15
Kristoffer lag weer op zijn bed in de lka.
Het was half twaalf, ze waren een uur te laat.
‘Ga maar even in je kamer wachten, Kristoffer’, had mama Ebba hem opgedragen. ‘Ik kom zo bij je, maar eerst moeten de volwassenen dit bespreken.’
Met ‘dit’ werd Henrik bedoeld. Na allerlei onduidelijkheden, vragen en getuigenverklaringen – van alle aanwezigen in het huis van de Hermanssons in Allvädersgatan in Kymlinge: mama Ebba, papa Leif, oma Rosemarie, opa Karl-Erik en Kristoffer zelf – was het langzamerhand duidelijk geworden dat Henrik er echt niet was. Niemand leek hem die ochtend gezien te hebben; allemaal hadden ze het idee dat iemand anders met hem ontbeten had, dat iemand anders had gezegd dat hij of zij hem op de trap had gezien, hem in de badkamer had gehoord of hem had gesproken – maar nadat alle informatie onder Ebba’s competente leiding systematisch was doorgenomen, bleken al deze aannames onjuist te zijn.
Niemand had Henrik die ochtend gezien, zo zat het en niet anders.
Kristoffer had vrijwel meteen een vermoeden gehad, en hij had genoeg tijd om te besluiten welke lijn hij zou volgen. Echt moeilijk was het niet.
‘Nee, mama, ik heb hem niet gezien, ik ook niet. Hij was al op toen ik wakker werd.’
Hij had eigenlijk niet eens hoeven liegen. Henrik was inderdaad al op toen hij wakker werd. Kristoffer had hem de hele ochtend niet gezien.
Dat hij daarnaast een klein beetje informatie achterhield, waar niemand uitdrukkelijk naar had gevraagd, nee, dat kon je hem niet kwalijk nemen. Nog niet in elk geval.
Maar over tien, vijftien minuten zouden de posities waarschijnlijk veranderen. De situatie zou worden aangescherpt. Mama zou boven komen en hem iets indringender ondervragen. Op deze vuurproef was hij zich nu aan het voorbereiden.
Kun jij verklaren waar Henrik gebleven is? zou ze bijvoorbeeld willen weten, en hierover zou hij ijskoud moeten liegen. Een grens overschrijden. Precies de grens waar ze het zondag over hadden gehad toen hijzelf op het strafbankje zat.
Maar eigenlijk kon het hem niets schelen. In elk geval niet veel, dat besefte hij toen hij de situatie wat grondiger overdacht. Dat hij Henrik beschermde – de nieuwe, promiscue Henrik – sprak voor zich. Dat was de afspraak die ze hadden gemaakt. Deze keer was het Henrik die in de penarie zat, niet Kristoffer, en het was moeilijk om over dit simpele maar ongebruikelijke feit niet een zekere voldoening te voelen.
En natuurlijk zou alleen Henrik op zijn falie krijgen; zodra hij weer opdook. Het zou nooit naar buiten komen dat zijn broertje informatie had achtergehouden. Kristoffer zou vrijuit gaan; hij liep geen enkel risico door tegen zijn moeder te liegen. Integendeel, het was zijn plicht om zich aan de afspraak te houden die hij en Henrik hadden gemaakt.
Brothers in arms.
Maar natuurlijk was het zeldzaam klunzig van hem, dat kon hij niet laten te denken. En hij bleef zich erover verbazen. Blijkbaar was Henrik midden in de nacht naar zijn geheime ontmoeting gegaan, en toen … ja, over wat hij precies had gedaan, wilde Kristoffer liever niet nadenken … maar toen, toen al dat onnoembare achter de rug was, waren hij en die ander, wie dat ook was, natuurlijk gaan pitten – en nu hadden ze zich verslapen! Wat ongelooflijk knullig, dacht Kristoffer. En wat zou hij wel niet voor smoes hebben als hij thuiskwam?
Zijn mobieltje had hij kennelijk uitgezet. Ze hadden hem het afgelopen uur zeker vijf tot tien keer gebeld, maar ze waren niet verder gekomen dan zijn voicemail. Het was niks voor Henrik om zijn mobieltje niet aan te hebben, echt niks voor hem. Het was Kristoffer niet helemaal duidelijk wat de volwassenen eigenlijk dachten; papa Leif had het idee geopperd dat Henrik aan het langlaufen was, een theorie die eerst werd veranderd in een rondje hardlopen, aangezien er in het huis geen fatsoenlijke skiuitrusting was – en vervolgens helemaal naar de schroothoop werd verwezen gezien de sneeuwval. Tot nu toe leek niemand nog erg ongerust, maar misschien borrelde er iets onderhuids. Kristoffer merkte dat hij de situatie wat dat aanging niet helemaal kon inschatten. Maar het feit dat hij naar de lka was gestuurd zodat ze het in alle rust konden bespreken, wees er natuurlijk op dat ze het serieus namen. Bovendien was het best vreemd dat er nu twee mensen misten, en niet eentje. Al had Kristoffer de volwassenen niet over een dergelijk verband horen praten. Maar dat zou misschien nog komen, ze wisten immers niet wat hij wist.
Stomme sukkel van een broer, mopperde Kristoffer in zichzelf, en hij besefte tegelijkertijd dat hij nog nooit zo neerbuigend over Henrik had gedacht. Maar dat hij voor zijn broer ijskoud tegen zijn moeder moest liegen! Dat had hij zich een paar dagen geleden niet kunnen voorstellen.
Maar hij zou het doen zonder een krimp te geven, tot op de laatste zweetdruppel, niemand zou ook maar iets vermoeden. Zoals gezegd. Toch bleef hij zich afvragen wat Henrik van plan was geweest – en nadat hij een tijdje had liggen nadenken in al het groen, begon hij een onaangenaam gevoel in zijn middenrif te krijgen.
Een beetje beangstigend en een beetje – ja, terneergeslagen eigenlijk. Wat is er gaande, Henrik, broer van me? dacht Kristoffer.
Hij staarde naar het behang, maar daar stond, zoals verwacht, geen antwoord geschreven.
‘Kristoffer, we moeten dit uitzoeken, dat ben je toch wel met me eens?’
‘Ja’, zei Kristoffer.
‘Henrik is hier niet en we weten niet waar hij is.’
Kristoffer probeerde tegelijkertijd te knikken en met zijn hoofd te schudden, om zo welwillend mogelijk over te komen.
‘Het lijkt erop dat hij vanmorgen heel vroeg is vertrokken, of …?’
Kristoffer vulde de ontbrekende woorden niet aan.
‘… midden in de nacht’, zei Ebba.
‘Ik weet het niet’, zei Kristoffer. ‘Ik heb niets gemerkt, vannacht niet en vanmorgen ook niet. Ik moet heel diep geslapen hebben, ben ik bang.’
Mama Ebba probeerde hem met haar staalblauwe ogen te doorboren, maar hij kon haar blik vrij makkelijk verdragen, vond hij zelf. Deze keer zat hij niet in het beklaagdenbankje en dat maakte het allemaal een stuk eenvoudiger. Beduidend eenvoudiger.
‘Heeft hij je iets verteld?’
‘Wat?’
‘Weet ik niet, Kristoffer. Dat hij van plan was om een paar uur weg te blijven, bijvoorbeeld.’
‘Nee’, zei Kristoffer. ‘Daar heeft hij niks over gezegd.’
‘Zeker weten?’
‘Jazeker.’
‘Maar ik moet zeggen dat je …’
‘Ja?’
‘Je lijkt niet erg verbaasd te zijn dat hij er niet is.’
‘Hè?’
‘Je lijkt helemaal niet verbaasd, en dat vind ik een beetje vreemd … Ik probeer te begrijpen wat dat betekent.’
Dat was een overdreven insinuerende aanval, die hij op de enige mogelijke manier pareerde. ‘Niet verbaasd? Ik snap niet wat je daarmee bedoelt. Ik heb geen idee waar Henrik is gebleven en ik ben net zo verbaasd als iedereen.’
Ze aarzelde heel even, toen bond ze in. ‘Oké, Kristoffer. Ik geloof je. Maar denk eens goed na, heeft hij echt niets gezegd … of een hint gegeven … wat duidelijk zou kunnen maken waar hij uithangt? Jullie moeten heel wat afgepraat hebben.’
Kristoffer beet op zijn onderlip en deed een tijdje alsof hij diep nadacht. ‘Nee’, zei hij toen. ‘Nee, mama, ik kan niet bedenken wat het zou kunnen zijn.’
‘Vond je dat Henrik de afgelopen dagen zichzelf was? Ik bedoel, jullie hebben elkaar het afgelopen najaar bijna niet gezien. Had je niet het gevoel dat … ja, dat hij veranderd was, op de een of andere manier?’
Bingo, mama, dacht Kristoffer. Je moest eens weten hoezeer je lievelingetje veranderd is, dan zou je het spontaan in je broek doen en een hartverzakking krijgen. En ooit, dacht hij verder, ooit wil ik zulke dingen kunnen zeggen in plaats van alleen maar denken.
‘Nou nee …’ zei hij. ‘Ik geloof het niet. Maar hij zal zo wel terugkomen en het allemaal uitleggen. Misschien dacht hij wel dat we tussen de middag weg zouden gaan of zo … misschien is hij kerstcadeaus aan het kopen?’
Ebba leek deze suggestie serieus te overwegen, waarna ze hem opnieuw taxeerde met haar metaalbad. Maar hij week geen duimbreed.
‘Waar hebben jullie het gisteravond over gehad?’
Daar hebt u niks mee te maken, mevrouw de aanklager, formuleerde hij inwendig. ‘Niks bijzonders’, kwam er uit zijn mond. ‘Hij vertelde wat over Uppsala en zo.’
‘O ja? Wat vertelde hij over Uppsala?’
‘Dat het leuk is om daar te studeren. Maar een beetje zwaar.’
‘Heeft hij over Jenny verteld?’
Kristoffer dacht na.
‘Hij noemde haar. Maar alleen in het voorafgaan.’
‘Voorbijgaan?’
‘Huh?’
‘Voorbijgaan. Je zei voorafgaan.’
‘Sorry.’
‘Ja, ja, maakt niet uit. Verder nog iets?’
‘Waar we het over gehad hebben?’
‘Ja.’
‘We hebben het een beetje over oom Robert gehad.’
‘Is dat zo? En waar kwamen jullie op uit?’
‘Niks eigenlijk’, zei Kristoffer. ‘Alleen dat we hem een beetje raar vinden.’
‘Je meent het’, mompelde Ebba. ‘Ja, op dit moment ben ik eigenlijk niet zo geïnteresseerd in jullie mening over mijn broer. Maar als je nog iets te binnen schiet over Henrik, dan willen we niet – papa en ik … en opa en oma … dat je het voor je houdt.’
‘Waarom zou ik het voor me houden?’ vroeg Kristoffer op een verontwaardigde toon die bijna echt aanvoelde. ‘Ik wil hier ook weg. Als ik iets zou weten, zou ik dat toch meteen verteld hebben.’
Hij hield een laatste, korte pauze.
‘Goed, Kristoffer’, zei ze toen. ‘Ik vertrouw je.’
Waarop ze de kamer verliet.
Henrik, sukkel, dacht Kristoffer toen ze de deur dicht had gedaan. Waar ben je, verdomme?
Hij keek op zijn horloge. Het was één minuut voor twaalf.
Om twee uur was het weer gaan sneeuwen en in het huis van de Hermanssons hadden ze geluncht. Isterbandworst met aardappels in bechamelsaus; normaal gesproken een van Karl-Eriks absolute lievelingsgerechten, maar vandaag was het volkomen misplaatst. Niemand had met veel smaak gegeten en de gespannen stilte die boven de eettafel had gehangen ging mee met de koffie en de koekjes in de woonkamer. Kristoffer dronk geen koffie, maar wel kerstgazeuse, en terwijl hij dat deed, probeerde hij stiekem de woordloze gelaatsuitdrukkingen van de volwassenen te bestuderen: zijn moeder en vader, zijn oma en opa. Hij vroeg zich af wat er zich in hun hoofd afspeelde. Heel wat, vermoedelijk. Irritatie, ongerustheid. Bange vermoedens, frustratie, you name it. Alle vragen die gesteld konden worden, waren gesteld, en niemand leek zin te hebben om ze te herhalen. Alle denkbare gissingen waren gegist en alle speculaties gespeculeerd. De auto was gepakt en stond op de oprit, klaar om te vertrekken, er ontbrak slechts één kleinigheidje, en dat was een passagier.
Wat niemand nog onder woorden had gebracht, dacht Kristoffer, was de angst. De echt donkere vermoedens waren nog niet aan de oppervlakte gekomen, en hij merkte dat de voorsprong die hij op de anderen had snel kleiner begon te worden. Hij wist weliswaar wat hij wist; Henrik was ’s nachts op een gegeven moment naar een geheime ontmoeting gegaan – mogelijk naar een onbekende geliefde met de naam Jens (al werd Kristoffer daar in toenemende mate minder zeker van) – maar waarom hij de volgende ochtend niet terug was gekomen, ja, dat was een vraag die met de minuut groter en onbegrijpelijker werd.
Henrik was verdwenen. Robert was verdwenen. Allemachtig, ik heb niet vaak zulke rare dingen meegemaakt, dacht Kristoffer Grundt.
‘Het is vijf over twee’, zei Rosemarie Wunderlich Hermansson, alsof deze informatie ergens duidelijkheid over zou kunnen geven. Maar het enige wat ze ermee bereikte, was dat een ader in Karl-Eriks slaap zich krulde als een worm. Dat was die dag vaker gebeurd, Kristoffer had erop gelet en wist dat opa dan ergens boos of geïrriteerd over was. Er was ook iets raars met zijn ene ooglid, het hing over zijn oog, waardoor het eruitzag alsof hij een beetje aangeschoten was, vond Kristoffer. Maar hij wist vrijwel zeker dat dat niet het geval was.
Papa Leifs oogleden hingen allebei naar beneden, en Kristoffer had het idee dat hij in slaap dreigde te vallen. Hij was het laatste half uur ook ongebruikelijk stil; je kon aan hem zien dat hij nooit van zijn leven met een overtuigende theorie zou komen over waar zijn geweldige – tot nu toe bijna onfeilbare – zoon was gebleven.
Mama Ebba zag er gespannen uit, alsof ze zich voor een operatie aan het concentreren was die gecompliceerder was dan wenselijk. Of bezig was het nieuwe en paradoxale vraagstuk over Henrik in haar hoofd op te lossen en geen zicht had op de oplossing, terwijl ze die normaal gesproken allang gevonden zou hebben.
Kristoffer zuchtte en nam nog een koekje hoewel hij eigenlijk al propvol zat. De aardappels in bechamelsaus lagen als een langzaam zwellende lijmlaag op zijn maag en hij overwoog zichzelf de trap op te hijsen om in afwachting van de terugkeer van zijn verloren broer een dutje te gaan doen in de lka. Maar misschien was het beter om op zijn plek te blijven en à … hoe heette dat ook alweer? … jour … te blijven van wat er gebeurde. Of niet gebeurde.
Wat er wel gebeurde, precies op dat moment, was dat opa Karl-Erik vermoeid opstond uit zijn fauteuil en naar het raam liep. Hij stak zijn handen in zijn broekzakken en wiebelde een paar keer op en neer van zijn tenen naar zijn hielen. Schraapte luid zijn keel, nog steeds met zijn rug naar de anderen. ‘Luister!’ hief hij aan. ‘Rosemarie en ik moeten om vier uur bij de bank zijn, dus dan moeten we maar zien of jullie dan al weg zijn of niet.’
‘Het lijkt me logisch dat ze …’ begon Rosemarie, maar haar gedachte veranderde halverwege van richting en kreeg een nieuwe inhoud. ‘Wat wil je daarmee zeggen, Karl-Erik? We kunnen nu toch niet naar de bank gaan, nu …’
‘Nu wat?’ wilde Karl-Erik weten en hij draaide zich om. ‘We hebben een afspraak. Lundgren verwacht ons en de familie Singlöv is helemaal uit Rimminge gekomen.’
‘Dat is hooguit dertig kilometer’, zei Rosemarie. ‘Misschien zijn ze al weer op weg naar huis. Je snapt toch wel dat we Ebba en Leif niet in de steek kunnen laten nu … en Kristoffer … nee, we blijven hier, bel die afspraak maar af.’
‘Nee, potdomme …’ begon Karl-Erik en een tot dan toe onbekende ader in zijn andere slaap zwol op, maar voor hij zijn gedachtegang kon voortzetten, onderbrak Ebba hem.
‘Alsjeblieft, papa, niet nu’, zei ze. ‘En mama, je hoeft voor ons echt niks uit te stellen. Het is toch belachelijk. Wat heeft het voor zin om hier met vijf mensen te wachten? Drie is meer dan genoeg … bovendien, nee, ik weet niet … ik weet niet wat ik wou zeggen …’
Toen begon Ebba te huilen.
Eerst had Kristoffer niet door dat dat het geval was. Misschien kwam het doordat hij zijn moeder nooit eerder had zien huilen. Hij kon het zich in elk geval niet herinneren. Maar het was ook een vreemde manier van huilen; het deed denken aan een soort machine die niet wilde starten, ja, aan een kleine motor; haar schouders bewogen op en neer en met kleine, hijgende pufjes zoog en blies ze lucht in en uit haar mond. Haar hoofd wiebelde tegelijk met de pufjes op en neer, maar niet tegelijk met haar schouders, ja, het was alsof het niet klopte, vond Kristoffer, een motor die haperde en sputterde en haperde en waarvan de cilinders – hoeveel het er waren mocht Joost weten – niet harmonisch genoeg wisten samen te werken om de boel op gang te krijgen.
Alsof ze nog nooit eerder had gehuild en ze niet goed wist hoe je dat moest doen.
De anderen hadden waarschijnlijk ook niet door wat er gaande was, want het duurde even voor oma Rosemarie haar dochter wat onbeholpen troostend over haar rug en armen begon te strijken. Leif schoot een moment later te hulp en aaide haar over haar hoofd, terwijl Karl-Erik bleef staan waar hij stond en op een mannetjesboxer leek die met zijn poot tussen een liftdeur was blijven steken.
Althans, dat vond Kristoffer, die ook niet op het idee kwam om zijn huilende moeder op wat voor manier dan ook te helpen. Ze mocht dan wel zijn moeder zijn, maar hij was ervan overtuigd dat daar meer vaardigheid voor nodig was dan hij kon bieden. Maar het gaf hem een onbehaaglijk gevoel om haar ineens zo hulpeloos te zien, en toen hij een blik op zijn opa wierp, zag hij in zijn ogen dezelfde verwarde frustratie als die in hemzelf rondtuimelde.
Godver, dacht Kristoffer terwijl hij zijn tanden op elkaar klemde om niet ook in janken uit te barsten. Mama huilt, nu is het menens. Kom nou terug, man, stomme Henrik. Nu is het niet leuk meer.
Niet lang daarna was het huilen opgehouden en hadden ze een afspraak gemaakt. Rosemarie en Karl-Erik zouden naar Krijtstreep-Lundgren van de bank gaan, zoals afgesproken. Het ondertekenen van de papieren zou op zijn hoogst een uur in beslag nemen, en als de situatie onveranderd was als ze weer terug waren in Allvädersgatan, zouden ze onmiddellijk de politie inlichten.
Zo moesten ze het maar doen. Er was geen enkele reden om te overhaasten.
Kristoffer kreeg niet de kans zijn mening te geven over dit plan van aanpak, maar toen hij weer in zijn bed in de lka lag, stelde hij somber vast dat hij, ook al had hij de kans gekregen, er toch niets tegen in had kunnen brengen.
Het bleef sneeuwen en de uren gingen voorbij. Rosemarie en Karl-Erik Hermansson gingen naar de bank, regelden hun zaken en kwamen weer terug. Op dat moment had Kristoffer ongeveer drie kwartier geslapen en ongeveer twee keer zo lang lijdzaam op zijn kamer gelegen; op het moment dat zijn opa en oma de voordeur binnenstapten kwam hij beneden. Hoe mama Ebba en papa Leif de middaguren hadden verdreven, wist hij niet, maar een minuut later waren zij ook in de keuken.
Oma keek Ebba aan, Ebba schudde haar hoofd. Haar ogen waren roodomrand, Kristoffer begreep dat ze nog meer had gehuild en hij voelde een hulpeloosheid die hij niet kende. Een soort bevroren paniek, ja, dat was het ongeveer inderdaad.
Na een heel korte samenvatting was het aan Karl-Erik om de afgesproken opdracht uit te voeren.
Terwijl hij met de hoorn in de hand stond te wachten tot er opgenomen werd, sloeg de pendule in de eetkamer tweemaal om aan te geven dat het half zeven was. Het was woensdag 21 december en Robert Hermansson en Henrik Grundt waren meer verdwenen dan ooit.