3

KLEINE KINDEREN WORDEN GROOT. DEZE STELREGEL GOLD OOK voor het jongetje Duco van weleer. Hij was inmiddels een volwassen vent van tweeëntwintig jaar. Een knappe jongen om te zien. Zijn haar was nog even blond als toen hij klein was, de kleur van zijn hemelsblauwe ogen was uiteraard ook niet veranderd. Hij was groter dan de meesten van zijn leeftijdgenoten, hij was breed in de schouders, slank in de taille.

Veel meisjesogen keken vol bewondering naar hem om, maar bescheiden als hij nog altijd was, had hij daar zelf geen idee van.

Deze ochtend in alle vroegte had Duco op de groente- en fruitveiling het bestelbusje volgeladen. Nu, onderweg naar huis, dwaalden zijn gedachten ongewild naar het verleden dat hem bij tijd en wijle nog altijd plagend achtervolgde. Vroeger, bedacht hij, had hij er niet bij stilgestaan, maar bij het ouder worden had hij zijn gezicht diverse malen in de spiegel bestudeerd. Hij herinnerde zich nog dat zijn biologische moeder donker van haar en ogen was geweest. Daaruit trok hij de simpele conclusie dat hij op zijn biologische vader, liever gezegd zijn verwekker, leek. Wie en waar was de man die hem, net als zijn moeder, als een stuk ballast had beschouwd waar hij zich even snel als moeiteloos van had ontdaan toen hij nog niet eens geboren was? Op een gegeven moment had zijn moeder zijn voorbeeld gevolgd en hem even achteloos aan de kant geschoven. Waarom in vredesnaam? Alles in het leven had immers een reden, een oorzaak? Jawel, maar het lukte hem niet die te achterhalen. Net als vroeger kon hij alleen maar bedenken dat hij een rotjongen moest zijn geweest en dat de schuld dus louter bij hem lag. Hier gaf Duco zichzelf een reprimande: Oen die je bent! Je lijkt wel niet wijs om er nog altijd aandacht aan te besteden. Die man en vrouw, ze zijn jouw zelfkwelling niet waard. Kijk liever naar wat er van je geworden is! Er verscheen een glimlach om zijn mond, die in zijn blauwe ogen weerkaatste. Ondanks een bizarre start, heb ik in mijn leven onzegbaar veel geluk gehad, kon hij nu in alle oprechtheid denken. Hij was destijds in een veilig, warm nestje terechtgekomen. Bij ouders die onvoorwaardelijk van hem hielden. Vanuit hun hart hadden ze hem een perfecte opvoeding gegeven. Elk op hun eigen manier, die ze tot een nauwsluitend geheel hadden samengebundeld. Het aandeel van mam bestond uit lieve, zachte zorgzaamheid, pap was strenger geweest. Rechtvaardig streng, moest hij zeggen. Ze waren nu allebei in de veertig, oma was al drieënzeventig. Haar rug en benen lieten haar in de steek. Ze leed veel pijn en kon nauwelijks nog een stap verzetten. Volgens hem had haar leven alle glans verloren, maar dat liet ze niet merken. In plaats van te klagen straalden haar oude ogen zo vaak hij bij haar binnenwipte. De keren dat ze tegen hem had gezegd: ‘Ik ben geweldig trots op je, lieve jongen’, waren ontelbaar. Ze wees ermee op het feit dat hij al tijdens zijn middelbareschoolopleiding te kennen had gegeven dat hij na het behalen van zijn diploma maar één ding wilde: naast pap staan in de groentezaak. ‘En als de tijd er rijp voor is, wil ik de zaak later van mijn vader overnemen.’

Oma was er dolgelukkig mee. Mam had hem gewezen op tal van betere mogelijkheden, hij had echter voet bij stuk gehouden. Toen ze inzagen dat hij wist wat hij wilde, dat zijn besluit wat dat betrof vast stond, hadden ze zich er niet alleen bij neergelegd, maar had pap op een keer in alle eerlijkheid bekend: ‘Vanaf het moment dat we jou kregen, heb ik de stille wens gekoesterd dat je later mijn opvolger zou worden. We hadden het beste met je voor en dat hield voor mij automatisch in dat ik mijn wens niet hardop mocht uitspreken, omdat ik jou vrij moest laten in je latere beroepskeuze. Nu je die hebt gemaakt, kan ik uit de grond van mijn hart zeggen dat je mij er onnoemelijk blij mee maakt. Door jouw toedoen is het familiebedrijfje verzekerd van zijn voortbestaan en daar dank ik je voor!’

Oma’s ogen waren nat geweest toen ze het voor haar goede nieuws te horen kreeg. ‘Ach heden, wie had dit durven dromen. Als mijn man Meindert het wist, zou hij nog gelukkiger zijn dan toen Eddo de zaak van hem overnam. Dankjewel, Duco, voor het vele goede dat jij ons geeft.’

Ik heb de keuze louter genomen om iets voor jullie terug te kunnen doen, dacht Duco. Maar ik zal er geen spijt van krijgen, het is een prachtig vak waar ik van kleins af aan in ben gegroeid. En even zo lang, mijmerde hij achter het stuur van het busje verder, ken ik Annebeth. Hij herinnerde zich nog klip-en-klaar de dag waarop ze vriendschap hadden gesloten. Voor haar ouders was het een diep treurige dag geweest, want toen zij destijds in het ziekenhuis aankwamen was de broer van Annebeths moeder al gestorven. Annebeth en hij. Na die dag waren ze veelvuldig met elkaar opgetrokken. Net als op de basisschool hadden ze ook samen de middelbareschoolopleiding gevolgd. Annebeth had een leuke baan op een reisbureau gekregen, hij was voorlopig nog het knechtje van de groenteboer. Tot zijn vreugde betekende het wel dat mam nu over voldoende vrije tijd beschikte en dat ze, zo vaak ze het wenste, naar oma kon gaan om haar te verzorgen en afleiding te bieden.

Zo kwam het ene goede uit het andere voort. Annebeth en hij waren allebei tevreden met hun plekje in de maatschappij. Toch had Annebeth gezworen dat zij haar baan later zonder gewetenswroeging vaarwel zou zeggen. ‘Net als jouw moeder dat vroeger heeft gedaan, zo kom ik jou in de groentewinkel helpen zodra jij die van je vader hebt overgenomen!’

De voortvarendheid van Annebeth beangstigde hem wel eens. Jawel, ze waren allang geen schoolvriendjes meer, ze waren van elkaar gaan houden. Maar dat betekende voor hem niet dat daarmee zijn toekomst veilig was gesteld. Annebeth had het al over trouwen en kinderen krijgen. Ze had niet in de gaten dat ze hem daarmee de stuipen op het lijf joeg. Met haar donkerbruine ogen, haar kastanjebruine haar en een perfect figuurtje, vond hij Annebeth een kleine schoonheid. Maar hij was niet de enige die dat zag, Jeroen Snijders bijvoorbeeld liet openlijk merken dat hij Annebeth van hem zou aftroggelen zodra de kans ertoe zich voordeed. Annebeth lachte er smakelijk om, voor hem was het echter geen grap. Jeroen zat nota bene bij Annebeth op hetzelfde reisbureau, ze waren de hele dag in elkaars nabijheid. Wie garandeerde hem dat er niet meer gebeurde dan tussen de werkzaamheden door wat luchtige gesprekjes? En als dat nu nog niet het geval was, zou het kunnen gebeuren dat er meer tussen hen groeide dan voor hem wenselijk was. Hoe het kon bestaan wist hij niet, hij voelde het gewoon scherp aan dat Annebeth op een dag tegen hem zou zeggen: ‘Het spijt me voor jou, Duco, maar ik ben ongewild meer van Jeroen gaan houden dan van jou. Je begrijpt dat ik nu een punt achter onze relatie zal moeten zetten.’

Dat denkbeeldige onheilsbericht hing hem de laatste tijd als het zwaard van Damocles boven het hoofd. Het belemmerde hem spontaan te zijn in zijn liefde voor Annebeth. Het maakte hem terughoudend en voortdurend op zijn hoede. Hij had zich zelfs al een paar keer afgevraagd of het niet wenselijk zou zijn dat hij zelf hun relatie verbrak voordat Annebeth hem ermee bezeren kon. Hier zuchtte Duco een paar keer diep. Het was een trucje dat hij zich als kind had aangeleerd en waarmee hij opkomende tranen kon onderdrukken.

Een paar minuten later parkeerde hij het busje op de oprit naast de winkel en terwijl hij uitstapte, kwam Eddo op hem toelopen. ‘Ik stond al op de uitkijk, klaar om je te helpen met uitladen! Ik hoorde op het nieuws dat de wegen hier en daar spekglad waren. Heb je er hinder van ondervonden?’

‘Een beetje, maar het is begin januari, hartje winter, dan kun je dit soort toestanden verwachten. Ik heb het kalm aan gedaan en dan kan er weinig gebeuren.’ Net als Eddo tilde hij een zware kist uit de auto en bracht die naar het magazijn. Er volgden nog vele, maar op een gegeven moment lachte hij: ‘Het karwei is geklaard, nu verlang ik naar een grote mok koffie!’

‘Dan gaan we dat eerst doen, het is nog te vroeg om de winkeldeur open te zetten. Mam heeft de ontbijttafel klaarstaan, we kunnen als gewoonlijk zo aanschuiven.’

‘Dag, mam,’ zei Duco even later, ‘van pap weet ik inmiddels beter, maar ik dacht dat jij nog wel in bed zou liggen.’

Laura schonk koffie in, ze lachte en zei: ‘Ik ben niet zo lui als ’k eruitzie, hoor! Pap en ik zeiden daarstraks anders wel tegen elkaar dat wij het dankzij jou een stuk gemakkelijker hebben gekregen. Pap hoeft in alle vroegte niet meer door weer en wind naar de veiling, ik hoef me in de winkel niet meer te vertonen. Ik leid tegenwoordig een luizenleventje, vind ik zelf!’

‘Achter de schermen verricht jij anders nog bergen werk!’ hielp Eddo haar herinneren. ‘Jij bent het die de kant-en-klare groenteen fruitsalades klaarmaakt die vervolgens als warme broodjes over de toonbank gaan. Je hebt de administratie volledig van me overgenomen en wat je niet allemaal voor mijn moeder doet is met geen pen te beschrijven. Als je eens wist, lieverd, hoe dankbaar ik je daarvoor ben!’

‘Dat zeg je anders vaak genoeg, maar het is niet meer dan normaal dat ik er ben nu zij me nodig heeft. Sinds ze naar het verpleegtehuis is gegaan, heeft ze meer hulp van mij nodig dan voorheen. Je leest erover in de krant, je hoort het via de media, maar ik ondervind het tegenwoordig aan den lijve dat de verzorging van de patiënten in sommige tehuizen te wensen overlaat. Ma klaagt zelden of nooit, ze is alleen maar dankbaar voor de hulp die ik haar bied.

Ik heb het voor jou verzwegen, nu vind ik echter dat jij het hoort te weten.’ Eddo keek haar niet-begrijpend aan. Laura praatte verder. ‘Toen ik gisteren bij haar kwam, begon ze te huilen en snikte ze zielig: “Ik voel me zo vies, Laura. Ik ben al in geen dagen gewassen. Alleen mijn gezicht en handen, voor de rest heeft men geen tijd”. Vanzelfsprekend beloofde ik dat ik haar heerlijk van top tot teen zou wassen. Ma rook inderdaad verre van fris! Toen ik haar uitkleedde ontdekte ik tot mijn ontsteltenis dat ze een hele dikke papieren luier droeg, die bovendien nat was. Op mijn vraag waar dat idiote geval voor diende, zei ze dat men haar op deze manier minder vaak op het toilet hoefde te helpen. De oorzaak van dit schrijnende leed zou geldgebrek zijn, naast een tekort aan verpleegsters en ander personeel. Dat zou best waar kunnen zijn, maar ik noem het een schande! Het is mensonterend, zoiets zou in ons welvarend landje niet voor mogen komen.’

Eddo was het roerend met haar eens, hij kwam zelfs met een voorstel. ‘Wij hebben ruimte genoeg, er staan zelfs kamers leeg die niet gebruikt worden. Wat dat betreft zouden we haar hiernaartoe kunnen halen. Wat denk je ervan?’

Voordat Laura antwoord kon geven, merkte Duco op: ‘Binnenkort zal er nog een kamer vrijkomen.’ Op de verbaasd vragende blikken die hem werden toegeworpen, ging hij verder. ‘Ik loop al een poos rond met het verlangen op eigen benen te staan. Ik zie dat ik jullie er de schrik van je leven mee bezorg?’

‘Ik weet niet wat ik hoor,’ zei Laura, ‘maar aan je gezicht te zien is het jou volle ernst. Heb je eraan gedacht hoe stil het hier in huis zal zijn zonder jou? Hoe we je zullen missen?’

‘Het zal enkel ’s avonds anders zijn voor jullie, overdag zal ik er net als nu, gewoon zijn. Het is normaal, mam, dat ik op eigen benen wil staan! Jaap van der Wal en ik, wij zijn de enigen van het vriendenclubje die nog thuis wonen. De anderen wonen samen met hun vriendin, of alleen.’

Eddo was benieuwd hoe Laura hierop zou reageren. Zij moest iets wegslikken voordat ze in alle redelijkheid kon zeggen: ‘Ergens moet ik je gelijk geven. Nu ik erover nadenk besef ik dat moeders hun kinderen op een gegeven moment moeten durven loslaten. Zo is het altijd gegaan, zo hoort het. Maar het zal mij moeilijk vallen, dat mag je gerust weten.’

Duco troostte: ‘Je raakt me niet kwijt, mam! Wat ik daarnet al zei: overdag verandert er niks en reken maar dat ik in de weekeinden veel bij jullie zal zijn. Al was het alleen al vanwege de lekkere soep die jij ’s zondags maakt!’

‘Ja, ja, maak er maar een grapje van,’ sneerde Laura. ‘Het is voor mij eerst zien, dan pas geloven. Ik vrees dat je vrienden voor ons zullen gaan en ach, misschien is ook dat zoals het hoort. Waar was jij gisteravond overigens, je kwam behoorlijk laat thuis.’

‘Dat viel wel mee, het was even na twaalven. Ik was bij Douwe Dekkers, hij gaat eerdaags trouwen en vierde zijn vrijgezellenfeestje. Het was wel gezellig.’

‘Je doet er wat lauw over, maar dat geeft niet. Wat ik net zei over je vrienden, dat die voor ons zouden gaan, neem ik hierbij terug. Pap en ik zijn juist maar wat blij dat jij vriendschap hebt weten te sluiten met jongens van je eigen leeftijd. Daar leek het in het begin niet op, je hield ze allemaal op voor jou veilige afstand. Zo zie je maar weer dat alle goede dingen – en daar bedoel ik in jouw geval goede vrienden mee – langzaam maar zeker naar je toe zijn gekomen. Zo ging het toen jij je er eindelijk voor open durfde te stellen. Heb ik het mis?’

‘Jij kent me door en door,’ zei Duco lachend. Laura en Eddo hadden er geen idee van dat hij er stil achteraan dacht: Ik ga met een stel jongens om voor louter vertier en gezelligheid. Maar ik houd ze allemaal nog steeds op, wat jij noemde, veilige afstand. Ik ben op mijn hoede, sta voortdurend op scherp. Voordat een van hen mij de rug toe kan keren, heb ik het hem al gedaan. Zo ben ik, zo moet ik zijn. Voor mijn eigen bestwil.

Laura had er geen erg in dat ze haar gedachten hardop uitsprak. ‘Ik hoop toch wel dat je zo dicht mogelijk bij ons in de wijk terecht zult komen.’ Duco ging er gehaast op in. ‘Die wens van jou kan waarschijnlijk heel gemakkelijk vervuld worden! De laatste tijd heb ik mijn oren en ogen goed de kost gegeven en zodoende weet ik dat er een paar straten verderop een driekamerappartement te koop staat! Het is weliswaar klein, maar om te beginnen is het voor mij groot genoeg.’

‘Tjonge, jij hebt niet stilgezeten, merk ik,’ zei Eddo. ‘Of is het soms ook al zo dat jij en Annebeth gaan samenwonen als het appartement eenmaal jouw eigendom is?’

Nu schudde Duco beslist van nee. ‘Annebeth zou het misschien willen, maar zover ben ik nog lang niet, hoor! Vanavond ga ik naar haar toe. Ze weet dat ik mijn oog op het appartement heb laten vallen, ze zal echter niet weten wat ze hoort als ik haar vertel dat jullie me niet tegenwerken. Daar hadden wij namelijk allebei rekening mee gehouden. Ik vind het echt supertof van jullie dat je ermee akkoord gaat!’

Laura glimlachte. Eddo plaagde: ‘Denk maar niet dat we enkel voor jou zo goedwillend zijn. We werken je niet tegen omdat we een dagje ouder worden en we de drukte die een thuiswonende zoon meebrengt, eigenlijk wel kunnen missen. Grapje! Maar het is wel zo,’ vervolgde hij in alle ernst, ‘dat het me deugd doet dat we mijn moeder een beter bestaan kunnen geven. Het lieve mens, ze zou moeten weten wat voor goeds haar te wachten staat!’

Daarop zei Laura: ‘Jullie moeten zorgen dat je in de winkel komt voordat de klanten voor een nog dichte deur komen te staan. Ik ga de boel hier wat aan kant maken en daarna verras ik mijn schoonmoeder met een bezoekje én een voor haar blije boodschap!’

Laura was ervan overtuigd dat Tine Panhuis op z’n minst in haar handen zou klappen van pure vreugde. In eerste instantie kwam ze echter bedrogen uit. Van opwinding had Laura druk ratelend verteld welke veranderingen hun te wachten stonden. Even druk pratend vervolgde ze: ‘We halen je hier zo snel mogelijk weg, ma! Jij verdient een mooie, goed verzorgde oude dag en daar is hier geen sprake van. Je krijgt een eigen, ruime kamer, die we gezellig gaan inrichten met je eigen spullen die hier ook om je heen staan. We laten een traplift aanleggen zodat je zonder moeite boven kunt komen. Lijkt het je wat, ik kan niet zeggen dat je van blijdschap straalt?’

‘Het is ontzettend lief bedoeld, maar ik moet je helaas teleurstellen. Het spijt me, maar ik heb mezelf altijd beloofd dat ik mijn kinderen niet tot last wil zijn. Laat me hier maar mooi blijven, het zullen immers geen lange jaren meer duren.’

‘Dat is waar, ma! Als je hier blijft zul je inderdaad snel wegkwijnen. Maar wij kunnen je alle drie niet missen. We geven om je en willen niets liever dan je leven weer wat franje geven. Waarom gun je ons dat pleziertje niet? En waarom bedenk je niet dat het voor Eddo en mij onaangenaam stil zal zijn in huis als Duco op zichzelf woont? Die kille stilte zou jij voor een groot gedeelte voor ons kunnen opvullen. Denk er maar eens goed over na.’

‘Ik begrijp wel, kind, dat jij het als moeder moet verwerken dat Duco op eigen benen wil staan. Je zou hem het liefst voor altijd bij je willen houden, zo verging het mij vroeger ook met Eddo. Maar het is puur egoïsme waar je je kind niet mee helpt. Dat doe je wel door hem los te laten, door op een zijlijn toe te kijken hoe en of hij het redt. En als blijkt dat het mis dreigt te lopen, dan, Laura, is het jouw beurt om in te grijpen. Niet eerder!’

Laura schoot in de lach. ‘Bedankt, ma, voor je wijze raad, maar dit had ik allemaal zelf al bedacht. Nadat ik de schrik te boven was, kon ik weer mezelf zijn en de feiten rationeel beredeneren. Voordat ik opstap wil ik je erop wijzen dat dat, waar jij mij voor waarschuwde, nu van toepassing is op jezelf. Want het is niet meer dan normaal dat, als een kind ziet dat het echt helemaal fout dreigt te gaan met zijn moeder, het zijn of haar plicht is om in te grijpen. Niet eerder, in jouw geval is het echter al bijna te laat. Toe, lief mens, doe je best de feiten onder ogen te zien! Je bent ons niet tot last, we willen juist graag voor je zorgen.’

‘Ik zal erover nadenken, maar ’k beloof nog niks.’ Na niet meer dan een adempauze, liet ze erop volgen: ‘Het lijkt me anders wel mooi om weer gewoon als een gezond denkend mens behandeld te worden. Hier ben je niet veel meer dan een nummer dat zoet en braaf als een onmondig kind op zijn beurt moet wachten. Niet zeuren, vooral niet lastig zijn. Moet je naar het toilet, doe maar gewoon in je broek, de luier vangt het wel op. Ik klaag niet graag hardop, maar wat me hier overkomt is vind ik vreselijk. Ze nemen je niet alleen je trots en eigenwaarde af, maar vooral de lust om te leven. Het hoeft voor mij niet meer.’

Laura snelde op haar toe, legde een arm om haar schouders en nadat ze een kus op een rimpelige wang had gedrukt, zei ze bewogen: ‘Niet huilen, ma. Je komt bij ons en dan zul je ervaren dat je leven nog wel degelijk zin heeft. Wij gaan samen koffiedrinken, gezellig zitten kletsen en als het weer het toelaat zet ik je in de rolstoel en maken we een wandeling in de buitenlucht. Het komt goed, ma, vertrouw daar maar op!’

Tine had er geen idee van hoe blij ze Laura maakte toen ze zacht zei: ‘Ja, het komt weer goed met mij. Dankzij mijn kinderen.’

Laura straalde toen ze tijdens de lunch tegen Eddo en Duco zei: ‘Het heeft me wat overredingskracht gekost, maar uiteindelijk gaf ze zich al snel gewonnen! Ik ben benieuwd hoe lang het nog gaat duren voordat ik over haar mag moederen. Het zal een grote voldoening voor me zijn als ik haar leven weer wat kleur mag geven!’ Daarop haastte Duco zich te zeggen: ‘Jij bent niet de enige die met goed nieuws op de proppen komt, mam! Pap heeft vanochtend de makelaar gebeld over het al leegstaande appartement. Nee, hij had nog geen belangstellende kopers. Dat kwam volgens hem doordat er geen lift aanwezig is en de betreffende woning op de vierde verdieping ligt. Nou, ik heb er geen moeite mee om een paar trappen te moeten beklimmen. Dat stelt toch zeker niets voor!’

‘Nee, niet als je jong bent als jij, voor oudere mensen ligt het echter anders,’ vond Laura. ‘Maar dat is ons pakkie-an nu even niet, ik kan het nog nauwelijks bevatten dat jouw wens zo verbazend snel vervuld gaat worden!’

Eddo kwam tussenbeide. ‘Ho, ho, zover is het nog niet, hoor! Ik wil de flat eerst bekijken, het kan vanbinnen wel een bouwval zijn. Ik heb met de makelaar afgesproken dat Duco en ik vanmiddag tegen twee uur komen voor bezichtiging. Dat kan uiteraard alleen als jij op de winkel past!’

‘Dat lijkt me nogal wiedes!’ lachte Laura. ‘Het lijkt me leuk om voor een keertje weer achter de toonbank te staan.’

Toen de beide mannen kort hierna de winkel weer opzochten haastte Laura zich haar vriendin te bellen. Carla Kalfsbeek wist niet wat ze hoorde. ‘Het zal voor jou inderdaad wennen zijn, ik moet er tenminste niet aan denken dat Annebeth het in haar hoofd zou halen om zelfstandig te willen gaan wonen! Maar wat je schoonmoeder betreft moet ik zeggen dat ik jullie hulp aan haar bewonder.’

‘Met het appartement van Duco is alles nog niet rond, de koop is nog niet gesloten. Is dat echter wel het geval, dan zal er veel op de jongen afkomen. Want dan zal zijn huisje ingericht moeten worden en dat betekent dat hij aan zijn beurs zal moeten trekken!’

‘Dat lijkt mij voor hem geen onoverkomelijke ramp,’ vond Carla, ‘want onlangs stelde jij me in vertrouwen op de hoogte van zijn spaargeld. Daar kan hij mee vooruit, ik vind het knap dat hij zo’n groot bedrag bij elkaar heeft weten te sparen!’

‘Daar zijn wij ook trots op, hoor! Vanaf het allereerste begin heeft hij elke maand een bepaald bedrag van zijn salaris opzijgezet. Duco is niet iemand die het geld over de balk smijt, daar is hij te behoudend voor. Maar ik ga weer ophangen, ’k moet zo dadelijk een poosje voor winkelmeisje spelen. Dag, we zien elkaar weer gauw!’

Nadat de verbinding was verbroken, bedacht Carla dat zij en Jeroen boften met hun toekomstige schoonzoon. Duco was op alle fronten een oppassende jongen, bovendien vond ze hem een regelrechte lieverd. Hij was gewoon dé ideale man voor hun soms wat wispelturige dochter. Annebeth had nauwelijks spaargeld en dat raakte haar zelf het allerminst. ‘Kan ik het helpen dat ’k een gat in mijn hand heb,’ placht ze laconiek te zeggen als ze erop werd geattendeerd dat ze best wat zuiniger zou kunnen zijn. Annebeth en Duco, ze pasten bij elkaar als een potje met bijpassend dekseltje.

Zoals Laura die middag met een goed gevoel over zich de klanten hielp, zo liet Carla de naaimachine vrolijk snorren.

Toen Duco die avond tegen halfacht binnenstapte en ze elkaar hadden begroet, informeerde Carla belangstellend: ‘Je moeder vertelde me door de telefoon dat jij en Eddo de flat gingen bezichtigen. Hoe is het afgelopen, hopelijk viel het niet tegen?’

Duco schonk haar een brede lach. ‘Volgens mij houden mam en u elkaar stipt op de hoogte van wat er om jullie heen gebeurt. Dat schijnt zo te horen bij dikke vriendinnen, mij verbaast het echter. Ik ben blij dat ik u kan vertellen dat de koop gesloten is! Daar waren wij het snel over eens, want het ziet er allemaal keurig, goed onderhouden uit. Toen pap, slim als hij is, de vraagprijs ook nog eens naar beneden wist te drukken, hoefden wij elkaar enkel nog een seintje te geven dat we moesten toehappen. Maar wat is het hier stil! Is uw man er niet, zit Annebeth soms op haar kamer?’

‘Mijn man is zich aan het verkleden, het is onze vaste kegelavond, wij trekken zo dadelijk de deur achter ons dicht. Annebeth is nog niet thuis. Ik kreeg vanmiddag een telefoontje van haar dat ze door een collega was uitgenodigd om in de stad een hapje te gaan eten. Ze noemde geen naam, maar dat doet er niet toe. Omdat ze zei dat jij vanavond kwam, vermoed ik dat ze elk moment thuis zal komen.’

Duco’s gezicht veranderde van vrolijk in een donderwolk toen hij mompelde: ‘Zo, Jeroen Snijders heeft zijn kans dus kennelijk gezien en begerig vastgegrepen!’ Op het niet-begrijpende gezicht van Carla vervolgde hij: ‘Die vent zit al een hele tijd achter Annebeth aan. Ik zat er al zo’n beetje op te wachten dat dit zou gaan gebeuren. Nou ja, het scheelt dat ik het gewend ben om in de steek gelaten te worden.’

Carla wist niet wat ze hoorde, ze sloeg van schrik een hand voor de mond en schudde vertwijfeld haar hoofd. ‘O, Duco, wat zeg je nou toch allemaal. Het kan niet waar zijn, ik zou me doodschamen voor mijn eigen dochter. Jij mag niet nog eens in de steek gelaten worden! Door niemand, zeker niet door Annebeth. Maar haar kennende weet ik heel zeker dat zij je zoiets gemeens niet eens zou kunnen aandoen. Jouw verlatingsangst van vroeger krijgt weer vat op je nu je in je verbeelding dingen ziet gebeuren die er domweg niet kunnen zijn!’

Carla keek hem bestraffend aan. Duco wist een mat lachje om zijn mond te leggen. ‘Laten we het daar dan maar op houden.’

Op dat moment kwam Jeroen Kalfsbeek beneden. Hij gaf Duco een joviale schouderklop. ‘Leuk je weer te zien, kerel!’ Tegen Carla praatte hij verder: ‘Om te voorkomen dat onze kegelvrienden zonder ons beginnen, zullen we ons moeten haasten! Ben je zover?’

‘Ja, even mijn tas pakken.’ Ze legde haar handen om Duco’s gezicht. ‘Jij mag je nooit meer van die malle dingen in het hoofd halen! Foei toch, het was niet normaal zoals je me een moment liet schrikken! De koffie staat klaar, als jullie zin in iets anders hebben trek je de koelkast maar open. Dag, hoor!’

Carla volgde haar man en onderweg in de auto vertelde ze aan hem welk een onzin Duco eruit had gekraamd. ‘In eerste instantie schrok ik behoorlijk, nu kan ik erom lachen. Wij kennen onze dochter immers beter dan wie ook!’

Jeroen keek bedenkelijk en hij had niet in de gaten dat hij zijn gedachten hardop uitsprak. ‘Verlatingsangst, ik dacht dat Duco daar allang overheen was gegroeid. Arme jongen, hij lijdt er kennelijk nog steeds onder.’

Duco zat ongeveer een kwartiertje alleen met hersenspinsels die hem niet opvrolijkten, toen Annebeth binnenkwam. Met een stralend gezicht kwam ze op hem toelopen, drukte een kus op zijn mond, waarna ze zei: ‘Sorry dat ik je moest laten wachten. Het was overmacht, niks aan te doen.’

Ze nestelde zich in een hoekje van de bank, trok haar benen onder zich en zocht zijn gezicht af. ‘Voel je je niet goed, of heb je weer eens een pestbui?’

‘Het laatste klopt als een zwerende vinger. Minder leuk voor jou, toch durf ik te stellen dat ik, wat mijn humeur betreft, geen uitzondering op de regel ben. Elke jongen zal balen als een stekker als zijn meisje zeer veel plezier beleeft met een ander. Dat is je namelijk aan te zien, je ogen stralen nog van napret. Wat heeft Jeroen je allemaal in het oor gefluisterd en waarom belde je wel je moeder, maar mij niet om te zeggen dat je met hem uitging?’

Annebeth trok laconiek haar schouders op. ‘Dat ben ik domweg vergeten te doen, dat kan toch gebeuren? Het is overigens niet wat jij in je achterdocht denkt! Jeroen bood mij een afscheidsetentje aan. Je hoeft niet langer jaloers op hem te zijn, want hij gaat Groningen verlaten! Er is in Zwolle een filiaal van ons reisbureau geopend en daar wordt Jeroen bedrijfsleider van. Het is voor hem een geweldige promotie, maar we hebben zo lang samengewerkt dat we elkaar toch heus zullen missen. Daarom bood hij me een etentje aan, zodat we in alle rust nog een keer samen konden kletsen over van alles en nog wat. Heb ik je hiermee gerust kunnen stellen, Jantje achterdocht?’

De blije lach verstilde op haar gezicht toen ze Duco hoorde zeggen: ‘Je maakt mij niet wijs dat jullie elkaar alleen maar gezellige verhaaltjes hebben verteld. Kom, Annebeth, wees eerlijk!’

Zij bloosde licht en ontweek oogcontact. ‘Nou ja, jij weet dat Jeroen smoorverliefd op mij is. Dat vond ik de hele tijd eigenlijk wel grappig, het streelde mijn vrouwelijke ijdelheid. Vanavond heb ik het echter niet kunnen voorkomen dat hij me zoende. Om eerlijk te zijn, zoals je eiste, zelfs een paar keer. Maar wat dan nog, vraag ik me af?’

‘Zo denk jij er dus over. Terwijl je weet dat ik zielsveel van je hou, dat ik je niet missen kan. Het idee dat jij me in de steek zult laten is voor mij onverteerbaar.’

Hierop schimpte Annebeth: ‘Ach gunst, door op het verleden te wijzen, gaat Duco de zielige jongen uithangen! Je probeert mijn medelijden ermee op te wekken, maar daar trap ik mooi niet in, als je dat maar weet. Vroeger vond ik het vreselijk wat jou is overkomen, maar dat is inmiddels verleden tijd, ruimschoots verjaard. Je zou wel goed stom zijn als je erover door bleef mekkeren. Verlatingsangst hoort bij het kind dat je eens was, maar al lang niet meer bij de kerel die je geworden bent.’

‘Bedankt voor de terechtwijzing, zou ik willen zeggen, als jij niet praatte als een kip zonder kop. Je hoeft mij mijn plaats niet te wijzen, ik ben meer dan tevreden als je onomwonden zegt waar ik aan toe ben. Als je voor Jeroen kiest, heb ik het recht dat te weten.’

‘Ik wil helemaal niet kiezen, ik houd van jou! Maar het is wel allemaal jouw schuld, Duco. Door jouw gedrag van de laatste tijd dreef je me in de armen van Jeroen. Hij is altijd lief, geestig, voorkomend en noem maar op. Al die goede eigenschappen zijn tegenwoordig bij jou ver te zoeken. Meestal ben je in een niet al te vrolijke stemming en de betekenis van het woord liefde verliest tussen ons meer en meer aan inhoud. We zijn nota bene nog nooit intiem geweest! Jeroen zei ook dat dat niet normaal was en dat het mij te denken moest geven.’

‘Zo, zei Jeroen dat! Waar jullie het samen al niet over hebben!’

‘Ik zeg dit allemaal in alle eerlijkheid omdat het immers geen kwaad meer kan. Jeroen verlaat de stad, hij zal dus niet meer tussen ons staan, zoals jij dat per se wilt zien en beleven. Man, waar ben je mee bezig…!’ Ze zweeg slechts een moment, dan ratelde ze alweer verder. ‘Ik kan er niet meer tegen, hoor, Duco, dat jij bezig blijft met je verleden. Je kweekt er voor jezelf enkel jaloezie en achterdocht mee. En daar schiet je niks mee op, het is alleen maar zonde van de tijd. Van mijn leven vooral, dat ik als zonovergoten wil ervaren. Wat dat betreft ben ik met Jeroen wellicht toch beter af dan met jou. Als jij jezelf niet verandert, moet je er niet raar van opkijken als ik Jeroen op een dag misschien wel achternareis naar Zwolle. Wat doe je nou?’ liet ze er met grote ogen van schrik op volgen.

Duco leek ogenschijnlijk de kalmte zelve, hij voelde zijn hart echter in zijn lijf bonken. ‘Zoals je ziet ga ik ervandoor, Annebeth. Ik heb geen zin lijdzaam te moeten wachten totdat jij een besluit hebt genomen. Ik wens je een meer dan zonnig leven met Jeroen Snijders.’

Hij was al bijna bij de deur toen hij een paar armen om zich heen voelde. Annebeth liet haar hoofd rusten tegen zijn rechte rug toen ze fluisterde: ‘Je moet niet zo raar doen, Duco. Ik meende niet wat ik zei, ik wilde jou er alleen maar bang mee maken. Toe, Duco, ga weer zitten.’

Hij draaide zich naar haar toe, keek haar diep in de ogen en vastberaden zei hij: ‘Ik ben blijkbaar minder besluiteloos dan jij. Ik laat me niet meer bang maken. En ik weet precies wanneer het de tijd is om voor mezelf te kiezen. Ik wens je al het geluk van de wereld, maar wel zonder mij.’

Hierna maakte hij zich zo snel uit de voeten dat het leek alsof hij op de vlucht sloeg.

Onderweg naar huis moest hij een paar keer diep zuchten, daarna lukte het hem te bedenken dat het goed was. Hij moest zelf een punt achter hun relatie zetten, voordat Annebeth hem op een kwade dag zou vertellen dat ze ging verhuizen naar Zwolle. Ze had zich laten zoenen door Jeroen en er nota bene geen gewetenswroeging aan overgehouden. Daarmee had ze zijn vertrouwen in haar diep geschonden. Ik wilde je alleen maar bang maken, die uitspraak van haar was voor hem de druppel geweest die de emmer had doen overlopen. Vroeger was er een vrouw geweest die niet anders deed dan hem bang maken, dat mocht hij zich nu niet meer laten welgevallen. Het is goed zo, bedacht Duco opnieuw, nu met een hoofdknikje. Ik zal haar missen, van haar blijven houden, maar het allerergste wat me kan overkomen zal uitblijven. Ik heb er persoonlijk voor gezorgd dat ik me niet door haar in de steek gelaten zal voelen.

Bij deze gedachten borrelde er geen gevoel van triomf in hem op. Hij kneep zijn ogen dicht en wederom vond hij baat bij het trucje uit zijn kindertijd waarmee hij hinderlijke tranen wist te bedwingen.

Mannen huilen immers niet.