25
De volgende dag, nog voor de eerste leerling op school arriveerde, had de directeur een bijeenkomst met zijn medewerkers georganiseerd. Hij was ervan overtuigd dat de dader niet op het Lingecollege les had.
‘Dit is een actie van een vreemde. Iemand die tijdens de lessen de school inkomt om zijn terreurdaden uit te voeren’, concludeerde Groeneveld. ‘Daarom heeft nooit iemand hem kunnen betrappen. Wij staan voor de klas en dan heeft hij vrij spel. De dader bedreigt één van onze leerlingen, ik ben bang dat de zaak zal escaleren. Het is aan ons om dit mee te voorkomen, ik wil niet dat de goede naam van onze school door zo’n gek te grabbel wordt gegooid.’
Er werd ontzet en verontwaardigd gereageerd. Ze waren het er allemaal mee eens dat dit soort incidenten de sfeer op school verpestte. Het was nu al voelbaar in de klassen onder de leerlingen. Er werd over niets anders meer gesproken. Ze moesten de terreur de kop indrukken door elke actie van de stalker af te vangen en die voor de leerlingen te verdoezelen. Zo kon de rust en het gevoel van veiligheid weer terugkeren. Vanaf die ochtend werden er controles gehouden in de openbare ruimtes. De docenten liepen alert door de gangen en speurden de muren en ramen af naar eventuele verdachte briefjes.
Nadat Gerjan Vanstraten zijn dochter had opgehaald, bleven Lex, Bob en Nancy nog even napraten op het schoolplein. Leonie had hun verteld over het bezoek van de rechercheur en dat er eindelijk maatregelen waren genomen. En het waren geen halve maatregelen. Het afluisteren van telefoons en een camera op de telefooncel gericht prikkelde toch de nieuwsgierigheid.
‘Zullen we bij de telefooncel gaan kijken?’ opperde Lex. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien. Ik ben echt heel benieuwd.’
‘Ik vraag me af of dat wel verstandig is’, sputterde Nancy tegen.
‘Het is hier niet ver vandaan, we komen er praktisch langs’, meende Lex. ‘Toe nou… Waarom doe je altijd zo saai als Leonie er niet bij is?’
Bob gaf hem gelijk. ‘Er kan toch niets gebeuren?’
‘Saai?’ Nancy voelde zich beledigd. Uitgerekend de sloomste jongen van de groep noemde haar saai. Het was de meisjes wel opgevallen dat Lex was veranderd. Hij leek wat meer zelfvertrouwen te hebben gekregen. Hij kamde zijn haren uit zijn gezicht en bedekte niet telkens zijn wangen met zijn handen. Hij was een stuk vrolijker en doortastender geworden dan normaal. Misschien was er een last van hem afgevallen nu bekend was dat zijn voorkeur naar jongens uitging.
‘Ik ben helemaal niet saai. Vind jij me saai dan?’ vroeg Nancy.
‘Soms wel. Je doet alleen maar dingen als Leonie erbij is’, vond Lex. ‘We kunnen toch met ons drieën even gaan kijken?’
‘Goed, als jij dat zo graag wilt’, gaf ze zich grimmig gewonnen. Al was het alleen maar om het tegendeel van zijn stompzinnige bewering te bewijzen.
Ze reden enkele malen langs de telefooncel en zochten naar de auto waarin de politie een observatiecamera had gemonteerd.
‘Ik vraag me af of die camera wel echt in de grill zit?’ merkte Lex op nadat hij de auto’s in de straat allemaal goed had bekeken. ‘Ik kan niets ongewoons ontdekken. Misschien is het verhaal over een auto met een camera gewoon een verzinsel. Om de slachtoffers rustig te houden.’
‘Zou het?’ antwoordde Nancy weifelend, die nu ook het verhaal van de rechercheur in twijfel trok. Lex en Bob stapten af en onderzochten de drie auto’s die met hun grill naar de deur van de telefooncel geparkeerd stonden. Het waren een roestige, rode Fiat met op de passagiersstoel enkele lege frietbakjes, kranten en een fles water, een donkerblauwe Ford Escort met een kinderstoel op de achterbank en kleurige raamstickers op de zijkant van het raam, en een grijze Volkswagen Polo.
‘Als het verhaal klopt, dan moet het de grijze Polo zijn’, concludeerde Lex. ‘Een onopvallende auto in een onopvallende kleur. En trouwens, de politie heeft alleen maar Polo’s.’ Bob inspecteerde grondig de grill van de auto maar kon niets verdachts ontdekken.
‘Misschien is het niet zo slim dat wij hier nu de auto’s uitgebreid staan te keuren’, viel Nancy de jongens in de rede.
‘Wat als hij ons is gevolgd en ons nu zo bezig ziet? Dat is toch verdacht? Straks verpesten we deze hele actie.’
‘Ach welnee’, wimpelde Lex haar opmerking weg. ‘Wie denkt er nu meteen aan een verborgen camera? Zoiets zie je alleen in goedkope politieseries.’
‘Laten we maar gaan’, opperde Nancy, die zich begon te irriteren aan de houding van Lex. Ze vond zijn stoere gedrag totaal niet bij hem passen. Ze had toch liever de oude, verlegen Lex terug die net als zij alleen maar saaie dingen deed.
Na het eten, rond zevenen, werd er naar de gsm van Leonie gebeld. De rechercheur had haar ouders duidelijk gemaakt dat het van belang was dat Leonie zelf haar gsm opnam. Hij begreep dat het heel vervelend voor haar was, maar zolang de stalker zijn mond hield, kon de politie nooit aantonen dat hij haar telkens weer telefonisch lastigviel. Er verscheen een onbekend nummer op het scherm en Leonie was enigszins teleurgesteld dat het niet dat van de stalker was. Ze opende het gesprek en noemde haar naam. De onbekende viel direct tegen haar uit en ze schrok van zijn stem.
‘Was mijn opdracht zo moeilijk te begrijpen?’ siste hij. ‘Je geeft geen moer om je zus. Je wilt gewoon dat ik haar pijn doe. Of denk je dat ik het lef niet heb?’
Het was even stil. Hij belde van een andere locatie, dacht ze in paniek, niet vanuit die telefooncel. Maar misschien was dat wel positief. Misschien dat de politie kon zien vanwaar hij belde en misschien belde hij vanuit zijn woning. Nerveus en met ingehouden adem luisterde Leonie naar zijn stem. Ze wilde de verbinding niet verbreken, bang dat de politie anders te weinig tijd had om het gesprek te achterhalen. Moest ze vragen stellen om tijd te rekken? Dat zag je in politieseries ook altijd. Ze wilde iets zeggen wat hem zou raken. Hem uit de tent lokken zodat hij haar zou bedreigen. Dan zou alles op band staan en kon iedereen het horen. Zelfs de rechter…
‘Ik vind je een lafaard’, gooide ze hem vervolgens voor de voeten. ‘Je bedreigt een gehandicapt kind om je zin te krijgen. Je bent gewoon zielig. Maar ik laat me niet door jou commanderen, ook niet als je mijn zusje bedreigt. Zielenpoot!’
Zo, dat was eruit. Ze kreeg een rommelend, misselijk gevoel in haar maag.
‘Je neemt gevaarlijk veel risico’, schreeuwde hij terug. ‘Als je niet doet wat ik zeg, dan zul je snel ondervinden wie zielig is. Ik of je zus met een blauw oog. Erger nog, ik verkracht haar en dump haar dan ergens in een sloot. Dus haal mijn ring terug en doe hem om je vinger.’
Na deze mededeling had hij de hoorn op de haak gesmeten. Ze drukte haar gsm uit en bleef er even naar zitten kijken, terwijl ze zich afvroeg of de politie het gesprek had ontvangen.
Het inkomende telefoongesprek werd in de computer van de recherche opgeslagen om 19.18 uur.
Heleen Resmann was bij het onderzoek van de stalker ingedeeld en had de opdracht gekregen om bij de juwelier te informeren naar de ring en de eventuele koper ervan. Achter de toonbank in de winkel stond een kalende man van middelbare leeftijd, die met een stofdoek de vitrinekasten oppoetste. Hij keek op toen de zoemer van de deur klonk en begroette Heleen met een vriendelijke glimlach.
‘Goedemorgen mevrouw.’ Hij moffelde de stofdoek onder de toonbank weg en wierp een taxerende blik op zijn klant. Zijn wenkbrauwen trokken zorgelijk samen toen haar hand in haar jaszak verdween. Heleen haalde een politielegitimatie tevoorschijn en de man ontspande zich. Telkens als er een klant in zijn winkel kwam en in zijn zakken begon te graven, kwamen de beelden weer naar boven. Verschrikkelijke beelden van een overval die anderhalf jaar geleden in zijn winkel was gepleegd. Hij negeerde de beelden in zijn hoofd en concentreerde zich op de vrouw voor de toonbank.
Ze toonde hem een juwelendoosje waar met sierletters zijn naam op stond gedrukt: De Jong. De ring was hem bekend. ‘€ 24,75’, was het eerste wat hij over het sieraad zei. ‘Hij was verleden week in de aanbieding. Van € 37 voor € 24,75. Een leuk dingetje. Ik heb er een stuk of zeventien verkocht.’ Hij keek Heleen nieuwsgierig aan. ‘Wat wilt u erover weten?’
‘Kunt u zich misschien nog herinneren aan wie u de ringen hebt verkocht?’
‘Alle zeventien?’ Zijn stem klonk aarzelend en hij trok een moeilijk gezicht. ‘Daar vraagt u me wat.’
‘Het is heel belangrijk’, moedigde Heleen de juwelier aan om alsnog zijn geheugen door te spitten. ‘Een meisje wordt lastiggevallen door een onbekende man. Hij heeft deze ring bij u gekocht en nu dwingt hij haar om hem te dragen. Zijn intimidatie gaat erg ver en wij zijn er zeer op gebrand om de knaap te pakken. U begrijpt hoe cruciaal uw informatie kan zijn voor ons onderzoek.’
Hij knikte begrijpend.
‘Alstublieft, denkt u rustig na.’
De juwelier staarde bedenkelijk in het niets en pijnigde zijn hersens tot het uiterste.
‘Op zaterdag heb ik de meeste ringen verkocht. Ik schat een stuk of tien. Ik kan me nog een oudere dame herinneren die er een kocht voor haar kleindochter en drie jonge meisjes van veertien, vijftien jaar hooguit. Ze kochten twee ringen. Er was ook nog een blonde knaap met een honkbalpet en een legerjas aan, en een buitenlandse man.’ Hij zweeg even en dacht lang na. ‘Ik herinner me ook nog een man met een snor en een donkerbruin jack en een spijkerbroek. Hij kwam samen met zijn zoon. En tegen sluitingstijd kwam er nog een jongeman die met muntgeld betaalde. Ik kan me dat nog heel goed herinneren omdat ik even bang was dat het een truc was om mij te overvallen. De angst bleek ongegrond. De knaap had het bedrag precies gepast bij zich.’
Hij aarzelde even, zocht in zijn herinnering.
‘Er was ook nog een bonk van een vent met rossig haar, maar of hij nu deze ring heeft gekocht of een ander model, weet ik echt niet. Verder zou ik het niet weten’, verontschuldigde hij zich. ‘Ik zie zoveel mensen op een dag, ik kan u niet verder helpen.’
Heleen knikte begrijpend.
‘En de jongen die het laatst binnenkwam, was daar iets opvallends aan?’
‘Gewoon, een jongen. Bruin haar, lang en smal. Beleefd. Hij droeg een spijkerbroek en een zwart T-shirt. Geen jas. Dat was het.’ De juwelier maakte een hulpeloos gebaar.
‘Staat u alleen in de winkel?’
Zijn gezicht betrok. ‘Ja. Sinds we zijn overvallen, kan mijn vrouw het niet meer opbrengen om in de winkel te werken. Ze heeft er een trauma aan overgehouden.’
‘Dat valt inderdaad niet mee’, antwoordde ze. ‘Soms ben je voor het leven getekend.’
Hij knikte. ‘Het liefst heeft mijn vrouw dat ik de winkel verkoop. Ik zit dicht tegen mijn pensioen aan, weet u. En ik wil die paar jaar nog uitzingen. Als maatregel heb ik een camera geplaatst. Niet dat ik daardoor onkwetsbaar ben geworden, maar ja, het is beter dan niets.’ Hij wees naar het plafond, boven de winkeldeur.
Met een ruk draaide Heleen zich om.
‘Een camera?’ Haar hart sloeg over. ‘Worden de beelden opgeslagen op tape?’
‘Ja, voor drie dagen. Denkt u…’ De man begreep haar reactie en beende naar een deur achter de toonbank. ‘Ik hoop dat ik de tape van zaterdag nog niet heb gebruikt. Er zijn maar drie banden, snapt u.’
Heleen volgde de man een kamertje in en keek over zijn schouder naar de opnameapparatuur die in een kast was ingebouwd.
‘Verdraaid! De tape van zaterdag zit in de recorder.’ Snel stopte hij de videorecorder en haalde de tape eruit. ‘Er zijn drie uren verloren gegaan, maar toch…’
Hij overhandigde Heleen de band. ‘Misschien hebt u geluk en staan er nog bruikbare beelden op.’
‘Dat hoop ik. Kan ik de andere twee banden ook voor het onderzoek meekrijgen?’
‘Maar natuurlijk.’
Het was twaalf uur toen Heleen haar dienstauto voor de ingang van het politiebureau parkeerde en het gebouw inliep. Ze hield haar politiepas in de aanslag om de schuifdeuren naar het trappenhuis te openen, toen een collega achter de balie naar haar seinde.
‘Er zit een jongen in de wachtkamer die naar Rob Van Buren heeft gevraagd. Hij zegt dat het dringend is, maar ik kan Rob nergens vinden.’
‘Dat klopt. Die is vandaag met zijn verplichte schietoefeningen bezig. Ik neem het wel over.’
‘Zijn naam is Lex de Graaf.’ De vrouw achter de balie wees hem met haar potlood aan.
Heleen volgde met haar ogen de aangegeven richting en ontdekte de jongen in een hoek van de wachtkamer, weggedoken achter een tijdschrift. ‘Met die rode jas’, zei de baliemedewerkster voor de zekerheid er nog bij.
Heleen stapte op Lex af, stelde zich voor en vroeg of hij haar wilde volgen naar de verhoorkamer. Ze stopte bij een kamer waarvan de deur openstond.
‘Deze is vrij. Kom maar verder.’
Nonchalant smeet ze haar jas over een stoelleuning en schoof achter de pc. Het apparaat maakte een zoemend geluid toen het werd ingeschakeld.
‘Wat wil je aan ons kwijt?’ vroeg de vrouw. Ze glimlachte naar de jongen en hij lachte wat ongemakkelijk terug.
‘Het gaat over de stalker. Hij heeft me gisteren twee keer gebeld en vandaag weer’, antwoordde Lex ongemakkelijk.
‘Op je gsm?’
‘Nee, dit keer belde hij naar onze vaste telefoon.’ De stem van Lex klonk schor van verontwaardiging en zijn handen balden zich tot vuisten. ‘Ik begrijp niet hoe hij aan ons nummer is gekomen, want we staan niet in de telefoongids.’
‘Wat heeft hij allemaal tegen je gezegd?’
‘Dat ik hét met Leonie heb gedaan of doe en dat Leonie verliefd op mij is. En dat hij me ging opwachten en een lesje zou leren. Hij noemde mij een mietje en een lafaard.’ Zijn ogen knipperden nerveus open en dicht. ‘Hij gaat me vergiftigen…’
De handen van Heleen bleven even op het toetsenbord rusten terwijl ze de jongen aankeek. ‘Heeft hij dat gezegd?’
Lex knikte. ‘Wel twee keer. En vandaag kreeg ik dit binnen.’ Uit een tas kwam een bruine, papieren zak tevoorschijn die in haar richting werd geschoven.
Ze opende de zak en gluurde voorzichtig naar binnen. ‘Per post?’
‘Ja, het komt van een postorderbedrijf.’
Heleen viste een zwarte hondenriem uit de zak en bekeek het goed bedenkelijk.
‘Ik weet ook niet waar dit op slaat’, liet Lex haar weten. Het verhaal van Lex werd zo nauwkeurig mogelijk in de computer vastgelegd.
‘Heb je ook een rekening ontvangen?’
‘Ja, die zat bij het pakketje.’ Hij toonde haar de rekening.
‘€ 28. Ik ga die echt niet betalen.’
‘Nee, natuurlijk niet. Laat het maar hier. Ik regel dit wel met het postorderbedrijf.’
Ze sloeg haar armen over elkaar en helde over het bureau naar hem toe.
‘Gaat het wel met je?’
‘Gaat wel…’ zei hij zacht.
Toen ze zijn bedrukte gezicht zag, wilde ze dat ze iets kon zeggen waardoor het minder erg zou zijn, maar ze kon zo snel niets verzinnen.
Heleen stond op het punt om in de tapkamer de gesprekken van de familie Vanstraten te beluisteren, toen haar telefoon overging. Het was Jos Geertsma. Hij vroeg naar Rob Van Buren, maar toen hij hoorde dat die niet aanwezig was, vertelde hij dat er vier pamfletten op de ramen van de Soos waren geplakt, met daarop dreigende taal jegens Leonie en Lex. Hij moest direct denken aan de brief die op het mededelingenbord van het Lingecollege was aangetroffen en het leek hem belangrijk genoeg om het bij de politie te melden. ‘We komen meteen langs’, antwoordde Heleen. ‘Alles gewoon laten hangen, nergens aankomen.’
Ze verbrak de verbinding, graaide haar jas van de stoel en beende de gang in.
‘Hubert…’ Ze bleef in de deuropening van de aangrenzende kamer staan en trok haastig haar jas aan. Hubert Beer keek op van het dossier dat voor hem lag. Hij had vandaag te horen gekregen dat hij was ingedeeld in het team van Rob van Buren en was zich nu aan het inlezen.
‘Heb je tijd om mee te rijden? De stalker heeft brieven bij een jongerencentrum opgeplakt en misschien treffen we daar nog wat sporen aan.’
Ze was al weg voor hij kon antwoorden. Met grote stappen liep ze het magazijn in en pakte een digitale camera en een sporenkoffer.
‘Heleen!’ Hubert stond al aan het einde van de gang op haar te wachten en hield een sleutel in de lucht. ‘Ik heb al een dienstwagen geregeld. We kunnen.’
Met hoge snelheid reden de twee politiemensen in een donkerblauwe Volkswagen Polo naar de Soos.
De politieauto reed de parkeerplaats van de Soos op en parkeerde voor de deur. Heleen en Hubert zaten een tijdje te kijken naar de op de ruiten geplakte velletjes papier. Aan weerskanten van de ingang waren de pamfletten met plakband op het raam vastgeplakt. Op ooghoogte en strak naast elkaar. De teksten waren met viltstift en in twee kleuren op het papier geschreven.
Leonie is een slet.
Sterf, slet!
Lex is een hond. Sterf, hond!
Onder de tekst een schets van een klok die vier uur aanwees. Heleen viste de camera uit haar zak, nam een paar foto’s van het pand en de brieven terwijl Hubert de grond afzocht naar mogelijke sporen. Het duurde niet lang voor Jos naar buiten kwam en zich voorstelde.
‘Afschuwelijk, vindt u niet? Ik hoop dat u het snel verwijdert voor de leerlingen langsfietsen. Het lijkt me verschrikkelijk als ze het lezen.’ Hij trok er een ernstig gezicht bij.
‘Dat lijkt mij ook’, beaamde Heleen. ‘Om hoe laat hebt u de brieven ontdekt?’
‘Rond drieën. Er zou vandaag een bestelling drank worden afgeleverd, vandaar dat ik zo vroeg aanwezig ben. Normaal ben ik hier pas na zessen.’ Jos keek toe hoe Hubert een kwast en een potje magnetisch poeder uit de sporenkoffer pakte. Hij draaide het deksel van het potje en verdeelde voorzichtig met de kwast het zilverkleurige poeder over het raam. Het resultaat was negatief.
‘Geen vingerafdrukken’, concludeerde Hubert teleurgesteld.
‘De dader droeg handschoenen.’
‘Waarschijnlijk hebben we wel DNA’, zei Heleen, op het plakband wijzend. ‘Het plakband is niet geknipt maar gescheurd en met handschoenen aan wordt dat wat moeilijk. Ik denk dat hij, net als de meeste mensen doen, zijn tanden heeft gebruikt.’
Hubert knikte. Voorzichtig werden de brieven van het raam losgetrokken en voor onderzoek meegenomen naar het bureau. Het was halfzes toen Heleen de brieven op haar bureau neerlegde. Ze besloot om de volgende dag de tapegesprekken te beluisteren en ging naar huis.