12
Zoals de Kandidaat had voorspeld, wonnen de socialisten, samen met de overige linkse partijen, de presidentsverkiezingen. De verkiezingen op die mooie septemberdag, verliepen zonder incidenten. Dezelfden van altijd, sinds onheuglijke tijden aan de macht, hoewel de laatste jaren hun krachten zichtbaar waren afgenomen, hadden zich al weken tevoren voorbereid op het overwinningsfeest. De sterke drank was uitverkocht, op de markt waren geen verse schaaldieren meer te krijgen en de banketbakkers werkten dag en nacht om aan de vraag naar taarten en gebak te kunnen voldoen. In de Barrio Alto werd niemand gealarmeerd door het horen van de resultaten van de deeluitslagen in de provincie, ten gunste van links, want iedereen wist dat de stemmen in de hoofdstad doorslaggevend waren. Senator Trueba volgde in het gebouw van zijn partij de uitslagen, rustig, goed gehumeurd en hij lachte luid toen de overduidelijke voorsprong van de oppositiekandidaat een van zijn mannen nerveus maakte. Met het vooruitzicht op de zege, had hij zijn strenge rouw afgelegd en een rode roos in zijn knoopsgat gestoken. Hij werd voor de televisie geïnterviewd en iedereen kon hem horen: ‘Dezelfden van altijd zullen winnen,’ zei hij trots en hief zijn glas om te toosten op de ‘verdedigers van de democratie’.
In het grote huis op de hoek zaten Blanca, Alba en het personeel met thee en toast voor de televisie de uitslagen te noteren, om de eindsprint op de voet te volgen, toen ze grootvader, ouder en koppiger dan ooit, in beeld zagen.
‘Dit gaat hard aankomen,’ zei Alba, ‘want dit keer winnen de anderen.’
Spoedig werd het iedereen duidelijk dat alleen een wonder de verkiezingsuitslag, die zich in de loop van de dag steeds duidelijker had afgetekend, kon veranderen. In de witte, blauwe en gele herenhuizen in de Barrio Alto, lieten ze de zonnewering neer, deden de deuren op slot en haalden haastig de vlaggen en portretten van hun kandidaat van de balkons. Ondertussen gingen in de buitenwijken en arbeidersbuurten hele families op hun zondags de straat op, ouders, kinderen en grootouders. Jubelend trokken ze in de richting van het centrum. Ze droegen draagbare radio’s mee om de laatste uitslagen te horen. In de Barrio Alto maakten een paar studenten, in een roes van optimisme, grimassen tegen hun familieleden, die met begrafenisgezichten rond de televisie zaten en liepen toen hals over kop ook de straat op. Vanaf het industrieterrein kwamen de arbeiders in ordelijke colonnes, met geheven vuist en verkiezingsliederen zingend. Ze kwamen allemaal samen in het centrum en schreeuwden als één man dat een verenigd volk nooit wordt verslagen. Ze haalden witte zakdoeken tevoorschijn en wachtten. Om middernacht wist men dat links had gewonnen. In een oogwenk werden de verspreide groepen groter, ze zwollen aan en breidden zich uit. De straten waren vol feestgedruis; mensen sprongen, schreeuwden, omhelsden elkaar en lachten. De fakkels werden aangestoken en uit de kakafonie van stemmen en de dansende menigte ontstond één jubelende, gedisciplineerde troep feestvierders die zich in beweging zette in de richting van de deftige lanen van de bourgeoisie. En toen zag men een ongewoon schouwspel: mensen uit het volk, mannen met hun fabrieksschoenen aan, vrouwen met kinderen op de arm, studenten in hemdsmouwen, die volkomen rustig door die gedistingeerde elitebuurt liepen waar ze zich zelden in durfden wagen en waar ze volkomen vreemd waren. Hun gezang, gestamp en het licht van de fakkels drongen door tot in de stille gesloten villa’s. Daar beefden ze nu, omdat ze ten slotte in hun eigen angstcampagne waren gaan geloven en ervan overtuigd waren dat het gepeupel hen in stukken zou scheuren of in het gunstigste geval hun bezit zou onteigenen en hen naar Siberië zou sturen. Maar de joelende menigte forceerde geen deuren en vertrapte evenmin de keurige tuinen. Vrolijk trokken ze voorbij, zonder de in de straten geparkeerde luxe auto’s ook maar aan te raken. Ze maakten hun ronde langs pleinen en parken die ze nooit hadden betreden, bleven verwonderd staan voor de, als met Kerstmis, stralend verlichte etalages, waar dingen in stonden waarvan niemand wist waarvoor ze dienden en vervolgden toen vreedzaam hun weg. Toen de colonne langs hun huis kwam, rende Alba naar buiten en mengde zich, uit volle borst zingend, onder de anderen. De hele nacht hoste het vrolijke volk door de straten. In de herenhuizen bleef de champagne gekurkt, verpieterden de grote garnalen op de zilveren schalen en zaten de taarten vol vliegen.
Toen het licht werd, ontdekte Alba in de menigte die al begon uit te dunnen de onmiskenbare gestalte van Miguel, die liep te schreeuwen met een vlag in zijn hand. Ze baande zich een weg door het gewoel, vergeefs zijn naam roepend, want hij kon haar niet horen te midden van het geraas. Toen ze voor hem stond en Miguel haar zag, gaf hij de vlag aan iemand die naast hem stond, omhelsde Alba en tilde haar op. Ze waren beiden aan het einde van hun krachten en terwijl ze elkaar kusten, huilden ze van vreugde.
‘Heb ik je niet gezegd, dat we geweldloos zouden winnen, Miguel,’ lachte Alba.
‘We hebben gewonnen, maar nu moeten we onze zege verdedigen,’ antwoordde hij.
De volgende dag renden dezelfde mensen, die de nacht bevend van angst hadden binnengezeten, als gekken de straat op, vielen de banken binnen en wilden hun tegoed uitbetaald hebben. Wie iets van waarde in een safe had, wilde het liever onder zijn matras bewaren of stuurde het naar het buitenland. In vierentwintig uur was de waarde van onroerend goed met meer dan de helft gedaald. Door de waanzinnige angst voor de Russen, die zodra ze zouden komen prikkeldraad langs de grens zouden zetten, wilde iedereen het land verlaten en waren alle vluchten volgeboekt. Het volk, dat zegevierend door de stad was getrokken, zag de bourgeoisie in rijen voor de banken staan waar ze voor de deur met elkaar vocht, en de mensen lachten hartelijk. In enkele uren werd het land in twee onverzoenlijke partijen verdeeld en deze scheiding doorsneed ook families. Senator Trueba bracht de nacht door in het gebouw van zijn partij, vastgehouden door zijn mensen die ervan overtuigd waren, dat de massa hem moeiteloos herkende en hem aan de eerste de beste paal zou opknopen. Trueba was eerder verrast dan woedend. Hij kon niet geloven, wat er was gebeurd, hoewel hijzelf jarenlang had herhaald, dat het land vol marxisten zat. Hij voelde zich niet ontmoedigd, integendeel. In zijn oude vechtershart borrelde een heerlijk gevoel op dat hij sinds zijn jeugd niet meer had gekend.
‘De verkiezingen winnen is een ding, maar president zijn is iets anders,’ zei hij mysterieus tegen zijn bedroefde partijgenoten.
De gedachte de nieuwe president uit de weg te ruimen, was nog bij niemand opgekomen, want zijn vijanden waren ervan overtuigd dat zij hem weg konden krijgen langs dezelfde legale weg die hem naar de zege had geleid. Dat dacht Trueba in ieder geval. De volgende dag toen het duidelijk werd dat niemand bang hoefde te zijn voor de feestende menigte, verliet hij zijn schuilplaats en begaf zich naar een landhuis buiten de stad, waar ’s middags een geheime maaltijd plaatsvond. Daar waren politici, militairen en door de geheime dienst gestuurde gringos bij elkaar gekomen om een plan voor de val van de nieuwe regering te smeden; door sabotage of zoals zij het noemden door het ontwrichten van de economie.
Het was een groot huis in koloniale stijl, gebouwd rond een betegelde binnenplaats. Toen senator Trueba aankwam stonden er al wat auto’s geparkeerd. Hij werd hartelijk ontvangen, omdat hij een van de onbetwiste leiders van rechts was en omdat hij, voorbereid op wat er nu op hen afkwam, al maanden tevoren de nodige contacten had gelegd. Na de koude vis met avocadosaus, speenvarken geflambeerd met brandy en de chocolademousse, stuurden ze de obers weg en sloten de salondeuren af. Daar bepaalden zij in grote lijnen hun strategie en daarna brachten zij, staande, een toost uit op het land. Allemaal, op de buitenlanders na, waren ze bereid de helft van hun persoonlijke vermogen voor deze onderneming op het spel te zetten, maar alleen de oude Trueba was bereid ook zijn leven te geven.
‘We zullen hem geen minuut met rust laten, tot hij af moet treden,’ zei hij vastberaden.
‘En als dat niet helpt, senator,’ voegde generaal Hurtado eraan toe, ‘hebben we nog dit,’ en hij legde zijn dienstpistool op tafel.
‘We zijn niet geïnteresseerd in een militaire staatsgreep, generaal,’ antwoordde de geheim agent van de Amerikaanse ambassade in correct Spaans. ‘Wij willen dat het marxisme met veel tamtam ten onder gaat en uit zichzelf valt, zodat de andere landen van het continent het verder uit hun hoofd zullen laten. Begrijpt u? We zullen de zaak met geld regelen. We kunnen nog wat parlementariërs omkopen om hem niet als president te laten bekrachtigen. In de grondwet staat: hij heeft geen absolute meerderheid, dus moet het parlement beslissen.’
‘Laat dat idee maar varen, mister!’ riep senator Trueba uit. ‘Hier kunt u niemand omkopen! Het Congres en het leger zijn niet omkoopbaar. We kunnen dit geld beter gebruiken om de massamedia te kopen. Zo kunnen we de openbare mening manipuleren en dat is het enige dat echt telt.’
‘Dat is onzin! Het eerste dat de marxisten zullen doen is de persvrijheid afschaffen!’ riepen verscheidene stemmen als uit één mond.
‘Gelooft u mij, heren,’ antwoordde senator Trueba. ‘Ik ken dit land. De persvrijheid zal nooit worden afgeschaft. Bovendien staat in hun regeringsprogramma de eed dat ze de democratische vrijheden zullen respecteren. We zullen hen in hun eigen val lokken.’
Senator Trueba had gelijk. Ze konden de parlementariërs niet omkopen en in de wettelijk voorgeschreven tijd nam links in alle rust de macht over. En toen begon bij rechts de haat te groeien.
Na de verkiezingen veranderde voor iedereen het leven en degenen die dachten op dezelfde voet van altijd door te kunnen gaan, merkten al gauw dat ze zich vergisten. Voor Pedro Tercero García was het een geweldige verandering. Tot nu toe had hij in zijn dagelijks leven de sleur weten te omzeilen, hij was vrij en arm geweest als een rondtrekkende troubadour. Zonder ooit een das, horloge of leren schoenen te hebben gedragen, had hij zich de luxe kunnen veroorloven van tederheid, oprechtheid, verspilling en de siësta omdat hij aan niemand rekenschap was verschuldigd. Het kostte hem steeds meer moeite, de nodige pijn en onrust te hervinden om een nieuw lied te componeren, want met de jaren had hij een grote innerlijke rust gevonden en voor de opstandigheid van zijn jeugd was de zachtmoedigheid van een met zichzelf tevreden mens in de plaats gekomen. Hij leefde sober als een franciscaan. Hij was niet uit op geld of macht. De enige vlek in zijn rust was Blanca. De vluchtige avontuurtjes met jonge meisjes interesseerden hem niet meer, hij was tot de overtuiging gekomen dat Blanca de enige vrouw voor hem was. Hij telde de jaren dat hij haar in het geheim had bemind en hij kon zich geen moment herinneren dat ze niet in zijn leven aanwezig was geweest. Na de presidentsverkiezingen zag hij het evenwicht in zijn bestaan verstoord door de dringende noodzaak tot samenwerking met de regering. Hij kon niet weigeren, omdat, zo legden zij hem uit, de linkse partijen niet genoeg competente mensen hadden voor alle functies die moesten worden vervuld.
‘Ik ben een boer, zonder opleiding,’ probeerde hij zich te verontschuldigen.
‘Dat geeft niet, kameraad. U bent tenminste populair. Ook al slaat u een flater, de mensen zullen het u vergeven,’ antwoordden zij hem.
Zo kwam hij voor de eerste keer in zijn leven achter een bureau te zitten, met een eigen secretaresse en met achter zich een schitterend schilderij van de Helden des Vaderlands in een of andere eervolle strijd. Pedro Tercero García keek uit het tralievenster van zijn luxe kantoor en kon alleen een minuscuul vierkantje grijze hemel zien. Het was geen erebaantje. Hij werkte van zeven uur ’s morgens tot ’s avonds laat en was dan zo moe, dat hij zich niet in staat voelde ook maar één akkoord op zijn gitaar te spelen, laat staan Blanca te beminnen met zijn gebruikelijke hartstocht. Als ze elkaar eindelijk ontmoetten, na eerst Blanca’s gebruikelijke obstakels te hebben overwonnen en daarna nog die in verband met zijn nieuwe werk, lagen ze eerder zorgelijk dan wellustig samen tussen de lakens. Doodmoe bedreven ze de liefde, telkens gestoord door de telefoon en opgejaagd door de tijd die altijd te kort was. Blanca droeg geen sexy ondergoed meer, dat ze nu als een nutteloze uitdaging beschouwde, die hen beiden belachelijk maakte. Ten slotte kwamen ze alleen nog maar samen om als een stel oudjes in elkaars armen te rusten en vriendschappelijk over hun dagelijkse zorgen te praten en over de ernstige problemen die de natie schokten. Op een dag stelde Pedro Tercero García vast dat ze al bijna drie maanden niet meer met elkaar hadden geslapen en, wat hij nog erger vond, dat ze er geen van beiden zin in hadden. Hij schrok. Hij rekende uit dat op zijn leeftijd er nog geen reden tot impotentie bestond en schreef het toe aan het leven dat hij leidde en aan de vrijgezellengewoonten die hij daardoor had aangenomen. Dit zou allemaal veranderen, dacht hij, als hij met Blanca een normaal leven zou kunnen leiden en zij iedere dag thuis vredig op hem zou wachten. Hij drong er bij haar op aan om eindelijk met hem te trouwen, hij had genoeg van die herdersuurtjes, daar had hij de leeftijd niet meer voor. Blanca gaf hem hetzelfde antwoord, dat ze hem al zo vaak had gegeven.
‘Ik moet erover nadenken, liefste.’
Ze zat naakt op het smalle bed van Pedro Tercero. Hij keek zonder mededogen naar haar en zag dat de tijd haar begon aan te tasten. Ze was dikker geworden, treuriger, haar vingers stonden krom van de reuma, en haar fantastische borsten die hem vroeger uit zijn slaap hadden gehouden gingen geleidelijk over in de brede schoot van een rijpe matrone. Hij vond haar echter nog net zo mooi als in haar jeugd, toen ze elkaar beminden in het riet langs de rivier bij De Drie Maria’s en juist daarom betreurde hij, dat zijn vermoeidheid veel groter was dan zijn hartstocht.
‘Je hebt er al bijna een halve eeuw over nagedacht. Dat is genoeg. Nu of nooit,’ besloot hij.
Blanca liet zich echter niet van haar stuk brengen. Het was niet de eerste keer dat hij haar voor deze beslissing stelde. Steeds, als hij met een van zijn jonge minaressen had gebroken en bij haar was teruggekeerd, had hij geëist dat ze met hem trouwde, in een vertwijfelde poging haar liefde vast te houden en vergiffenis te krijgen. Toen hij voor haar de arbeiderswijk had verlaten, waar hij ettelijke jaren gelukkig was geweest, om in een burgerlijk huis te gaan wonen had hij haar hetzelfde gevraagd.
‘Of je trouwt nu met me, of het is afgelopen.’
Blanca begreep niet dat Pedro Tercero’s besluit dit keer onherroepelijk was.
Kwaad gingen ze uit elkaar. Blanca graaide snel haar kleren van de grond, kleedde zich aan, draaide haar haar in een knot en stak die in haar nek vast met wat haarspelden die ze uit het rommelige bed opdiepte. Pedro Tercero stak een sigaret op en bleef naar haar kijken terwijl zij zich aankleedde. Blanca trok ten slotte haar schoenen aan, pakte haar tas en maakte bij de deur een afscheidsgebaar. Ze was er zeker van dat hij de volgende dag zou bellen voor een van zijn spectaculaire verzoeningsfeesten. Pedro Tercero draaide zich naar de muur en perste verbitterd zijn lippen op elkaar. Ze zouden elkaar twee jaar lang niet meer zien.
In de daaropvolgende dagen hoopte Blanca dat hij zich, volgens het oude, zich steeds herhalende patroon, met haar in verbinding zou stellen. Hij had haar nog nooit in de steek gelaten, zelfs niet, toen ze na haar trouwen een jaar van elkaar gescheiden waren geweest. Ook toen was hij het geweest die haar had gezocht. Maar toen ze na drie dagen nog niets had gehoord, werd ze ongerust. Ze woelde slapeloos in haar bed, verdubbelde haar dosis kalmeringstabletten, vluchtte weer in haar migraine en neuralgie en verdoofde zich met werk in de werkplaats waar ze haar kerststalmonsters met honderden tegelijk in de oven schoof en ze er weer uithaalde, alleen om maar bezig te zijn en niet te hoeven nadenken, maar ze raakte haar onrust niet kwijt. Ten slotte belde ze naar het ministerie. Een vrouwenstem antwoordde dat kameraad García in vergadering was en niet kon worden gestoord. De volgende dag belde Blanca weer en zo de hele erop volgende week, tot ze ervan overtuigd was dat ze hem op die manier niet te spreken kreeg. Ze zette haar gigantische trots, die ze van haar vader had geërfd, opzij, trok haar mooiste jurk en haar uitdagendste jarretelgordeltje aan, en ging hem thuis opzoeken. Haar sleutel paste niet en ze moest aanbellen. Een grote man met een snor en de ogen van een schoolmeisje, deed open.
‘Kameraad García is niet thuis,’ zei hij en liet haar niet binnen.
Toen begreep ze dat ze hem had verloren. Ze zag in een flits haar toekomst voor zich, in een eindeloze woestijn zichzelf afmattend in zinloze dingen om de tijd door te komen, ver van de enige man die ze haar leven lang had liefgehad, ver van die armen waar ze sinds de lang vervlogen dagen van haar kindertijd in had geslapen. Ze ging op de trap zitten en barstte in snikken uit. De man met de snor deed geruisloos de deur dicht.
Ze vertelde niemand wat er was gebeurd. Alba vroeg naar Pedro Tercero en zij antwoordde ontwijkend dat hij een nieuwe baan bij de regering had en druk bezet was. Ze bleef doorgaan met haar cursussen voor rijkeluisdochters en mongooltjes en ze begon ook pottenbakkerscursussen te geven in de armenbuurten, waar de vrouwen zich hadden georganiseerd om nieuwe beroepen te leren en voor de eerste keer deel te nemen aan het politieke en sociale leven in het land. Organisatie was nodig, omdat ‘de weg naar het socialisme’ al gauw veranderde in een slagveld. Terwijl het volk de overwinning vierde, de mensen hun haren en baarden lieten groeien, elkaar aanspraken met kameraad, vergeten folklore en traditionele kunstambachten weer tevoorschijn haalden en nieuwe macht uitoefenden in even eindeloze als nutteloze arbeidersvergaderingen waar iedereen door elkaar sprak en waar ze nooit tot een akkoord kwamen, voerde rechts een reeks strategische acties uit om de economie te ontwrichten en de regering in diskrediet te brengen. Ze hadden de machtigste communicatiemiddelen in handen en konden op bijna onbegrensde economische middelen en op de hulp van de gringos rekenen, die geheime fondsen aanboorden voor het sabotageplan. In een paar maanden werden de resultaten merkbaar. Het volk, dat voor de eerste keer genoeg geld had om in zijn basisbehoeften te voorzien en daarbij nog de dingen kon kopen die het zich altijd had gewenst, ontdekte plotseling dat de winkels bijna leeg waren. Het afsnijden van de levensmiddelentoevoer was begonnen. Dat zou in de loop der tijd tot een collectieve nachtmerrie uitgroeien. De vrouwen stonden op als het licht werd en vormden eindeloze rijen om een mager kippetje, een half dozijn luiers of wc-papier te kopen. Schoensmeer, naalden en koffie werden luxeartikelen, die in geschenkverpakking cadeau werden gegeven op verjaardagen. De schaarste begon de mensen te verontrusten. Er deed een golf van tegenstrijdige geruchten de ronde over artikelen die niet meer te krijgen zouden zijn, waardoor de mensen alles kochten wat er maar was om zich veilig te stellen voor de toekomst. Ze gingen in de rij staan, zonder te weten wat er werd verkocht, alleen maar om geen gelegenheid voorbij te laten gaan om iets te kopen, ook al hadden ze het niet nodig. Er doken beroeps-‘in-de-rij-staanders’ op, die voor een redelijk bedrag voor anderen de plaats vrijhielden en ambulante verkopers, die van de toeloop gebruik maakten om zoetigheden te verkopen en mensen, die dekens verhuurden aan diegenen die ’s nachts in de rij stonden. Er ontstond een zwarte markt. De politie probeerde dit te verhinderen, maar het was als een epidemie die om zich heen greep. Ze konden de auto’s nog zo grondig doorzoeken en iedereen oppakken die een verdacht pakket droeg, het was niet tegen te houden. Zelfs de kinderen dreven handel op het schoolplein. De drang om te hamsteren ontaardde in bizarre situaties: mensen die nooit hadden gerookt, betaalden ten slotte iedere prijs voor een pakje sigaretten en vrouwen, die geen kinderen hadden vochten om een potje eten voor zogende moeders. Onderdelen voor fornuizen, machines en auto’s verdwenen van de markt. Benzine werd gerantsoeneerd en soms kwam het voor dat files auto’s als zonnende reuzenboa’s twee dagen en een nacht lang het verkeer blokkeerden. Door al die files moest het kantoorpersoneel te voet of per fiets naar kantoor. De straten waren vol hijgende fietsers, het leek wel een Hollands delirium. Zo stonden de zaken ervoor toen de vrachtwagenchauffeurs gingen staken. De tweede week was het duidelijk dat het niet om een loonstaking ging, maar om een politieke staking en dat er niet aan werd gedacht weer aan het werk te gaan. Het leger trachtte de zaak te regelen, omdat de groente op het land verrotte en de huisvrouwen niets meer konden kopen op de markt. Toen bleek echter dat de chauffeurs hun motoren hadden gedemonteerd en dat het onmogelijk was de duizenden vrachtwagens, die als versteende wachters de straten blokkeerden, van hun plaats te krijgen. De president verscheen op de televisie en smeekte om geduld. Hij wees erop, dat de chauffeurs met imperialistisch geld werden betaald en dat ze de staking eindeloos konden voortzetten, zodat het dus beter was groente in eigen tuin of op het balkon te verbouwen, tenminste in ieder geval totdat er een andere oplossing was gevonden. Het volk, dat aan armoede was gewend, en alleen kip at op nationale feestdagen en met Kerstmis, raakte de euforie van de eerste dag niet kwijt, integendeel, het organiseerde zich als bij een oorlog, vastbesloten om te voorkomen, dat de economische sabotage zijn vreugde zou vergallen. Het bleef doorgaan met feesten en zong in de straten dat een verenigd volk nooit zou worden overwonnen, maar het klonk steeds valser omdat onenigheid en haat onverbiddelijk om zich heen grepen.
Het leven van senator Trueba veranderde net als dat van alle anderen. Zijn enthousiasme voor de strijd die hij had aangebonden, gaf hem zijn vroegere kracht terug en verlichtte de pijn in zijn arme botten. Hij werkte als in zijn beste jaren. Hij maakte veel samenzweringsreizen naar het buitenland en doorkruiste onvermoeibaar alle provincies van noord naar zuid per vliegtuig, per auto of per trein, waarvan de eersteklas was afgeschaft. Hij doorstond de overvloedige maaltijden waarop zijn partijvrienden hem in iedere stad, dorp of gehucht dat hij bezocht, onthaalden; hij wendde de eetlust van een gevangene voor hoewel zijn oudemannendarmen zulke hoeveelheden niet meer verdroegen. Zijn leven bestond uit geheime besprekingen. Aanvankelijk hinderde zijn lange ervaring met de democratie hem bij het ondermijnen van de regering, maar spoedig besefte hij dat de wet niet genoeg mogelijkheden bood en aanvaardde hij het feit dat een overwinning slechts mogelijk was met illegale middelen. Hij was de eerste, die openlijk durfde te zeggen dat alleen een militaire staatsgreep het voortschrijdende marxisme kon stoppen, want het volk zou nooit vrijwillig afstand doen van de macht waarop het vol verlangen een halve eeuw had gewacht, enkel en alleen omdat er geen kip te koop was.
‘Houdt u toch op met dat kinderspel en grijpt de wapens!’ zei hij, als hij over sabotage hoorde praten.
Hij maakte geen geheim van zijn ideeën maar verspreidde ze met alle winden. Daarmee niet tevreden, ging hij soms naar de Militaire Academie om de kadetten maïs voor hun voeten te gooien en hen toe te schreeuwen dat ze net zo laf als kippen waren. Hij moest twee lijfwachten in dienst nemen, om hem tegen zijn eigen excessen te beschermen. Vaak vergat hij dat hij ze zelf in dienst had genomen en kreeg woedeaanvallen als hij zich bespied voelde. Dan schold hij ze uit en dreigde met zijn stok, tot hij bijna was uitgeput door hartkloppingen en ademnood. Hij was ervan overtuigd, dat deze twee domme spierbonken het niet zouden kunnen verhinderen als iemand van plan was hem te vermoorden. Toch vertrouwde hij erop dat hun aanwezigheid de spontane, overmoedige mensen angst zou inboezemen. Hij wilde voor zijn kleindochter ook een lijfwacht, omdat hij dacht dat ze op de universiteit in een communistenhol zat en dat iemand haar iets zou willen aandoen vanwege haar familieband met hem. Alba wilde er echter niets van horen. ‘Een gehuurde gorilla is hetzelfde als een schuldbekentenis. Ik heb niets te vrezen,’ voegde ze er aan toe. Hij waagde het niet om aan te dringen, want hij was het beu tegen zijn familieleden te vechten, bovendien was zijn kleindochter de enige mens op de wereld, die zijn tederheden beantwoordde en hem aan het lachen maakte.
Ondertussen had Blanca via de zwarte markt en via haar connecties in de arbeiderswijken, waar ze aan vrouwen pottenbakles gaf, een bevoorradingslijn georganiseerd. Het kostte haar veel moeite en angst een zak suiker of een doos zeep weg te moffelen. Met een listigheid, waartoe ze zichzelf niet in staat had geacht, sloeg ze in een van de lege kamers van het huis de meest uiteenlopende zaken op, waaronder ook totaal nutteloze, zoals twee vaten sojasaus, die ze van een Chinees had gekocht. Ze verduisterde het raam, bracht een hangslot op de deur aan en ze deed de sleutels die aan haar ceintuur hingen zelfs niet af bij het baden, want ze wantrouwde iedereen, zelfs Jaime en haar eigen dochter. Daar had ze haar reden voor. ‘Je lijkt wel een gevangenisbewaarder, mama,’ zei Alba, verontrust door deze manie om alles op te potten voor de toekomst terwijl er nu aan alles gebrek was. Alba vond dat ze maar aardappels moesten eten als er geen vlees was en dat ze touwschoenen moesten dragen als er geen leren schoenen waren. Blanca echter, geschokt door de eenvoud van haar dochter, was van mening dat wat er ook gebeurde je nooit je levensstandaard moest laten zakken; zo vergoelijkte ze de tijd die ze met haar gesmokkel had verdaan. Eigenlijk hadden ze het sinds Clara’s dood nog nooit zo goed gehad, want voor het eerst was er iemand die voor de huishouding zorgde en besliste wat er op tafel kwam. Van De Drie Maria’s kwamen regelmatig kisten voedsel die Blanca dan verstopte. De eerste keer verrotte bijna alles, de stank trok vanuit de afgesloten kamers door het hele huis en verspreidde zich over de buurt. Jaime stelde zijn zuster voor dat ze bederfelijke waar weg zou geven, ruilen of verkopen, maar Blanca weigerde haar schatten te delen. Toen begreep Alba dat haar moeder die tot nu toe de enige evenwichtige persoon van de familie had geleken, ook haar eigenaardigheden had. Ze hakte een gat in de muur van de voorraadkamer en in dezelfde mate waarmee Blanca de waren opsloeg, haalde zij ze er weer uit. Ze ging zo omzichtig te werk dat het niet zichtbaar was: suiker, rijst en bloem stal ze per kopje, ze strooide kaas en gedroogde vruchten rond, zodat het leek of er muizen waren geweest. Zo duurde het meer dan vier maanden voor Blanca achterdochtig werd. Ze maakte een schriftelijke inventarisatie van alles wat er in de voorraadkamer lag en kruiste af wat ze er voor eigen gebruik afnam; ze was er zeker van zo de dief te betrappen. Maar Alba maakte van iedere kleine achteloosheid van haar moeder gebruik om ook kruisjes op de lijst te zetten. Op die manier raakte Blanca ten slotte zo in de war dat ze niet wist of ze zich had verrekend of dat ze in huis driemaal zoveel aten als zij had begroot of dat er in dit ellendige huis nog steeds verloren zielen ronddoolden.
De opbrengst van Alba’s diefstallen belandde in handen van Miguel, die het in arme buurten en fabrieken uitdeelde, samen met revolutionaire pamfletten die opriepen tot de gewapende strijd tegen de macht van de oligarchie. Maar niemand luisterde naar hem. Iedereen was ervan overtuigd dat als ze op legale, democratische wijze aan de macht waren gekomen, niemand hen die macht weer kon afnemen, tenminste niet tot de volgende presidentsverkiezingen.
‘Stelletje idioten! Ze merken niet eens dat rechts zich bewapent!’ zei Miguel tegen Alba.
Alba geloofde hem. Ze had met eigen ogen gezien, hoe er midden in de nacht grote houten kisten op de patio van haar huis werden afgeladen en hoe die vervolgens, op bevel van haar grootvader, heel heimelijk in een andere leegstaande kamer werden opgeslagen. Net als haar moeder deed ook hij een hangslot op de deur en stopte de sleutel in het leren tasje om zijn nek, bij Clara’s gebit. Alba vertelde het aan haar oom Jaime, die wapenstilstand met zijn vader had gesloten en weer in het huis woonde. ‘Ik ben er bijna zeker van dat het wapens zijn,’ zei ze. Jaime, die op een andere planeet leefde en dat zou blijven doen, tot de dag dat hij werd gedood, kon het niet geloven, maar zijn nichtje drong zo aan, dat hij beloofde er aan tafel met zijn vader over te praten. Het antwoord van de oude man ontnam hem echter zijn twijfel.
‘Ik doe in mijn huis wat ik wil, en zet net zoveel kisten neer als ik wil! Steek je neus niet in mijn zaken!’ brulde senator Trueba en hij sloeg met zijn vuist op tafel zodat de glazen opsprongen en dat was het einde van het gesprek.
Die nacht ging Alba haar oom opzoeken in zijn boekentunnel en stelde voor dezelfde methode op de wapens van haar grootvader toe te passen als op de levensmiddelen van haar moeder. En dat deden ze. De rest van de nacht brachten ze door met het hakken van een gat in de muur van de kamer naast het arsenaal. Aan een kant verborgen ze het gat achter een kast en aan de andere kant achter de verboden kisten. Door het gat konden ze de door haar grootvader afgesloten kamer in, met een hamer en tang bij zich. Alba, die al ervaring in dit soort werk had, wilde de onderste kisten openen. Ze vonden er wapens in, die ze met open mond bekeken, omdat ze niet wisten dat er zulke verfijnde instrumenten om te doden bestonden. De daarop volgende dagen haalden ze weg zoveel ze konden en de lege kisten, gevuld met stenen zodat het niet opviel bij het optillen, zetten ze met z’n tweeën onder de andere. Samen sleepten ze pistolen, stenguns, geweren en handgranaten weg en verstopten ze in de tunnel van Jaime totdat Alba ze in haar cellokist naar een veiliger plaats kon brengen. Senator Trueba zag zijn kleindochter met de zware last sjouwen, niet vermoedend dat in het met laken gevoerde binnenste de kogels rolden die hij met zoveel moeite over de grens had gekregen en in zijn huis had verstopt. Alba wilde de geconfisqueerde wapens aan Miguel overdragen, maar haar oom Jaime wist haar ervan te overtuigen dat Miguel net zo’n terrorist was als haar grootvader en dat het beter was ze te verbergen zodat ze niemand kwaad konden doen. Ze overwogen allerlei mogelijkheden, van in de rivier gooien tot verbranden. Ten slotte besloten ze dat het handiger was ze in plastic zakken te begraven op de een of andere veilige, geheime plaats, om er over te kunnen beschikken als ze ooit een rechtvaardige zaak zouden kunnen dienen. Senator Trueba was verbaasd toen hij hoorde dat zijn zoon en zijn kleindochter een tochtje naar de bergen wilden maken want Jaime noch Alba hadden sinds hun middelbare school meer iets aan sport gedaan en nooit enige voorliefde voor de ongemakken van het alpinisme aan den dag gelegd. Op een zaterdagochtend reden ze in een geleende jeep weg, met een tent, een mand vol proviand en een geheimzinnige koffer, die ze samen moesten dragen omdat hij zoveel woog als een dode. Daar zaten de wapens in die ze van grootvader hadden gestolen. Enthousiast reden ze de berg op, tot waar de weg ophield, daarna reden ze dwars door het land op zoek naar een rustig plekje tussen de door harde wind aangetaste vegetatie. Hier legden ze hun bagage neer, zetten ze zonder kennis van zaken de kleine tent op, groeven ze een aantal gaten waar ze de plastic zakken in begroeven; iedere plek gaven ze aan met een stapeltje stenen. De rest van het weekeinde besteedden ze aan het vissen in de rivier op forel die ze boven een houtvuurtje roosterden, wandelden ze in de bergen als jonge onderzoekers en vertelden ze elkaar hun verleden. ’s Avonds maakten ze bisschopswijn en gehuld in hun omslagdoek, toostten ze op het gezicht dat de grootvader zou trekken als hij merkte dat ze hem hadden bestolen, en ze huilden van het lachen.
‘Als je mijn oom niet was, zou ik met je trouwen!’ schertste Alba.
‘En Miguel dan?’
‘Die zou mijn geliefde zijn.’
Jaime vond dat helemaal niet leuk en was de rest van het uitstapje zwijgzaam. ’s Nachts kropen ze ieder in hun slaapzak, doofden de paraffinelamp en waren stil. Alba sliep snel, maar Jaime lag, tot het ochtendgloren, met open ogen in het donker. Hij zei vaak dat Alba net zijn dochter was, maar deze nacht betrapte hij zich erop dat hij haar vader noch haar oom wilde zijn, maar gewoon Miguel. Hij dacht aan Amanda en betreurde het dat zij hem niet meer kon opwinden, hij zocht in zijn herinnering naar het vuur van de enorme hartstocht die hij eens voor haar had gevoeld, maar kon het niet vinden.
Hij was een eenling geworden. In het begin voelde hij zich heel dicht bij Amanda, want hij had haar behandeling op zich genomen en zag haar bijna dagelijks. De zieke had enkele weken tussen leven en dood gezweefd, tot ze buiten de drugs kon. Ze hield ook op met roken en drinken en begon een gezond en regelmatig leven te leiden, ze kwam wat aan, knipte haar haar, maakte haar grote donkere ogen weer op en droeg weer als vroeger rinkelende armbanden en kettingen; in een aandoenlijke poging het verbleekte beeld dat ze van zichzelf had, weer op te frissen. Ze was verliefd. Van haar depressie raakte ze in een permanente euforie en Jaime was de spil van haar manie. De enorme wilskracht, die ze moest opbrengen om zich van de diverse verslavingen te bevrijden, bracht ze op voor hem als bewijs van liefde. Jaime moedigde haar niet aan, maar durfde haar ook niet af te wijzen, omdat hij dacht dat de illusie van liefde haar kon helpen gezond te worden. Hij wist echter dat het toch te laat was voor hen. Zodra het mogelijk was, probeerde hij afstand te scheppen met de uitvlucht dat hij een verstokte vrijgezel was en voor de liefde verloren. In zijn spaarzame vrije momenten had hij genoeg aan vluchtige contacten met welwillende verpleegsters of aan de trieste bordeelbezoeken om zijn dringendste behoeften te bevredigen. Ongewild was hij verstrikt geraakt in een verhouding met Amanda, die hij in zijn jeugd zo wanhopig had begeerd, maar die hem nu niets meer deed. Amanda wekte bij hem slechts medelijden op, medelijden was echter de sterkste emotie waartoe hij in staat was. Zijn ziel was door de jaren van nauw contact met ellende en pijn niet verhard. Integendeel, hij was steeds gevoeliger geworden voor naastenliefde. De dag dat Amanda haar armen om zijn nek had geslagen en had gezegd dat ze van hem hield, had hij haar werktuiglijk omhelsd en haar met voorgewende hartstocht gekust zodat ze niet zou merken dat hij haar niet begeerde. Zo zag hij zichzelf gevangen in een absorberende relatie op een leeftijd waarop hij zich niet meer in staat voelde tot onstuimige liefde. Die dingen zijn niets meer voor mij, dacht hij na het afmattende rendez-vous waarbij Amanda om hem te bekoren haar toevlucht nam tot gekunstelde liefdesuitingen die hen beiden helemaal uitputten.
Door zijn verhouding met Amanda en op aandringen van Alba, kwam hij vaak in contact met Miguel. In vele gevallen was een ontmoeting onvermijdelijk. Hij deed wat hij kon om geen aandacht aan hem te schenken maar uiteindelijk werd hij door Miguel gefascineerd. Hij was rijper geworden en niet meer die opgewonden jongen van vroeger, maar van de politieke lijn die hij volgde was hij geen haarbreed afgeweken. Hij dacht nog steeds dat rechts zonder een gewelddadige revolutie niet overwonnen kon worden. Jaime was het daar niet mee eens, maar hij waardeerde Miguel en bewonderde zijn moed. Toch beschouwde hij hem als een van die fatale, door gevaarlijk idealisme en onkreukbare zuiverheid, bezeten mannen die onheil brengen over alles en iedereen waarmee ze in contact komen, in het bijzonder de vrouwen die de pech hebben hen lief te hebben. Ook zijn ideologisch uitgangspunt beviel hem niet, want hij was er zeker van dat linkse extremisten de president meer schade berokkenden dan de rechtsen. Dat verhinderde echter niet dat hij hem sympathiek vond en hij bezweek voor de kracht van zijn overtuiging, zijn natuurlijke vrolijkheid, zijn neiging tot tederheid en zijn edelmoedigheid. Miguel was namelijk bereid zijn leven te geven voor zijn idealen, iets wat Jaime weliswaar met hem deelde, maar waarvoor hij niet genoeg kracht bezat om de uiterste consequentie ervan te aanvaarden.
Die nacht sliep Jaime zwaar en onrustig, hij voelde zich ongemakkelijk in zijn slaapzak; hij hoorde heel dichtbij de ademhaling van zijn nichtje. Toen hij wakker werd, was zij al op en maakte koffie voor het ontbijt. Er waaide een koele bries en de bergtoppen baadden in de gouden weerschijn van de zon. Alba sloeg haar armen om zijn nek en kuste haar oom, maar hij hield zijn handen in zijn zakken en beantwoordde haar liefkozing niet. Hij was in de war.
De Drie Maria’s was een van de laatste landgoederen in het zuiden die in verband met de landhervorming werden onteigend. De boeren, die generaties lang op dit land waren geboren en hadden gewerkt, vormden een coöperatie en namen het bestuur over. Ze hadden hun patrón namelijk sinds drie jaar en vijf maanden niet meer gezien en zelfs zijn orkaan van driftbuien waren ze vergeten. De administrateur, angstig geworden door de wending die de gebeurtenissen namen en door de verhitte toon van de landarbeiders bij vergaderingen in de school, pakte zijn boeltje en vertrok met de noorderzon, zonder senator Trueba in te lichten, omdat hij bang was voor zijn woede en omdat hij vond, dat hij had gedaan wat hij kon, want hij had hem al vaak genoeg gewaarschuwd. Na zijn vertrek was De Drie Maria’s een tijdlang stuurloos. Er was niemand die bevelen uitdeelde en er was ook niemand bereid geweest ze uit te voeren, want de boeren proefden voor de eerste keer in hun leven hoe het was om vrij te zijn, eigen baas te zijn. Ze deelden de velden onder elkaar op en iedereen verbouwde wat hij wilde; totdat de regering een landbouwkundige stuurde die zaaigoed op krediet verstrekte en voorlichting gaf over vraag en aanbod op de markt, vervoersproblemen en de voordelen van bemestings- en ontsmettingsmiddelen. De boeren trokken zich niet veel aan van de landbouwkundige, omdat hij een stadsmens was, die klaarblijkelijk nooit een ploeg had vastgehouden. In ieder geval vierden ze zijn komst, plunderden de heilige wijnkelder van hun voormalige patrón, haalden de oudste wijnen weg en slachtten de fokstieren zodat ze de testikels konden eten met uien en cilantro. Nadat de landbouwkundige was vertrokken, aten ze ook de geïmporteerde koeien en de legkippen op. Esteban Trueba kwam tot het besef dat hij zijn landgoed kwijt was, toen hem werd meegedeeld dat hij een vergoeding kreeg in de vorm van staatsobligaties voor een termijn van dertig jaar; tegen de prijs die hij zelf had opgegeven in zijn belastingaangifte. Hij verloor zijn zelfbeheersing. Uit zijn arsenaal haalde hij een machinegeweer, waar hij niet mee om kon gaan en beval zijn chauffeur in één ruk door te rijden naar De Drie Maria’s. Hij bracht niemand op de hoogte, zelfs zijn lijfwachten niet. Hij was verscheidene uren onderweg, blind van woede zonder een of ander duidelijk plan voor ogen.
Toen ze aankwamen moest de chauffeur krachtig remmen omdat een dikke dwarsbalk voor de inrit hen de toegang versperde. Een van de arbeiders, bewapend met een piek en een jachtgeweer zonder kogels, hield de wacht. Trueba stapte uit. Bij het zien van zijn patrón ging de arme man als een gek aan het touw van de schoolbel hangen, die daar was opgehangen om alarm te kunnen slaan. Direct daarna wierp hij zich op zijn buik op de grond. Het geweersalvo vloog over zijn hoofd en de kogels boorden zich in de dichtstbijzijnde bomen. Trueba nam niet eens de moeite om te kijken of de man was geraakt. Met een voor zijn leeftijd ongewone kordaatheid liep hij, zonder op of om te kijken, de weg op naar het landgoed, daardoor kwam de klap in zijn nek als een verrassing en viel hij in het stof voor hij goed en wel wist wat er gebeurde. In de eetkamer van het huis kwam hij bij, op de tafel uitgestrekt, zijn handen vastgebonden en een kussen onder zijn hoofd. Een vrouw legde natte doeken op zijn voorhoofd en rondom hem stonden bijna alle landarbeiders nieuwsgierig naar hem te kijken.
‘Hoe voelt u zich, kameraad?’ vroegen ze.
‘Klootzakken! Ik ben niemands kameraad,’ brulde de oude man en probeerde zich op te richten.
Hij worstelde en schreeuwde zo, dat ze hem losmaakten en hem hielpen opstaan, maar toen hij naar buiten wilde gaan, zag hij dat de ramen waren dichtgespijkerd en de deur op slot zat. Ze probeerden hem uit te leggen dat de dingen waren veranderd en hij niet meer de baas was, maar hij wilde naar niemand luisteren. Het schuim stond op zijn lippen en zijn hart ging vreselijk tekeer. Hij schold als een oude gek en dreigde met zulke straffen en wraakacties, dat ze uiteindelijk in lachen uitbarstten. Ten slotte hadden ze er genoeg van en lieten hem alleen in de eetkamer achter. Esteban Trueba plofte neer op een stoel, uitgeput door de vreselijke inspanning. Uren later hoorde hij, dat ze hem als gijzelaar vasthielden en dat ze hem op de televisie wilden hebben. Ondertussen waren zijn twee lijfwachten en wat fanatieke jonge leden van zijn partij, gewaarschuwd door de chauffeur, naar De Drie Maria’s gekomen, bewapend met stokken, boksbeugels en kettingen om hem te bevrijden. Bij de inrit stonden ze tegenover een verdubbelde wacht met in de aanslag de machinegeweren, die senator Trueba hun zelf had verstrekt.
‘Niemand haalt de kameraad-gijzelaar hier weg,’ zeiden de landarbeiders en om hun woorden kracht bij te zetten vuurden ze een salvo af.
Er kwam een wagen van de televisie om de zaak te filmen en de landarbeiders, die zoiets nog nooit hadden gezien, werden binnengelaten en poseerden, breed glimlachend, rondom de gevangene. Die avond kon het hele land de hoogste vertegenwoordiger van de oppositie, gebonden, op de beeldbuis zien, vuurspuwend van woede, en zulke scheldkanonnades brullend, dat de censuur moest ingrijpen. Ook de president zag hem maar hij was er niet verrukt over, omdat hij wel inzag dat dit de vonk kon zijn, die het kruitvat, waarop zijn regering zat, in de lucht kon laten vliegen. Hij stuurde de militaire politie om de senator te bevrijden. Toen de agenten arriveerden bij het landgoed, weigerden de boeren, gesterkt door hulp van de media, hun de toegang. Ze eisten een gerechtelijk bevel. De provincierechter ging haastig uit vissen toen hij zag dat dit op moeilijkheden uit kon lopen en hij voor de televisie zou moeten verschijnen terwijl hij werd veracht door de linkse pers. De agenten bleef niets anders over dan te wachten aan de andere kant van de oprit van De Drie Maria’s tot er een bevel uit de hoofdstad kwam.
Blanca en Alba kwamen het, net als iedereen, te weten toen ze het nieuws zagen. Blanca wachtte tot de volgende dag zonder een woord te zeggen; toen ze echter zag dat ook de militaire politie de grootvader niet kon bevrijden, besloot ze dat het moment gekomen was om Pedro Tercero García weer te bezoeken.
‘Trek die vieze broek uit en doe een nette jurk aan,’ beval ze Alba.
Ze verschenen onaangekondigd op het ministerie. Een secretaris probeerde hen tegen te houden in de wachtkamer, maar Blanca duwde hem opzij en liep met grote passen haastig door, haar dochter achter aan zich aan slepend. Zonder kloppen deed ze de deur open en ging de kamer van Pedro Tercero binnen, die ze al twee jaar niet meer had gezien. Ze had bijna rechtsomkeert gemaakt, omdat ze dacht dat ze zich had vergist. In die korte tijd was de man van haar leven mager en oud geworden. Hij zag er vermoeid en triest uit, zijn haar was nog zwart maar wel dunner en korter. Hij had zijn mooie baard afgeschoren en was in ambtelijk grijs gekleed met een gekreukte das in dezelfde kleur. Alleen aan de blik in zijn wijze, donkere ogen herkende Blanca hem.
‘Jezus! Wat ben jij veranderd...’ stamelde ze.
Pedro Tercero daarentegen vond haar mooier dan hij haar in herinnering had, alsof de scheiding haar jonger had gemaakt. Hij had ondertussen tijd gehad om zijn besluit te berouwen en te ontdekken dat hij zonder Blanca zelfs geen zin meer had in de jonge meisjes, die hij vroeger zo leuk vond. Bovendien had hij met twaalf uur werken per dag, ver weg van zijn gitaar en de inspiratie van het volk, weinig gelegenheid om zich gelukkig te voelen. Met het verstrijken van de tijd miste hij steeds meer de rustige, beheerste liefde van Blanca. Direct, toen hij haar zo kordaat in gezelschap van Alba binnen zag komen, begreep hij dat ze niet uit sentimentele overwegingen gekomen was en hij vermoedde dat het schandaal rond senator Trueba de oorzaak was.
‘Ik kom je vragen met ons mee te gaan,’ zei Blanca onomwonden. ‘Je dochter en ik gaan naar De Drie Maria’s om die ouwe op te halen.’
Zo kwam Alba er achter dat Pedro Tercero García haar vader was.
‘Goed, dan rijden we langs mijn huis om mijn gitaar op te halen,’ antwoordde hij terwijl hij opstond.
In een auto, zwart als een begrafeniswagen, met een speciaal nummerbord, reden ze weg van het ministerie. Blanca en Alba wachtten voor zijn huis op straat, terwijl hij naar boven ging. Toen hij terugkwam had hij iets van zijn oude charme terug. Hij had zijn grijze pak verwisseld voor zijn overall en poncho van vroeger. Hij had touwschoenen aan en zijn gitaar hing op zijn rug. Blanca glimlachte voor het eerst en hij boog zich voorover en kuste haar op haar mond. De eerste honderd kilometer zei niemand wat, totdat Alba van de verrassing bekomen was en met een klein, trillend stemmetje vroeg waarom ze haar niet eerder hadden verteld dat Pedro Tercero haar vader was. Ze zou dan heel wat minder nachtmerries hebben gehad over een in het wit geklede graaf, die aan de koorts was gestorven in de woestijn.
‘Het is beter een dode vader te hebben dan een afwezige vader,’ antwoordde Blanca raadselachtig en sprak er verder niet over.
Toen het avond werd kwamen ze bij De Drie Maria’s aan en bij de oprit van het landgoed troffen ze wat mensen aan, gezellig kletsend rond een vuurtje waarboven een varken werd geroosterd. Het waren agenten, verslaggevers en boeren die de laatste flessen uit de wijnkelder van de senator soldaat maakten. Een paar honden en verscheidene kinderen speelden in het schijnsel van het vuur, wachtend totdat het roze, glimmende varken gaar was. Ze herkenden Pedro Tercero allemaal meteen. De persmensen omdat ze hem vaak hadden geïnterviewd, de agenten door zijn voorkomen van een protestzanger en de boeren omdat ze hem op het land hadden zien opgroeien.
‘Wat voert u hierheen, kameraad?’ vroegen de boeren.
‘Ik kom de oude man bezoeken,’ glimlachte Pedro Tercero.
‘U kunt binnenkomen kameraad, maar alleen. Doña Blanca en het meisje Alba drinken een glaasje wijn met ons,’ zeiden ze.
De twee vrouwen gingen met de anderen rond het vuur zitten en door de geur van geroosterd vlees herinnerden zij zich dat ze sinds de ochtend niets meer hadden gegeten. Blanca kende alle landarbeiders, velen had ze leren lezen en schrijven in het schooltje op De Drie Maria’s. Spoedig werd het verleden opgehaald, hoe de gebroeders Sánchez de streek regeerden, hoe de oude Pedro García de mierenplaag de baas werd en toen de president nog de eeuwige presidentskandidaat was en op het stationnetje was gestopt om hen toe te spreken vanuit de verkiezingstrein.
‘Wie had gedacht dat hij ooit president zou worden!’ zei iemand.
‘En dat onze patrón op een goede dag minder te zeggen zou hebben dan wij op De Drie Maria’s!’ lachten de anderen.
Pedro Tercero werd rechtstreeks naar de keuken van het huis gebracht. Daar stonden de oudste landarbeiders, die de deur naar de eetkamer bewaakten, waar ze hun vroegere patrón gevangenhielden. Ze hadden Pedro Tercero jarenlang niet gezien, maar ze herkenden hem allemaal. Ze gingen aan tafel zitten om wijn te drinken en haalden het verleden op, de tijd dat Pedro Tercero nog geen legende was voor hen maar een opstandige jongen, die verliefd was op de dochter van de Patrón. Daarna pakte Pedro Tercero zijn gitaar, zette hem op zijn been, deed zijn ogen dicht en begon met zijn fluwelen stem het lied van de kippen en de vossen te zingen, de ouderen zongen in koor mee.
‘Ik neem de patrón mee, kameraden,’ zei Pedro Tercero tijdens een pauze.
‘Zet dat maar uit je hoofd, Pedro,’ antwoordden ze.
‘Morgen komen de agenten met een gerechtelijk bevel en zij zullen hem meenemen als een held. Het is beter dat ik hem meeneem met zijn staart tussen zijn poten,’ zei Pedro Tercero.
Ze redetwistten een tijdje. Ten slotte brachten ze hem naar de eetkamer en lieten hem alleen met de gijzelaar. Voor het eerst, sinds de fatale dag dat Trueba hem met een bijl voor de ontmaagding van zijn dochter liet boeten, stonden ze oog in oog. Pedro Tercero had hem in herinnering als een woedende, met een slangeleren zweep en zilveren stok bewapende reus, voor wiens verschijning de landarbeiders beefden en wiens donderstem en overwicht als machtig heer en meester, de natuur verschrikte. Hij verbaasde zich erover dat zijn lang opgekropte woede, wegebde in aanwezigheid van deze gebogen, kleiner geworden, oude man, die hem geschrokken aankeek. Senator Trueba was uitgeraasd en omdat hij de nacht zittend op een stoel met gebonden handen had doorgebracht, deden al zijn botten pijn. Een vermoeidheid van eeuwen drukte op zijn schouders. Hij had eerst moeite Pedro Tercero te herkennen, want hij had hem een kwart eeuw niet meer gezien maar toen hij zag dat er drie vingers ontbraken aan zijn rechterhand, begreep hij dat dit het dieptepunt van de nachtmerrie was waar hij zich niet uit kon bevrijden. Ze keken elkaar een paar seconden lang aan, zwijgend, beiden vonden ze de ander de meest gehate persoon op de wereld, maar de oude vlammende haat in hun hart was geblust.
‘Ik kom u hieruit halen,’ zei Pedro Tercero.
‘Waarom?’ vroeg de oude man.
‘Omdat Alba het me heeft gevraagd,’ antwoordde Pedro Tercero.
‘Loop naar de hel,’ stamelde Trueba zonder overtuiging.
‘Goed, daar gaan we heen. U gaat met mij mee.’
Pedro Tercero maakte de touwen los, die ze om zijn polsen hadden gebonden om te verhinderen dat hij op de deur zou bonken. Trueba wendde zijn blik af om de verminkte hand van de ander niet te zien.
‘Haalt u me hier weg, zonder dat ik word gezien? Ik wil niet dat de journalisten erachter komen,’ zei senator Trueba.
‘Ik haal u er net zo uit als u naar binnen bent gegaan, door de voordeur,’ zei Pedro Tercero en begon te lopen.
Trueba volgde hem met gebogen hoofd, hij had rode ogen en voor het eerst, zolang hij zich kon herinneren, voelde hij zich verslagen. Ze liepen door de keuken zonder dat de oude man opkeek, ze liepen het hele huis door en de weg af van het huis naar de inrit. Ze werden gevolgd door een groep opgewonden, rondspringende kinderen en een stoet zwijgende boeren. Blanca en Alba zaten tussen de journalisten en agenten in, ze aten geroosterd varkensvlees met hun handen en dronken met grote teugen rode wijn uit de fles, die van hand tot hand ging. Toen Alba haar grootvader zag, werd ze ontroerd, want sinds de dood van Clara had zij hem niet zo verslagen gezien. Ze slikte, wat ze in haar mond had door en rende naar hem toe. Ze omhelsden elkaar innig en zij fluisterde hem iets in zijn oor. Toen hervond senator Trueba zijn waardigheid weer, hij hief zijn hoofd en glimlachte met zijn vroegere trots naar de flitsende camera’s. De persfotografen fotografeerden hem toen hij in de zwarte auto met het regeringsnummerbord stapte en de openbare mening vroeg zich wekenlang af wat deze klucht te betekenen had, totdat andere, veel ernstiger gebeurtenissen, de herinnering aan het incident uitvaagden.
Die nacht bracht de president die zijn slapeloosheid het hoofd placht te bieden door een partij schaak met Jaime, tussen twee partijen door de kwestie ter sprake. Ondertussen spiedden zijn listige ogen, achter dikke brilleglazen in donker montuur, naar een teken van verlegenheid bij zijn vriend, maar Jaime ging zwijgend door met het zetten van de stukken op het schaakbord, zonder een woord te zeggen.
‘Die oude Trueba heeft lef,’ zei de president. ‘Hij zou het verdienen aan onze kant te staan.’
‘U moet zetten, president,’ antwoordde Jaime en wees op het spel.
De daarop volgende maanden verslechterde de situatie hevig, het leek wel een land in staat van oorlog. De gemoederen waren erg verhit, vooral bij de vrouwen van de oppositie, die de straat opgingen en als protest tegen de levensmiddelenschaarste op hun pannen sloegen. De ene helft van het volk probeerde de regering ten val te brengen, en de andere helft stond achter de regering zodat niemand meer tijd had om te werken. Op een nacht zag Alba verbaasd dat de straten in het centrum donker en leeg waren. Een week lang was er geen vuilnis opgehaald en zwerfhonden scharrelden tussen de afvalhopen rond. Alle palen waren volgeplakt met propagandamateriaal, die de winterregen echter had losgeweekt en op alle open plekjes stonden leuzen van beide partijen. De helft van de straatlantaarns was met stenen kapot gegooid en in de gebouwen was geen raam verlicht, alleen enkele trieste, met kranten en hout gestookte vuurtjes gaven licht en warmte aan kleine groepjes mensen die de wacht hielden voor ministeries, banken en kantoren, om te verhinderen dat rechtse extremisten ze ’s nachts stormenderhand innamen. Alba zag een kleine vrachtauto voor een openbaar gebouw stoppen. Er stapten een paar jongeren uit met witte helmen op, potten verf en kwasten. Ze verfden de muren in een lichte kleur, met daarop grote gekleurde duiven, vlinders en bloeiende bloemen, verzen van de Dichter en oproepen aan het volk. Het waren jeugdbrigades die dachten dat ze hun revolutie konden redden met patriottische muurschilderingen en gestileerde duiven. Alba kwam dichterbij en wees op de muurschilderingen aan de overkant van de straat. het waren rode vlekken waarop met reusachtige letters één enkel woord stond geschreven: Djakarta.
‘Wat betekent die naam, kameraden?’ vroeg ze.
‘We weten het niet,’ antwoordden ze.
Niemand wist waarom de oppositie dat Aziatische woord op de muren schilderde, ze hadden nooit iets gehoord over de stapels doden in de straten van die verre stad. Alba stapte op haar fiets en reed naar huis. Sinds de benzine op de bon was en het openbaar vervoer staakte, reed ze weer op haar oude kinderfiets, die ze uit de kelder had opgediept. Ze dacht aan Miguel, en een duister voorgevoel snoerde haar keel dicht.
Al geruime tijd was ze niet meer naar college geweest, zodat ze langzamerhand tijd over had. De docenten staakten voor onbepaalde tijd en de studenten hadden de gebouwen van de faculteit bezet. Het thuis studeren op haar cello beu geworden, benutte ze de tijd dat ze niet stoeide met Miguel, met hem wandelde of met hem discussieerde, om in het armenhospitaal haar oom Jaime en nog wat andere artsen te helpen, die tegen het bevel van het artsencollege in, doorgingen met hun werk, in plaats van op te houden om de regering te saboteren. Het was een Herculestaak. De gangen waren volgepropt met patiënten die dagenlang als een kreunende kudde wachtten om te worden geholpen. Er waren niet voldoende ziekenbroeders. Jaime viel met de scalpel in zijn hand in slaap en had het zo druk dat hij vaak vergat te eten. Hij werd dunner en magerder. Hij draaide diensten van achttien uur en als hij zich dan op zijn bed wierp kon hij niet in slaap komen, omdat hij moest denken aan de zieken die lagen te wachten, en zich zorgen maakte omdat er geen verdovingsmiddelen, injectiespuiten en watten meer waren. Hij zou het alleen niet redden, ook al zou hij zich in duizend stukken delen, omdat het hetzelfde was als een rijdende trein met de blote hand tegenhouden. Amanda werkte ook in het ziekenhuis, als vrijwilligster, om dicht bij Jaime te zijn en iets om handen te hebben. In deze uitputtende dagen waarin ze onbekende zieken verpleegde, kreeg ze nog één keer dat van binnen stralende licht uit haar jeugd terug en een tijdlang had ze de illusie gelukkig te zijn. Ze droeg een blauwe schort en rubberschoenen, maar het leek Jaime of ze weer met tinkelende armbanden rondliep zoals vroeger. Hij voelde zich niet alleen en had gewild dat hij haar liefhad. De president kwam bijna iedere avond op de televisie om de meedogenloze strijd van de oppositie te bekritiseren. Hij was oververmoeid en vaak brak zijn stem. Ze zeiden dan dat hij dronken was en dat hij aanwezig was bij nachtelijke orgieën met mulatinnen, die uit de tropische gebieden werden overgevlogen om zijn botten te warmen. Hij wees erop dat de stakende vrachtwagenchauffeurs vijftig dollar per dag uit het buitenland ontvingen om het land plat te leggen. De anderen gaven als repliek dat hem kokosijsjes en Russische wapens werden gestuurd in diplomatenkoffers. De president zei dat zijn vijanden een komplot vormden met de militairen om een staatsgreep voor te bereiden want ze hadden liever een schijndemocratie dan een echte met hem aan het hoofd. Ze beschuldigden hem ervan paranoïde leugens rond te strooien en kunstwerken uit het Nationale Museum te stelen, om die bij zijn geliefde in de kamer te hangen. Hij waarschuwde ervoor dat rechts was bewapend en bereid het vaderland te verkopen aan het imperialisme. Ze beschuldigden hem ervan dat zijn provisiekamer vol lag met kippeborst, terwijl het volk in de rij stond voor kippenekjes en -vleugels.
De dag dat Luisa Mora bij het grote huis op de hoek aanbelde, zat senator Trueba in zijn bibliotheek na te denken. Zij was de laatste van de gezusters Mora, die nog op deze wereld was, ze was zo klein geworden als een dolend engeltje, maar ze was buitengewoon helder, en beschikte nog volledig over haar niet aflatende, spirituele energie. Trueba had haar sinds de dood van Clara niet meer gezien, toch herkende hij haar aan haar stem, die nog steeds als een toverfluit klonk en de geur van bosviooltjes, die door de tijd milder was geworden, maar die zelfs op een afstand toch nog duidelijk waarneembaar was. Toen ze de kamer binnentrad, bracht ze de gevleugelde aanwezigheid van Clara met zich mee, die bleef zweven voor de verliefde ogen van haar man, die haar al een paar dagen niet had gezien.
‘Ik kom rampspoed verkondigen, Esteban,’ zei Luisa Mora, nadat ze was gaan zitten.
‘O god, lieve Luisa! Daar heb ik al meer dan genoeg van gehad...’ zuchtte hij.
Luisa vertelde wat ze in de planeten had ontdekt. Ze moest eerst de door haar gebruikte wetenschappelijke methode uitleggen om de senator met zijn nuchtere aard te overtuigen. Ze zei, dat ze zich de laatste tien maanden bezig had gehouden met het bestuderen van de horoscoop van alle belangrijke mensen in de regering en in de oppositie, en ook die van Trueba. Een vergelijking van de horoscopen liet zien dat het op een bepaald historisch moment tot onvermijdelijke gebeurtenissen zou komen waarbij bloed zou vloeien en die dood en verdriet zouden zaaien.
‘Ik ben er heel zeker van, Esteban,’ besloot ze. ‘Vreselijke tijden komen op ons toe. Er zullen ontelbare doden zijn. U zult aan de kant van de overwinnaars staan maar de triomf zal u niets dan lijden en eenzaamheid brengen.’
Esteban Trueba voelde zich niet op zijn gemak tegenover dit zonderlinge orakel, dat de rust in de bibliotheek verstoorde en zijn lever deed opspelen met haar astrologisch gebazel. Hij had echter niet de moed om haar weg te sturen omdat hij vanuit zijn ooghoeken zag hoe Clara hem bekeek.
‘Ik ben echter niet gekomen om u lastig te vallen met dingen die niet in uw macht liggen, Esteban. Ik ben gekomen om Alba, uw kleindochter te spreken, omdat ik een boodschap van haar grootmoeder voor haar heb.’
Senator Trueba riep Alba. Het jonge meisje had Luisa Mora sinds haar zevende jaar niet meer gezien, maar zij herinnerde zich haar nog precies. Ze omhelsde haar voorzichtig om haar breekbare ivoren botten niet te beschadigen en snoof begerig haar onmiskenbare geur op.
‘Ik ben gekomen om je te zeggen dat je goed op jezelf moet passen,’ zei Luisa Mora, nadat ze de tranen van ontroering had weggeveegd. ‘De dood zit je op de hielen. Je grootmoeder beschermt je vanuit het Hiernamaals, maar ze heeft mij opgedragen, je te zeggen dat de beschermgeesten bij uitzonderlijk grote rampen, machteloos zijn. Het zou goed zijn als je op reis ging, naar de overkant van de oceaan, waar je in veiligheid zou zijn.’
In dit stadium van het gesprek verloor senator Trueba zijn geduld en was ervan overtuigd dat hij een dement oud vrouwtje tegenover zich had. Elf maanden en acht dagen later, toen Alba ’s nachts werd meegenomen tijdens de avondklok, zou hij zich de voorspelling van Luisa Mora herinneren.