9
DE VOLGENDE DAG TUSSEN HET HELPEN VAN DE KLANTEN DOOR, VERtelde Duco aan Eddo wat hij de vorige avond had beleefd. Net als Berbel, herinnerde Eddo zich terstond het krantenartikel van een poos terug. Hij schudde zijn hoofd: ‘Wat bezielt zo’n kerel in vredesnaam? Dat de vrouw die jij te hulp bent geschoten slechts lichtgewond is geraakt noem ik een geluk, met een beetje meer pech had ze dood kunnen zijn. Het kan echter ook zijn dat ze meer letsel heeft opgelopen dan het er aanvankelijk naar uitzag. Als ik jou was ging ik daarnaar informeren.’
‘Ik heb haar uit het busje geholpen, ’k ben echter vergeten haar fiets eruit te zetten. Ik denk dat ik die vanavond ga brengen, want ik ben ook benieuwd of ze er niet iets ernstigs aan overgehouden hebt.’
‘Heb je het nieuws al aan mam verteld?’ De manier waarop Eddo hem aankeek deed Duco lachend opmerken: ‘Zo goed kennen wij mam, dat we ter plekke hetzelfde denken! Als het om mij en een vrouw gaat, heeft mam meteen een oordeel klaar. In dit geval zal ze het koppelen achterwege laten en me waarschuwen: “Pas op jongen, een vrouw met een kind is niks voor jou, hoor! Ik moet er niet aan denken. Foei, toch.” Laat de naam Ellen Leenders dus maar liever een geheimpje tussen ons blijven. Wat niet weet, dat niet deert en na vanavond zie ik Ellen trouwens niet weer. Dus waar hebben we het over,’ besloot Duco.
Vervolgens hielp hij de klant die op dat moment binnenkwam en verdween Eddo naar het magazijn waar werk op hem wachtte. Terwijl hij daarmee bezig was, dacht Eddo aan de zegswijze dat toeval niet bestaat. Tegelijkertijd bedacht hij dat het wel erg toevallig was geweest dat juist Duco bij het incident betrokken was geraakt. Net als Duco had die vrouw een verleden, anders zou haar kind haar vader niet ergens aan verloren hebben. Moesten ze elkaar ontmoeten? Gods bedoelingen waren voor een mens ondoorgrondelijk, paste dit in Zijn bedoeling? Ik heb geen idee, dacht Eddo, de tijd zal het leren.
Die avond vroeg Duco zich af of hij de mensen door het plegen van een telefoontje op de hoogte moest stellen van zijn komst. Hij kende hun achternaam en de naam van het dorp, hun nummer zou dus gemakkelijk te achterhalen zijn. Van de andere kant bekeken was het zo dat hij enkel de fiets hoefde af te geven. Als hij niet gelegen kwam zou hij dat gauw genoeg merken en rechtsomkeert maken. Ik ga, besloot Duco, waarom zal ik het moeilijker maken dan het is.
Kort hierna legde hij dezelfde route af als gisteravond en even later stopte hij voor het huis waar hij Ellen in veiligheid had gebracht. Met haar fiets aan de hand liep hij op de voordeur toe, die op zijn bellen open werd gedaan door een jongen die Duco in de gauwigheid op een jaar of zeventien schatte.
Hij keek Duco vragend aan en toen die zei dat hij de fiets van Ellen terug kwam brengen, ging erbij de jongen een lampje branden. ‘O, maar dan moet jij degene zijn die mijn zus gisteravond heeft thuisgebracht! Kom binnen, Ellen zal blij zijn dat ze je ziet, ze heeft het aldoor over je!’
Duco glimlachte. ‘Is dat zo?’ Vervolgens zette hij de fiets tegen de muur van het huis en in de gang informeerde hij toch voor de zekerheid: ‘Ik hoop dat ik niet ongelegen kom?’
‘Ben je gek, bij ons is iedereen welkom. Mijn ouders zijn weliswaar niet thuis, maar zoals ik al zei, zul je Ellen met je komst verrassen. Overigens, ik ben Arjen, de broer van Ellen. Jouw naam ken ik, volg me dus maar.’
Dat deed Duco en in de huiskamer zag hij niet alleen dat Ellen met een kussen in de rug op de bank lag, maar tegelijkertijd dat ze een rok droeg waar een gipspootje onderuit stak. Nadat hij haar had begroet wees hij daarnaar: ‘Toch gebroken, zie ik. Daar was ik gisteravond al bang voor!’
Ellen wees hem een stoel, vervolgens vertelde ze: ‘Mijn ouders vertrouwden het niet. We zijn gisteravond meteen naar het ziekenhuis in de stad gereden. De diagnose luidde dat mijn enkel op twee plaatsen was gebroken. Zoals je ziet zit ik in het gips en daar zal ik een poosje op rond moeten krukken. Heel vervelend allemaal.’
Ze richtte zich tot Arjen en zei: ‘Toe, zorg jij ervoor dat Duco koffie krijgt! In de keukenkast vind je een koek, snijd daar maar een paar plakken van af.’
Arjen knikte en verdween. Duco prees: ‘Leuke knul, die broer van jou!’
‘Hij is een nakomertje. Arjen en ik verschillen maar liefst acht jaar in leeftijd. Arjen is zeventien.’
Dan had ik zijn leeftijd goed ingeschat, bedacht Duco. Hij vroeg Ellen of ze nog steeds veel pijn had, waarop zij haar hoofd schudde. ‘Nee hoor, dat valt wel mee. En als het te gek wordt neem ik een pijnstiller.’ Op dat moment kwam Arjen voetje voor voetje binnen. Dit vanwege het dienblad dat hij torste en waarop een thermoskan koffie stond, twee mokken, suiker en melk en een schoteltje met twee plakken koek. Hij zette het blad op de salontafel en richtte zich tot Duco. ‘Ik bedacht in de keuken dat als ik alles voor je klaarzette, jullie je zonder mij zouden kunnen redden. Als jij tenminste koffie wilt inschenken? Dan kan ik naar mijn vrienden gaan, zij verwachten me in het dorp.’
Duco overtuigde hem ervan dat hij gerust kon gaan. Om zijn woorden kracht bij te zetten stond hij op en schonk de beide mokken vol. Tot volle tevredenheid van Arjen, die met een snelle groet maakte dat hij wegkwam. Duco lachte er vermaakt om. Ellen verklaarde de gehaastheid van haar broer. ‘Mijn ouders zijn in het dorp naar het buurthuis. Het is hun vaste bridgeavond die ze niet graag willen missen. Arjen had huisarrest omdat hij op mij moest letten. Slim als hij is zag hij zijn kans daarnet schoon, en geef hem eens ongelijk!’
Duco knikte begrijpend en stelde vast: ‘Gehavend als je bent zul je niet naar je werk kunnen. Wat doe je eigenlijk voor de kost?’
‘Veel te weinig,’ zei Ellen cynisch, ‘maar dat is niet mijn schuld. Ik zou dolgraag niet afhankelijk van mijn ouders willen zijn, zij denken daar echter anders over. Toen ik alleen kwam te staan voor de zorg om Josje, vonden zij dat ik zo veel mogelijk zelf voor mijn kind zou zorgen. Dat betekende dat in mijn kantoorbaan op moest zeggen zodat ik er voor Josje zou kunnen zijn. Ik had geen keus, maar vond het vreselijk. Met veel doordrammerij van mijn kant lukte het me hen over te halen en om voor halve dagen een baan te zoeken. Ik werk nu ’s ochtends als caissière in de buurtsuper. Tegen mijn zin, de andere kant van de medaille is echter dat ik zodoende niet volledig op de zak van mijn ouders hoef te teren. Al met al behoud ik een stukje zelftrots. Voor mij niet onbelangrijk. Wat doe jij?’ vroeg ze erachteraan.
Duco vertelde over de groentezaak van zijn vader. Na de uitleg keek hij een moment voor zich uit om dan toch de vraag te stellen die hem op de lippen brandde. ‘Ik ben het met je ouders eens dat een moeder zelf voor haar kind moet zorgen. Maarre… kan de vader niet ook zijn steentje bijdragen?’
Ellens gezicht betrok. ‘Jos, zo heet de vader van mijn dochtertje, zou niets liever hebben gewild dan dag en nacht over haar waken. Hij is overleden, zijn lieve wens kan niet vervuld worden.’
Duco keek beschaamd. ‘Vergeef me, als ik dit geweten had zou ik niet naar hem hebben gevraagd. Hoe kon ik zo lomp zijn!’
‘Je gedroeg je niet lomp, je stelde gewoon de vraag die voor jou voor de hand lag. Ik wil je graag vertellen over Jos. Je begrijpt zeker al dat ik mijn dochtertje naar hem heb vernoemd?’
‘Dat kan niet missen,’ antwoordde Duco en hierna nam Ellen weer het woord. ‘Jos zat in het leger en net als zijn dienstkameraden werd ook hij destijds uitgezonden naar Bosnië. Niet leuk, maar als vrouw – in mijn plaats moet ik vriendin zeggen – van een beroepsmilitair weet je dat dit erbij hoort. We wisten dat het geen buitengewoon gevaarlijke missie was. Niet te vergelijken met Afghanistan, waar onze jongens nu verblijven. Voor Jos en mij was zijn vertrek extra moeilijk omdat we nog maar net wisten dat ik zwanger was toen we afscheid van elkaar moesten nemen. We trokken ons troostend op aan wat we onszelf wijsmaakten, dat een tijdsbestek van vier maanden, hooguit een halfjaar, voorbij zou vliegen. We zouden elkaar weer in de armen sluiten voor we er erg in hadden en dan wilden we zo snel mogelijk trouwen. We konden toen onmogelijk bevroeden dat het een afscheid voorgoed zou zijn.’
Ellen keerde haar gezicht van hem af en wiste snel langs haar ogen. Pas toen Duco zag dat ze zich weer had hersteld, durfde hij te vragen: ‘Begrijp ik het goed, is hij destijds in Bosnië omgekomen?’
‘Jos heeft niet door oorlogsgeweld, maar door eigen onoplettendheid het leven verloren. Mij is verteld dat Jos bezig was zijn geweer schoon te maken. Daar is iets fout gegaan. Men vermoedde dat hij per ongeluk de grendel heeft overgehaald. Hoe de vreselijke toedracht zich in werkelijkheid heeft voltrokken zal altijd een vraag blijven. Zeker is dat de kogel zich in zijn keel boorde. Hij was op slag dood.’
‘Meisje toch, wat vind ik dit erg voor je,’ zei Duco aangeslagen. ‘Hoe lang is het inmiddels geleden?’
‘Twee jaar en negen maanden. Als jij vindt dat die tijd voor mij lang genoeg is geweest om niet langer om hem te treuren, kan ik je zeggen dat ik Jos voor altijd en eeuwig zal blijven missen. Ik word er verdrietig van als mensen in mijn omgeving almaar zeggen dat mijn leven doorgaat. Dat ik maar weer dapper vooruit moet kijken. Het zal ongetwijfeld goedbedoeld zijn, men weet echter niet hoeveel pijn ze mij ermee bezorgen.’
‘Dat kan ik me heel goed voorstellen,’ zei Duco, waarop Ellen sneerde: ‘Dat zeg je om mij te troosten. In werkelijkheid kun jij niet weten wat ik toentertijd gevoeld heb en nog steeds voel. Je moet het hebben meegemaakt, aan den lijve hebben ondervonden, wat het is iemand te moeten verliezen die je niet kunt missen. Jij, als zoon van een groenteboer, wiens leven gladjes verloopt, is in zijn leven het woord geweld niet tegengekomen. Hoe zou jij je dan in mijn situatie kunnen verplaatsen!’
Duco hield de vragende blik die zij hem toewierp gevangen. ‘Ik vraag me af wat jij zou zeggen als ik je vertelde dat ik als negenjarig jochie een bepaalde dosis geweld, zoals jij het noemt, te verstouwen kreeg dat te veel was voor een kind van die leeftijd. Laat maar, het doet er verder niet toe.’ Hij stond met een ruk op, schonk hun mokken nog eens vol en toen hij er weer bij zat zei Ellen: ‘Ik krijg nu sterk de indruk dat ik je diep in je ziel heb geraakt. Sorry, Duco, dat ik vol van mijn eigen verdriet over dat van jou heen walste. Wil je me over die tijd vertellen zodat ik je beter leer kennen en begrijpen?’
Duco trok met zijn schouders, dronk zijn mok leeg en na nog een lange aarzeling begon hij zijn levensgeschiedenis aan haar te vertellen. Hij was geruime tijd aan het woord en besloot het relaas met te zeggen: ‘Wat de mensen jou aanraden is mij inmiddels gelukt. Ik kijk niet meer om in verdriet, daarvoor ben ik te dankbaar voor al het goede dat mij zo gul werd toebedeeld. Ik heb schatten van ouders, een lieve zus, Dave en Cilia beschouw ik als dierbare vrienden. Ik zou me moeten schamen als ik desondanks een klacht over mijn lippen liet glijden.’
‘Jij hebt nog veel meer ellende te verstouwen gekregen dan ik,’ stelde Ellen vast. ‘Het is voor mij niet moeilijk te begrijpen dat jij aan het eind van je verhaal zei dat je er na Annebeth voor waakt niet nog eens verliefd te worden. Ik denk er net zo over. Sterker nog: ik weet dat ik na Jos nooit meer van een andere man zal kunnen houden. Wat dat betreft mogen wij elkaar de hand geven. Toch?’
Op dat moment kwam Arjen binnen. Hij keek schalks naar zijn zus en zei: ‘Dat had je niet van mij verwacht, hè, dat ik keurig op tijd thuis zou komen terwijl pap en mam het niet zouden merken als ik er een latertje van zou hebben gemaakt! Ik ga meteen door naar mijn kamer, veel plezier samen.’
Hij is echt een leuke knul, dacht Duco. Met een blik op zijn horloge zei hij: ‘Ik moet ook maar weer eens opstappen. Ik ben blij dat het in zoverre goed met je gaat. Het had erger kunnen aflopen.’
‘Ik kan jou niet genoeg bedanken voor wat je gisteravond voor me gedaan hebt. Of zien we elkaar nog eens zodat ik het keer op keer kan herhalen?’
‘Zou je dat willen, elkaar nog eens ontmoeten, vrienden worden misschien?’ Duco keek haar peilend aan. Ellen knikte. ‘Met dat laatste zou ik wat jou betreft geen problemen hebben. Omdat ik een kind heb, hoefde ik eigenlijk al niet bang te zijn dat er iemand achter me aan zou zitten die meer van me wil dan mij lief is, met jou hoef ik daar niet voor te vrezen! Als ik heel eerlijk ben, moet ik bekennen dat ik maar wat graag een neutrale vriend zou willen hebben. Vind je me een rare?’ liet ze er blozend op volgen.
‘Ik vind je aardig,’ zei Duco. ‘Zodra je weer op de been bent maken we een afspraak en kom je gezellig naar mijn huis om verder over van alles en nog wat te kletsen. Goed?’
‘Jawel, maarre… we hoeven het niet zo lang uit te stellen! Ik heb een kruk, als ik daar voldoende op leun kan ik me heel aardig verplaatsen!’
Duco proefde in haar woorden een behoefte aan gezelschap, en hij vroeg: ‘Voel jij je eenzaam, Ellen?’
‘Soms. Mijn vriendinnen van vroeger kunnen gaan en staan waar ze willen. Ze kunnen zich er moeilijk in verplaatsen dat ik niet altijd meer van de partij kan zijn omdat Josje bij mij voor alles gaat. In hun ogen ben ik niet meer de gezellige meid van weleer en wat is er dan gemakkelijker dan afhaken, nietwaar?’
Daarop zei Duco resoluut: ‘Ik moet nog wel even iets met mijn zus regelen, maar reken er alvast op dat ik je zondagmiddag kom halen. Dan kan ik kennismaken met je dochtertje. Ik moet bekennen dat ik nog nooit een kleintje van die leeftijd van heel dichtbij heb meegemaakt. Je moet er wel aan denken en vooral niet vergeten, dat ik geen woorden van dank meer van je wil horen. Vrienden bedanken elkaar namelijk niet!’ Hij stond op, boog zich over haar en drukte een vluchtig kusje op haar voorhoofd. ‘Doei, tot gauw!’
‘Ja, fijn! Enne… toch bedankt! Voor dat je mijn fiets hebt teruggebracht en alvast voor zondag. Daar verheug ik me op!’
Onderweg naar huis bedacht Duco dat hij Ellen niet alleen aardig vond, maar dat hij ook medelijden met haar had. Ze was vijfentwintig, twee jaar ouder dan hij, veel te jong nog om zich al eenzaam te voelen. Arme meid.
Die zondagmiddag toonde Cilia zich teleurgesteld over het feit dat Duco niet met Berbel en Hugo was meegekomen. ‘Tijdens ons laatste telefoongesprek zei jij dat wij op jullie alle drie konden rekenen!’
‘Jawel,’ zei Berbel, ‘maar er kan zomaar iets tussenkomen waardoor het plaatje er anders gaat uitzien.’ Hierna vertelde ze dat Duco vanmiddag zelf bezoek kreeg. Ze noemde de naam van de vrouw in kwestie en bracht uitvoerig verslag uit over de ontmoeting tussen Duco en haar. Dave en Cilia luisterden geboeid.
Op hetzelfde moment zei Eddo tegen Laura: ‘Ik wou er eigenlijk wel even uit. Het vriest weliswaar, maar de zon schijnt volop. Volgens mij is het buiten heerlijk. Heb je zin om een wandeling te gaan maken?’
‘Goed idee, doen we! Op de heen- of terugweg kunnen we dan mooi even bij Duco langsgaan. Over veertien dagen is het al kerst en om te voorkomen dat Cilia me voor is, wil ik Duco vragen of hij de eerste kerstdag bij ons komt doorbrengen. Ik had het hem de hele week al willen vragen en telkens vergat ik het weer. Het zou ook gezellig zijn als hij ons oudejaarsavond gezelschap hield. Ja toch?’
‘Ben ik met je eens. Maar we mogen hem niet claimen, we hebben hem niet meer voor ons alleen. We moeten hem af en toe delen met Dave en Cilia, vooral met Berbel en Hugo!’
‘O, maar daar heb ik niet de minste moeite mee. Ik ben maar wat blij dat hij meer mensen om zich heen heeft op wie hij terug kan vallen. Dat dat eens heel anders is geweest zal ik niet vergeten. Zullen we dan maar?’
Kort hierna zetten ze de pas erin en besloten ze eerst bij Duco langs te gaan en daarna een fikse wandeling te gaan maken. Het was maar een klein stukje lopen van hun huis naar dat van Duco.
Toen zijn appartement in zicht kwam, wees Laura op een auto die ervoor geparkeerd stond. ‘Zijn auto staat er, dat betekent dat Duco thuis is en wij niet tevergeefs komen!’ Ze grabbelde in haar tas naar de sleutel van de flat en nadat ze de deur geopend had liepen ze de vier trappen op naar boven. Daarna had ze een andere sleutel nodig om de huisdeur te openen.
Duco kon zijn ogen niet geloven toen zijn ouders opeens voor zijn neus stonden. Dat hij zijn schrik nauwelijks verbergen kon, was te horen. ‘Pap, mam… Wat doen júllie nu hier?’
Eddo en Laura hadden in één oogopslag gezien dat hij niet alleen was, maar gezelschap had van een jonge vrouw en een klein meisje. Ietwat verlegen met de situatie zei Laura: ‘We wisten niet dat je bezoek had, anders zouden we je zeker niet lastig zijn komen vallen.’
Duco was weer bij zijn positieven gekomen en haastte zich te zeggen: ‘Ik keek er een beetje raar van op omdat ik jullie niet verwachtte. Maar natuurlijk ben je welkom! Kom verder, dan zal ik jullie aan elkaar voorstellen.’
Ellen was inmiddels opgestaan. Zij stelde zich uit eigen beweging zelf eerst aan Laura, vervolgens aan Eddo voor. ‘Ellen Leenders. En dit is mijn dochtertje, Josje. Zeg eens netjes dag meneer en mevrouw,’ beval ze het kleintje. Die verschool zich echter achter de rug van haar moeder, ze kroop verlegen dicht tegen haar aan toen Ellen haar plaats op de bank weer innam. Laura glimlachte er vertederd om. ‘Je bent een lief, mooi meisje, wil je me echt geen handje geven?’
Tot vermaak van iedereen legde Josje haar handje nu volkomen onbevangen in die van Laura en ondeugend kijkend zei ze: ‘Ik maakte grapjes. Ik ben niet bang voor jou. Handje?’ vroeg ze met haar hoofdje schuin naar hem opgeheven aan Eddo. Hij negeerde het uitgestoken handje en tilde haar van de bank. ‘Ik wil dat zo’n kleine grapjas als jij bij me op schoot komt zitten. Of durf je dat niet?’
‘Jawel, vind ik leuk!’
Het ijs was gebroken. Laura keek beurtelings van Duco naar Ellen, tegen wie ze zei: ‘Ik ben waarschijnlijk niet goed bij de les geweest, want ik kan me niet herinneren dat Duco ooit jouw naam heeft genoemd.’ Een vrouw met een kind, dat zou ik toch moeten weten, dacht ze erachteraan. Terwijl Duco koffie inschonk hielp Ellen Laura uit de droom. ‘Duco en ik kennen elkaar nog maar kort. En ik mag het niet meer hardop zeggen van hem, tegen u kan ik me er echter niet over stilhouden. Ik moet even aan u kwijt dat ik uw zoon onnoemelijk dankbaar ben! Hij is voor mij een held. Vertel jij de rest maar,’ zei ze tegen Duco.
Eddo kende het verhaal dat hij afstak grotendeels, maar net als Laura luisterde hij geboeid toen Duco niet alleen vertelde over hun eerste wonderlijke ontmoeting, maar ook over het trieste verleden van Ellen. ‘Ik kan er met mijn verstand niet bij dat je het niet aan ons hebt verteld,’ zei Laura bestraffend toen Duco was uitverteld. Hij haalde zijn schouders op, wisselde een snelle blik met Eddo en zei: ‘Jou kennende wist ik dat je er meteen van alles achter zou zoeken. En nu we het daar toch over hebben, moet ik je op het hart drukken dat er tussen Ellen en mij vriendschap is ontstaan, maar niet meer dan dat, mam!’
Laura staarde hem een moment verbaasd aan. ‘Wat doe je nou raar! Net alsof je mij ergens van beschuldigt? Ik zoek helemaal nergens iets achter! Ik kan het echter niet helpen dat ik zou willen dat er in de toekomst iets tussen jullie opbloeide!’
Nog verbaasder dan Laura daarnet, stiet Duco nu uit: ‘En dat zeg jij? Terwijl ik je net van alles heb verteld?’
Laura’s blik dwaalde naar Josje. Ze zat nog steeds bij Eddo op schoot, leunde vertrouwelijk tegen hem aan. ‘Misschien heb ik medelijden met de moeder en met dat kleine popke,’ zei ze ietwat ontroerd. ‘Jij lijkt me de aangewezen persoon om vooral Ellen weer gelukkig te maken. Kan ik het helpen dat ik er zo over denk?’ Duco wist niet wat hij hoorde. Ellen zei aangedaan: ‘Lief van u, dank u wel.’ Ze moest het meelevende van Laura even verwerken, maar dan waarschuwde ze: ‘Duco en ik hebben goede afspraken gemaakt. We zullen echt alleen maar vrienden kunnen zijn. Hij durft het na Annebeth niet nog eens aan met een vrouw en na Jos zal ik geen andere man in mijn leven kunnen verdragen. Om u valse hoop te besparen, zeg ik het zo het is.’
‘Je hebt me ervan overtuigd,’ zei Laura. ‘Voor ons zul jij niet meer dan een van Duco’s vriendinnen zijn. Het spijt me dat ik mijn mond daarstraks weer zo grandioos voorbijpraatte. Een vervelend karaktertrekje van me, dat ik waarschijnlijk niet zal afleren. Zullen wij nu aan de voorgenomen wandeling beginnen?’ vroeg ze aan Eddo. Hij knikte instemmend en praatte tegen Josje. ‘Ik geef je terug aan je moeder, kleine kabouter!’
‘Ik wil niet kabouter zijn, wel prinsesje,’ gaf het kleintje te kennen, waarop Ellen haar handen naar haar uitstak. ‘Kom dan maar gauw bij mij, want je bent immers mamma’s prinsesje!’
Kort hierna werd er afscheid genomen en begonnen Eddo en Laura aan hun winterwandeling in de zon. Het schoot hen allebei niet te binnen dat ze vergeten waren een afspraak te maken voor de kerst. Eddo keek zijn vrouw van opzij aan toen hij informeerde: ‘Meende je dat nou echt wat je daarstraks zei?’
‘Ik had het natuurlijk niet hardop moeten zeggen, maar de woorden kwamen recht uit mijn hart. Duco en Ellen, volgens mij passen ze bij elkaar. Juist omdat ze allebei een verleden hebben waarin ze verliezen hebben moeten incasseren. Ze zouden elkaar aanvullen, in bescherming kunnen nemen. Zo denk ik, maar ’k heb er wel vaker naast gezeten.’
Eddo dacht terug aan het gesprek dat hij eens met Duco had gevoerd en dat ze als een geheimpje voor Laura hadden verzwegen. Nu kon hij niet nalaten te vragen: ‘Haar dochtertje zou voor jou geen bezwaar zijn?’
‘Nee, integendeel! Ik zou toch zeker geen gevoel in mijn lijf hebben als ik niet inzag dat dat schattige meisje een lieve vader nodig heeft. Het lijkt allemaal zo simpel, maar zo schijnt het niet te mogen zijn.’
‘Heeft datzelfde schattige meisje volgens jou niet ook een lieve oma nodig?’
Het bleef even stil, dan zei ze: ‘Het is soms best gênant dat jij me zo door en door kent.’