21

Dirk Glendell keek op zijn polshorloge. 19.30 uur. Tijdens het verhoor had de rechercheur hem meegedeeld dat ze hem maximaal zes uur konden vasthouden, maar dat het vervolgens zelfs kon worden verlengd tot drie dagen. Hij was licht in paniek geraakt. Churchill zat alleen thuis. Die had hij opgesloten in het zijkamertje. Iemand moest het beestje uitlaten en voeren. Hij mocht zijn zus in Den Haag bellen om te vragen of zij Churchill wilde opvangen. Evelien, zijn zus, had verbaasd gereageerd en toen ze hoorde dat hij was aangehouden door de politie, was haar reactie omgeslagen in bezorgdheid. Natuurlijk had ze geïnformeerd naar de reden van dit gebeuren. En natuurlijk had hij verontwaardigd geroepen dat ze de verkeerde hadden opgepakt. Dat hij onschuldig was. Hoewel het niet gelogen was, klonk het als een tekst uit een goedkope gangsterfilm.

De rechercheur was rond vijf uur vertrokken. Die zat waar-schijnlijk doodleuk achter de sperziebonen met aardappels. Hij kon het doen met drie bruine boterhammen belegd met kaas. Het was hem volstrekt onduidelijk hoe de politie via een doos aan zijn adres was gekomen. Maar als ze dan toch zo slim waren, dan was het toch een peulenschil om de nieuwe eigenaar van de Ford Escort te achterhalen? Dan wisten ze dat hij niet meer verantwoordelijk was voor dat roestblik op vier wielen. Oké, het was dom om de auto zonder vrijwaringbewijs mee te geven aan een onbekend iemand. Maar je verwacht toch niet dat ze je auto voor zoiets onwerkelijks zullen gebruiken?

Trouwens, de man zag er netjes en betrouwbaar uit. Het was zo'n vriendelijke kerel.

Glendell schudde meewarig zijn hoofd. Nu werd hij verdacht van medeplichtigheid aan een ontvoering… Hij, Dirk Glendell, een spoorwegbeambte uit 's-Hertogenbosch. Dat geloofde toch niemand? De politie in ieder geval wel. De rechercheur had zijn mobiele telefoon in beslag genomen. Die zou worden uitgelezen, had hij beweerd. Ze deden maar, hij had niets te verbergen. Glendell zat op de rand van het met groen plastic overtrokken matras. De cel was een ruimte van twee bij drie. Geen ramen, maar wel een toilet. Er hing een muffe lucht, een mengeling van urine, zweet en kots. Glendell kon zich niet voorstellen dat iemand daar gebruik van wilde maken. Het idee. Er liep een rilling over zijn rug.

Er werd op de ijzeren deur gebonkt, een sleutel werd omgedraaid en de rechercheur kwam binnen. ‘Heeft het u gesmaakt?’

Glendell was opgesprongen. ‘Ik ben niet zo'n broodliefhebber’, was zijn antwoord.

Van Buren haalde zijn schouders op. ‘Morgen serveren ze een warme hap.’ Hij deed een stap opzij. ‘We gaan naar de verhoorkamer. Ik heb nog wat vragen met u door te nemen. Loopt u maar vooruit. Einde van de gang links… De deur van de verhoorkamer staat open.’

Glendell liep de kamer binnen, nam plaats en keek de rechercheur afwachtend aan.

De rechercheur klapte zijn notitieblok open en zette zijn bril halverwege zijn neus. ‘Meneer Glendell…’ Er volgde een kleine pauze. ‘Stel dat ik geloof dat u de Escort hebt verkocht. Aan een onbekende man voor zeshonderd euro contant… Verkocht via een advertentie op Marktplaats…’ Weer een stilte. ‘U hebt telefonisch contact met de koper gehad, maar zijn 06-nummer hebt u gewist? Weet u dan misschien hoe de man bij u thuis is gekomen? Met een taxi of voor de deur afgezet of…’

‘Ik zou het echt niet weten.’

‘Dat weet u ook niet?’

‘Hij had wel een koffer bij zich. Een bruine. Het label van de vliegmaatschappij zat er nog aan.’

Van Buren veerde geïnteresseerd naar voren. ‘Een koffer! Welke vliegmaatschappij?’

Glendell trok wat zenuwachtig met zijn mond. ‘Dat weet ik niet.’ Toen de rechercheur begon te zuchten, liet hij er snel op volgen: ‘Het was een blauw label met een wit vliegtuigje erop. Ik heb zelf nooit gevlogen, dus het zegt mij weinig.’

Van Buren bleef hem een paar minuten strak aankijken. Er hing een ijzige stilte en Glendell begon ongemakkelijk op zijn stoel te schuiven.

‘Mijn collega heeft uw telefoon uitgelezen8’, vervolgde Van Buren het verhoor. ‘Ik heb hier de uitdraai van de gewiste 06-nummers. Misschien herkent u het nummer van de man met de koffer?’

‘Maar ik heb het nummer toch verwijderd?’

‘“Gewist” wil nog niet zeggen dat de gegevens voorgoed verdwenen zijn.’

Glendell boog zich over de lijst en bekeek aandachtig de nummers. ‘De man belde op een maandag, of was het een dinsdag?’ Hij dacht hardop terwijl zijn vinger langs de data naar beneden zakte. ‘Volgens mij is dit hem. Staat in deze kolom de tijd vermeld?’

Van Buren knikte.

‘Dan moet dit het nummer zijn. Hij belde mij vóór het eten en zei dat hij die avond langs zou komen. Hij stelde geen vragen en kocht hem direct. Het was te laat om naar het postkantoor te gaan om de auto over te schrijven en daarom spraken we af dat hij de volgende dag een vrijwaring zou halen en het papiertje per direct zou opsturen. Ik was al blij dat ik een koper had. Dat ding stond alleen maar in de weg.’

‘Dan gaan we met dat nummer aan de slag.’

‘Kan ik nu naar huis?’

‘Nee, helaas. We gaan eerst uw informatie natrekken. Ik wil zeker weten dat u mij geen onzin op de mouw speldt. Uw verklaring komt wat vreemd over.’

De rechercheur kwam uit zijn stoel omhoog en gaf de arrestantenwacht een seintje dat Glendell terug naar zijn cel gebracht kon worden.

‘Even pauze. Ik heb een beker thee voor je meegenomen.’

Van Buren kwam met twee plastic bekertjes de kamer binnen.

‘Twee zoetjes, toch?’

Heleen Resmann, de rechercheassistent van het district De Waarden, leunde iets terug in haar stoel en nam haar collega met een spottende blik van top tot teen op.

‘Vertel het maar, Van Buren?’

‘Hoezo, vertel het maar?’

‘Je hebt wat van mij nodig. Dat ligt er duimendik bovenop. Alleen de koek ontbreekt nog.’

‘Bijna vergeten.’ Uit zijn jaszak toverde hij twee gevulde koeken tevoorschijn en schoof er een in haar richting.

Lachend schudde ze haar hoofd. ‘Je bent zo voorspelbaar.’

‘Voorspelbaar en onweerstaanbaar. Geef het maar toe… Ik hoor het van iedereen om mij heen.’

‘Dan ben je zeker hardhorend. Heb je Marjolein nog niet horen klagen? Die vindt jou beslist niet onweerstaanbaar.’

‘Ze moet niet zeuren over werkopdrachten, formulieren en kopieën. Ik zorg tenminste nog voor wat afwisseling in deze ballentent.’

‘Je vindt het prettig, hè?’

‘Wat?’

‘Om haar op de kast te jagen.’

Hij grijnsde zijn tanden bloot. ‘Jij stiekem ook’, zei hij op samenzweerderige toon. ‘Zeg eens eerlijk? Jij ook.’

Heleen gaf geen antwoord, maar stak haar hand naar voren, waar Van Buren een kladje met een 06-nummer in stopte.

22.45 uur. Heleen zat geconcentreerd naar het beeldscherm te staren tot ze wazig begon te zien en de spieren in haar schouders begonnen te protesteren. Met twee vingers masseerde ze haar voorhoofd, maar dat gaf weinig verlichting. Het werd tijd om naar huis te gaan. Ze zette haar computer uit en ging met haar aantekeningen op zoek naar Van Buren.

De rechercheur keek op van zijn leeswerk toen Heleen de kamer binnenkwam. Er verscheen een hoopvolle glimlach op zijn gezicht. ‘Heb je iets gevonden?’

Ze trok een zuinig mondje. ‘Het 06-nummer is van een prepaidtelefoon. Geen naam en geen adres.’

Met een zucht trok de rechercheur zijn leesbril van zijn neus. ‘Soms wil ik nog te graag in sprookjes geloven. Het zou ook te gemakkelijk zijn geweest. We moeten echt alles uit de kast halen om aan informatie te komen. Onze tegenstanders zijn geslepen. Ik had gehoopt…’

‘Maar meneer Van Buren…’ onderbrak ze zijn klaagzang. Zijn ogen werden groot. ‘Maar?’ Hij had de woorden uit haar willen trekken, maar ze bouwde bewust een pauze in.

‘Maar… na wat speurwerk blijkt dat de eigenaar drie weken terug zijn beltegoed heeft opgewaardeerd met een creditcard. De creditcard heeft een nummer, en dat nummer correspondeert met…’

‘Ja, vertel het nou maar’, schoot Van Buren uit zijn slof. ‘Wat is de naam?’

‘Het is een buitenlandse creditcard. Waarschijnlijk van een Portugese of Spaanse bank. Ik heb het verzoek om informatie verstuurd. Als het allemaal meezit, heb je binnen vierentwintig uur bericht. Ik draai zelf morgen een late dienst. Laat me wel even weten wat eruit is gekomen? Ik ben benieuwd.’ De rechercheur sloeg enthousiast zijn handen ineen. ‘Het is dat ik getrouwd ben, Resmann, anders vroeg ik je hier terstond ten huwelijk.’

‘Ja, ja.’ Het compliment bracht een glimlach op haar gezicht.

‘Ik ga naar huis, naar mijn mannetje. Het is mooi geweest vandaag. Ik zie je morgenavond bij de briefing.’

Het schoolplein van het Meerzicht College werd gedomineerd door rijen fietsen en scooters. Het was drukkend warm, terwijl de zon nog niet eens op zijn hoogtepunt was. Peter de Bruin, zes maanden terug gepromoveerd tot rechercheur, was onder andere belast met het onderzoek naar de onbekende Maarten. Tot nu toe liep het onderzoek vast. Hij had geen enkele aanwijzing of spoor over de mysterieuze jongen kunnen vinden. In de hoop dat de school zijn vragen zou kunnen beantwoorden, zat hij nu tegenover de rector Jacob van der Wal van het Meerzicht College en wachtte totdat de man van de schrik bekomen was. De agenda van Anouk lag opengeslagen op de bladzijde waar de naam Maarten met grote koeienletters stond geschreven. Er waren hartjes en lippen met pen omheen gekliederd.

De rechercheur had de ware toedracht van zijn komst verteld en de rector op het hart gedrukt dat deze informatie niet mocht uitlekken. Het leerlingenbestand kon uitkomst bieden. De rector had een uitdraai gemaakt en met een pennenstreek werden de niet-bruikbare namen van de lijst geschrapt. Er stonden vier Maartens ingeschreven op het Meerzicht College. Maarten den Velden uit 2a, Maarten Poelaard uit 2d, Maarten Bal van 3c en Maarten Groeven van 4f. De rector kon zich niet herinneren dat hij Anouk ooit met een van deze jongens intiem had gezien. Het leek hem onwaarschijnlijk dat leerlingen die verliefd op elkaar waren elkaar op school ontliepen. Verliefdheden bleven nooit lang geheim. Hij wist dat Charlotte goed bevriend was met Anouk en er werd besloten om haar erbij te halen. Om veiligheidsredenen leek het de rechercheur beter om tegenover haar de waarheid enigszins te verdraaien. Als de media lucht kregen van de ontvoering, zou het circus pas echt beginnen. Dan werd de school belegerd door horden journalisten. Voor de woning van Anouk zou een tentenkamp verrijzen en dat zou het onderzoek alleen maar schaden. De kans bestond dat de ontvoerders in een vlaag van woede of in paniek zich van het meisje probeerden te ontdoen.

Van der Wal ging Charlotte persoonlijk uit de les te halen. Het meisje keek vreemd op toen de rector de les kwam verstoren en haar verzocht om mee te lopen. Ze bleef even in de deuropening van het benauwde kantoortje staan toen ze de vreemde man zag zitten. De rector gaf haar bemoedigend een duwtje in de rug, waardoor ze de kamer binnenstapte, en hij deed de deur achter haar dicht.

‘Peter de Bruin, recherche’, zei de man met het stekelhaar en snor.

Charlotte schudde zijn uitgestoken hand en nam tegenover hem plaats.

De rechercheur leidde het gesprek rustig in, koos zijn woorden met zorg. ‘De politie is bezig met een onderzoek naar Maarten, de vriend van Anouk.’ De verbazing was op Charlottes gezicht te lezen toen de naam werd genoemd.

‘Anouk is van huis weggelopen’, vervolgde De Bruin zijn verhaal. ‘En wij vermoeden dat haar vriend Maarten hier meer van weet. Misschien dat hij haar heeft opgestookt of haar heeft voorgelogen. Maar we kunnen niets over Maarten vinden. Kun jij ons misschien verder helpen? Weet jij zijn achternaam of waar hij woont? Informatie waardoor we deze jongeman kunnen traceren?’

‘Ik weet niks over Maarten. Ze vertelde weinig over hem en ik weet zeker dat ze tegen de anderen ook niets heeft gezegd. Want dan had ik het wel geweten. Is Anouk al lang weg?’

‘Drie dagen. Hoe lang had Anouk verkering met deze jongen?’

‘Volgens mij een paar weken. Precies weet ik het niet. Ze kent hem van de hockeyclub, maar wij hebben hem nog nooit gezien.’

‘Wie zijn “wij”?’

‘We hebben een groepje, weet u. Vijf meiden, en we zijn heel close. We gaan samen stappen en doen eigenlijk alles samen. We hadden een week terug afgesproken om met z'n allen bij De Buurvrouw iets te gaan drinken en daarna naar een tentfeest te gaan. Anouk zou Maarten meenemen, maar toen werd ze plotseling ziek. Dat had de eerste ontmoeting moeten worden.’

‘Heb je de laatste tijd iets vreemds aan haar gezien? Was ze bijvoorbeeld veranderd – zenuwachtig of verdrietig of juist overdreven vrolijk?’

‘Het viel mij op dat ze wat stiller was dan normaal. En dat is eigenlijk wel raar als je verliefd bent. Dan praat je toch honderduit over je verkering. Maar dat deed Anouk nooit.’

De rechercheur had de rector en Charlotte bedankt voor hun medewerking en was vertrokken naar de hockeyclub. Tot de pauze had Charlotte bij de rector op de kamer gezeten, waar ze het verhoor van de rechercheur bespraken.

‘Bazuin het maar niet rond’, had Van der Wal haar geadviseerd.

‘Laten we eerst maar het verhaal van Anouk afwachten. Als zoiets uitlekt, komen de meest wilde praatjes tot leven en dat is natuurlijk niet leuk voor Anouk. We weten niet zeker of ze met deze jongeman is weggelopen. Lijkt je dat niet beter?’

Met een lijkwit gezicht had Charlotte ingestemd. Eenmaal buiten op het schoolplein beende ze op haar vriendinnen af. Het nieuws dat ze bij Van der Wal op kantoor had moeten komen, deed al de ronde.

‘Wat moest Van der Wal van jou?’ informeerde Kaylim. Ze kwamen om Charlotte heen staan.

‘Niets bijzonders. Iets over mijn rapportcijfers.’

‘Je liegt’, riep Simona verontwaardigd. ‘Ik zie het aan je. Trouwens, je hebt geen onvoldoendes, dus wat is er dan zo belangrijk dat hij jou uit de les komt halen?’

Charlotte wendde haar hoofd af.

‘Wat is er nou? Heb je problemen thuis? Je kunt het ons toch wel vertellen? Zit je in de shit?’ Kaylim sloeg haar arm rond Charlottes schouder.

‘Sandra deed er nog een schepje bovenop. ‘Misschien kunnen we je helpen. Je kunt ons vertrouwen.’

Charlotte keek omhoog naar het kantoorraam van de rector. Ze weifelde even, maar gaf zich uiteindelijk gewonnen.

‘Anouk is samen met Maarten van huis weggelopen’, fluisterde ze geëmotioneerd.

Verbijsterd staarden de meisjes haar aan.

‘De politie is haar aan het zoeken en heeft mij net ondervraagd. Ik mocht het aan niemand doorvertellen. Dus jullie houden je mond. Beloofd?’

Er werd geknikt.

‘We kunnen haar bellen’, opperde Simona. ‘Misschien dat ze haar telefoon opneemt.’

‘Alsof de politie dat niet heeft geprobeerd’, antwoordde Kaylim honend.

‘Ja, dat zal best wel. Maar als wij bellen en ze herkent het nummer, dan heb je wel kans dat ze opneemt. Ze vertrouwt ons.’

Sandra hield haar gsm al in de aanslag en keek de anderen vragend aan. ‘Doen?’

‘Ja, doen!’