23
Vanstraten zat naast de twee meisjes in de directiekamer en schudde verslagen zijn hoofd.
‘Ik begrijp er echt niets van. We dachten dat hij gestopt was. Hij heeft weken niets meer van zich laten horen en nu dit. Wat mankeert die persoon? Dit is toch volstrekt zinloos?’
‘Dat is het zeker’, beaamde directeur Groeneveld. ‘Het is triest dat we haar veiligheid op school niet kunnen garanderen. U ziet waar hij toe in staat is. Hij heeft wellicht het brandalarm geactiveerd om in haar buurt te komen. Ik heb zoiets in mijn hele carrière bij het onderwijs nog nooit meegemaakt. Het lef, ongehoord.’
Leonie hoorde het allemaal stilletjes aan en vroeg zich af hoe ze straks moest uitleggen dat hij haar ook in de vakantie had lastiggevallen. De directeur had op verzoek van haar vader rechercheur Van Buren gebeld en die kwam direct langs. Nu ging het allemaal uitkomen. Tegen de rechercheur kon ze beter niet liegen, dat zou alleen maar in het voordeel van de stalker werken. Ze had er een puinhoop van gemaakt. Ze keek even schuin naar haar vader en toen naar Groeneveld. ‘Als ik weet wie het is,’ riep haar vader geëmotioneerd, ‘dan breek ik allebei zijn benen.’
De wanhoop in zijn stem was zo voelbaar dat Leonie overweldigd werd door een schuldgevoel. Het was haar schuld dat haar vader zo radeloos was. Als zij zich sterker had opgesteld en zich niets van de stalker had aangetrokken, dan was dit alles niet gebeurd. Ze had het hele gezin gek gemaakt met haar hysterische gedrag. Als haar vader hoorde dat ook Karma nu werd bedreigd… Leonie kon wel janken. Ze slikte een brok in haar keel weg en hield zich groot. Er werd op de deur geklopt en nog voor Groeneveld kon antwoorden, stapte Van Buren de kamer in. Groeneveld veerde uit zijn stoel op en stapte achter zijn bureau vandaan.
‘Van Buren, recherche’, zei de rechercheur en hij stak de directeur zijn hand toe. Vanstraten kreeg ook een hand.
‘Het valt niet mee’, merkte Van Buren op toen hij het afgetobde gezicht van Vanstraten bekeek.
‘Het vreet me vanbinnen kapot’, gaf die toe.
‘En hoe gaat het met jou, Leonie?’ vroeg Van Buren, terwijl hij een stoel erbij trok en naast haar ging zitten.
Leonie haalde haar schouders op en toverde met moeite een glimlach op haar gezicht.
‘Meneer Groeneveld, mag ik uw kamer gebruiken om wat mensen te horen? Als ik dat op het politiebureau moet doen, kost dat veel te veel tijd. Dit is wel zo gemakkelijk.’
‘Maar natuurlijk, dat spreekt vanzelf. De school en het personeel staan geheel tot uw beschikking’, antwoordde de directeur.
Van Buren knikte goedkeurend terwijl hij een schrijfblok en pen uit zijn jaszak tevoorschijn haalde.
‘Ik wil jullie graag apart horen. En ik begin met Leonie, dus als Nancy en meneer Groeneveld even op de gang willen wachten?’
‘Waarom is dat?’ wilde Leonie weten.
‘Omdat er anders een kans bestaat dat jullie elkaars verhaal gaan overnemen of gaan aanvullen. Dan is een verklaring niet objectief meer. Je beïnvloedt elkaar. Snap je?’ Er werd geknikt.
‘Vertel jullie verhaal zo uitvoerig mogelijk, laat niets weg. Hoe onbelangrijk het misschien ook voor jullie lijkt. Ja?’ De rechercheur keek de groep rond of ze het begrepen hadden en zette toen de leesbril op het puntje van zijn neus.
‘Goed! Ik roep jullie een voor een binnen.’
Hij gluurde over de rand van zijn bril, wees naar de deur en knikte, waarop Groeneveld en Nancy de kamer verlieten. Op de gang namen ze op de plastic klapstoelen naast de deur plaats en wachtten geduldig op hun beurt.
‘Heeft dit allemaal wel zin?’ vroeg vader recht op de man af.
‘U was toch bij een ander onderzoek betrokken?’
Van Buren duwde zijn brede rug tegen de rugleuning, waardoor die gevaarlijk overhelde.
‘Het moordonderzoek is zo goed als afgesloten. Het team wordt afgeslankt tot zeven rechercheurs. In eerste instanties zat ik bij de zeven achterblijvers omdat we het idee kregen dat de stalker zich had teruggetrokken. Maar door dit incident ben ik meteen weer op deze zaak gezet en ik heb er zelfs twee mensen bij gekregen. Misschien lijkt het niet zo, maar we tillen er zwaar aan. We gaan deze zaak nu tot op de bodem uitzoeken.’
Deze opmerking deed Leonies gekwelde gezicht opklaren. Maar tegelijk voelde ze zich slap worden. Ze moest het straks bekendmaken. Hoe ging men daarop reageren?
‘Zullen we beginnen?’ vroeg de rechercheur en hij hield zijn pen paraat. ‘Begin maar bij het moment dat je op school aankwam.’
Leonie vertelde haar verhaal. Dat ze samen met Nancy naar school was gefietst en dat ze nog even met Kim en Jolien hadden staan praten. Ze waren met z’n vieren naar het lokaal gelopen en al die tijd had ze haar tas bij zich gedragen. Onder de les had ze haar agenda nog geraadpleegd en die was toen nog niet beklad. Tijdens het brandalarm hadden ze het lokaal verlaten en ze wist zich nog te herinneren dat haar agenda opengeslagen op tafel lag. Na het brandalarm mochten ze terug naar het lokaal en konden ze direct hun tas inpakken omdat de gymles was aangebroken. En of haar agenda nu open of dichtgeslagen op de tafel lag, dat wist ze niet meer. Het ging daarna allemaal zo snel en chaotisch.
De pen kraste over het papier. Van Buren maakte een soort van schema en las toen haar verklaring op.
Hij dacht even na voor hij zijn vraag stelde: ‘De stalker heeft jou niet daarvoor of daarna gebeld?’ Met een strakke blik observeerde hij haar gezicht.
Ze staarde naar haar handen die ze ineengeklemd op haar schoot hield, zodat ze niet konden trillen. Maar Van Buren had haar aarzeling wel gezien en registreerde de spanning. Hij fronste zijn wenkbrauwen.
‘Het is niet verstandig om iets achter te houden. Ik kan jou alleen helpen als je mij helpt. Heeft hij gebeld of niet?’
Leonie voelde de verbaasde ogen van haar vader op haar huid branden. Met rusteloze vingers friemelde ze aan haar spijkerbroek. Ze slikte en zocht naar de juiste woorden om haar uitleg mee te beginnen.
‘Leonie?’ drong de rechercheur aan. ‘Heeft hij jou gebeld?’ Ze knikte moeizaam. ‘In de vakantie’, fluisterde ze hees. ‘Op de telefoon thuis en daarna op mijn gsm.’
‘Een paar dagen terug dus?’
Ze knikte nogmaals en beet op haar bovenlip.
‘Waarom heb je ons niets verteld?’ vloog haar vader verbolgen op, maar hij zweeg toen Van Buren waarschuwend zijn hoofd schudde.
‘Wat is er precies gebeurd?’ moedigde hij het meisje aan.
Ze zei eerst geen woord, en toen kwamen de tranen. Nerveus duwde ze een pluk haar achter haar oor en deed met horten en stoten haar verhaal. Toen ze klaar was, bleef het even stil. Onhandig wreef ze haar tranen weg en voelde hoe de spanning in de lucht hing.
‘Ik wilde niet dat er iets met Karma zou gebeuren’, verdedigde ze haar daad. ‘Ik wist niet wat ik anders moest doen.’
Sniffend dwong ze zichzelf om haar vader aan te kijken. Hij was duidelijk van slag. Zijn ogen waren groot en zijn mond hing halfopen. Leonie keek weg, niet in staat zijn blik te verdragen. Ze staarde naar de grond en hoorde Van Buren beweren dat het in orde was, dat alles goed kwam. Een stoel schoof naderbij, een hand gleed rond haar schouders.
‘Lieverd, ik begrijp het wel’, zei haar vader zacht terwijl hij haar tegen zich aantrok. ‘Maar je moet jezelf nooit laten chanteren. Die macht moet je een ander nooit geven.’
‘En Karma dan?’
‘Dat hadden wij moeten oplossen, niet jij.’
Hij wendde zich met een donker gezicht naar Van Buren toen hij zei: ‘Dat uitschot bedreigt mijn dochters. Ik hoop voor hem dat de politie hem sneller opspoort dan ik.’
In zijn ogen lag een gevaarlijke glans, zijn mond stond hard en vastberaden. Van Buren kon wel raden waarop de man doelde en hij wist ook dat het geen bluf was. Hij stelde geen vragen meer, maar noteerde driftig iets in zijn schrijfblok. Hij las opnieuw op wat Leonie had gezegd en ze bevestigde het verslag. Ze mocht in de kamer blijven toen ze beloofde dat ze zich niet met het gesprek zou bemoeien. De rechercheur haalde Nancy uit de gang en liet haar tegenover hem plaatsnemen. Ze vertelde vlot haar relaas, wat bijna exact een kopie was van dat van Leonie. Van Buren leunde achterover, vouwde zijn handen over zijn borst en las bedachtzaam zijn aantekeningen door.
‘Oké.’ Hij stond op. ‘U kunt nu wel met de meisjes naar huis gaan’, zei hij tegen Vanstraten. ‘Ik heb hen niet meer nodig.’ Bij de deur namen ze met een stevige handdruk afscheid.
‘En denk erom’, zei Van Buren tegen Leonie terwijl hij haar hand iets langer vasthield, ‘zo’n actie als in het park en bij de McDonald’s gebeurt niet meer. Spreken we dat af?’
Nancy keek nieuwsgierig naar haar vriendin, die driftig stond te knikken.
‘Jullie horen nog van mij.’ Van Buren klopte vriendelijk op Leonies schouder en wendde zich tot de directeur, die voor het raam in de gang stond en naar buiten keek. ‘Meneer Groeneveld, komt u verder.’
De directeur nam onwennig plaats aan de andere kant van zijn bureau en zag hoe zijn bureaustoel had te lijden onder het kolossale lijf van Van Buren. Hij gaf uitvoerig antwoord op de vragen die hem werden gesteld en weidde uit over het brandalarm en de ontruimingsoefeningen die hij jaarlijks hield.
Geduldig luisterde Van Buren naar zijn uitleg waar geen einde aan leek te komen. Uiteindelijk vertelde hij over de drie jongens die door de brandweer uit het schoolgebouw waren gehaald en tot welke conclusie de brandweercommandant was gekomen.
De ogen van de rechercheur lichtten op. ‘En wie waren die drie knapen?’
Groeneveld trok een velletje met namen uit een stapel papieren en schoof het over het bureau naar hem toe: Bart Stap, Kris Noort en Martin van Kamp. Van Buren pende de gegevens over in zijn schrijfblok. Kris Noort. Waar had hij die naam eerder gehoord? Hij bladerde door zijn aantekeningen en vond wat hij zocht.
‘Kunt u regelen dat ik de jongens vandaag nog te spreken krijg?’
Groeneveld raadpleegde de roosters en haalde Kris en Martin uit de lokalen op. Bart Stap was al naar huis, zijn schooldag was een uur geleden al afgelopen.
‘Martin van Kamp, mijn naam is Van Buren en ik ben van de politie. Ik ben bezig met een onderzoek.’ De rechercheur keek de jongen indringend aan en die probeerde zo stoer mogelijk terug te kijken.
‘Vertel eens wat jij tijdens het brandalarm nog in het gebouw deed?’
‘Ik moest de kantine vegen’, antwoordde de jongen met een grijns. ‘Ik had straf.’
‘Straf? Wat had je gedaan dan?’
‘Volgens Verdongen had ik hem een te grote mond gegeven en toen heeft hij mij eruit geknikkerd.’ Hij lachte nu breeduit.
‘Ga ik nu de cel in?’
‘Jij vindt het nogal komisch, niet?’
‘Het is toch komisch dat Groeneveld de politie inschakelt omdat ik tijdens het alarm aan het vegen was. Kan ik daar wat aan doen? Ik verzin die stomme straffen niet.’ Dat laatste kwam er wat spottend uit.
Van Buren vlocht zijn vingers in elkaar en boog zich over het bureau naar de jongen toe.
‘Martin, mijn onderzoek heeft niets te maken met het brandalarm en dat vegen van jou. Tijdens het alarm is er een meisje van deze school door een onbekende persoon met de dood bedreigd. Zolang jij mij geen aannemelijke verklaring kunt geven over het feit waarom jij hier nog ronddoolde, ben je verdacht. En iemand die verdacht is, gaat mee naar het bureau. Dus zeg het maar. Waarom ben je niet naar buiten gegaan toen de sirene afging?’
De jongen begon te blozen. ‘Ik heb het niet gedaan. Ik heb niemand bedreigd, ik zweer het u. Ik was kwaad omdat ik straf had gekregen en toen het alarm afging, ben ik expres gebleven. Om wraak te nemen. Ik hoopte dat Verdongen daardoor in de problemen zou komen. Dat was alles, echt waar.’
De adamsappel van de jongen schoot nerveus op en neer. Meewarig schudde Van Buren zijn hoofd en zei: ‘Wraak…’ Martin staarde naar de grond en zei geen woord. Een zucht klonk door het vertrek. ‘Heb je tijdens het alarm in het gebouw nog iemand anders gezien?’
‘Nee, meneer.’ Weer een zucht.
‘Oké, dan kun je gaan.’ Hij stond op en liep met Martin mee naar de deur.
‘Kris Noort, kom verder.’
Hij deed een stap opzij toen Kris passeerde.
‘Ga maar zitten.’
Zelf nam hij plaats op het randje van de tafel en keek op de jongen neer.
‘Kris, mijn naam is Van Buren en ik ben van de recherche. Heb jij enig idee waarom je hier zit?’
Kris schudde met zijn hoofd en zweet parelde op zijn bovenlip.
‘Ik ben met een onderzoek bezig. Ken jij Leonie Vanstraten?’
‘Ja, die ken ik’, antwoordde hij verrast. Met grote ogen bleef hij de rechercheur afwachtend aanstaren.
‘Tijdens het brandalarm heeft iemand haar op een vervelende manier lastiggevallen. Tijdens het alarm was Leonie buiten, de dader was binnen’, zei Van Buren eenvoudig. ‘En hij heeft iets in haar tas gestopt.’ Hij zweeg even zodat de jongen de zwaarte van zijn woorden kon afwegen.
‘Jij was binnen’, liet hij er toen langzaam op volgen. ‘Jij liep op de tweede etage rond, waar Leonie les had. Terwijl jij eigenlijk les kreeg op de begane grond.’
Kris veerde op. Het was hem nu duidelijk welke kant de politieman opging met zijn verhoor.
‘Ik heb daar niets mee te maken. Ik was daar voor iets heel anders’, antwoordde Kris terwijl hij over zijn woorden struikelde.
‘Waarvoor dan wel?’
De jongen hapte naar lucht en hield zijn blik strak gericht op een stapel boeken die voor hem op het bureau stond. Zijn benen wiebelden nerveus op en neer.
‘Ga je het me nog vertellen of…’
‘Ik kan het u echt niet vertellen.’
‘Dan heb je een groot probleem, jongeman. Leonie wordt bedreigd met de dood. En als jij niet wilt praten, dan neem ik je mee naar het bureau en dan mag je een tijdje de cel in. Misschien word je na een paar uur wat spraakzamer.’
Kris dacht lang na terwijl zijn benen sneller en sneller op en neer veerden. Het was duidelijk dat hij zijn kansen afwoog.
‘Als ik het vertel, krijgen mijn ouders het dan ook te horen?’ vroeg hij uiteindelijk timide. Het scheelde niet veel of hij was in tranen uitgebarsten.
‘Dat ligt eraan wat je te verbergen hebt. Is het dan zo erg?’ Hij knikte en beet op zijn lip.
‘Zeg maar gewoon wat er aan de hand is. Dat is meestal de beste oplossing.’
‘Ik had met Bart Stap op de wc afgesproken. Bart dealt in wiet en ik had twee sigaretten bij hem besteld.’
Kris had de woorden eruit gegooid voor de moed hem in zijn schoenen zonk.
‘Gaat u dat nu aan mijn ouders vertellen?’
Met een zucht leunde Van Buren achterover en wreef langs zijn slapen, terwijl hij naar het gezicht van de jongen keek.
‘Je mag het hun zelf vertellen. Ik vind dat ze het wel moeten weten en ik geef je een week de tijd. Na een week neem ik contact met hen op. Heb je de wiet nu bij je?’
Kris knikte gedwee.
‘Leg maar op tafel neer.’
Kris leegde zijn zakken. Twee plastic kokers met de joints rolden over tafel.
‘Oké, nu nog even terug naar mijn onderzoek. Heb jij op dat moment nog iemand anders door het gebouw zien lopen?’
‘Ik heb een hele tijd op de wc gezeten. Ik heb alleen Bart gezien.’
Van Buren keek triest door het raam naar buiten. Hij had niet de indruk dat de jongens gelogen hadden. Hij kwam zo niet veel verder met zijn onderzoek.
De rechercheur had Kris Noort terug naar zijn les gestuurd en de joints in zijn jaszak opgeborgen. Hij riep de directeur weer bij zich.
‘Ik wil graag een lijst met afwezigen, en een lijst met leerlingen die door omstandigheden vandaag eerder naar huis zijn gegaan. Kunt u dat regelen?’
Groeneveld knikte. ‘Natuurlijk, geen probleem. De informatie staat in de computer opgeslagen. Het is een kwestie van een druk op de knop.’
Van Buren glimlachte minzaam en pakte zijn bril van het bureaublad.
Hij zette zijn bril op en keek even vluchtig op zijn aantekeningen.
‘Hebt u beveiligingscamera’s in het gebouw hangen?’
‘Nee, dat is een kostbaar iets en er is gelukkig nooit aanleiding geweest om camera’s aan te schaffen.’
‘En de ring, is die nog bij de conciërge?’
‘Ik meen van wel’, antwoordde Groeneveld. ‘U wilt de ring zien?’
‘Niet alleen zien. Die neem ik in beslag voor het onderzoek. Misschien kan de conciërge hem even langsbrengen?’
‘Ook dat kan.’ De directeur trok de telefoon op het bureau naar zich toe en belde de conciërge daarover. ‘Hij komt eraan met de ring. Misschien lust u een kopje koffie?’
‘Nou, graag. Met melk en suiker.’
‘Dan ga ik dat even voor u halen.’
Van Buren kwam uit zijn stoel omhoog en keek peinzend door het raam het schoolplein over. Hij probeerde een plan voor het onderzoek op te stellen. Naarstig was hij op zoek naar een aanwijzing, een opening, maar hij vond die niet. Gefrustreerd haalde hij een reep chocolade uit zijn binnenzak en scheurde met zijn tanden de wikkel los. Als hij iets at, dan kon hij zich beter concentreren. En dat had hij nu echt nodig. Met vier grote happen verdween de reep naar binnen. Hij hield zijn ogen gesloten toen hij de verklaringen vluchtig in zijn gedachten doornam. Was hij niets vergeten, had hij iets over het hoofd gezien? Ergens…
Er werd geklopt en bijna onmiddellijk zwaaide de deur open en stapte Jos Geertsma de kamer in. Hij bleef geschrokken staan toen hij tegen de brede rug van de politieman aankeek. Hij herkende hem onmiddellijk en begreep dat zijn aanwezigheid de nodige vragen zou oproepen.
Van Buren draaide zich om, zijn ogen vernauwden zich en zijn kaken verstrakten. De raderen in zijn hoofd draaiden op volle toeren. Hij ontdekte het juwelendoosje in de hand van de man en begreep toen dat dit de conciërge moest zijn.
‘Meneer Geertsma, ik kom u wel vaak tegen tijdens dit onderzoek’, merkte de rechercheur ironisch op.
Geertsma stond in het midden van de kamer en vertrok geen spier.
‘Is dit misschien toeval?’ vroeg Van Buren terwijl hij weer achter het bureau plaatsnam en een peilende blik op de man wierp.
Geertsma haalde zijn schouders op. ‘Ik zou het niet weten. Ik werk hier’, antwoordde hij mat. ‘Als conciërge. De directeur heeft me gevraagd of ik hier iets wilde afgeven.’ Hij stak hem het juwelendoosje toe. ‘Ik neem aan dat het voor u is.’
Van Buren nam het doosje in ontvangst en wees op een stoel.
‘Ga even zitten.’
Hij noteerde de naam van de juwelier, die met goudkleurige letters op het deksel stond vermeld, in zijn schrijfblok.
Nauwlettend volgde Geertsma elke handeling. Van Buren haalde de ring uit de houder, bekeek hem aandachtig en legde toen het sieraad voor zich op het bureaublad neer.
‘U hebt me nooit eerder verteld dat u hier werkt, wel dat uw zoon hier op school zit’, richtte hij zich nu tot Geertsma.
‘Dat klopt. Ik werk hier pas een paar weken. De vaste conciërge is langdurig ziek en ik neem zijn functie tijdelijk over.’
‘O. En hoe bent u aan deze baan gekomen?’
‘De directeur heeft me persoonlijk gevraagd. Hij huurt soms de Soos af voor schoolactiviteiten en ik heb hem ooit eens verteld dat ik op zoek was naar extra werk, zodoende.’
Van Buren strengelde zijn vingers ineen en knikte. ‘Dat is geluk hebben. Zo’n baantje kom je niet vaak tegen.’
Geertsma reageerde niet, ook al kostte hem dat veel moeite, en hij keek Van Buren neutraal aan.
De deur zwaaide open en de directeur kwam met een dienblad het kantoortje in. Hij hield even zijn pas in toen hij zijn conciërge zag zitten. ‘O, mijn excuses. Ik wist niet dat…’
‘Dat geeft niets’, onderbrak Van Buren de verontschuldiging.
‘Ik praat eerst nog even met meneer Geertsma en dan zoek ik u daarna op voor de lijsten. Zet u de koffie hier maar neer. Dank u wel.’ Hij wachtte tot de directeur de kamer had verlaten en stak toen een plastic bekertje uitnodigend in de richting van Geertsma. ‘Wilt u koffie?’
Die schudde zijn hoofd.
Van Buren schonk zijn beker vol en roerde langdurig in zijn koffie.
‘Leonie Vanstraten heeft de ring na het brandalarm in haar tas gevonden. Een gewaagde actie van de stalker.’ Hij zweeg even en keek Geertsma aan.
‘Of het is een presentje van een verlegen tiener?’ was de nuchtere mening van de conciërge. ‘Een verliefde puber die niet op een andere manier zijn gevoelens durft te uiten.’
‘Nee, het was van de stalker’, zei Van Buren resoluut en hij nam een slok van zijn koffie.
Geertsma trok zijn wenkbrauwen op. ‘Waarom denkt u dat? Toch niet omdat ik hier werk?’
Van Buren negeerde de vraag met een grijns. ‘Hij heeft een boodschap in haar agenda achtergelaten. Een dreigement.’
‘Dat wist ik niet.’
De rechercheur gluurde hem van boven zijn koffiebeker zwijgzaam aan.
De houding van de politieman irriteerde Geertsma mateloos. Het was hem duidelijk dat de man hem niet mocht en hem als hoofdverdachte had aangemerkt. Hij besefte dat deze zaak heel nare gevolgen voor zijn privéleven kon hebben. Na zijn aanhouding, zeven jaar geleden, had zijn vrouw een scheiding aangevraagd. Met veel moeite kon hij haar die uit haar hoofd praten, maar hij merkte aan kleine dingen dat ze hem nooit echt had vergeven. Ook al deed hij nog zo zijn best, haar gevoel voor hem was veranderd. En als ze nu zou horen dat hij verdacht werd van stalking, dan was zijn huwelijk voorgoed voorbij. Dan vertrok ze met de kinderen en dat was iets waarmee hij beslist niet kon leven. Hij kon niet zonder de kinderen.
‘Leonie heeft de ring bij mij ingeleverd, maar niet over een brief gerept’, viel Geertsma daarom geprikkeld uit.
‘Waar was u toen het brandalarm afging?’
‘Ik was oud papier aan het bundelen in de kelder. Ik ben direct naar boven gegaan, heb de branddeuren in de gangen afgesloten en de loper van het gebouw uit de sleutelkast opgehaald. Daarna ben ik naar buiten gegaan en heb mijn zoon opgezocht.’
‘En u was alleen in de kelder aan het werk?’
Hij knikte.
‘En toen u naar boven ging, hebt u toen nog iemand gezien?’
‘Natuurlijk wel. Op het moment dat ik boven was, stroomden de lokalen leeg. Het was een chaos. Voor de brandweerauto was gearriveerd, stond ik op het schoolplein.’
Van Buren boog zich over zijn schrijfblok en schreef iets op in een klein kriebelhandschrift dat Geertsma, hoe hij ook zijn best deed, onmogelijk op zijn kop kon lezen.
‘Ik ben niet in de buurt van Leonie Vanstraten geweest en die ring is niet van mij’, liet Geertsma er voor de zekerheid nog op volgen.