17

De Bouwdoos bestond zevenenveertig jaar. De winkel was van vader op zoon gegaan en Tiemen Vroegop, een gedreven man van eind twintig, was sinds drie jaar de trotse eigenaar van de miniatuur-en-modellenzaak in 's-Hertogenbosch. Toen zijn vader de zaak aan hem overdeed, was de verkoop behoorlijk teruggelopen. ‘Het is hard werken, jongen’, had zijn vader hem gewaarschuwd. ‘De concurrentie is moordend en de winst… ach.’ Maar Tiemen liet zich daardoor niet afschrikken en had zo zijn eigen ideeën over het runnen van een winkel.

Hij maakte gebruik van het internet en de media, waardoor de verkoop binnen een jaar weer aantrok. Hij wist zijn klanten te vinden, in binnen- en buitenland. Verleden jaar had hij zelfs een deel van de opslag bij de winkel getrokken en was hij zich gaan specialiseren in miniatuurmodellen van bromfietsen en scooters.

Hij stond gebogen over een doos bestellingen die die ochtend was geleverd toen de winkelbel vertelde dat er een klant was binnengekomen. Nieuwsgierig kwam hij omhoog en hij begroette de kolossale man die bij de vitrine met modellen uit de jaren zestig was blijven staan. Tiemen had er een sport van gemaakt om elke klant die binnenkwam in te schatten op wat zijn voorkeur zou kunnen zijn. Sportief gekleed, overgewicht en robuust. Kalend, rechte rug en rond de vijftig. Een liefhebber van de racerij, was zijn conclusie. Hij was benieuwd of hij het bij het rechte eind had.

Hij stapte achter zijn balie vandaan. ‘Zoekt u iets speciaals?’

‘Ja, eigenlijk wel’, antwoordde rechercheur Van Buren. Hij haalde zijn aantekeningen uit zijn zak. ‘Ik wil graag wat informatie over de Mercedes-Benz L319 van het merk Schuco.’

Tiemen knipperde even met zijn ogen. Voor het eerst liet zijn intuïtie hem in de steek. Dat was totaal iets anders dan een formule 1-auto. ‘Mercedes-Benz L319’, herhaalde hij om tijd te winnen. De raderen in zijn hoofd draaiden rond. ‘Een bedrijfswagen uit de jaren zestig. Er is een model met open en een met een dichte laadbak, en ik dacht in de kleuren grijs en wit.’ Hij knikte tevreden. Gelukkig was zijn geheugen goed.

Hij liep naar de meest rechtse vitrine en wees toen naar de vierde glasplaat. ‘Ik heb er nog twee, waarvan één beschilderd is met een reclametekst.’

Van Buren was naast hem komen staan en bekeek de rij vrachtauto's die netjes in het gelid stonden opgesteld. ‘Het moet er een zijn met een scooter op de laadbak’, verduidelijkte de rechercheur. ‘Ze hebben mij wijsgemaakt dat er maar tweeduizend van gemaakt zijn.’

‘Ah! De Mercedes met de Heinkel Tourist 103 A2 in krat. Ja, dat klopt. Dat was een gelimiteerde uitgave uit 2008. Dan wens ik u succes, want het wordt nog moeilijk om die te pakken te krijgen.’

‘Ik wil hem niet kopen.’ Van Buren haalde zijn politiepas uit zijn binnenzak en toonde deze aan de man. ‘Ik ben met een onderzoek bezig en ik heb uw hulp dringend en snel nodig.’

‘Een politieonderzoek naar een miniatuurautootje?’

De rechercheur knikte. ‘Het klinkt wat vreemd, maar uw informatie kan iemand redden uit een levensbedreigende situatie. Ik mag in dit stadium van het onderzoek geen details vertellen, maar geloof mij, het gaat hier om een jong iemand die buiten haar schuld in een zeer vervelende situatie is beland. U kunt ons misschien op het spoor van de dader brengen.’

Tiemen bestudeerde de man tegenover hem. Werd hij nou in de maling genomen? Hij registreerde de ernst op zijn gezicht en de licht gefronste wenkbrauwen. ‘Ik kan me daar niets bij voorstellen, maar wat wilt u weten?’

‘Hoeveel miniatuurmodellen van de Mercedes-Benz L319 heeft u verkocht, en aan wie?’

De verkoper gaapte hem vol ongeloof aan. ‘U denkt toch niet dat ik al mijn verkopen van de afgelopen jaren in mijn hoofd heb zitten?’

‘Nee, maar u heeft toch een kassa en leveringslijsten van de fabriek, en kijk…’ De rechercheur draaide de doos om. ‘Deze doos is achtergebleven op de plaats delict. En hier staat een serienummer en een barcode.’

‘Op die manier. Natuurlijk, ik snap waar u heen wilt. Mijn administratie is voor uw onderzoek belangrijk. Misschien heeft u geluk…’ Hij bekeek de sticker aandachtig en liep toen naar het kantoortje dat aan de zijkant van de balie grensde. Met een dik dossier kwam hij terug in de winkel en klapte het open. ‘Eens kijken… Schuco… 2008… Mercedes…’ Zijn vinger gleed omlaag langs de bestellingen. ‘Mercedes-Benz O319, Mercedes-Benz Tempo Matador, Mercedes-Benz L319…’ Zijn vinger klopte enthousiast op de regel waar het betreffende serienummer stond vermeld. ‘Vier. Ik heb er vier verkocht. Drie rond december 2008 en een model ergens in februari of maart 2009. Ik heb er volgens mij een verkocht aan een vaste klant, maar de andere… Mogelijk dat we via de barcode…’

Hij verdween weer in het kantoor en kwam even later terug met twee ordners. ‘Hierin zitten de maandelijkse uitdraaien van de kassa. Als u 2009 neemt, dan doe ik 2008. Het miniatuurtje kan ook via het internet zijn verkocht. Daar heb ik trouwens ook een administratie van. Zal ik eerst even koffie maken?’

‘Nou, graag’, antwoordde de rechercheur gretig.

Van Buren had in het kleine kantoortje plaatsgenomen op een wankele kruk en dronk zijn koffie terwijl hij door het papierwerk van 2009 bladerde.

‘Hoe oud?’ vroeg de jongeman plotseling aan de rechercheur.

‘Wat?’ De rechercheur keek op.

‘Dat kind…’

‘Het slachtoffer? Zeventien.’

De metalen sluiting van de ordner klikte open en met een geheimzinnige grijns liep Tiemen naar het kopieerapparaat. Van Buren veerde omhoog. ‘Heb je iets gevonden?’

‘In twintig minuten, en dat terwijl ik geen speurneusdiploma heb’, antwoordde hij bijdehand.

‘Je bent geweldig. Laat zien…’ De rechercheur trok de kopie uit zijn vingers en samen bogen ze zich over de informatie.

‘U heeft echt geluk…’ Tiemen wees naar de code die achter de aankoop stond vermeld.

‘Inderdaad. Er is betaald met een bankpas’, mijmerde Van Buren. Hij sloot zijn ogen en genoot even van het moment. Dit was misschien dé doorbraak. Hier had hij op gehoopt.

‘En nu?’ wilde de jongeman weten.

‘Aan een bankpas zit een naam gekoppeld van de klant… En nu bel ik naar een collega op het bureau en die kan toveren. Let op…’ Van Buren toetste het nummer in op zijn mobiel en knipoogde naar de jongen. ‘Heleen, met mij. Ik heb een spoedklus voor je.’ Hij lachte toen ze hem de wind van voren gaf. ‘Je hebt het druk met tappen, ik weet het. Maar dit wil je graag doen, geloof mij…’

De rechercheur en Tiemen zaten aan hun tweede kop koffie. Tiemen had nog geprobeerd om meer informatie over de zaak los te peuteren, maar Van Buren had geamuseerd gelachen en wist toen handig van onderwerp te switchen door te informeren hoe Tiemen in het wereldje van de miniatuur-auto's verzeild was geraakt.

De jongen vertelde vol passie en werd na tien minuten gestoord door de beltoon uit Van Burens zak. De rechercheur stak zijn vinger op en keek op zijn horloge. ‘Twaalf minuten. Kijk… en dat noem ik nou toveren.’ Hij nam op. ‘Heleen, wat heb je voor me?’

‘Een naam en een adres’, was haar antwoord. ‘De bankpas wordt gebruikt door Dirk Glendell, Kerkstraat 15 in 's-Hertogenbosch.’ De rechercheur grabbelde een pen en een stuk papier van het bureau en noteerde de gegevens. ‘Glendell heeft geen strafblad, maar hij heeft wel een interessante auto op zijn naam staan’, ratelde Heleen door. ‘Drie keer raden…’

Ze gaf de rechercheur geen kans om op haar voorstel in te gaan. ‘Een Ford Escort. Kleur rood’, vulde ze in.

‘Bingo!’ brulde Van Buren luid en enthousiast. ‘Reserveer alvast een verhoorkamer voor mij en onze vriend. Ik ga hem ophalen.’

‘Dan bel ik naar het bureau in 's-Hertogenbosch, zodat ze twee collega's sturen om jou te assisteren bij de aanhouding. Stel dat hij verzet pleegt? Je weet maar nooit.’

‘Prima!’ Hij verbrak de verbinding en klopte Tiemen dankbaar op zijn schouder. ‘Je mag trots zijn op jezelf. Je hebt ons enorm geholpen.’

De jongen grijnsde. ‘Ik heb nog een laatste vraag.’

Van Buren draaide zich bij de deur om. ‘En dat is?’

‘Als u een miniatuurauto zou mogen uitzoeken, waar gaat uw interesse dan naar uit?’

De rechercheur hoefde niet lang na te denken. ‘De Fiat waar Gijs van Lennep de Targa Florio in 1973 mee won.’

Nu was het Tiemen die even genoot van zijn moment. ‘Ik wist het…’ mijmerde hij.

Een vrouwelijke en een mannelijke collega stonden in de Kerkstraat de rechercheur op te wachten. Ze hadden hun opvallende surveillanceauto op de hoek van de straat geparkeerd en waren te voet verder gegaan.

Van Buren parkeerde schuin tegenover nummer 15 en stapte uit. Hij werd direct aangesproken door de man in uniform.

‘U bent rechercheur Van Buren?’

Van Buren stak zijn hand uit. ‘Hoe weet u dat?’

‘Uw collega Heleen heeft u omschreven, zodat wij u konden opvangen. Mijn naam is Kevin van der Brink en dit is mijn collega Chantal Bus.’

‘Mij omschreven? Zoals groot, atletisch, donkere krullen en een warm voorkomen?’ grapte Van Buren.

‘Zoiets…’ De vrouw lachte en ze schudde de uitgestoken hand. Het gezicht van Van Buren stond ernstig. ‘Ik weet niet wat we zullen aantreffen, maar de man is niet vuurwapengevaarlijk en heeft geen strafblad.’

Er werd geknikt.

‘Als Chantal de achterkant van het pand in de gaten houdt – stel dat de man probeert te vluchten – dan bellen wij aan.’

‘Dat is goed. Geef mij vijf minuten, dan loop ik even om het pand heen.’

De vrouw verdween met grote passen de zijstraat in. De twee dienders bleven op afstand wachten. Nadat Van Buren een blik op zijn horloge had geworpen, gebaarde hij dat het tijd was om aan te bellen. Een zenuwachtig gekef kwam tot leven en het gezicht van Van Buren betrok. Het was niet de eerste keer dat hij tijdens diensttijd werd gebeten door een hond. Hij hield zijn politiepas in de aanslag.

Het duurde even voordat de deur werd geopend en een man van midden in de veertig met een slank postuur in de deuropening verscheen. Een teckel draaide luid blaffend rond de benen van zijn baas en liet de twee vreemdelingen weten dat ze niet welkom waren.

‘Koest toch, Churchill. Goed volk’, riep de man in de deuropening bestraffend.

Maar de hond leek Oost-Indisch doof. Zijn gekef sloeg over in een droge hoest.

‘Churchill, af…’ Het Engelse accent van de man was duidelijk hoorbaar.

‘U bent meneer Dirk Glendell?’ vroeg Van Buren en hij probeerde boven het geblaf van de hond uit te komen. Hij stak zijn politiepas naar voren.

Met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht bestudeerde Glendell het plastic terwijl hij de vraag met een voorzichtige knik beaamde.

‘Wij zijn bezig met een politieonderzoek. Mogen wij even binnenkomen?’

‘Ja, natuurlijk.’ De man met het peper-en-zoutkleurige haar deed een stap opzij, zodat het tweetal kon passeren.

De teckel liep zenuwachtig blaffend en grommend heen en weer door de gang.

‘Mag ik eerst even de hond opsluiten? Als er bezoekers zijn, draait hij altijd door. Dat is soms zo lastig. Churchill, kom voor…’ Hij greep de hond in zijn nekvel en sleurde het heftig protesterende beestje achter zich aan een zijkamer binnen. Hij sloot de deur en richtte zich toen weer tot de twee mannen. Glendell was een keurige verschijning: een beige pantalon, gestreept overhemd en bijpassende stropdas. Zijn ringbaardje was zorgvuldig getrimd en zijn lok lag strak op het voorhoofd. Ze stapten een oubollige woonkamer binnen. De vijf meter lange muur tegenover de zitbank werd in beslag genomen door glazen vitrines met een bonte verzameling miniaturen.

‘Wat is er aan de hand?’ wilde de man weten terwijl hij van de rechercheur naar de diender in uniform en weer terug keek.

‘Ik wil u een paar vragen stellen over uw hobby’, zei de rechercheur en hij duimde over zijn schouder naar de vitrines. ‘Dit naar aanleiding van een misdrijf…’

‘Hoezo, een misdrijf?’ reageerde Glendell geschrokken.

‘Ik weet van geen misdrijf. Waar gaat dit over?’

‘Dat ga ik u op het politiebureau vertellen. Wilt u zo vriendelijk zijn met ons mee te gaan?’

‘Als het niet anders kan. Ik ben heel benieuwd wat ik fout heb gedaan. Ik heb niets te verbergen.’

‘Dat is prettig om te horen’, meende de rechercheur. ‘U kunt met mij meerijden.’ Hij wendde zich tot zijn collega in uniform. ‘Ik heb jullie hulp verder niet nodig. Ik denk dat meneer geen verzet pleegt.’

‘Ik zou niet weten waarom’, was de verontwaardigde reactie van Glendell.

Rechercheur Van Buren kwam met twee bekers koffie de verhoorkamer binnen. Hij nam tegenover Glendell plaats en reikte hem een beker aan. Van Buren ging traag met het roerstaafje door het bruine vocht en zei geen woord, alsof hij de vragen die hij wilde gaan stellen een voor een afwoog en in een volgorde zette. De doos stond tussen hen in.

‘Herkent u deze?’ Van Buren vlocht zijn vingers ineen en bestudeerde de reactie van de man.

Glendell staarde wat sullig naar de bevlekte doos en kwam langzaam naar voren. Hij bekeek hem van alle kanten. ‘Het lijkt op verpakkingsmateriaal.’

‘Verpakkingsmateriaal van wat?’

‘Van een miniatuurautootje.’

‘Dat is helemaal goed.’ Van Buren laste een pauze in. ‘Weet u waar we dit hebben aangetroffen?’

De man haalde zijn schouders op. ‘Ik zou het niet weten.’

‘Op de oprit van de familie Tichelaar.’

De man reageerde niet.

‘Weet u wie dat is?’

De man schudde langzaam zijn hoofd.

De rechercheur leunde achterover in zijn stoel. ‘Deze doos is van u geweest. Daar heeft een miniatuurautootje van een Mercedes-Benz L319 in gezeten. Door u gekocht bij De Bouwdoos.’

‘Dat zou best kunnen. Ik koop mijn modellen altijd daar. Maar ik snap nog steeds niet waar u heen wilt?’

‘Vertelt u mij nu eens hoe deze doos, uw doos, op de oprit van de familie Tichelaar terecht kon komen?’

‘Weet ik veel. Ik gooi dit soort doosjes altijd weg. Het heeft voor mij geen enkele waarde en ik ken geen familie Tichelaar.’

‘Oké. Dus u gooit het weg en iemand anders heeft het gebruikt. Waar gooit u zoiets weg?’

‘In een vuilniszak. Gaat het hier om een milieudelict? Denkt u dat ik afval in de natuur heb gedumpt?’

‘Nee, dat denk ik niet. U zou willen dat het hier om een milieudelict gaat. Ik denk dat u zich dom houdt. Ik denk dat u vreselijk goed kunt liegen. En ik denk dat u voor een paar jaar achter de tralies belandt.’

Het gezicht van Glendell trok wit weg. ‘Wat bazelt u nou toch? Ik snap niets van uw vage beschuldigingen. Ik bewaar die doosjes niet.’ Plotseling viel Glendell uit. ‘Wat is nou het probleem? Wat zijn dit voor praktijken?’

Van Buren veranderde van onderwerp. ‘U rijdt auto?’

‘Ja’, snauwde de man. ‘Is dat tegenwoordig ook een misdrijf? Ik heb vierentwintig jaar mijn rijbewijs. So what?’

‘Een Ford?’

‘Ja, een Ford Ka.’

‘Volgens mijn gegevens rijdt u met een Ford Escort.’

‘De Escort heb ik twee weken geleden verkocht. Gaat het soms om de Escort? De koper zou de auto op zijn naam zetten en het vrijwaringbewijs opsturen, maar dat bewijs heb ik nog steeds niet ontvangen. Heeft die vent een aanrijding veroorzaakt terwijl dat ding nog op mijn naam staat? Is dat het?’

Van Buren schudde zijn hoofd. ‘Het gaat hier om een ontvoering, en zolang u niet kunt aantonen dat de auto van eigenaar is veranderd, bent u hoofdverdachte nummer één.’ Glendell hapte naar lucht.

‘De Ford Escort is als vluchtauto gebruikt en de doos is op de plaats delict achtergebleven. Het is uw auto en uw doos, en met de uitspraak “Ik weet van niks” gaat u het hier niet redden. Aan wie heeft u de auto uitgeleend? Wie neemt u in bescherming?’

De man schudde paniekerig zijn hoofd. ‘Niemand, echt niet.’