13

UITGEREKEND OP DE TROUWDAG VAN ZIJN ZOON WERD EDDO GEtroffen door een hartinfarct. Na vijf dagen in het ziekenhuis te hebben gelegen mocht hij weer naar huis. Niet als volledig genezen verklaard, maar omdat men in het ziekenhuis niets meer voor hem kon doen. Hij had de waarschuwing meegekregen dat hij het voorlopig uiterst kalm aan moest doen. Op een vraag van Eddo had de hem behandelende arts beslist gezegd: ‘Nee, u mag voorlopig niet aan uw zaak denken! Zou u morgen achter de toonbank gaan staan, dan liep u het risico overmorgen weer hier te liggen! Dat kan niet de bedoeling zijn!’

Alhoewel hij inmiddels alweer een paar maanden thuis was, voelde hij zich nog lang niet weer de oude. Ze wisten allemaal dat het genezingsproces van een hartinfarct van mens tot mens verschilde. In de meeste gevallen functioneerden de patiënten na verloop van betrekkelijk korte tijd weer prima, er waren er echter ook die er moeizaam of helemaal niet weer bovenop konden komen. Het leek erop dat Eddo bij die laatste categorie behoorde. Hij moest zich erbij neerleggen dat hij van het ene op het andere ogenblik een kasplantje was geworden. In het begin had hij daar echter de grootst mogelijke moeite mee gehad. Keer op keer had hij verzucht: ‘Ik snap niet dat dit mij kon overkomen. Ik was nooit ziek, ’k heb van mijn leven niet één keer met griep in bed gelegen en nu dit. Hoe moet het nu verder, dat ik me in de zaak niet mag vertonen voelt als een ongenadig harde straf.’

Toen Eddo pas weer thuis was uit het ziekenhuis, was Duco trouw iedere dag na winkelsluiting gaan kijken hoe hij het maakte. Op een keer had Eddo ook tegen hem zijn nood geklaagd: ‘Ik voel me tegenover jou allerverschrikkelijkst schuldig. Ik heb jullie trouwdag helemaal verknald en dat ben ik niet vergeten.

Laat staan dat ik het mezelf vergeven kan.’

Vanwege Eddo’s bezwaarlijk gezicht had Duco besloten er een grapje van te maken. ‘Nou, ik moet zeggen dat wij onze eerste huwelijksnacht toentertijd inderdaad anders hadden voorgesteld! Dat meen ik niet, hoor, pap,’ had hij er snel op laten volgen. ‘Wij hebben er niet eens bij stilgestaan dat het anders zou hebben gekund. Het zou behoorlijk egoïstisch zijn geweest als er zelfbeklag over onze lippen was gekomen. In zorg om jou hebben wij het bed die nacht nauwelijks gezien, laat staan dat we een oog dicht hebben kunnen doen. Maar je hebt ons niet in de steek gelaten, je bent er nog! Daar hebben wij God al meerdere keren voor bedankt en dat zou jij ook moeten doen! Klagen helpt niet, pap, met geduld, vertrouwen vooral, komt het echt weer helemaal goed met jou!’

Daarop had Eddo smalend gezegd: ‘Weet je wel wat het voor mij betekent lijdzaam te moeten toezien hoe jullie allemaal een veer voor mij hebben moeten laten! Je moeder heeft haar baantje als gastvrouw in het ziekenhuis moeten opzeggen zodat ze er helemaal voor mij kan zijn. Ellen was van plan in de stad een leuke baan te zoeken en daar is ook al niets van terechtgekomen. Nou en…’

Ellen, die die keer met Duco was meegekomen, was hem met niet mis te verstane woorden in de rede gevallen. ‘Je zou wat minder moeten klagen, je wat dankbaarder moeten tonen. Als ik dat, wat jou is overkomen, ermee had kunnen voorkomen, was ik maar wat graag een van haar man afhankelijk huisvrouwtje geworden. Het is anders gelopen en dat moeten we accepteren. Voor mij betekent het dat ik, voorlopig althans, niet naar een voor mij geschikt baantje hoef te zoeken. Ik moet de fijne kneepjes van het vak nog leren, niettemin bevalt het me prima naast Duco in de winkel! En wat mam betreft zit jij er ook naast. Zij kan er niet eens alleen voor jou zijn, want als ik voor groentevrouwtje speel, moet zij op Josje passen. En dat doet ze met plezier, niet dan, mam?’

Met een gelukkig lachje om de mond had Laura gezegd: ‘De mooiste uren van de dag zijn voor mij als Josje om me heen drentelt. Telkens als de kleine schat me oma noemt, smelt er iets teers in mij. Ik ben het met jullie eens dat we niet mogen klagen. We redden ons en zoals Ellen daarnet al opmerkte, is het maar tijdelijk. Zodra jij weer helemaal de oude bent, Eddo, worden er bepaalde zaken teruggedraaid en ga jij als vanouds weer voorop in de winkel. Je moet je erbij neerleggen dat het eventjes niet anders kan en vooral bedenken dat het wel heel anders had kunnen aflopen! Ik moet er niet aan denken dat ik zonder jou verder zou moeten. Ik ken mezelf en weet dat ik in dat geval als mens niets meer waard zou zijn geweest.’

Ze had er bij Eddo een gevoelige snaar mee geraakt die hem berouwvol had doen zeggen: ‘Sorry dat ik overliep van zelfbeklag. Jullie hebben gelijk, we hebben alle reden dankbaar te zijn. Vanaf dit ogenblik zal ik me weer als kerel gedragen. Ik wil immers niets liever dan dat jullie trots op me zijn.’ Hij had niet kunnen nalaten eraan toe te voegen: ‘Geen van jullie weet echter wat het is als je je van kerngezond, opeens een kneus voelt die voor minder dan de helft functioneert.’

Eddo had woord gehouden, want vanaf dat ogenblik, heel in het begin, was er nauwelijks nog een klacht over zijn lippen gekomen. De anderen begrepen echter wel degelijk dat het voor Eddo moeilijk was te moeten aanvaarden dat hij, zoals het er nu uitzag, waarschijnlijk niet meer de oude zou worden.

Daar leek het op, want naarmate de tijd verstreek trad er in Eddo’s ziektebeeld geen verbetering op. Van de minste inspanning, als bijvoorbeeld een klein stukje lopen of fietsen, raakte hij oververmoeid. Het idee dat hij getroffen zou kunnen worden door een tweede infarct met fatale afloop, maakte hem bang. Maar niet alleen dat, het deed hem tevens inzien dat hij, ondanks zijn beperkingen, van het leven moest genieten. Eruit halen wat er nog voor me in zit, bedacht Eddo, is het enige wat ik kan doen. Hij waakte ervoor geen klagende oude zuurpruim te worden die eenieder tot last zou zijn. Duco had er al een paar maal op aangedrongen dat Eddo een scootmobiel zou aanschaffen. ‘Dan kun je de deur weer eens uit, je zonder moeite verplaatsen!’ Inmiddels had hij de moed opgegeven, want Eddo wilde er niets van weten. ‘Het is voor mij meer dan voldoende dat ik me invalide voel. Het is totaal overbodig het ook nog eens aan de grote klok te hangen door in zo’n elektrische kar te gaan rondrijden.’ Het was niets meer dan valse schaamte, maar het lukte niemand hem daar overheen te helpen. Door een paar keer per dag een stukje te gaan lopen, deed Eddo zijn best in beweging te blijven. De route die hij aflegde was altijd dezelfde. Een kort stukje, van de flat naar de winkel. En alhoewel zijn handen jeukten om weer als vanouds aan de slag te kunnen gaan, deed het hem goed om in de winkel de gang van zaken in zich op te nemen. Hij prees Ellen voor de manier waarop ze met de klanten omging. ‘Je slaat de juiste toon aan, je vriendelijkheid wordt op prijs gesteld. Dat zie ik niet alleen als kenner, de klanten zeggen het eerlijk tegen me dat ze graag door jou geholpen willen worden. Ik ben trots op je, hoor, Ellen!’

Natuurlijk deden zijn lovende woorden haar goed, maar toen Eddo de zaak weer verlaten had, zei ze in een onbewaakt ogenblik tegen Duco: ‘Ik heb met je vader te doen, en niet minder met je moeder. Er komt zo weinig verbetering in de toestand van je vader en dat baart mij zorgen. Vooral omdat ik vanmiddag een klant had die vertelde dat haar moeder twee hartinfarcten vlak op elkaar had gehad, maar dat zij, in veel kortere tijd dan jouw vader, bijna alles weer zelf kan doen. Jouw vader blijft zich almaar hondsmoe voelen. Zou dat eigenlijk wel normaal zijn?’

Duco haalde zijn schouders op. ‘Pap staat nog steeds onder controle bij de arts die hem geholpen heeft. Die beweert dat het een kwestie van tijd is en dat de een er nu eenmaal langer over doet dan de ander. We moeten aannemen dat de man weet wat hij zegt. Ik weet echter wat jij bedoelt en ik ben het met je eens dat doktoren ook mensen zijn die fouten of vergissingen kunnen maken. Het heeft echter geen enkel nut pap daarop te wijzen. Hij houdt het bij zijn eigen mening en goed beschouwd heeft hij daar het volste recht toe.’

Op een avond, een paar dagen later, had Duco Josje naar haar bedje gebracht. Terug in de huiskamer vertelde hij aan Ellen: ‘Tot mijn verbazing hoefde ik haar niet zoals gewoonlijk een verhaaltje voor te lezen. Oma had haar een nieuw liedje geleerd en dat wilde ze voor mij zingen. Het was vermakelijk om te zien hoe ze weer onder het dekbed vandaan kroop en met een heel serieus gezichtje kaarsrecht ging zitten. En alsof ze wachtte tot ik klaar was voor haar optreden, zo bestudeerde ze mijn gezicht. Maar toen begon ze en zong ze haar liedje over een kabouter in het bos dat danste op het groene mos enzovoort. Toen het liedje uit was en ik in mijn handen klapte, boog zij alsof ze niet anders gewend was. Ik zou er niet raar meer van opkijken als die dochter van ons later zangeres of actrice zou worden. De allures heeft ze er al voor in huis!’ De blije lach verdween van zijn gezicht toen hij zag dat Ellen er schijnbaar niet om kon lachen. ‘Zit er jou iets dwars of heb je gewoon de bokkenpruik op?’

‘Er is niks aan de hand, laat me nou maar.’

‘Ja, hallo zeg, zo zijn wij niet getrouwd, hoor! Als ik iets verkeerds heb gedaan of gezegd wil ik dat van je horen. Dan kan ik het tenminste goedmaken of me verdedigen! Of heb je spijt, had je liever niet zwanger willen zijn?’

‘Je weet wel beter. Ik ben er net zo blij mee als jij.’

‘Gelukkig, een pak van mijn hart! Ik ben er zo waanzinnig blij mee dat ik het ’t liefst van de daken zou willen schreeuwen dat ik voor de tweede keer vader word. Maar dat mag niet, ik moet van jou mijn mond erover dichthouden. Maar daar heb ik het knap moeilijk mee, dat mag je gerust weten.’

‘Ja nou, omdat het nog maar zo heel in het begin is. Dan loop je er niet meteen mee te koop. Zo dacht ik aldoor, nu moet ik bekennen dat ik het vreselijk graag aan mijn ouders zou willen vertellen. Is het raar, Duco, dat ik zomaar opeens van gedachten kan veranderen?’

‘Nee schatje, dat schijnt heel normaal te zijn. We gaan het zo snel mogelijk aan onze wederzijdse ouders vertellen! We zullen hen er verschrikkelijk gelukkig mee maken! En misschien moeten we dan direct maar aan jouw moeder vragen of zij na de geboorte door de week op de baby wil passen.’ Toen Duco zag dat Ellen met een diepe denkrimpel in haar voorhoofd voor zich uit zat te staren, vroeg hij: ‘Waar zit je je hersenen dan nu weer over te pijnigen? Jij was het, hoor, Ellen, die telkens verkondigde beslist geen afhankelijk huismoedertje te willen worden. Oké, daar heb ik me allang gelaten bij neergelegd. Maar het houdt wel automatisch in dat we iemand zullen moeten inschakelen die de zorg voor de baby op zich wil nemen. Mam heeft haar handen vol aan pap en Josje, we mogen haar niet overbelasten. We moeten dus de hulp van jouw moeder inroepen.’

Duco wist niet wat hij hoorde toen Ellen zei: ‘Toentertijd meende ik wat ik zei, maarre… Nou ja, ook wat dat betreft heb ik mijn mening moeten herzien. Ik durfde het niet aan jou te zeggen, maar nu kan ik het niet meer voor me houden dat het mij de laatste tijd verschrikkelijk veel moeite kost de verhalen over Josje van jouw moeder te moeten aanhoren. De lieve, leuke dingen die ze zegt, de vorderingen die ze maakt wil ik als haar moeder zelf als eerste meemaken. Toen jij daarnet vertelde over het liedje dat mam Josje heeft geleerd, werd ik echt stikjaloers. Toen drong het pas goed tot me door hoeveel ik mis van de vorderingen die Josje maakt. Ik weet heus wel dat het niet anders kan, maar als ik eraan denk dat dat straks met de baby net zo zal gaan, kan ik daar bij voorbaat om huilen.’

Ellen had niet zelf in de gaten dat ze met de rug van haar hand een paar tranen wegwiste. Het ontging Duco niet. Hij stond op, liet zich naast haar op de bank ploffen en sloot haar vast in zijn armen. ‘Je weet niet half hoe gelukkig je me hiermee maakt! Het heeft mij de hele tijd al tegen de borst gestuit dat jij de zorg voor Josje zo gemakkelijk uit handen kon geven. Ik ben van mening dat een moeder zelf voor haar kind hoort te zorgen. Ik weet heus wel dat die mening van mij verre van modern is. Maar als het om het welzijn van mijn kinderen gaat, word ik maar wat graag versleten voor een vent die er hopeloos verouderde ideeën op na houdt. Bedankt, lieveling, dat je mijn mening eindelijk kunt delen!’ Ellen kon er pas na de hartstochtelijke kus van hem op ingaan. ‘Jij doet nu net alsof er geen wolkje aan de lucht is, ik zie die echter heel duidelijk! Ik zei daarnet toch dat het niet anders kan, je maakt mij niet wijs dat je niet snapt dat ik daarmee op je vader wees. We moeten ervan uitgaan, Duco, dat hij naar alle waarschijnlijkheid niet weer naast jou achter de toonbank zal kunnen staan. Dat betekent dat ik in de winkel niet gemist kan worden. Dat ik de zorg om straks twee kindertjes, uit handen zal moeten geven. Misschien heb ik de hele tijd wel te hard geroepen dat ik niet afhankelijk wilde zijn van mijn man. Nu ik daar opeens geen moeite meer mee heb, kan het niet zoals ik zou willen. Het zal mijn straf wel zijn.’

Ellen keek bedrukt, maar Duco’s gezicht werd gesierd door een zorgeloze lach. ‘Waar maak jij je zorgen over, domme meid! Ik zal je doen inzien dat het wel kan! Wij geven allebei niet om dure reizen naar het buitenland, noch om overbodige luxe in huis, kleding en noem maar op. Van het geld dat anderen daar moeiteloos aan uitgeven, kunnen wij een hulp voor de winkel aannemen. Ik denk hierbij aan een jonge knul die niet te duur is, maar wel van aanpakken zal weten. Ik ben weliswaar slechts op papier eigenaar van de zaak, maar met dit besluit, waar ik niet op terugkom, zal ik pap duidelijk maken dat ik in bepaalde dingen daadwerkelijk de baas wil zijn!’

‘Ik denk…’ zei Ellen, ze keek nu schalks naar hem op, ‘dat wij zo gauw mogelijk een gesprek met vooral jouw vader moeten hebben! Ik verwacht niet dat hij ons zal dwarsbomen als hij hoort dat hij er een tweede kleinkind bij krijgt. Ik ken hem inmiddels en zie zijn van geluk stralend gezicht al voor me!’

Jawel, dacht Duco, hij is een bij uitstek goede vader en opa, maar hij is ook zakenman in hart en nieren. Vanwege de concurrentie van de grote supermarkt hier in de wijk, hebben wij ons geen hulp van buitenaf kunnen permitteren. Ik vrees dan ook dat pap mij daarop zal wijzen. En dan?

De eerstvolgende zaterdagavond zaten Ellen en Duco met de koffie klaar, te wachten op Eddo en Laura. ‘Wij moeten jullie iets vertellen,’ had Ellen gezegd, ‘maar kunnen jullie deze keer naar ons toe komen, want dan hoeven wij geen oppas voor Josje te regelen.’

Onderweg naar hun kinderen opperde Laura: ‘Ik ben bang, Eddo, dat wij straks wel commentaar zullen krijgen. Als Ellen en Duco horen waar wij achter hun rug om al zo lang mee bezig zijn, zullen ze ons dat vast niet in dank afnemen. We hadden nooit geheimen voor elkaar, ze zullen niet kunnen begrijpen waarom we dit voor hen hebben verzwegen.’

‘We komen er pas mee voor de dag als we weten wat zij ons te vertellen hebben,’ beloofde Eddo zichzelf.

Tegen acht uur arriveerden ze en omdat ze ertegen opzagen open kaart te spelen, waren ze blij hun geheim nog even te kunnen bewaren. Nadat Ellen iedereen van koffie met gebak had voorzien en ze haar plekje weer had ingenomen, spoorde Laura haar aan: ‘Vertel, wat voor nieuws hebben jullie dat wij er speciaal voor moesten komen. Je hebt ons hartstikke nieuwsgierig gemaakt!’

Ellen bloosde licht toen ze zei: ‘Ik ben zwanger. Jullie worden nu heel echt opa en oma!’

Ze was nauwelijks uitgesproken toen Laura stralend juichte: ‘Dit is het mooiste wat ons kan overkomen! We krijgen er een tweede kleinkind bij, heb je dat gehoord, Eddo!?’ Ze wipte van haar stoel, omhelsde eerst Ellen, daarna Duco. ‘Lieve schatten van me, dankjewel voor dit meer dan goede nieuws!’

Ze werden even warm door Eddo gefeliciteerd, hij kon echter niet nalaten Ellen bestraffend toe te spreken. ‘Met je opmerking dat wij nu echt opa en oma worden, heb je me diep gekrenkt. Wij zullen van dit tweede kindje niet meer kunnen houden dan van Josje. Zij zal altijd ons eerste kleinkind blijven! Dit moest ik even kwijt, verder heb je me onnoemelijk blij gemaakt!’

Benieuwd naar de reactie die er komen zou op wat hij ging zeggen, keek Duco zijn vader peilend aan. ‘Als ik zeg dat je een kleinzoon krijgt, vermoed ik dat jij je geluk al helemaal niet meer op kunt?’

Eddo kon er niets op zeggen, want Laura was net even sneller. ‘Hoe weet je dat het een jongetje wordt, of hebben jullie een echo laten maken?’ Ze keek Ellen vragend aan, maar Duco antwoordde: ‘Nee, dat was in ons geval overbodig. Een tijd geleden alweer, heb ik God erom gevraagd. Vanaf het moment dat ik aan jullie werd toevertrouwd, is Hij onzegbaar goed voor mij geweest. Daardoor weet ik dat Hij van me houdt en hoop ik dat Hij deze liefste wens van mij in vervulling zal laten gaan.’

Onze zoon, dacht Laura ontroerd, heeft werkelijk een grenzeloos vertrouwen in Gods goedheid. Ze moest er een traantje van wegpinken. Dat ontging Duco en Ellen, zij luisterden met volle aandacht naar Eddo. ‘Ik hoop het met jou, maar mocht het onverhoopt toch een meisje worden, dan zal ik niet minder blij met haar zijn. Mam en ik hebben de hele tijd gehoopt dat Josje geen enig kind zou blijven. Ik durf er nu wel openlijk voor uit te komen dat toen wij indertijd te kennen gaven dat we kleiner wilden gaan wonen, dat slechts een voorwendsel was. Toen wij besloten ruimte voor jullie drietjes te scheppen, speelde de hoop op meer kleinkinderen daar al een grote rol in mee.’ Hij keek Duco verbaasd aan. ‘Wat zit je nu opeens onrustig in je stoel te draaien, zei ik iets te veel of juist te weinig?’

Duco wisselde een snelle blik met Ellen, vervolgens keek hij Eddo recht aan. ‘Wij hebben nog meer nieuws, maar ’k ben bang dat jij daar problemen mee zult krijgen. Ellen en ik zijn het eens geworden dat zij als moeder zelf voor haar kinderen moet en wil zorgen. Die wens van ons kan slechts verwezenlijkt worden als wij een hulp voor in de winkel aannemen. Begrijp je, pap?’

De haast smekende toon bij die laatste vraag was Eddo niet ontgaan. Het deed hem zeggen: ‘Nee, jongen, ik zou niet weten waarom ik daar problemen mee zou moeten krijgen. Denk je nou werkelijk dat ik mijn realiteitszin verloren heb?’

Duco wist niet wat hij hoorde en kon niet nalaten Eddo aan iets te helpen herinneren: ‘De hulp waar ik op doel zal een maandloon verlangen, ik geloof dat jij dat over het hoofd zag?’

Eddo glimlachte. ‘Nee, zeker niet. Ik zag het alleen niet als een onoverkomelijke ramp. Want de hulp waar jij op doelt, zal er niet komen. Niet omdat ik je opzettelijk wil dwarsbomen, maar omdat het veel beter kan dan jij nu denkt.’

‘Vind je het gek dat ik je nu even niet kan volgen,’ schamperde Duco.

Eddo gaf Laura een seintje zonder woorden, waarna zij het van hem overnam. ‘Zoals jullie weten moet pap nog steeds voor controle in het ziekenhuis terugkomen. Elke keer worden dezelfde handelingen verricht. Er worden vragen gesteld, een hartfilmpje gemaakt, enfin, dat weten jullie allemaal wel. Gelukkig zegt de arts steeds dat het heel goed gaat, dat hij zeer tevreden is. Maar op de vraag van pap waarom hij dan almaar zo moe blijft en maar een klein stukje kan lopen, worden er nog steeds schouders opgehaald. Een zinnig antwoord krijgt hij niet. Daar konden wij op den duur niet meer mee vooruit. Pap heeft toen niet alleen een afspraak met de huisarts gemaakt, maar tevens geëist dat hij een verwijsbrief voor een internist kreeg overhandigd. Die kon hem uiteraard niet geweigerd worden en om een lang verhaal kort te houden, moet ik zeggen dat pap inmiddels al een volledig nieuw onderzoek achter de rug heeft. We hebben zelfs de uitslag al! Pap is vrij van hartklachten, hij heeft echter een zo goed als dichtgeslibde ader in zijn linkerbeen. Het is niet het hart, maar die ader die de vermoeidheidsklachten veroorzaakt. Ik zie dat jullie ervan opkijken, voor ons was het ook nauwelijks te bevatten,’ besloot Laura. Net als Eddo verwachtte zij een heftige reactie op dit verhaal.

Die viel beduidend milder uit dan verwacht, want Duco zei: ‘Ik begrijp dat jullie dit allemaal achter onze rug om hebben gedaan en dat kan ik niet waarderen! Het was voor jullie opnieuw een tijd vol spanningen en die had je met ons horen te delen!’

‘Daar dachten wij dus anders over,’ zei Laura. ‘Wij wilden jullie juist niet van tevoren bezorgd maken en besloten het pas te vertellen als wij wisten waar we aan toe waren. Nou, dat weten we: pap staat op de wachtlijst en kan elk moment een oproep verwachten. Volgens de arts die hem gaat dotteren, zal pap zich na de ingreep als herboren voelen. De man gaf ons zoveel hoop en moed dat wij eraan durven denken dat pap over de nodige tijd weer voor halve dagen terug in de zaak zal komen. Is dit geen grandioos goed vooruitzicht? En begrijp je nu wat pap daarstraks bedoelde over de hulp waar jij je zo druk over maakte, maar die we naar alle waarschijnlijkheid niet nodig zullen hebben?’ Ze wierp beurtelings een vragende blik op Duco en Ellen. En zij, op haar beurt, wees na enig nadenken op de arts bij wie Eddo tot dan toe onder controle had gestaan. ‘Ik snap niet dat zo’n man de vermoeidheidsklachten van pap niet serieus heeft genomen! Hij had er toch op z’n minst een collega over kunnen raadplegen? Een bijna dichtgeslibde ader is me nogal niet gevaarlijk!’

Daarop zei Eddo: ‘Het helpt je geen zier een aanklacht in te dienen, je kunt er vanuit gaan dat de artsen elkaar de hand boven het hoofd houden. Wie weet hoeveel medische missers er worden gemaakt die in de doofpot worden gestopt. Ik kan me er niet druk over maken, ’k ben alleen maar blij dat ik alsnog geholpen kan worden. Er is mij goede hoop gegeven dat ik over afzienbare tijd weer naast jou in de winkel kan staan. En dan niet als de baas zelf, maar als jouw knechtje.’

‘Ik begrijp wat je bedoelt, lief om het zo te zeggen,’ zei Duco welgemeend warm. ‘Vooralsnog zullen we moeten afwachten wat de tijd ons brengt. Wat God met ons voorheeft.’

Telkens als ze aan die woorden van Duco terugdachten konden ze alleen maar stellen dat ze in de lange maanden die inmiddels voorbij waren gegaan, meer goeds hadden mogen ontvangen dan waarop een nietig mens durfde te hopen. Eddo was ruim een halfjaar geleden gedotterd. Hij noemde het zelf een ingreep waar je niet tegenop hoefde te zien, vooral omdat hij het resultaat als verbluffend goed ervaarde. Volgens zijn zeggen liep hij weer als een kievit, de energievretende vermoeidheidsklachten waren als sneeuw voor de zon verdwenen. Als geen ander snapte Eddo echter dat hij met de ziektes die hij achter de rug had, tot een bepaalde risicogroep hoorde. Omdat hij daar zeker niet luchthartig over dacht, paste hij ervoor op niet te veel hooi op de vork te nemen. Hoewel hij zich gezond en sterk voelde, werkte hij daarom toch maar voor halve dagen. En mocht er een dag zijn waarop hij zich niet lekker in zijn vel voelde, dan bleef hij thuis en nam Laura het werk van hem over. Met plezier, want zoals ze zei: ‘Nu ik geen verpleegster meer hoef te zijn voor Eddo en ik geen oppasoma meer ben van Josje, zit ik naar mijn smaak te vaak thuis te duimendraaien. Telkens als ik in de winkel bij moet springen, geeft me dat een nuttig gevoel.’

Ellen was in het begin van haar zevende maand geweest toen Duco erop aan had gedrongen dat ze thuis bleef. ‘Ik wil dat jij je krachten spaart,’ had hij toen gezegd, ‘die heb je volgens mij straks bij de bevalling meer dan nodig! Bovendien vind ik het niet goed dat jij met die dikke buik van je, nog achter de toonbank staat. Het geeft mij het onprettige gevoel dat de mensen mij erop aankijken: Jij zou je zwangere vrouw meer rust moeten gunnen, Duco Panhuis! Als man heb ik je meer dan nodig, als groenteboer niet meer. Dankzij de hulp van mijn ouders.’

Ellens zwangerschap was voorspoedig verlopen, ze was nu zo goed als uitgeteld en behalve Duco en zij, keken ook al de anderen met ongeduld naar het nieuwe wereldburgertje uit. Omdat het nog veertien dagen zou duren, hadden Dave en Cilia geopperd dat ze er met een gerust hart nog wel een weekje tussenuit konden. Berbel was met vlag en wimpel geslaagd voor haar eindexamen en om dat te vieren hadden ze haar en Hugo een vakantie aangeboden. Ze hadden in Zuid-Duitsland een vakantiehuisje gehuurd. En hoewel ze zich met hun viertjes kostelijk vermaakten, waren ze in gedachten toch regelmatig bij Ellen en Duco. Berbel had al eens gezegd: ‘Ik heb aldoor het voorgevoel dat het kindje geboren gaat worden terwijl wij hier vakantie houden. Daar moet ik niet aan denken, want ik heb me aldoor voorgenomen dat ik de eerste zal zijn die het kindje komt bewonderen.’

Daarop had Cilia gezegd dat een kraamvrouw vlak na de geboorte geen behoefte heeft aan bezoek, maar des te meer aan rust. ‘Poeh,’ had Berbel gesneerd, ‘dan weet jij dus kennelijk niet dat ik bij mijn broer en zijn vrouw een streepje voor heb. Ik weet nu al zeker dat Duco zal staan te popelen van ongeduld om zijn kind door mij te laten bewonderen!’

Cilia had erom moeten lachen, maar Dave had stil in zichzelf gedacht: Zoals ik geen echte vader voor Duco heb kunnen zijn, zo zal ik niet als opa van zijn kind erkend worden. Mijn hart zal er echter opstandig tegenin gaan, het zal mij laten voelen dat er wel degelijk een bloedband bestaat. Best moeilijk dat het verleden nog regelmatig zijn kop opsteekt door mij te wijzen op onherstelbaar gemaakte fouten.

Zo was iedereen bezig met de ophanden zijnde geboorte van het kindje dat hen in gedachten terugbracht naar de tijd van toen. Op een avond zei Betty tegen Remco: ‘Weet je nog hoe ik destijds Ellen heb geadviseerd om thuis te blijven na de geboorte van Josje? Ik stond erop dat zij als moeder zelf voor Josje moest zorgen. Ellen nam mij de wil die ik haar destijds oplegde, niet in dank af, ik heb er echter geen moment spijt van gehad. Ik kom hierop terug omdat ik zo verschrikkelijk blij ben dat Duco die soms weerbarstige dochter van ons heeft kunnen doen inzien dat een moeder er voor haar kind hoort te zijn. Ik ben de jongen er dankbaar voor. Dat Ellen na Jos weer zo gelukkig mocht worden, hadden we niet kunnen denken. We hebben het aan Duco te danken. Hij draagt Ellen op handen en Josje kan zich geen lievere pappa wensen. Als ik er de kans toe krijg wil ik onder vier ogen toch nog eens tegen hem zeggen dat hij voor ons in meerdere opzichten de ideale schoonzoon is. Dat ben je toch met me eens?’ Remco knikte van ja en bedachtzaam zei hij: ‘Ik zal blij zijn als de bevalling van Ellen achter de rug is. Iedere kraam heeft zijn naam, wordt er altijd gezegd en zo is het maar net. Ik moet er niet aan denken dat er iets fout zou gaan, maar het kan zomaar.’

Het bleek dat het kindje geen rekening hield met de wens van Berbel bijvoorbeeld, want op een zaterdagochtend in alle vroegte bracht Duco Ellen in allerijl naar het ziekenhuis. Volgens hun berekening was het nog te vroeg voor de geboorte, maar toen de weeën elkaar in rap tempo opvolgden was er geen twijfel meer mogelijk en was haast geboden. Onderweg naar het ziekenhuis waarschuwde Ellen: ‘Denk je eraan, Duco, dat je pap en mam en ook jouw ouders en Dave en Cilia, meteen belt als het kindje er is!’

‘Maak jij je nou maar nergens zorgen om, je hebt meer dan genoeg aan jezelf. Jouw ouders zullen zo snel mogelijk komen, die van mij zullen moeten wachten tot na winkelsluiting. Begrijpelijk dat het jou daarstraks is ontgaan maar ik heb pap en mam al gebeld om te zeggen dat ik in verband met jou, vandaag niet in de winkel kan staan. “Geen punt, hoor, jongen,” zei ze, “ik neem jouw plaats gewoon in. Wens Ellen sterkte, wees extra lief voor haar.” Op-entop mijn moeder,’ glimlachte Duco. ‘Gaat het?’ vroeg hij bezorgd, waarop Ellen van nee schudde en naar haar buik greep. ‘Ik was erop voorbereid dat het pijn zou doen, maar zo verschrikkelijk erg hoeft voor mij nou ook weer niet.’

Ze kreeg het nog even zwaar te verduren, maar uiteindelijk werd ze beloond en werd er een kerngezonde baby in haar armen gelegd. Hevig ontroerd keek ze neer op het kleine kindergezichtje en fluisterde ze tegen Duco: ‘Het is een jongetje.’

Hij kuste Ellen. ‘Je hebt je geweldig kranig geweerd, ik ben trots op je. En ja, het is een jongetje… Dat had ik aldoor gehoopt, maar even zo vaak had ik mijn twijfels erover. God heeft mijn gebed aan Hem dus toch verhoord. Dat ervaar ik niet als vanzelfsprekend, maar als een wonder waardoor ik me als mens nietig klein voel.’ Hij moest even iets wegslikken, de ontroering lag echter nog in zijn stem toen hij zacht zei: ‘Jesse… onze zoon. Wat is hij mooi, hè, Ellen?’

Haar blik bleef als vastgezogen op het kinderkopje in de holte van haar arm gericht, toen ze bewogen zei: ‘Hij is zeldzaam, onze Jesse. Hij is net als Josje de mooiste, de liefste baby die er ooit geboren werd. Wat zal Josje blij zijn met haar kleine broertje. Was het maar avond, ik wil hem zo graag aan pap en mam en aan zijn zusje laten zien.’

Betty en Remco waren de eersten die zich ontroerd over hun kleinzoon bogen en hem bewonderden. Betty had hem in haar armen toen ze verkondigde: ‘Het is gelijk een wonder dat je zo’n klein hummeltje meteen zo vast in je hart sluit. Ja, lieverdje, oma houdt van je,’ fluisterde ze zacht. Daarna had Betty haar zakdoek nodig en vertelde Remco dat Arjen morgen kwam, als Ellen weer thuis was.

Verstandig als ze waren hielden ze rekening met Ellen en bleven niet lang. Toen ze afscheid hadden genomen, zei Duco dat hij Dave ging bellen. ‘Ze zullen vast niet in het huisje zitten, ik hoop dat hij zijn mobieltje bij zich heeft en waar dan ook zal opnemen.’ Kort hierna kreeg hij Berbel aan de lijn. Zij toonde zich enerzijds opgetogen, anderzijds mopperde ze: ‘Ik was er al bang voor dat het geboren zou worden terwijl wij veraf zitten. Maar ik kom vandaag nog naar huis, ik houd het hier nu niet meer uit. Ik kan mijn voornemen niet met pap en mam overleggen, want zij zijn samen naar het zwembad hier op het terrein. En als zo vaak heeft pap zijn mobieltje weer eens vergeten bij zich te steken. Ik zal het grote nieuws aan hen overbrengen en dan belt hij jullie vast zo snel hij kan. Ik weet zeker dat hij, net als ik, naar jullie toe zal willen rennen. Tot heel gauw dus, een dikke knuffel, ook voor Ellen, Josje en Jesse!’

Toen Eddo dan eindelijk de winkeldeur kon sluiten, verzuchtte Laura: ‘Ik kon de laatste klanten wel wegkijken, ik hád het niet meer. Mijn geduld is totaal op, ik wil naar Duco en Ellen. Ben je zover,’ liet ze er gejaagd op volgen.

Eddo dacht aan de buurvrouw die even welwillend als met liefde op Josje paste als Laura de taak van Duco of van hem moest overnemen. ‘Wat doen we, gaan we Josje ophalen of…’ Verder kwam hij niet, want nog even gejaagd als daarnet rebbelde Laura: ‘Daar gaat veel te veel tijd mee gemoeid. Ze zal eerst moeten plassen, wat drinken en noem maar op. Josje is in goede handen. Zij mag haar broertje morgen zien en een kusje geven. Kom nou maar en rijd zo dadelijk een beetje snel!’

Eddo reageerde er nuchter op: ‘Ik ben niet van plan brokken te maken, ik wil heelhuids in het ziekenhuis aankomen.’

Dat gebeurde en net als Betty en Remco, toonden ook deze kersverse opa en oma zich ontroerd gelukkig. Toen Duco vertelde hoe dapper Ellen zich tijdens de bevalling had gedragen, kreeg zij van Laura een pakkerd die vergezeld ging van lovende woorden. ‘Ik wist het, wij zijn niet voor niets zo trots op onze schoondochter.’ Dan wees ze naar het kleine bedje dat naast dat van Ellen stond. ‘Hij slaapt, maar mag ik hem er desondanks uitnemen? Ik wil hem zo graag even vasthouden!’

‘Duco en ik gaan Jesse niet behandelen als een kasplantje, dus ga gerust je gang,’ zei Ellen. Samen met Duco keek ze toe hoe Eddo Laura met de baby in haar armen naar het raam leidde. En daar, alleen verstaanbaar voor hem, zei Laura bewogen: ‘Kijk nou toch wat een schatje. Weet je nog hoe ik vroeger naar een baby verlangde? Dat ik zoveel lange jaren later, toch een baby in mijn armen mag houden maakt me zo gelukkig. Het is zo’n onvoorstelbaar rijk bezit, dit kleine jongetje van Duco.’

Daarop zei Eddo: ‘We hebben meer gekregen dan we ons konden wensen. Het is goed.’