in de stad ging onveranderd voort. Niemand scheen de nieuwe studentenstaking belangrijk te vinden en de mensen liepen langs de tanks, zonder stil te houden om de aan de gevel van de universiteit opgehangen spandoeken te lezen. De mensen uit de buurt waren snel aan de aanwezigheid van de militaire politie gewend en toen de regen ophield, speelden de kinderen met een bal op de lege parkeerplaats, die tussen het universiteitsgebouw en het politiedetachement inlag. Alba had zo nu en dan het gevoel in een zeilboot te zitten op een windstille zee, urenlang de horizon afspeurend, onbewegelijk, in eindeloze stille afwachting. De vrolijke kameraadschap van de eerste dag sloeg om in irritatie en constante discussie, zo verstreek de tijd en nam het ongemak toe. Miguel inspecteerde het gebouw grondig en confisqueerde de levensmiddelen uit de kantine.
‘Als alles voorbij is betalen we het aan de pachter terug. Hij is arbeider, zoals iedereen,’ zei hij.
Het was koud. De enige die nergens over klaagde, niet eens over dorst, was Sebastián Goméz. Hij leek net zo onvermoeibaar als Miguel, ook al was hij dubbel zo oud en zag hij eruit als een teringlijder. Hij was de enige universiteitsdocent die bij de studenten bleef toen ze het gebouw bezetten. Er werd verteld dat zijn benen waren verlamd als gevolg van een mitrailleursalvo in Bolivië. Hij was de ideoloog, die bij de studenten het vuur deed ontbranden, dat bij de meesten echter weer doofde zodra ze de universiteit verlieten en werden opgenomen in de maatschappij, die ze in hun jeugd hadden gedacht te kunnen veranderen. Het was een kleine, broodmagere man, met een adelaarsneus en dun haar, gedreven door een innerlijk vuur dat hem geen rust liet. Aan hem dankte Alba haar bijnaam ‘gravin’, omdat haar grootvader op het domme idee was gekomen haar de eerste dag met auto met chauffeur naar college te laten brengen, en Gómez had haar toen gezien. De bijnaam was een toevalstreffer, want Gómez kon niet weten, dat zij, hoe onwaarschijnlijk het ook leek, ooit zou wensen die adellijke titel weer op te kunnen graven. Die titel was een van de weinige authentieke dingen van Jean de Satigny, de Franse graaf, wiens naam ze droeg. Alba toonde geen wrok om deze spotnaam, integendeel, soms speelde ze met de gedachte de actieve docent te verleiden. Maar Sebastián Gómez had meer van die meisjes zoals Alba meegemaakt en herkende dan ook al gauw de mengeling van medelijden en nieuwsgierigheid die zijn krukken en slappe benen opriepen.
Zo ging de dag voorbij; de tanks van de Mobiele Eenheid bleven waar ze stonden en de regering gaf niet toe aan de eisen van de arbeiders. Alba begon zich af te vragen wat ze voor den duivel hier deed, want haar buikpijn was ondraaglijk aan het worden en de behoefte zich met stromend water te wassen werd langzamerhand een obsessie. Iedere keer als ze naar buiten keek en de politie zag kreeg ze het benauwd. Ze had toen al gemerkt dat de training van haar oom Nicolás in de praktijk niet zo effectief werkte als in theorie. Twee uur later voelde Alba iets vochtigs en warms tussen haar benen en zag ze rode vlekken in haar broek. Ze raakte in paniek. De angst dat dit een dezer dagen zou gebeuren was bijna net zo hevig als de honger. De vlek in haar broek leek wel een vlag. Ze probeerde hem niet eens te verbergen. Verloren ging ze, in elkaar gedoken, in een hoekje zitten. Haar grootmoeder had haar geleerd, toen ze nog klein was, dat alle menselijke organische functies natuurlijk waren en dat je over menstruatie net zo kon praten als over poëzie. Later echter, op school, had ze geleerd dat behalve tranen, elke lichamelijke uitscheiding onfatsoenlijk is. Miguel merkte haar schaamte en narigheid, ging in de geïmproviseerde ziekenboeg een pak watten halen en kwam ook met wat zakdoeken terug, maar al gauw bleek dat dat niet voldoende was. Toen het donker werd huilde Alba van schaamte en pijn, bang geworden door de stekende buikpijn en het borrelende bloed, dat heel anders was dan normaal. Ze had het gevoel alsof er van binnen iets kapot was gegaan. Ana Díaz, een studente, die, net als Miguel, het insigne met de opgeheven vuist droeg, merkte op dat alleen rijke vrouwen er last van hebben want arbeidersvrouwen klagen niet, zelfs niet als ze baren. Toen ze echter zag dat Alba’s broek was doordrenkt en dat ze lijkbleek zag, ging ze met Sebastián Gómez praten. Hij deelde mee dat hij het probleem niet kon oplossen.
‘Dat komt ervan als vrouwen in mannenzaken meedoen,’ grapte hij.
‘Nee, dat komt ervan als de bourgeoisie meedoet met het volk,’ antwoordde het meisje verontwaardigd.
Sebastián Gómez ging naar de hoek, waar Miguel Alba had neergelegd, moeizaam vanwege zijn krukken, liet hij zich naast haar zakken.
‘Gravin, je moet naar huis. Hier ben je van geen nut meer, integendeel, je bent een obstakel,’ zei hij.
Alba voelde zich opgelucht. Ze was veel te bang en dit was een mogelijkheid naar huis te kunnen zonder eerverlies en zonder laf te lijken. Ze sprak Sebastián Gómez even tegen om haar gezicht te redden, maar ze ging er bijna direct mee akkoord dat Miguel met een witte vlag naar buiten zou gaan om met de politie te onderhandelen. Door de kieren in de barricaden keken ze allemaal naar hem, terwijl hij de lege parkeerplaats overstak. De politie had de rijen dichter aaneengesloten en beval hem door een luidspreker, stil te blijven staan, de witte vlag op de grond te leggen en met zijn handen in zijn nek naderbij te komen.
‘Het lijkt wel oorlog!’ zei Gómez.
Kort daarop kwam Miguel terug en hielp Alba opstaan. Hetzelfde meisje dat Alba’s gekreun had bekritiseerd, nam haar nu bij de arm. Tussen de barricaden en zandzakken door, in het felle licht van schijnwerpers van de politie, verlieten ze gedrieën het gebouw. Alba kon bijna niet lopen, ze schaamde zich en was duizelig. Een patrouille kwam hen halverwege tegemoet en plotseling zag Alba een groen uniform vlak voor zich en een pistool dat op haar neus was gericht. Ze keek op en zag tegenover zich een bruin gezicht met ratteogen. Ze wist direct wie hij was: Esteban García.
‘Kijk eens aan, de kleindochter van Esteban Truéba!’ riep García ironisch.
Zo kwam Miguel te weten dat zij hem niet de volle waarheid had verteld. Hij voelde zich verraden. Hij gaf haar over aan de politieman, draaide zich om en ging weg, de witte vlag achter zich aanslepend zonder zelfs een blik tot afscheid, vergezeld door Ana Díaz, die net zo verrast en woedend was als hij.
‘Wat is er met jou aan de hand?’ vroeg García, met zijn pistool op Alba’s broek wijzend. ‘Het lijkt wel een abortus!’
Alba richtte haar hoofd op en keek hem recht in zijn ogen.
‘Dat gaat u niets aan. Brengt u mij naar huis,’ beval ze autoritair, haar grootvaders toon imiterend die hij gebruikte tegen iedereen die volgens hem niet tot zijn milieu behoorde.
García aarzelde. Sinds lang had hij geen bevel uit de mond van een burger gehoord en het kwam bij hem op haar mee te nemen naar het piket en haar in een cel te stoppen, om haar badend in haar eigen bloed, te laten rotten, tot ze hem op haar knieën kwam smeken. Maar in zijn beroep had hij geleerd dat er anderen waren, machtiger dan hij en dat hij zich de luxe niet kon veroorloven naar eigen goeddunken te handelen. Bovendien was de herinnering aan Alba op De Drie Maria’s sterker dan zijn wil om haar te vernederen. Hij herinnerde zich Alba, limonade drinkend, op het terras van De Drie Maria’s in een gesteven jurkje, terwijl hij zonder schoenen rondscharrelde op de patio met de kippen, zijn neus ophaalde en doodsbang was voor de oude Trueba, zoals nog steeds het geval was. Hij kon de blik van het meisje niet langer verdragen en bijna onmerkbaar boog hij zijn hoofd. Toen draaide hij zich om, blafte iets tegen twee politieagenten, die Alba bij de arm meenamen naar een politieauto. Zo kwam ze thuis. Toen Blanca haar zag dacht ze dat de voorspelling van de grootvader was uitgekomen en dat de politie met knuppels op de studenten had ingeslagen. Ze begon te krijsen en hield pas op toen Jaime, na een onderzoek, verzekerde dat Alba niet was gewond en dat wat zij mankeerde met een paar injecties en wat rust kon worden genezen.
Alba bleef twee dagen in bed; in die tijd werd de studentenstaking vreedzaam beëindigd. De minister van Onderwijs werd van zijn post ontheven en overgeplaatst naar het ministerie van Landbouw.
‘Als hij zonder eindexamen minister van Onderwijs heeft kunnen worden, dan kan hij ook minister van Landbouw zijn, zonder in zijn leven ooit een hele koe te hebben gezien,’ lichtte senator Trueba toe.
In bed had Alba de tijd om de omstandigheden waaronder ze Esteban García had ontmoet de revue te laten passeren. Ze ging heel ver terug in haar kinderjaren en herinnerde zich een donkere jongen, de bibliotheek in het huis, de geur van de meidoorntakken in het open-haardvuur in de namiddag of ’s avonds, en zij op zijn schoot. Maar dit visioen was zo vluchtig dat ze twijfelde of ze het niet had gedroomd. Haar eerste duidelijke herinnering aan hem was de dag dat ze veertien jaar werd, ze wist het nog precies. Haar moeder had het in het zwarte album, waaraan haar grootmoeder bij haar geboorte was begonnen, opgeschreven. Voor die gelegenheid had ze krullen gezet en zat ze met haar jas aan op het terras te wachten op oom Jaime, die haar op zou halen om voor haar een cadeau te kopen. Het was erg koud, maar ze hield van de tuin in de winter. Ze blies in haar handen en zette haar kraag op om haar oren te beschermen. Van waar ze stond kon ze door het raam in de bibliotheek kijken waar haar grootvader met een man praatte. Het raam was beslagen, maar ze kon het politieuniform toch onderscheiden. Ze vroeg zich af wat haar grootvader daar met zo iemand deed. De man zat stijf op het puntje van de stoel, zijn rug naar het raam, kaarsrecht, in de pathetische houding van een tinnen soldaatje. Alba stond een tijdje naar hen te kijken. Toen ze dacht dat haar oom zou komen, liep ze door de tuin naar het half vervallen prieeltje; onderwijl sloeg ze haar handen tegen elkaar om warm te worden, veegde de vochtige bladeren van de stenen bank en ging zitten wachten. Hier vond Esteban García haar, kort daarop, toen hij het huis verliet om de tuin door te steken in de richting van het hek. Toen hij haar zag bleef hij bruusk staan. Keek om zich heen, aarzelde en kwam toen dichterbij.
‘Weet je nog wie ik ben?’ vroeg García.
‘Eh, nee,’ zei ze weifelend.
‘Ik ben Esteban García, we hebben elkaar op De Drie Maria’s leren kennen.’
Alba glimlachte mechanisch. Er kwam een onaangename herinnering in haar boven. Iets in zijn ogen maakte haar onrustig, maar ze kon het gevoel niet thuisbrengen. García veegde de bladeren weg en ging naast haar zitten in het prieel, zo dichtbij dat hun benen elkaar raakten.
‘Deze tuin lijkt wel een oerwoud,’ zei hij zo dichtbij dat zijn adem voelbaar was.
Hij deed zijn uniformpet af en ze zag dat hij heel kort, borstelig haar had, met brillantine erin. Plotseling legde García zijn hand op haar schouder. Dat vertrouwelijke gebaar bracht het meisje uit haar evenwicht, een moment bleef ze verlamd zitten maar direct daarna wierp ze zich achterover om hem af te schudden. Hij kneep in haar schouder en duwde zijn vingers dwars door de dikke stof van de jas heen. Alba voelde haar hart tekeer gaan en het bloed steeg naar haar wangen.
‘Je bent gegroeid, Alba, je ziet er al bijna net uit als een vrouw,’ fluisterde de man in haar oor.
‘Ik ben veertien, vandaag ben ik jarig,’ stamelde ze.
‘Dan heb ik een cadeautje voor je,’ zei Esteban García met een verwrongen glimlach.
Alba probeerde haar gezicht af te wenden, maar hij hield het met beide handen vast en ze moest hem aankijken. Het was haar eerste kus. Ze voelde iets warms, ruws, zijn prikkende slecht geschoren huid schuurde langs haar gezicht, ze rook de vieze lucht van sigaretten en uien en bespeurde zijn gewelddadigheid. García’s tong probeerde haar lippen open te krijgen en ondertussen kneep hij zo hard in haar wangen dat ze haar kaken van elkaar deed. Zijn tong riep het beeld in haar op van een slijmerig, warm weekdier, ze werd misselijk en voelde een braakneiging opkomen, maar ze hield haar ogen open. Ze zag de stugge uniformstof en ze voelde de gruwelijke handen om haar keel en terwijl hij haar bleef kussen, begonnen zijn vingers te drukken. Alba dacht dat ze zou stikken en duwde met zoveel kracht dat ze vrij kwam. García stond op en glimlachte spottend. Hij had rode vlekken in zijn gezicht en hijgde.
‘Vond je het een leuk cadeau?’ lachte hij.
Alba zag hoe hij zich met grote passen door de tuin verwijderde en barstte in snikken uit. Ze voelde zich vies en vernederd. Vervolgens rende ze naar huis om haar mond met zeep te wassen en haar tanden te poetsen, alsof ze daarmee de vlek uit haar herinnering zou kunnen verwijderen. Toen haar oom Jaime haar kwam ophalen, sloeg ze haar armen om zijn nek, duwde haar gezicht in zijn hemd en zei dat ze geen cadeau wilde omdat ze had besloten non te worden. Jaime barstte in lachen uit, een volle, diepe lach die van binnenuit kwam en die ze maar weinig had gehoord want haar oom was een stille man.
‘Ik zweer het je, het is werkelijk waar. Ik word non!’ snikte Alba.
‘Daarvoor zou je opnieuw geboren moeten worden,’ antwoordde Jaime. ‘En bovendien over mijn lijk!’
Alba had Esteban García niet meer gezien, tot hij naast haar stond op de parkeerplaats van de universiteit, maar ze had hem nooit kunnen vergeten. Ze vertelde niemand van de walgelijke kus en ook niet van haar dromen daarna, waarin hij verscheen als een groen beest, bereid haar te wurgen met zijn poten en haar te laten stikken door een slijmerige tentakel in haar mond te duwen.
Aan dit alles terugdenkend, ontdekte Alba dat de nachtmerrie al die jaren, verborgen, op de loer had gelegen en dat García nog altijd het beest was dat haar in het donker achterna zat om bij een of andere kronkel in haar levenspad boven op haar te springen. Ze kon niet weten dat dit een voorteken was.
Miguels teleurstelling en woede over het feit dat Alba de kleindochter van senator Trueba was, was weggeëbd toen hij haar voor de tweede keer als een verloren ziel door de gangen bij de kantine zag ronddwalen, waar ze elkaar hadden leren kennen. Hij vond het onterecht de kleindochter de schuld van de ideeën van de oude man te geven en ze liepen weer gearmd. Het duurde niet lang of de eindeloze kussen waren niet voldoende meer en ze begonnen elkaar op de kamer van Miguel te ontmoeten. Hij woonde in een schamel pension voor arme studenten, dat door een ouder echtpaar met een hartstocht voor spioneren, werd geregeerd. Ze bekeken Alba met onverholen vijandigheid als ze aan de hand van Miguel naar boven, naar zijn kamer ging. Ze was nauwelijks in staat haar verlegenheid te overwinnen en de kritische blikken te doorstaan, waardoor het hele geluk van de ontmoeting uiteenspatte. Om deze blikken te vermijden had ze de voorkeur gegeven aan een andere oplossing. Maar de gedachte om met Miguel naar een hotel te gaan verwierp ze ook, om dezelfde reden waarom ze in zijn pension niet gezien wilde worden.
‘Je bent het ergste bourgeois meisje dat ik ken!’ lachte Miguel.
Soms kon hij een motor lenen en dan vluchtten ze een paar uurtjes naar buiten, schrijlings op de machine met moordende snelheid, ijskoude oren en het hart heet van liefde. Ze vonden het heerlijk ’s winters naar de verlaten stranden te gaan, over het natte zand te lopen, waar het water hun voetsporen oplikte, de meeuwen op te schrikken en de zeelucht diep in te ademen. In de zomer zochten ze de dichtste bossen op waar ze ongestoord konden vrijen, zo gauw ze de spelende kinderen en de dagjesmensen achter zich hadden gelaten. Spoedig ontdekte Alba dat het veiligste plekje haar eigen huis was, want in het labyrint van verlaten kamers, waar nooit meer iemand kwam, konden ze ongestoord vrijen.
‘Als de dienstbodes wat horen, zullen ze denken dat de geesten zijn teruggekomen,’ zei Alba en ze vertelde hem over de vergane glorie van het grote huis op de hoek, met geesten die op bezoek kwamen en vliegende tafels.
De eerste keer dat ze hem door de achterpoort in de tuin leidde, en ze zich een weg baande door het struikgewas en de met mos begroeide beelden onder de vogelpoep omzeilden, kromp de jongeman ineen bij het zien van dat trieste grote huis. ‘Hier ben ik eerder geweest,’ mompelde hij, maar kon het zich niet meer herinneren. De nachtmerrieachtige tuin en het lugubere herenhuis vertoonden namelijk nauwelijks overeenkomst met het stralende beeld, dat hij sinds zijn kinderjaren als een schat in zijn herinnering bewaarde.
De geliefden probeerden de verlaten kamers een voor een, tot ze ten slotte heimelijk een liefdesnestje beneden in de kelder improviseerden. Alba was daar al jaren niet meer geweest en was het bestaan ervan bijna vergeten, maar op het moment dat ze de deur opendeed en die bepaalde lucht inademde, voelde ze weer de magische aantrekkingskracht van vroeger. Ze gebruikten de spullen, de dozen, de editie van oom Nicolás’ boek, de meubels en de gordijnen uit vervlogen tijden, om een verbazingwekkende bruidssuite in te richten. In het midden maakten ze een bed met wat matrassen waar ze stukken mottig fluweel overheen drapeerden. Uit de koffers haalden ze ontelbare schatten tevoorschijn. Hun lakens waren oude topaaskleurige damasten gordijnen. Ze tornden de prachtige jurk van Chantillykant, die Clara had gedragen toen Barrabas stierf, uit elkaar om er een muskietennet van te maken tegen de spinnen die vanaf het plafond aan draden naar beneden kwamen zakken. Ze maakten licht met kaarsen en letten niet op de knaagdiertjes, de kou en de graflucht. Vocht en tocht trotserend, liepen ze naakt rond in de eeuwige duisternis van de kelder. Ze dronken witte wijn uit kristallen glazen die Alba uit de eetkamer liet verdwijnen en ze maakten een nauwkeurige inventaris op van hun lichaam en de vele lustmogelijkheden. Ze speelden als kinderen. Het kostte haar moeite in deze jonge, lieve minnaar, die lachte en uitgelaten was in een eindeloos bacchanaal, de naar gerechtigheid hunkerende revolutionair te herkennen, die in het geheim les kreeg in het gebruik van vuurwapens en in revolutionaire strategie. Alba bedacht onweerstaanbare verleidingskunstjes en Miguel nieuwe heerlijke manieren om haar lief te hebben. Ze waren blind door de kracht van hun begeerte die, als door tovenarij, op een onlesbare dorst leek. Tijd en woorden waren niet toereikend om hun intiemste gedachten en hun vroegste herinneringen te vertellen in een ambitieuze poging elkaar tot in de kleinste details te bezitten. Alba verwaarloosde haar cello, ze speelde alleen nog maar naakt op het topaaskleurige bed en ze volgde de colleges met een blik van iemand die aan waanvoorstellingen lijdt. Miguel stelde zijn scriptie en politieke bijeenkomsten uit, omdat ze voortdurend samen wilden zijn en ze buitten elke onoplettendheid van de huisbewoners uit om naar de kelder te sluipen. Alba leerde liegen en veinzen. Onder het voorwendsel dat ze ’s nachts moest studeren, trok Alba uit de kamer die ze sinds de dood van haar grootmoeder met haar moeder had gedeeld. Ze installeerde zich in een kamer op de eerste verdieping, die op de tuin uitkeek, om het raam voor Miguel open te kunnen doen en hem op haar tenen door het slapende huis mee te nemen naar hun betoverde hol. Maar ze waren niet alleen ’s nachts samen. Hun liefdesongeduld was soms zo onverdraaglijk dat Miguel het riskeerde om op klaarlichte dag te komen. Hij kroop dan als een dief door de bosjes tot vlak bij de kelderdeur, waar Alba dan met kloppend hart op hem wachtte. Vertwijfeld als bij een afscheid omhelsden ze elkaar en glipten ademloos van spanning hun schuilplaats binnen.
Voor de eerste keer in haar leven voelde Alba de behoefte mooi te zijn en ze betreurde het dat ze geen enkel attribuut van de prachtige vrouwen uit haar familie had geërfd. De enige van wie ze wel wat had was de mooie Rosa, van haar had ze het zeealgenkleurige haar, wat er echter door gebrek aan overige details uitzag als een vergissing van de kapper. Toen Miguel ontdekte wat haar dwarszat, leidde hij haar aan zijn hand naar de grote, gebarsten Venetiaanse spiegel, die in een hoek van hun geheime optrekje stond. Hij veegde het stof van het kapotte glas en stak toen alle kaarsen aan die er waren, en zette die om haar heen. Zij bekeek zichzelf in de duizenden stukjes spiegel. Haar huid, belicht door de kaarsen, had de onwerkelijke kleur van een wasfiguur. Miguel begon haar te strelen en ze zag haar gezicht veranderen in de kaleidoscoop van de spiegel en ten slotte aanvaardde ze dat ze de mooiste vrouw ter wereld was, want ze kon zichzelf nu met dezelfde ogen zien, als waarmee Miguel haar zag.
De eindeloze orgie duurde meer dan een jaar. Ten slotte maakte Miguel zijn scriptie af, haalde zijn titel en begon werk te zoeken. Toen de dwingende behoefte van onlesbare liefde voorbij was, konden ze hun houding weer bepalen en hun leven in banen leiden. Zij probeerde weer interesse op te brengen voor haar studie en hij stortte zich opnieuw op zijn politieke taak, omdat de ontwikkelingen zich versnelden en een ideologische strijd het land verscheurde. Miguel huurde een kleine etage vlak bij zijn werk, waar ze elkaar beminden, want in het jaar dat ze naakt in de kelder speelden hadden ze alle twee een chronische bronchitis opgelopen, waardoor hun onderaardse paradijs een stuk minder aantrekkelijk was geworden. Alba hielp met het inrichten van de woning, er kwamen overal kussens en politieke affiches en zij stelde Miguel voor bij hem in te trekken, maar op dit punt hield hij voet bij stuk.
‘We gaan slechte tijden tegemoet, lieveling,’ verklaarde hij. ‘Ik kan je niet bij me hebben, want als het moet ga ik in de guerrilla.’
‘Dan ga ik ook,’ beloofde zij.
‘Zoiets doe je niet uit liefde, maar uit politieke overtuiging en die mis jij,’ antwoordde Miguel. ‘De luxe om dilettanten op te nemen kunnen wij ons niet veroorloven.’
Alba vond dat absurd en er zouden verscheidene jaren voorbij gaan voor ze het in zijn totaliteit kon bevatten.
Senator Trueba had de leeftijd om met pensioen te gaan, maar dat idee kwam niet bij hem op. Hij las de krant en mompelde voor zich heen. De dingen waren in deze tijd erg veranderd en hij voelde, dat de gebeurtenissen hem boven het hoofd groeiden. Hij had er niet op gerekend dat hij zó lang zou leven om nog met dergelijke zaken te worden geconfronteerd. Hij was geboren toen er in de stad nog geen elektrisch licht was en hij had op de televisie gezien dat er een man over de maan liep, maar geen van de gebeurtenissen in zijn leven had hem erop voorbereid het hoofd te bieden aan de revolutie die onder zijn eigen ogen in zijn land ontstond en waardoor iedereen in de war raakte.
De enige die er niets over zei was Jaime. Om de eeuwige ruzies met zijn vader te vermijden, had hij er een gewoonte van gemaakt te zwijgen en spoedig ontdekte hij dat het gemakkelijker was om niet te praten. Alleen als Alba hem een enkele keer opzocht in zijn boekentunnel liet hij het spaarzame woordgebruik, als dat van een trappist, varen. Zijn nichtje kwam in nachthemd, met nat haar net onder de douche vandaan en ging dan aan het voeteneind van het bed zitten om hem leuke dingen te vertellen, want, beweerde zij, hij was een magneet voor problemen en onoplosbare ellende van anderen, en daarom was het nodig dat iemand hem op de hoogte hield van de lente en de liefde. Haar goede bedoelingen vielen echter vaak in het water door haar dringende behoefte om met haar oom te praten over alles wat haar bezighield. Ze waren het nooit eens. Ze lazen dezelfde boeken maar als ze begonnen te analyseren wat ze hadden gelezen, waren ze het absoluut oneens. Jaime bespotte haar politieke ideeën en schold haar uit, omdat ze verliefd was op een café-terrorist. Hij was de enige in huis die van Miguels bestaan afwist.
‘Zeg eens tegen die jongen dat hij eens een dag bij mij in het ziekenhuis komt werken. Dan zullen we wel zien of hij nog altijd zin heeft zijn tijd te verdoen met pamfletten en redevoeringen,’ zei hij tegen Alba.
‘Hij is advocaat, oom, geen arts,’ antwoordde zij.
‘Dat geeft niet. Iedereen is welkom. Zelfs een loodgieter kunnen we gebruiken.’
Jaime was ervan overtuigd dat na zoveel jaren van strijd het socialisme eindelijk zou overwinnen. Hij schreef dat toe aan het volk dat zich bewust was geworden van zijn eigen behoeften en van zijn kracht. Alba herhaalde de woorden van Miguel, dat de bourgeoisie alleen overwonnen kon worden door een oorlog. Jaime, die iedere vorm van extremisme verafschuwde, was van mening dat een guerrilla alleen was geoorloofd onder een dictatuur, met als laatste mogelijkheid vuurwapens, maar dat zoiets verkeerd was in een land waar veranderingen mogelijk waren door een volksstemming.
‘Dat is toch nog nooit gebeurd, oom, wees toch niet zo naïef,’ antwoordde Alba. ‘Ze zullen jouw socialisten nooit laten winnen!’
Ze probeerde Miguels visie uiteen te zetten: dat ze niet konden blijven hopen op de langzame voortgang van de geschiedenis, het moeizame proces van opvoeding en organisatie van een volk. De wereld ging met sprongen vooruit en zij bleven achter en radicale veranderingen werden nooit goedschiks of zonder geweld ingevoerd, de geschiedenis bewees dat. De discussie ging verder en beiden verloren zich in verwarrende retoriek tot ze waren uitgeput en elkaar voor de voeten wierpen nog koppiger te zijn dan een ezel. Ten slotte kusten ze elkaar goedenacht en beiden hadden het gevoel dat de ander een geweldig mens was.
Op een dag kondigde Jaime bij het avondeten aan dat de socialisten zouden winnen, maar niemand geloofde hem omdat hij dat al twintig jaar lang voorspelde.
‘Als je moeder nog leefde zou ze zeggen dat dezelfden van altijd zullen winnen,’ antwoordde senator Trueba minachtend.
Jaime wist waarom hij dat zei. De presidentskandidaat had het hem verteld. Ze waren al jarenlang bevriend en Jaime ging ’s avonds bij hem schaken. Hij was dezelfde socialist die al achttien jaar aanspraak op het presidentschap van de republiek maakte. Jaime had hem de eerste keer gezien, achter de rug van zijn vader, bij een verkiezingscampagne, in zijn jeugd, toen hij in een rookwolk langsreed in de verkiezingstrein. Toen was de Kandidaat nog een jonge, robuuste jongeman, met de wangen van een jachthond, die onder gejoel en fluitconcerten van de patróns en onder het stugge zwijgen van de boeren geëxalteerde redevoeringen hield. Het was in de tijd dat de gebroeders Sanchez de socialistische leider bij het kruispunt opknoopten, en Esteban Trueba Pedro Tercero García in het bijzijn van zijn vader afranselde, wanneer hij voor de landarbeiders de verwarring stichtende bijbelverklaringen van pater José Dulce María voorlas. Zijn vriendschap met de Kandidaat begon bij toeval, op een zondagavond, toen hij vanuit het ziekenhuis op bezoek werd gestuurd, voor een spoedgeval. In een ambulance kwam hij bij het aangegeven adres, belde aan en de Kandidaat deed hoogstpersoonlijk open. Jaime herkende hem onmiddellijk, omdat hij zijn foto vaak had gezien en omdat hij niets was veranderd sinds die keer in de verkiezingstrein.
‘Komt u binnen, dokter, we zitten op u te wachten,’ begroette de Kandidaat hem.
Hij leidde hem naar een dienstbodenkamer, waar zijn dochter een vrouw probeerde te helpen die half gestikt leek te zijn. Ze was paars aangelopen, haar ogen puilden uit en een monsterlijk opgezwollen tong hing uit haar mond.
‘Ze heeft vis gegeten,’ werd hem uitgelegd.
‘Haal het zuurstofapparaat uit de ambulance,’ zei Jaime terwijl hij een spuitje klaarmaakte.
Hij en de Kandidaat bleven naast het bed zitten, totdat de vrouw weer normaal begon te ademen en haar tong weer in haar mond kreeg. Ze spraken over het socialisme en over schaken en dat werd het begin van een goede vriendschap. Jaime stelde zich onder zijn moedersnaam voor. Die gebruikte hij altijd, zonder te vermoeden dat de veiligheidsdienst van de partij de andere partij de volgende dag zou informeren, dat hij de zoon was van senator Trueba, haar grootste politieke vijand. De Kandidaat maakte er nooit gewag van, zelfs niet tot het laatst toe, toen ze onder het geweld van vuur en geweersalvo’s elkaar voor het laatst de hand drukten. Jaime vroeg zich af of hij ooit de moed zou opbrengen hem de waarheid te vertellen.
Op grond van zijn lange ervaring met nederlagen en zijn kennis van het volk gaf de Kandidaat er zich eerder dan wie ook rekenschap van dat ze nú gingen winnen. Hij zei het tegen Jaime en voegde eraan toe, dat het het beste was er niet over te spreken, opdat rechts zich arrogant, zeker van de overwinning en verdeeld zou presenteren voor de verkiezingen. Jaime antwoordde dat zelfs al zouden ze het tegen iedereen zeggen, niemand het zou geloven, zelfs de socialisten niet en om het uit te proberen zei hij het tegen zijn vader.
Jaime bleef veertien uur per dag werken, ook ’s zondags, zonder deel te nemen aan de politieke strijd. Het toenemende geweld van de strijd maakte hem bang. De krachten waren zo gepolariseerd dat er in het centrum alleen een besluiteloze, heen en weer geslingerde groep overbleef die wachtte tot de overwinnaar tevoorschijn kwam om daar dan op te stemmen. Hij liet zich niet door zijn vader provoceren, die iedere gelegenheid, dat ze samen waren, aangreep hem te waarschuwen tegen manipulaties van het internationale communisme en tegen de chaos waarin het vaderland zou geraken in het onwaarschijnlijke geval, dat links zou winnen. De enige keer dat Jaime zijn geduld verloor was op een morgen toen de hele stad volhing met uitdagende affiches waarop een vertwijfelde moeder met een dikke buik stond die tevergeefs haar zoon uit de handen van een communistische soldaat probeerde te trekken, die hem naar Moskou wilde brengen. Het was de angstcampagne, georganiseerd door senator Trueba en zijn partijvrienden, met speciaal voor dit doel uit het buitenland gehaalde hulp. Dat werd Jaime te gek. Hij vond dat hij niet meer met zijn vader onder een dak kon wonen; hij sloot zijn tunnel af, pakte zijn kleren en ging in het ziekenhuis slapen.
In de laatste maanden voor de verkiezingen volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. Alle muren waren beplakt met portretten van de kandidaten, uit vliegtuigen werden pamfletten gegooid en de straten waren dik bezaaid met bedrukte rommel, die als sneeuw uit de hemel viel. Uit de radio’s brulden ze politieke slogans en onder de aanhangers van iedere partij werden de onzinnigste weddenschappen afgesloten. ’s Nachts trokken jonge mensen in benden rond om hun ideologische vijanden te overvallen. Er werden grote massabijeenkomsten georganiseerd om de populariteit van iedere partij te peilen en bij iedere bijeenkomst raakte de stad verstopt en de mensenmassa’s steeds dichter op elkaar gedrukt. Alba voelde zich euforisch, maar Miguel was van mening dat de verkiezingen één grote zwendelpartij waren en het was om het even wie er zou winnen, het was toch altijd dezelfde macht met een ander masker; revolutie kon je niet via de stembus veroorzaken maar alleen met bloed van het volk. Het idee van een vreedzame revolutie in het kader van de democratie in volledige vrijheid is een tegenstrijdigheid.
‘Die arme jongen is gek!’ riep Jaime uit toen Alba het hem vertelde. ‘We zullen winnen hij zal zijn woorden moeten inslikken.’
Tot op dit moment was het Jaime gelukt Miguel te ontwijken. Hij wilde hem niet leren kennen. Een heimelijke jaloezie kwelde hem. Hij had geholpen bij Alba’s geboorte en had haar ontelbare keren op zijn schoot gehad, hij had haar leren lezen, haar school betaald en al haar verjaardagen gevierd, hij voelde zich als haar vader en hij kon de ongerustheid die hij voelde nu ze een vrouw was geworden, niet onderdrukken. Hij had een verandering opgemerkt in de laatste jaren. Hij hield zichzelf voor de gek met valse argumenten, ook al had de ervaring, door de omgang met anderen, hem geleerd dat alleen de liefde die schittering aan een vrouw kon geven. Hij had gezien hoe Alba van de ene dag op de andere was gerijpt, hoe ze de onbestemde vormen van een puber was kwijtgeraakt en hoe ze het nieuwe lichaam had gekregen van de vrouw die bevredigd en tevreden was. Hij hoopte met overdreven heftigheid dat de verliefdheid van zijn nichtje van voorbijgaande aard zou zijn, want diep in zijn hart kon hij niet aanvaarden dat ze een andere man meer nodig had dan hem. Hij kon echter niet langer doen of Miguel niet bestond. Op een dag vertelde Alba hem dat Miguels zuster ziek was.
‘Ik wil graag dat je met Miguel gaat praten, oom. Hij zal je over zijn zuster vertellen. Doe je het voor mij?’ vroeg Alba.
Toen Jaime Miguel leerde kennen in een buurtcafé, kon al zijn vooringenomenheid niet verhinderen dat hij in een opwelling van sympathie al zijn vijandigheid vergat, want de man tegenover hem die nerveus zijn koffie roerde, was niet de wilde extremist en vechtersbaas die hij had verwacht, maar een bange, bezorgde jongeman. Terwijl hij de symptomen van zijn zusters ziekte beschreef, vocht hij tegen zijn tranen.
‘Breng me maar naar haar toe,’ zei Jaime.
Miguel en Alba brachten hem naar de kunstenaarsbuurt. Midden in het centrum, op een paar meter afstand van de bouwwerken van staal en glas, bevonden zich op de helling de smalle steegjes van de schilders, pottenbakkers en beeldhouwers. Daar hadden zij hun holen, in oude huizen die opgedeeld waren in kleine ateliers. De werkplaatsen stonden in verbinding met de hemel door glazen daken en in hun donkere hok overleefden de artiesten in een paradijs van heerlijkheid en ellende. In de steegjes speelden goedgelovige kinderen, mooie vrouwen in lange jurken droegen hun zuigelingen op hun rug of heup en op de straathoeken en op de drempel van hun deur zaten de mannen met baarden die slaperig en onverschillig het leven aan zich voorbij lieten trekken. Voor een huis in Franse stijl, als een slagroomtaart versierd met friezen vol engeltjes, stonden ze stil. Ze gingen een smalle trap op, eigenlijk de brandtrap, die door de talrijke opdelingen van het huis, de enige toegangsweg was geworden. Hoger, waar de trap een draai maakte, rook het naar knoflook, marihuana en terpentijn. Miguel stond stil op de bovenste verdieping, tegenover een smalle, oranje geschilderde deur, haalde een sleutel tevoorschijn en deed open. Jaime en Alba dachten dat ze in een volière kwamen. De kamer was rond, met een absurde, Byzantijnse koepel en met glas rondom, waardoor je de daken van de stad kon zien en je je dicht bij de wolken voelde. Op de vensterbank hadden duiven zich genesteld en hun uitwerpselen en veren hadden de ruiten gemarmerd. Op een stoel, voor de enige tafel zat een vrouw in een ochtendjas, met op haar borst een trieste, haveloze geborduurde draak. Jaime had even nodig voor hij haar herkende.
‘Amanda... Amanda...’ stamelde hij.
Hij had haar sindsdien, meer dan twintig jaar geleden, niet meer gezien, toen de liefde van hen beiden voor Nicolás sterker was dan die voor elkaar. Ondertussen was de atletische jongeman met het altijd vochtige, donkere haar vol brillantine, die hardop zijn medische tractaten lezend door het huis liep, veranderd in een licht voorovergebogen man, door de gewoonte altijd over de zieken heen te buigen. Hij had grijs haar, een ernstig gezicht, met een metalen bril met dikke glazen, maar in wezen was hij dezelfde gebleven. Om Amanda te herkennen moest je echter heel veel van haar hebben gehouden. Ze zag er ouder uit dan ze kon zijn en was bijna vel over been, haar huid was slap en geel en haar vingers waren onverzorgd en verkleurd door de nicotine. Haar ogen waren gezwollen, zonder glans, rood met wijde pupillen waardoor ze er hulpeloos en bang uitzag. Ze zag Jaime noch Alba en had alleen maar oog voor Miguel. Ze probeerde op te staan, struikelend en wankelend. Haar broer liep op haar toe, en ondersteunde haar, door haar aan zijn borst te drukken.
‘Kent u elkaar?’ vroeg Miguel verbaasd.
‘Ja, van heel lang geleden,’ zei Jaime.
Hij dacht dat het geen zin had om over het verleden te praten en dat Miguel en Alba te jong waren om het gevoel van onherstelbaar verlies dat hij nu onderging, te begrijpen. In één keer was het beeld van het zigeunermeisje, dat hij al die jaren in zijn hart had bewaard, de enige liefde in zijn eenzame leven, weggevaagd. Hij hielp Miguel de vrouw op de divan neer te leggen die dienst deed als bed, en schudde haar kussen op. Amanda hield haar ochtendjas dicht, maakte zwak afwerende gebaren en stamelde onsamenhangende woorden. Ze schudde krampachtig en hijgde als een hond. Alba keek vol afschuw naar haar en pas toen Amanda rustig lag met gesloten ogen, herkende ze de glimlachende vrouw van het fotootje dat Miguel altijd in zijn portefeuille droeg. Jaime sprak tegen haar met een stem, die Alba niet kende, en langzaam maar zeker lukte het hem Amanda rustig te krijgen. Hij streelde haar lief en vaderlijk, zoals hij soms ook bij dieren deed, totdat de zieke ontspande en toeliet dat hij de mouwen van haar oude, Chinese ochtendjas omhoog schoof. Haar broodmagere armen kwamen tevoorschijn en Alba zag de duizenden kleine littekens, blauwe vlekken en prikken, waarvan sommige geïnfecteerd waren en etterden. Daarna ontblootte hij haar benen en ook haar dijen waren gepijnigd. Jaime die haar bedroefd gadesloeg, begreep op dit moment de verlatenheid, de jaren van ellende, de ongelukkige liefdes en de verschrikkelijke weg die die vrouw had afgelegd tot dit stadium van vertwijfeling. Hij herinnerde zich haar zoals zij in haar jeugd was geweest, toen ze hem verblindde met haar wapperende haar, haar rinkelende armbanden, haar heldere lach en de naïveteit waarmee ze onzinnige ideeën aanpakte en illusies najoeg. Hij vervloekte zichzelf om het feit dat hij haar had laten lopen en om al die tijd die voor hen beiden was verloren.
‘Ze moet worden opgenomen. Alleen een ontwenningskuur kan haar redden,’ zei hij. ‘Ze zal het moeilijk krijgen,’ voegde hij eraan toe.