43
Zijn mobieltje ging terwijl hij aan het ontbijten was.
Het was Eva Backman.
‘Waar zit je?’ wilde ze weten. ‘Ben je soms naar Stockholm gegaan?’
Hij aarzelde een tel. Toen gaf hij toe dat haar vermoeden klopte.
‘Goed’, zei Eva Backman. ‘Ja, misschien had je toch wel gelijk.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik heb Somberman vanmorgen gesproken. Ja, hij belde me. Hij had eerst geprobeerd om jou te pakken te krijgen, maar je nam niet op.’
Ineens drong het tot Gunnar Barbarotti door dat er ‘nieuw bericht’ op de display had gestaan toen hij opnam. ‘Stond zeker onder de douche’, zei hij.
‘Duidelijk. Oké. Hoe dan ook, een zekere Olle Rimborg heeft de politie hier in Kymlinge gebeld. Een … een uur geleden ongeveer.’
Hij keek hoe laat het was. Kwart voor tien.
‘Olle Rimborg?’
‘Ja. Je weet niet toevallig wie dat is?’
‘Geen idee’, zei Gunnar Barbarotti.
Eva Backman schraapte haar keel. ‘Hij is … onder andere … nachtportier in het Kymlinge Hotell. Hij had de politie eerder willen bellen. En dat heeft hij kennelijk ook gedaan, maar hij werd weggedrukt, dat is natuurlijk verschrikkelijk, maar daar hebben we het nog wel een keer over.’
‘Wat wilde hij?’ zei Gunnar Barbarotti. ‘Mijn ei is koud aan het worden.’
‘Gekookt?’
‘Ja, gekookt. Kom ter zake, mevrouw Backman.’
‘Je moet gekookte eieren nooit warm eten. Maar daar hebben we het ook nog wel een keer over. Deze Olle Rimborg werkte in elk geval de nacht waarin Henrik Grundt verdween. De nacht van 20 op 21 december …’
‘Ik weet welke nacht Henrik Grundt verdween.’
‘Mooi. Olle Rimborg zat die nacht in de receptie en hij beweert dat Jakob Willnius om drie uur terugkwam naar het hotel.’
‘Wat?’
‘Ik herhaal. Olle Rimborg, nachtportier van het Kymlinge Hotell, beweerde vanmorgen in een gesprek met inspecteur Gerald Sommerman dat Jakob Willnius, nadat hij vlak voor middernacht naar Stockholm was vertrokken, zo’n drie uur later terug is gekomen naar het hotel … die nacht.’
‘Wat zeg je in godsnaam?’
‘Inderdaad. Wat zeg ik in godsnaam? Of eerder: wat zegt Olle Rimborg?’
Gunnar Barbarotti zei vijf tellen lang niets.
‘Het hoeft niks te betekenen’, zei hij toen.
‘Daar ben ik me terdege van bewust’, repliceerde Eva Backman. ‘Maar als … als het wel iets betekent, wat betekent het dan? Dat was de vraag die ik stelde.’
‘Dank je, dat hoorde ik’, zei Gunnar Barbarotti. ‘En daarna … daarna zijn ze dus ’s morgens vroeg met zijn tweeën terug naar Stockholm gereden?’
‘Met zijn drieën. De inspecteur vergeet kleine Kelvin. Maar ze hebben het hotel rond kwart voor acht verlaten, dat klopt.’
Inspecteur Barbarotti keek naar zijn ei. Ik wou dat ik twintig centiliter minder rode wijn in mijn bloed had gehad, dacht hij. Wat levert dit eigenlijk op?
‘Wat levert dit eigenlijk op?’ vroeg hij. ‘Hoelang heb je erover na kunnen denken?’
‘Een kwartier’, zei Eva Backman. ‘Ruim een kwartier. Maar ik ben nog niet klaar met mijn analyse.’
‘Heeft hij nog meer gezegd, die Olle Rimborg?’
‘Niet veel meer, blijkbaar.’
‘Maar jij hebt hem niet gesproken?’
‘Nee. Alleen Somberman.’
‘Waarom belde hij trouwens? Gedroeg Jakob Willnius zich bijzonder die nacht of zo?’
Eva Backman dacht even na voor ze antwoord gaf.
‘Ik geloof het niet.’
‘Je gelóóft het niet?’
‘Nee. Maar alleen het feit al dat hij om twaalf uur vertrekt, om drie uur terugkomt en dan voor achten weer vertrekt … dezelfde nacht als waarin de zoon van zijn schoonzus verdwijnt … Ja, dat zou ik ook gemeld hebben. Zij het iets eerder. Het komt in elk geval op een goed moment, nu jij toch in Stockholm zit. Maar misschien heb je mijnheer de televisieproducent Willnius al gesproken?’
‘Alleen zijn vrouw’, gaf Gunnar Barbarotti toe.
‘O, ja? Maar dan moet je misschien ook even met hem gaan praten. Misschien zit er een kern van waarheid in wat zijn ex-vrouw zei.’
‘Ik ga hem vanmiddag confronteren’, zei Gunnar Barbarotti. ‘Reken maar. Heb je het telefoonnummer van die Rimborg?’
Dat kreeg hij en hij beëindigde het telefoongesprek.
Vreemd, dacht Gunnar Barbarotti en hij onthoofdde zijn halflauwe ei. Ik had al besloten dit te doen. Maar, nogmaals, wat betekent dit?
Wat?
Leif Grundt was verbolgen.
‘Hoe bedoel je dat je niet weet waar hij is?’ riep hij in de hoorn.
‘Hij zal wel in de trein zitten’, zei Berit Spaak. ‘Rustig maar. Of misschien ligt hij nog wel te slapen bij die vriend van hem. Het is nog maar tien uur.’
‘Kwart over’, zei Leif Grundt. ‘Hier in Sundsvall tenminste. Heb je het telefoonnummer van die vriend?’
‘Nee, helaas. Maar het was een collega uit de winkel. Hij heette Oskar, geloof ik.’
‘Hij heette Oskar, geloof ik! Ben je helemaal gek geworden, Berit? Je moet toch weten bij wie hij logeert. Ik probeer hem al een uur op zijn mobiel te bereiken …’
‘Misschien is de batterij leeg. Wat zit je nou moeilijk te doen, Leif? Als je je zo’n zorgen om hem maakt, kun je hem beter bij je in Sundsvall houden. Kristoffer is vijftien en hij vroeg of hij de laatste nacht bij een vriend in Uppsala mocht logeren. Dat is toch niet iets om je over op te winden?’
‘Hij heeft me er niks over verteld.’
‘O, nee? Tja, dat is dan jouw probleem. Niet het mijne.’
‘Je wordt bedankt. Snap je dan niet dat ik ongerust ben? Ik wil … ik wil eigenlijk alleen maar weten hoe laat hij vanmiddag aankomt, zodat ik hem van het station kan halen.’
‘Misschien zit hij al in de trein. Zoals ik al zei. Je weet toch ook wel hoe moeilijk het kan zijn om vanuit een trein te bellen? Hoe gaat het trouwens met Ebba?’
Leif Grundt liet weten dat het met Ebba ongeveer hetzelfde ging als voorheen en hing op. Daarna stond hij op van zijn bureaustoel, maar bleef even staan. Was dat wel zo? dacht hij. Ging het met Ebba wel ongeveer hetzelfde als voorheen?
Goede vraag. Weer een goede vraag.
Was er überhaupt iets hetzelfde als voorheen?
Het was in elk geval vanwege Ebba dat hij Berit had opgebeld om naar Kristoffer te vragen, en hij wist ook dat zijn irritatie voornamelijk op hemzelf gericht was, dat wist hij heel goed, precies zoals Berit zei.
Want om precies te zijn … om precies te zijn klopte het niet helemaal wat hij tegen zijn nicht had gezegd. Eigenlijk was het tegenovergestelde het geval. Hij was níét ongerust over Kristoffer geweest, dat was het probleem. Hij kon het niet meer volhouden om zich zorgen te maken. De plicht om het vol te houden begon van hem af te glijden als water van een minikalkoen. Helemaal vanzelf. Alles stortte in, leek het; ineens lukte het hem niet meer om zich staande te houden, zijn gedachten in normale banen te leiden, dingen voor elkaar te krijgen … Door te leven in deze ondraaglijke, schurende alledaagsheid … Niet met een vermiste zoon en een vrouw die op weg was naar haar eigen duisternis.
Maar toen, gisteravond, had deze duistere echtgenote gebeld om te zeggen dat ze zich zorgen maakte om Kristoffer en dat ze hem wilde spreken. Leif had laten weten dat hij een snuffelstage deed in Uppsala, waarop Ebba hem had gevraagd om ervoor te zorgen dat de jongen onmiddellijk thuiskwam. Hij had zich een tijd verdedigd en haar uiteindelijk half en half beloofd om … Ja, hij wist niet precies wat. Om Kristoffer te bellen en hem in elk geval even te spreken. Beetje kijken hoe het met hem ging.
Dat had hij gisteren de rest van de avond geprobeerd. Met regelmatige tussenpozen en zonder resultaat. Bovendien had hij zijn nicht, Berit, verschillende keren gebeld, zowel op haar vaste als haar mobiele nummer, maar daar had ook niemand opgenomen.
Dat kwam doordat ze samen met Ingegerd op een Amerikaans feestje bij de buren was, zo bleek vanmorgen. Ze waren pas om twaalf uur thuis.
Haar mobiele telefoon? Waarom zou ze haar mobieltje meenemen naar een feestje bij de buren? Ingegerd had de hele avond naast haar gezeten.
Leif had weinig nachtrust gehad. Hij bleef even in de werkkamer staan terwijl hij zichzelf in de spiegel bekeek en dit constateerde. Ik ben tweeënveertig, dacht hij bij zichzelf. Dat grauwe, pafferige type lijkt minstens tweeënvijftig.
Hij haalde zijn schouders op en belde Kristoffers mobiele nummer.
Er werd niet opgenomen.
Gunnar Barbarotti besloot de telefoon niet te gebruiken.
Tenminste, voor zover hij dat kon vermijden. Besloot ook geen contact op te nemen met zijn collega’s in de politieregio Stockholm. Die hadden vast hun handen vol aan hun eigen zaken, en om als knullige politieman uit de provincie bij zo’n zaak om assistentie vragen, was om begrijpelijke redenen niet erg aanlokkelijk.
Maar hij belde Backman om te vertellen wat hij van plan was.
Naar Gamla Enskede gaan. Musseronvägen zoeken, aanbellen bij nummer 5 en een antwoord verlangen op één of twee vragen. Meer niet.
Hopen dat hij thuis was. Het was per slot van rekening zaterdag.
‘Briljant plan’, zei Eva Backman. ‘Weet je zeker dat ze hem niet over jullie ontmoeting heeft verteld?’
‘Vrij zeker’, zei Gunnar Barbarotti. ‘Kun je ervoor zorgen dat je bereikbaar bent als ik goede raad nodig heb?’
Dat beloofde Backman. Ze had toch geen plannen, het was, nogmaals, per slot van rekening zaterdag. Er stonden minstens drie verschillende zaalbandywedstrijden op stapel, maar ze had besloten thuis te blijven. De vier mannen in het gezin stonden al te trappelen in de gang.
‘Mooi’, zei Gunnar Barbarotti. ‘Ik voel dat we dichtbij zijn.’
‘Wees voorzichtig’, zei Eva Backman.
Hij nam de metro naar Gamla Enskede. Stapte uit bij Skogskyrkogården, liep onder Nynäsvägen door en was even voor half één bij Musseronvägen 5. Bleef een moment lang op de stoep staan en bekeek de fraaie houten villa met het mansarde pannendak, terwijl hij de tikkende nervositeit die hij begon te voelen in toom probeerde te houden. Het weer was zachter geworden, de straten waren papperig, maar in de tuin lag nog steeds een dik pak sneeuw, zowel op de bomen als op de grond. Er was geen teken van leven in het huis, er stond geen auto op de oprit. Misschien waren ze boodschappen aan het doen? Eten, wijn en andere benodigdheden voor de avond. In Östermalmshallen of zo. Hij herinnerde zich dat hij de vorige keer dat hij in deze wijk was, getroffen werd door een zeker klassenbewustzijn. Maar ook dat hij vond dat Kristina Hermansson hier evenmin thuishoorde.
Hij liep door het hek, de drie traptreden op naar de voordeur en belde aan.
Wachtte een halve minuut en belde opnieuw aan.
Geen reactie. Ik ben niet goed wijs, dacht Gunnar Barbarotti. Natuurlijk zijn ze niet thuis. Iedereen weet dat iedereen op zaterdag om half één boodschappen doet.
Hij liep weer naar de straat. Plan B, besloot hij. Een kleine lunch, dan een nieuwe poging.
En als plan B ook niet zou werken, had hij altijd plan C nog om zich toe te wenden. De telefoon. Ondanks alles. Hij had hun vaste nummer en het werknummer van Jakob Willnius. Hij had zijn mobiele nummer en het mobiele nummer van zijn vrouw.
Maar, nogmaals, dat was plan C. Het had een onmiskenbaar voordeel als hij Jakob Willnius persoonlijk kon confronteren. Dat was het basisidee. Vragen stellen en zijn reactie peilen. Zonder hem de kans te geven zich voor te bereiden.
Ja, dat was een onweerlegbaar feit. De telefoon had voordelen maar ook nadelen, dacht Gunnar Barbarotti. Je kon degene met wie je praatte niet zien. Althans, dat was vooralsnog niet gebruikelijk, iets waar je natuurlijk blij mee moest zijn. De meeste gesprekken die je voerde waren hopelijk niet van dezelfde aard als het gesprek dat hij met Jakob Willnius verwachtte te voeren. Verwachtte en hoopte. Hij knikte vastberaden in zichzelf en begon terug te lopen naar het pleintje bij Nynäsvägen, waar zich volgens de gangbare normen en gangbare stadsplanning een klein buurtrestaurant moest bevinden.
Het heette Röda Lyktan en hij bracht er samen met een aardappelen-vlees-uienschotel, versgekookte rode bieten en een maltbiertje een klein uurtje door. Koffie en een klef amandelkoekje. Eva Backman belde een keer om te vragen hoe het ging, hij antwoordde dat het slechts een kwestie van tijd was.
Het was vijf voor twee toen hij voor de tweede keer bij Musseronvägen 5 aanbelde, en bij de derde poging was het al half vier. Inmiddels had de schemering ingezet, met een diagonaal striemende regen in haar kielzog.
Waar ben ik in vredesnaam mee bezig? dacht inspecteur Gunnar Barbarotti terwijl hij terneergeslagen terugliep naar het metrostation. Waarom heb ik niet op zijn minst een paraplu bij me?
Vijfenveertig minuten later was hij weer in zijn kamer in Hotell Terminus en ving aan met plan C.
‘O, jee’, zei Eva Backman. ‘Is het zo erg?’
Het was half acht ’s avonds. Gunnar Barbarotti zat weggezakt in de enige fauteuil in de hotelkamer en staarde somber naar zijn broek. Er zaten twee duidelijke rodebietenvlekken op, een op elke pijp. Het enige resultaat van een hele dag werk, kon je wel stellen.
‘Ja’, zei hij. ‘Zo erg is het.’
‘Je klinkt moe.’
‘Dat komt misschien doordat ik dat ben.’
‘Shit happens. Ze zijn vast aan het zeilen of zo.’
‘In december? Ben je niet goed snik?’
‘Ik probeer een collega op te beuren en ik krijg alleen maar stank voor dank. Zodra hij opduikt moeten we met die kerel aan de slag. Niemand is verplicht om de telefoon op te nemen … of om thuis te zijn.’
‘Dank je, dat weet ik’, zei Gunnar Barbarotti. ‘Ik zeg alleen maar dat ik er flink van baal. En de meeste mensen nemen hun mobieltje wel op. De mensen die ik bel tenminste.’
‘Heb je iets ingesproken?’
‘Natuurlijk niet. Ik wil hem geen voorsprong geven.’
‘Het klinkt alsof je er vrij zeker van bent dat hij erbij betrokken is.’
‘Is dat zo?’
‘Ja. Echt.’
‘O, ja? Nee, ik weet helemaal niet zeker of hij erbij betrokken is, maar ik weet wel zeker dat ik hem verdomd graag wil spreken. Maar goed, er is bijna een heel jaar voorbijgegaan, dus er is misschien ook niet overdreven veel haast bij.’
‘Dat is nou precies wat ik je probeer duidelijk te maken’, zei Eva Backman. ‘Ontspan een beetje. Ga een biertje pakken, bel Maria of ga iets anders doen.’
‘Marianne.’
‘Hè?’
‘Marianne. Ze heet Marianne.’
‘Oké. Bel haar en praat over de liefde, en laat die louche producent even barsten. Hij is je aandacht niet waard. Als je maandag terug bent, gaan we ermee verder.’
Gunnar Barbarotti zuchtte. ‘Je bent een troost voor de ziel, dat moet gezegd, mevrouw Backman.’
‘Dat zegt mijn man ook altijd’, zei Eva Backman. ‘Als hij een helder moment heeft. Kus. En hou je taai.’
Ik heb de puf niet om naar buiten te gaan, dacht hij bij zichzelf toen Eva Backmans stem verdwenen was. Niet met dit rotweer. Hij probeerde door het raam naar buiten te kijken, maar er was weinig te zien. Het regende nog steeds. De wind voerde de neerslag in stortbuien naar het raam, het leek wel een aquarium in een storm. Het station stond vermoedelijk nog overeind. Het stadhuis ook. Niet dat het hem iets kon schelen. De neerslachtigheid had zich in hem genesteld als oud maagzuur. Wat heb ik mezelf eigenlijk zitten wijsmaken? dacht hij. Wat heb ik hier te zoeken?
Wel een verdomde mazzel dat hij geen assistentie van de Stockholmse politie had gevraagd. Dat was in elk geval iets, ze zouden zich kapotgelachen hebben.
Hij besloot naar zijn innerlijke stemmen en de weergoden te luisteren en in zijn hotelkamer te blijven. Bladerde het infofoldertje door dat op het minuscule bureautje lag, belde de receptie en vroeg of ze een caesar salad en een donker biertje naar zijn kamer konden brengen.
Hij had het nieuws en tweederde van een oude Amerikaanse gangsterfilm gezien, toen de telefoon ging.
Marianne? dacht hij hoopvol en hij zette het geluid van de televisie uit.
Maar het was Marianne niet. Het was Leif Grundt uit Sundsvall.