7
ER WAREN KRAP TWEE WEKEN VOORBIJGEGAAN EN DEZE ZATERDAGavond kon Duco de moed niet opbrengen om eropuit te trekken. Vol van allerlei dingen had hij in de achter hem liggende tijd zelfs geen telefoontje kunnen plegen met Dave, en van zijn voornemen contact op te nemen met Berbel was ook niets terechtgekomen. De oorzaak ervan was het immense verdriet om het heengaan van oma. Op de bewuste dag dat pap en mam haar naar het ziekenhuis hadden gebracht, was ze al zo verzwakt dat het nauwelijks tot haar doordrong wat er met haar gebeurde. Ze was met spoed naar de intensive care gebracht en ondanks de geweldig goede zorgen was ze twee dagen later overleden. Pap en mam wilden er liever niet op ingaan, hij was er echter voor zichzelf van overtuigd dat de huisarts in gebreke was gebleven. Nadat mam hem die keer had gebeld, was hij na het spreekuur meteen gekomen. Oma werd grondig door hem onderzocht, waarna hij longontsteking had geconstateerd. Vooral bij oudere mensen, had hij toen gezegd, zou die in een crisissituatie kunnen ontaarden. Desondanks had hij het nog een paar dagen willen aanzien. Hij, Duco, noemde dat een grove nalatigheid. De huisarts had volgens hem enorm geblunderd, maar dat zou hij niet openlijk toegeven. Het deed er ook niet meer toe, ze kregen oma er niet mee terug. Gisteren, tijdens de kerkdienst en ook later tijdens de begrafenis, hadden hij, pap en mam het verschrikkelijk moeilijk gehad. Het was niet te bevatten dat je een mens van wie je zoveel hield, nooit meer zou zien. Samen geen grapjes meer maken, niet meer praten over belangrijke of onbelangrijke zaken. Hij betwijfelde het of oma het nog mee had gekregen toen hij haar vertelde over de goede onthullingen tussen hem en zijn biologische vader. Er was een mat lachje om haar mond verschenen, haar ogen bleven gesloten, woorden waren uitgebleven. Hij was in gedachten haast continu met oma bezig. Ze was een bewonderenswaardig, prachtig, lief mens geweest. Ondanks de pijn en op het laatst een welhaast dodelijke vermoeidheid, was er nauwelijks een klacht over haar lippen gekomen. Dat had mam inmiddels ook ettelijke malen ontroerd gezegd. Maar toen hij haar een paar uur geleden na winkelsluiting nog snel even gedag was gaan zeggen, had ze hem ernstig gewaarschuwd. ‘Wij missen oma net zo erg als jij, maar het leven gaat door, Duco! Ik probeer je duidelijk te maken dat jij dat moet gaan inzien. Het ontgaat pap en mij echt niet dat jij je in jezelf opsluit, hoor! Maar dat is niet goed, je bereikt er niets mee. Beloof me dat je vanavond vrienden gaat opzoeken. Klaas Bosch bijvoorbeeld, met hem kun je het immers goed vinden! Je hebt afleiding nodig, dat besef je toch zelf ook?’
Louter om mamma’s zorgen om hem weg te nemen, had hij beloofd dat hij naar Klaas zou gaan. Het was hem zelfs gelukt er lachend achteraan te zeggen: ‘En als ik dan toch bij Klaas ben, zou ik even bij zijn buurvrouwtje Berbel kunnen binnenwippen!’
Het effect van dit leugentje om bestwil was niet uitgebleven, mam had verheugd gezegd: ‘Zo ken ik je weer. Jij bent de kerel die op den duur zijn schouders er weer onder weet te zetten! Je bent een zoon naar mijn hart.’
Je zou me eens moeten kunnen zien, dacht Duco. Languit op de bank, een pilsje binnen handbereik, maar verder nergens zin in. Het komt wel weer goed, sprak hij zichzelf moed in. Ik heb voor bepaalde zaken kennelijk wat meer tijd nodig dan anderen. Ik kan nu eenmaal geen mens missen die me keer op keer heeft laten voelen onvoorwaardelijk van mij te houden. Zo was oma, zo zijn pap en mam. Maar ooit heb ik het zo heel anders meegemaakt. En hoewel ik niet meer aan haar, die de naam moeder valselijk besmeurde, wil denken, duikt zij bij tijd en wijle toch weer op in mijn gedachten. De gevoelens die erbij bovenkomen zijn nog altijd pijnlijk. Gelukkig voor de anderen, weet ik dit als een geheim voor mezelf te bewaren.
Toen op dat moment de bel overging, veerde Duco geschrokken overeind. Mam, flitste het door hem heen. Ze doorzag me en komt nu poolshoogte nemen. In de hal nam hij de hoorn van de intercom van de haak en na de vraag met wie hij van doen had, hoorde hij tot zijn verbazing een overbekende stem zeggen: ‘Ik ben het, Duco, Annebeth. Mag ik even binnenkomen?’
Hij gaf er geen antwoord op, maar drukte wel het knopje in waardoor de buitendeur openzoefde. Kort hierna opende hij zijn eigen voordeur en keek hij in een blozend vrouwengezicht. ‘Hoi, wat aardig van je om me binnen te laten, dat had ik eigenlijk niet verwacht.’
Duco sloot de deur achter haar en zei wat hij dacht: ‘Al wie ik verwacht had, jou zeker niet!’
In de huiskamer en toch wat verlegen met de situatie, legde Annebeth het doel van haar komst uit. ‘Ik logeer een paar dagen bij mijn ouders, ’k moest er even uit. Vanavond ga ik terug naar Zwolle. Ik heb het gisteren tijdens de begrafenis van je oma best wel moeilijk gehad. Zoals je gemerkt zult hebben, waren mijn ouders aanwezig. Ik had wát graag tante Laura en oom Eddo willen condoleren, maar ik durfde me niet aan hen te vertonen. Dat zal vermoedelijk toch een vorm van schaamte zijn geweest. Die heb ik niet voor jou en zodoende bedacht ik dat ik wel persoonlijk aan jou kon zeggen dat ik met je te doen heb. Ik kom je oprecht condoleren, Duco. Wat kijk je nou, en je negeert mijn uitgestoken hand! Is het raar dan, dat ik spontaan naar je toe gekomen ben? We haten elkaar toch niet?’
‘Daar heb ik de hele tijd mijn best voor gedaan,’ zei Duco effen. ‘Als je haat in je voelt, is dat voor jezelf niet best. Dus, bedankt voor de goede bedoeling, zou ik willen zeggen.’
‘Daar bedoel je mee dat ik weer rechtsomkeert kan maken. Maar zo grof laat ik me niet afpoeieren, dat zou jij moeten weten. Je kent me toch!’ Ze nestelde zich in een hoekje van de bank en keek hem brutaal lachend aan.
Duco was de ernst zelve toen hij zei: ‘Er is inderdaad een tijd geweest waarin ik dacht dat ik jou door en door kende. Daar heb ik me echter schromelijk in vergist. De Annebeth die ik meende te kennen, ontpopte zich tot iemand die bepaalde normen en waarden laconiek aan haar laars lapt.’
Annebeth staarde hem met ogen vol verbazing aan. ‘Kom je daar nog op terug? Man, dat is toch allang verleden tijd!’
‘Voor mij niet. Ik lijd er weliswaar niet meer onder, maar ’k ben niet vergeten hoe gemeen jij me met Jeroen bedroog.’
Annebeth verdedigde zich. ‘Dat kwam alleen doordat jij je in die tijd zo lauw tegenover mij gedroeg. Jij keek almaar om naar jouw verleden, maar ik wilde in het heden leven. Ik voelde me volop vrouw en had behoefte hartstochtelijk gekust te worden. Op een manier waar de vonken vanaf vlogen. Nou, dat wist Jeroen zonder moeite te bewerkstelligen, geen wonder toch, dat ik meer in hem ging zien dan in jou!’ Ze verloor elke vorm van eigenwaarde uit het oog toen ze er lachend aan toevoegde: ‘Ik heb het toen voor je verzwegen, nu mag je gerust weten dat het toentertijd niet bij zoenen alleen is gebleven. Jeroen en ik, we gingen veel verder en tot op de dag van vandaag heb ik daar geen spijt van!’
‘Je vertelt me geen nieuws, ik heb het altijd vermoed. Destijds vergiste ik me slechts in jou, nu kan ik je zeggen dat je me sterk aan iemand doet denken. Dat is duizendmaal erger dan slechts een vergissing. Haar wil ik voor geen prijs meer zien of spreken, jou moet ik vragen of je mijn huis zo snel mogelijk wilt verlaten!’ Toen Annebeth hem alleen maar schaapachtig aanstaarde, deed Duco er nog een schepje bovenop. ‘Als je nog eens bij je ouders op bezoek bent, moet je er voor je eigen veiligheid voor waken dat je niet weer de wijk opzoekt waarin ik woon!’
‘Wat bedoel je met: voor mijn eigen veiligheid?’
‘Wel, je zou de kans lopen dat ik je ongenadig hard zou vertellen hoe ik over je denk. Dat botte wil ik je nu besparen, maar neem mijn advies ter harte en laat je hier niet meer zien. En nu: opgehoepeld, ik kan je voor mijn ogen niet meer zien!’
‘Nou zeg… zo ken ik je helemaal niet. Maar goed, ik ga al. Doei.’ Annebeth begreep niets van zijn antwoord: ‘Toch bedankt!’ Toen ze buiten stond bedacht ze dat het logisch was dat Duco bewust niet naar haar zwangerschap had geïnformeerd. Ze vond hem echter een boerenhufter omdat hij nota bene in zijn stoel was blijven zitten in plaats van haar fatsoenlijk uit te laten.
Toen Duco de deur van zijn appartement hoorde dichtklappen, slaakte hij een zucht van verlichting. Er verscheen een triomfantelijk lachje om zijn mond toen hij bedacht dat haar bezoek hem meer goed dan kwaad had gedaan. De liefde die hij tot dan toe voor haar in zich voelde, was spoorslags verdwenen toen ze vertelde dat ze behalve zoenen, seks met Jeroen had gehad. Hij was er nauwelijks van geschrokken, hij had het destijds al aangevoeld. Vlak voordat ze daarnet vertrok had hij haar bedankt. Voor haar openhartigheid, maar dat had zij er niet uit kunnen halen. Hoeft ook niet, dacht Duco, ik prijs me gelukkig met haar onverwacht bezoekje. Het voelt werkelijk als een weldaad dat mijn eerdere gevoelens voor haar als sneeuw voor de zon zijn verdwenen. Bedankt, Annebeth, je hebt me van een zware last bevrijd!
Daar moet ik me dan ook maar naar gedragen, bedacht hij. Zou hij het advies van mam opvolgen en er alsnog op uit gaan? Het was nog vroeg, de avond nog jong, dus wat belette hem? Alsof er van telepathie gesproken kon worden, zo ging op dat ogenblik zijn mobieltje over. Het bleek Klaas Bosch te zijn die zei: ‘Het is zaterdagavond, ik vermoed dan ook dat jij gezellig met de jongens aan de stamtafel zit?’
‘Nee, ik ben gewoon thuis. Hoezo?’
‘Dat komt goed uit, want het lijkt me nu minder moeilijk je over te halen naar mij toe te komen! Het bier staat koud en ik zit hier met een meisje dat graag enkele vragen aan jou wil stellen. Omdat zij ietwat verlegen met de situatie is en ze jou niet durft benaderen, doe ik het voor haar. Ze heeft me in geuren en kleuren verteld over jouw bezoek aan haar ouders en dan weet jij over wie ik het heb!’
‘Ik vermoed dat het meisje Berbel heet. Ja, ik kom eraan. Tot zo!’
Meteen hierna vertrok Duco en nauwelijks tien minuten later stond hij oog in oog met Berbel. Hij had Klaas begroet toen die hem binnenliet, tegen Berbel zei hij plagend: ‘Ik wist niet dat jij een verlegen meisje was en zo zie je er ook niet uit, moet ik zeggen!’ Berbel kreeg niet de gelegenheid erop in te gaan, want Klaas nam het woord. ‘Je moet de zaken niet verdraaien, door de telefoon heb ik gezegd dat zij verlegen was met de situatie tussen jou en haar! En dat mag je geen wonder noemen. Je kon toch wel op je vingers natellen dat haar ouders haar hebben ingelicht over jouw bezoek aan hen en dat Berbel zodoende weet dat jij haar halfbroer bent! Me dunkt dat jij inmiddels al lang het initiatief had moeten nemen voor een goed gesprek met haar!’
‘Als je bent uitgebriest,’ zei Duco, ‘zal ik het waarom van mijn nalatigheid uitleggen.’ Hij ging naast Berbel op de bank zitten en vertelde over de ziekte en het overlijden van zijn oma. ‘Jullie zullen het misschien kinderachtig van me vinden, daar kan ik dan niets aan veranderen. Ik schaam me er niet voor dat ik nog steeds om haar rouw. Ze was voor mij een echte oma, we hielden gewoon veel van elkaar. Ik kan haar moeilijk missen en de afgelopen tijd kon ik me met niets anders bezighouden. Het spijt me, Berbel, maar het was overmacht, waarmee ik echter jou in het ongewisse moest laten. Ik kan je al wel verklappen dat ik onzegbaar blij ben met het feit dat juist jij mijn zusje bent!’
‘Lief van je. Ja, ik heb er erg mee in mijn maag gezeten,’ bekende Berbel, ‘maar nu begrijp ik dat jij je niet eens mag verontschuldigen. Een mens te moeten verliezen die je dierbaar was, lijkt me verschrikkelijk. Niet jij, maar ik heb me kinderachtig aangesteld. Sorry daarvoor.’
‘Het is allang goed,’ zei Duco, ‘ik ben blij dat Klaas me heeft gebeld. Nu kunnen we alles alsnog uitpraten. Toch?’
Berbel knikte. ‘Ja, gelukkig wel.’ Klaas zei: ‘Maar niet hier op mijn kamer, die hiernaast is er geschikter voor! Wat jullie elkaar te vertellen hebben, gaat mij niet aan.’ Hij grijnsde breed toen hij erachteraan grapte: ‘Ik trek de deur zo dadelijk achter me dicht, ’k ga de stad onveilig maken!’
Duco lachte erom, maar Berbel sneerde: ‘Ach, hoor nou eens wie dat zegt. Stoere vent!’
Toen ze kort hierna samen waren in haar kamer, vond Berbel: ‘Bijzonder aardig van Klaas om aan te voelen dat wij liever onder vier ogen met elkaar willen praten. Hij zet vaak een grote mond op, maar hij heeft een gevoelig hart.’
Duco bestudeerde haar gezicht. ‘Een hart dat jij door en door kent?’
Berbel schoot in de lach. ‘Nee, gekkie, het is niet wat jij denkt! Klaas en ik gaan als goede buren met elkaar om, verder is er tussen ons niets. Klaas heeft zijn vriendenkring, ik de mijne. En ook daar zit voor mij de ware niet tussen! Heb ik je hiermee uit de droom geholpen?’
‘Dat weet ik niet, ik kan het me moeilijk voorstellen dat zo’n mooi meisje als jij nog vrij is.’
‘Weer vrij is,’ corrigeerde Berbel, ‘ik heb een paar keer een kortstondige relatie met een jongen gehad, maar elke keer kwamen we erachter dat we niet bij elkaar vonden wat we zochten. Hoe zit het met jou en de liefde?’
‘Net als jij heb ik de ware nog niet mogen ontmoeten. Ik heb ook een relatie achter de rug, ’k heb haar vanavond op niet mis te verstane manier de deur gewezen.’ Hij had een korte bedenktijd nodig, daarna besloot hij Berbel over Annebeth te vertellen. Na die uiteenzetting zei hij: ‘Het is goed dat ze vanavond onverwacht voor mijn neus stond. Nu weet ik tenminste dat ik niet meer aan haar zal hoeven denken, laat staan dat ik haar nog lief kan hebben. Eind goed, al goed!’ Duco lachte bevrijd, Berbel was de ernst zelve. ‘Meisjes en jongens die hun partner met een ander bedriegen, zijn geen knip voor de neus waard. Dat het jou moest overkomen vind ik echt hartstikke zielig.’
‘Zo kijk je me nu ook aan, maar zo voel ik mezelf gelukkig niet!’ ‘Mijn ouders hebben mij uiteraard alles verteld over jouw voorgeschiedenis. Het is verschrikkelijk dat je eigen moeder je zo botweg in de steek heeft gelaten. Volgens mamma moet jij daar wonden van op je ziel aan over hebben gehouden. Eigenlijk zou jou iets dergelijks niet nog eens mogen overkomen, maar dat is dus wel gebeurd. Dat is wel degelijk zielig en dat bedoelde ik daarnet.’
‘Je bent een gevoelig meisje,’ stelde Duco glimlachend vast. Hij keek om zich heen en praatte verder. ‘Ik ben het nog niet vergeten dat ik in deze kamer zat te smullen van jouw overheerlijke salade. Toen zag ik in jou een prima gastvrouw, maar daar moet ik helaas op terugkomen. Er wordt mij helemaal niets aangeboden, terwijl een pilsje er toch heus wel in zou gaan!’ Duco lachte breed, Berbel toonde zich beschaamd. ‘Soms gedraag ik me onmogelijk! Vergeef me, maar het komt vanwege de situatie. Mijn broertje is bij me, logisch toch dat ik alleen maar oor en oog voor hem kan hebben!’ Ze stond op en even later stond er een fris biertje voor hem op tafel en nam Berbel een glaasje witte wijn. Ze zette verschillende schaaltjes met chips op tafel en zei: ‘Bedien jezelf, straks zet ik de frituurpan aan en bak ik iets heel lekkers voor je!’
‘Daar kan ik me nu al op verheugen, ik houd je aan de belofte!’ In één adem zei hij erachteraan: ‘Jij noemde me daarnet broertje, maar volgens mij ben ik ouder dan jij! Ik ben tweeëntwintig, en jij?’
Berbel zei dat zij achttien was. ‘Je bent dus inderdaad mijn grote broer! Wil je geloven, Duco, dat ik het nog nauwelijks kan bevatten dat wij broer en zus zijn? Jij wist het al toen je die keer van mijn salade zat te genieten, maar je verzweeg het voor mij. Waarom deed je dat, had je er een reden voor?’
‘Ja, natuurlijk! Toen jij die keer je voor- en achternaam noemde, de naam van het dorp en het beroep van je vader, vermoedde ik dat jij mijn halfzusje moest zijn. Maar pertinent zeker was ik er niet van, daarvoor moest ik eerst met je vader praten. Mijn biologische moeder had meer leugens op haar geweten, de naam Dave Heemstra zou er één van kunnen zijn. Begrijp je, Berbel, dat ik mijn mond niet voorbij mocht praten?’
Zij maakte een bevestigend hoofdknikje. ‘Ja, iets dergelijks had ik uit mezelf moeten bedenken. In plaats daarvan bedacht ik dat jij met mij niets te maken wilde hebben. Maar het is wel zo, Duco, dat mijn ouders zich ook afvragen waarom jij niets meer van je hebt laten horen. Daar heb ik inmiddels antwoord op gekregen, zij echter niet.’ Haar ogen glommen van voorpret toen ze Duco een voorstel deed. ‘Zal ik naar huis bellen en zeggen wie mij op het moment gezelschap houdt?’
‘Ga gerust je gang, ik heb er geen bezwaar tegen. Integendeel, het wordt de hoogste tijd dat ik iets van me laat horen.’
Even later juichte Berbel: ‘Hoi, mamma! Je raadt nooit wie er hier naast me zit!’
‘Ik houd niet van raden, vertel het me dus maar gewoon. Het zal de koningin niet zijn, neem ik aan.’
‘Duco is bij me! We hebben het oergezellig samen. Ik kom je even vertellen dat hij er niets aan kon doen dat hij niets van zich liet horen, maar dat vertelt hij zelf!’ Ze overhandigde het mobieltje aan Duco en nadat hij haar had begroet met: ‘Hai, Cilia!’ vertelde hij wederom over de dood van zijn oma waardoor hij even geen belangstelling had kunnen opbrengen voor andere zaken.
Cilia’s stem klonk meewarig toen ze erop reageerde: ‘Ach, jongen toch, wat spijt me dit voor je. Toen je die keer bij ons was, vertelde je ons over haar ziekte. En nu is ze er al niet meer. Begrijpelijk dat jij eventjes genoeg aan je hoofd had! Hoe is het, kun je het weer een beetje aan?’
‘Het leven gaat hoe dan ook gewoon door. Die wijsheid heb ik niet van mezelf, maar het is wel zo. Dat je het leven niet aan je voorbij mag laten gaan, dringt tot me door nu ik bij Berbel ben. Ik ben mijn oma verloren, maar ’k heb er een zusje bij gekregen.’
Daarop zei Cilia ontroerd: ‘Ja, jongen, het leven neemt en geeft. Het is het evenwicht waar God persoonlijk voor zorgt!’ Er lag hoop in haar stem toen ze verder praatte: ‘We hebben van de week met Berbel afgesproken dat zij zondag, morgen dus, naar huis zou komen. Ik vraag me nu af of jij haar niet kunt komen brengen? Dan hoeft zij niet met de bus te reizen en zien wij jou ook weer eens?’
Duco was blij met de geboden kans iets goed te kunnen maken en zei: ‘Graag zelfs! Nou dan, tot morgen. Dag, Cilia, groet Dave van me.’
Duco klapte het mobieltje dicht. Berbel keek bedenkelijk toen ze zei: ‘Het klinkt mij zo gek in de oren dat jij pappa en mamma met Dave en Cilia aanspreekt. Ik begrijp het waarom ervan wel, dat heeft pappa trouwens haarfijn uitgelegd, toch zal ik eraan moeten wennen.’
Duco trok met zijn schouders. ‘Het kan echt niet anders, het is voor mij dé oplossing. Was het voor jou overigens geen vreemde gewaarwording toen je te horen kreeg dat je vader een kind bleek te hebben bij een andere vrouw?’
‘In eerste instantie wel. Ik heb het voordien nooit geweten en ja, zoiets verwacht je niet van je eigen vader. Maar toen ik het hele, bizarre verhaal uit zijn mond hoorde, kon ik hem met geen mogelijkheid meer veroordelen. Hij was jong, het was voor mijn moeders tijd en bovendien hield pappa in die tijd eerlijk en oprecht van die vrouw. Het was van zijn kant bepaald geen avontuurtje, hij is er met oogkleppen voor ingetuind. Achteraf bezien ben ik er in ieder geval niet slechter van geworden. Ik heb de broer gekregen die ik me altijd heb gewenst. Ik vond je die allereerste keer meteen al aardig, nu ga ik geloof ik, al een beetje van je houden!’
‘Dat gevoel ken ik, zegt dat niet veel, Berbel?’ Duco verborg zijn emoties meesterlijk door er lachend op te laten volgen: ‘Morgen mag je met je grote broer mee, dan breng ik je naar je ouders! Maar dat had je al opgevangen uit het telefoontje dat ik met je moeder pleegde, hè?’
‘Ja.’
‘Klinkt niet erg enthousiast?’
‘Ja, nou hoor, dat komt omdat het allemaal nog zo vreemd is. Elke keer als jij het over pappa en mamma hebt, noem jij hen nadrukkelijk jouw ouders. Jij schijnt niet te willen beseffen dat wij morgen als een gezin, waar jij bij hoort, samen zullen zijn. Zo voel ik het, zo zullen pappa en mamma het ervaren. Enerzijds verheug ik me op morgen, anderzijds zal het niet zijn zoals het hoort te zijn. Of denk jij hier anders over?’
‘Dat mag je wel stellen!’ Hij keek haar indringend aan en ging verder: ‘Jouw vader, Berbel, kan voor mij niet meer zijn dan de man die mij heeft verwekt. Ik ben blij dat ik hem gevonden heb en ik hoop echt dat hij en ik op den duur dikke vrienden zullen worden. Hij zal echter geen vadertje over me kunnen spelen, want die eer komt een ander toe. Ik héb namelijk al een vader. De beste, de liefste die ik me wensen kan. Hem zal ik geen pijn kunnen noch willen doen!’
‘Ik stel me weer eens hopeloos aan,’ verzuchtte Berbel. ‘Pappa heeft het me allemaal uitgelegd. Hij zou het zelf niet anders willen en tegen beter weten in begin ik er nu tegen jou toch over te mekkeren. Vergeef me mijn lompheid?’
‘Bij dezen!’ Hij voegde er plagend aan toe: ‘Je bent nog maar een klein meisje, daar komt het door dat jij de gevoelens van mijn ouders uit het oog verliest! Het werd dan ook de hoogste tijd dat jij een grote broer kreeg die je zal leren inzien dat het geluk van een ander voorrang heeft op dat van jezelf!’
Berbel ving zijn gepraat niet op als een grapje maar als een waarschuwing, waarop ze reageerde: ‘Stel me binnenkort maar eens voor aan jouw ouders, Duco Panhuis! Dan kom je er vanzelf achter dat ik niet het domme wicht ben waar jij me kennelijk voor aanziet. Ik kan heus wel gezond nadenken, en ik zal nooit ofte nimmer over de gevoelens van mensen heen walsen die meer dan goed voor jou zijn geweest. Wat ik er daarnet allemaal uitkraamde kwam louter voort uit een wens. Die niet verwezenlijkt kan worden. Dat weet ik als geen ander. Jij en ik, we dragen niet dezelfde achternaam en daar is veel, zo niet alles, mee gezegd. Maar desondanks kan ik het niet helpen dat ik diep in mijn hart zou willen dat wij als broer en zus door het leven konden gaan. Of zit ik nu weer uit mijn nek te kletsen?’
‘Nee, lieve Berbel, zeker niet! Jij doet je niet anders voor dan je bent. Je hebt ermee bereikt dat ik je in één avond heb mogen leren kennen als iemand die ik nu al niet meer missen kan. Welkom in mijn leven, zusje van me, en bedankt dat het je is gelukt mijn verdriet om oma dragelijk te maken.’
‘Graag gedaan. Lieve broer.’
Ze waren er allebei zo vol van, dat ze niet aan iets simpels als een frituurpan dachten waaruit iets heel lekkers tevoorschijn zou worden getoverd.