16

Inspecteur Gunnar Barbarotti had net zo goed Giuseppe Larsson kunnen heten.

Toen hij op 21 februari 1960 ter wereld kwam, waren zijn vader, Giuseppe Barbarotti, en zijn moeder, Maria Larsson, het over één ding eens. Dat ze niets meer met elkaar te maken wilden hebben.

Over al het andere waren ze het oneens. Over de naam van hun pasgeboren zoon (3.880 gram, 54 centimeter), bijvoorbeeld. Giuseppe vond dat die Italiaans moest klinken, Zweeds was een boerenpummeltaal, en als je de jongen een goede start wilde geven, moest hij een naam krijgen waarmee je voor de dag kon komen.

Moeder Maria wilde niets weten van zulke emotionele, Zuid-Europese flauwekul. De jongen moest een gezonde, oer-Scandinavische naam krijgen; een macaroni- en tangonaam zou hem op school meteen kansarm en een pispaaltje maken. Giuseppe kon zijn snor in het vet zetten en naar warmere contreien vertrekken, hij had zich niet te bemoeien met de naam van de jongen.

Daarop had Giuseppe meegedeeld dat dit zo belangrijk was dat als Maria zou blijven dwarsliggen, hij serieus zou overwegen om met haar te trouwen om op die manier zijn rechtmatige zeggenschap over de naam van zijn eerstgeboren zoon te krijgen. Én over andere dingen.

Uiteindelijk werd het een compromis, op wijs advies van Maria’s oudere zus, Inger, die in haar eentje een worstenkraampje in Katrineholm dreef. Zo vreselijk was de Italiaanse taal nou ook weer niet, vond ze, en als je dingen met elkaar combineerde, werd het resultaat vaak beter dan als je je blind staarde op het ene of het andere. Worst op een broodje was welbeschouwd toch lekkerder dan worst met worst. Of brood met brood.

Dus het werd ‘Gunnar’, naar wijlen hun zeer gemiste oudere broer, en ‘Barbarotti’, naar de vader van het kind – die terwijl zijn moeder nog in de kraamkliniek lag druk bezig was zijn spullen te pakken om terug te gaan naar Bologna. Beide partners zeiden in elk geval voor de helft tevreden te zijn met de voorgestelde oplossing en allebei vonden ze Giuseppe Larsson echt nergens naar klinken.

Wat er, om precies te zijn, op neerkwam dat ze het eigenlijk over twee dingen eens waren.

Toen Gunnar Barbarotti door zijn vrouw verlaten werd – vier jaar geleden, op eenenveertigjarige leeftijd – heeft hij een deal met God gesloten.

Het ging om het bestaan van de laatstgenoemde. Van zijn eigen bestaan was Gunnar Barbarotti zich maar al te pijnlijk bewust. Hij was vijftien jaar getrouwd geweest met Helena; ze hadden drie kinderen, en om plotseling – van de ene op de andere dag in feite – te ontdekken dat je bij de Gekwetsten hoorde, maakte dat hij aan alles twijfelde. Gods aanwezigheid of afwezigheid stond weliswaar niet bovenaan zijn agenda – eerder vragen over de algehele zin van het voortploeteren, over wat hij verkeerd had gedaan, over waarom ze niet eerder iets had gezegd, over waarmee hij in vredesnaam zijn avonden moest vullen als hij niet kon overwerken en of het misschien niet beter was om meteen maar een heel andere baan te gaan zoeken. Maar een maand na de genadeklap, toen hij al in zijn naargeestige driekamerflat in Baldergatan in Kymlinge was getrokken, verscheen God in één van een reeks slapeloze nachten.

Misschien had Gunnar hem wel zelf opgeroepen. Hem uit zijn gekwelde ziel tevoorschijn geprojecteerd om hem ter verantwoording te roepen; hoe het ook zij, ze hadden een langdurig en vruchtbaar gesprek gehad, dat was uitgemond in de voornoemde deal.

Er bestonden veel erbarmelijk slechte godsbewijzen, daar waren Gunnar Barbarotti en Onze-Lieve-Heer het over eens. Dan weer werd de ene, dan weer de andere efemere situatie of theologische spitsvondigheid als voorwendsel gebruikt om het zogeheten fundamentele probleem op te lossen. Anselmus van Canterbury. Descartes. Thomas van Aquino. Waar Gunnar opuit was – en waar God alle begrip voor zei te hebben – was iets robuusters. Een eenvoudige en rationele methode, die eens en voor altijd uitsluitsel over de kwestie zou bieden. Dat mocht best wat tijd kosten, vond God; natuurlijk, maar niet al te veel, vond Gunnar, die rekening te houden had met zijn beperkte levensduur; hij wilde graag weten hoe het zat terwijl hij nog met zijn reis op aarde bezig was – en God had geluisterd en was zonder nodeloos geredetwist akkoord gegaan met deze voorwaarde.

Uiteindelijk – het was inmiddels bijna vijf uur ’s morgens en een door de duivel op pad gestuurde sneeuwschuiver schraapte zo hard over het asfalt onder Gunnar Barbarotti’s slaapkamerraam dat de vonken ervan afspatten – waren ze het eens geworden over het volgende bewijsmodel:

Als God echt bestond, zou een van zijn belangrijkste taken het luisteren naar de gebeden van de arme stumpers op aarde moeten zijn – en deze naar goeddunken verhoren. Hij had uiteraard het volste recht ongepaste en egoïstische wensen onmiddellijk uit te sorteren. Gunnar Barbarotti kon zich op zijn beurt niet herinneren dat hij ook maar één keer in zijn leven verhoord was. ‘Echt waar?’ had God gepareerd. En hoeveel zuivere en oprechte gebeden heb je me dan gezonden, agnostisch stuk vreten? Daar had Barbarotti tot zijn schaamte weinig zicht op, maar erg veel konden het er natuurlijk niet zijn – maar gedane zaken nemen geen keer, vanaf nu was hij bereid het allemaal een eerlijke kans te geven.

‘Allright’, zei God. ‘We have a deal’, zei Gunnar – alsof de marginale Zweedse taal niet toereikend was om een overeenkomst van dit kaliber uit te drukken of te behelzen.

De uiterlijke tijdspanne werd op tien jaar gesteld. Gedurende deze periode zou Gunnar Barbarotti het vermeende bestaan van Onze-Lieve-Heer testen door hem gebeden te zenden met een frequentie die als betamelijk en gerechtvaardigd beschouwd kon worden, en vervolgens – in een voor dat doeleinde speciaal aangeschaft notitieboekje – te noteren in hoeverre ze werden ingewilligd of niet.

Het mocht natuurlijk niet elk willekeurig idioot gebed zijn – grote geldprijzen bij het paardenrennen of loterijen, schone nimfen die uit het niets verschenen en niets liever wilden dan het bed delen met de inspecteur en soortgelijke egoïstische bedenksels – maar onbaatzuchtige en redelijke gebeden. Dingen die met een klein beetje geluk zouden kunnen gebeuren en anderen niet schaadden. Een nacht goed slapen. Mooi weer tijdens een visuitje. Dat zijn dochter, Sara, de ruzie met haar beste vriendin, Louise, op een bevredigende manier kon bijleggen.

Later had Gunnar Barbarotti (in samenspraak met God uiteraard) ook nog een puntensysteem ontwikkeld, rekening houdend met de mate waarin een gunstige uitkomst waarschijnlijk kon worden geacht. Als Gunnar niet verhoord werd, kreeg God altijd een minpunt – maar in het andere geval kon Onze-Lieve-Heer één, twee of zelfs drie pluspunten krijgen.

Het jaar na de echtscheiding bestond God niet. Hij had in totaal achttien pluspunten bij elkaar geschraapt tegen maar liefst negenendertig minpunten, wat neerkwam op min eenentwintig punten.

Het tweede jaar ging het iets beter, de balans werd naar boven bijgesteld naar min vijftien punten. Het derde jaar zakte hij terug naar min achttien punten, maar in het vierde – onderhavige – jaar kwam de ommekeer. Al in mei was de achterstand ingehaald, en half juli bestond God zowaar met een ruime marge van maar liefst zes punten, een notering die echter teniet werd gedaan door een nogal regenachtige en sombere vakantieweek in Schotland, een oorontsteking en een najaar doorspekt met zwaar en weinig succesvol politiewerk.

Vandaag, donderdag 22 december, zat God twee punten onder de bestaansstreep – negen dagen voor het eind van het jaar. Weliswaar resteerden er nog zes jaar van de hele marathon, maar het zou wel leuk zijn om Oud en Nieuw te kunnen vieren in de ijdele hoop dat er een goedaardige hogere macht was tot wie je je kon wenden in tijd van nood.

Vond Gunnar Barbarotti. Misschien was dit ook wel de reden waarom hij gisteravond laat een enigszins wanhopig driepuntengebed had opgezonden – en als God nou maar zo slim was om het ten uitvoer te brengen, zou hij op kop liggen, bij wijze van spreken, met slechts één enkele schamele punt weliswaar, maar in een P.S. in het gebed, gezonden een paar minuten nadat hij vanmorgen wakker werd – niet meer dan een uur geleden, dus – had Gunnar de eventueel bestaande Almachtige beloofd dat als hij deze keer verhoord zou worden, hij pas in het nieuwe jaar met nieuwe wensen zou komen. God mocht dan in alle rust zeker nog tien dagen bestaan. Tot na de jaarwisseling dus, was dat geen veer op zijn hoed? God had geantwoord dat hij niet de gewoonte had een hoofddeksel te dragen, maar hij zou de kwestie met de gebruikelijke welwillendheid en objectiviteit in overweging nemen.

Er was wel wat haast bij geboden, had Gunnar hem op het hart gedrukt. De trein zou om 13:25 uur vertrekken en als er daarvoor niets gebeurd was, kon hij het wel vergeten. Om het maar ronduit te zeggen.

‘I see’, zei God.

‘Good’, zei Gunnar.

Het betrof Kerstmis.

Sinds de abrupte breuk met Helena – vier jaar geleden tussen Kerst en Oud en Nieuw – had Gunnar Barbarotti moeite zich het authentieke kerstgevoel eigen te maken. De voormalige echtelieden zagen niets in het idee om voor de kinderen de Kerstdagen gezamenlijk te vieren, een oplossing die in hun kennissenkring eerder regel dan uitzondering was. In plaats daarvan hadden ze een om-het-jaarsysteem: alle drie de kinderen bij Helena de eerste Kerst, alle drie bij Gunnar de tweede enzovoort. Dit jaar zou het Gunnars beurt zijn om Lars en Martin in zijn driekamerwoning in Kymlinge te verwelkomen; hun oudste kind, zijn dochter, Sara, die achttien was en in de op een na laatste klas van de middelbare school zat, woonde al bij haar vader – een besluit dat ze na de echtscheiding had genomen en dat hem in even hoge mate had verbaasd als gelukkig had gemaakt.

Maar Lars en Martin – inmiddels negen respectievelijk elf jaar – woonden bij hun moeder in Södertälje.

Met hun moeder en stiefvader, Fredrik, om precies te zijn. Dat wil zeggen tot voor kort. Fredrik Fyrehage was verdacht snel na de echtscheiding opgedoken, maar het was Barbarotti gelukt zich ervan te onthouden deze kwestie aan een nader onderzoek te onderwerpen. Waardigheid was soms belangrijker dan kennis. Het had hem een paar slapeloze nachten gekost, maar hij had het klaargespeeld.

Hoe dan ook, Fredrik had meteen laten zien dat hij een vleesgeworden wonder was, en hij bezat, vrijwel zonder uitzondering, alle belangrijke eigenschappen en deugden die Barbarotti zelf ontbeerde – tot september van dit jaar, toen hij zonder nadere uitleg Helena en Lars en Martin had verlaten voor een donkere buikdanseres uit Ivoorkust.

Nou ja, had Barbarotti zijn ex-vrouw proberen te troosten, toen hij over de kwestie hoorde. Hij is in elk geval geen racist.

Toch had Helena een zenuwinzinking gekregen – en daar kwam bij dat haar vader uit Malmberget op dat moment zijn eerste beroerte kreeg. De gevolgen vielen relatief mee; hij overleefde het, maar met een aanzienlijke uitval van zijn linkerkant, een ironische nasleep, vond Gunnar Barbarotti, voor een oude mijnwerker die zijn hele leven communist was geweest. Deze twee dingen bij elkaar opgeteld – de zwarte buikdanseres en de door een beroerte getroffen mijnwerker – hadden Barbarotti echter doen zwichten. Na een paar telefoongesprekken vol tranen was hij ermee akkoord gegaan om samen met Sara naar het noordelijke mijndorp af te reizen om een ware familiekerst onder de poolster te vieren. Oma, opa. Gunnar en Helena. De drie kinderen.

De belofte was half oktober gedaan en hij had er sindsdien iedere dag spijt van gehad. Als er ergens op de wereld mensen waren waar Gunnar Barbarotti moeite mee had, dan waren het zijn voormalige schoonouders wel.

Vandaar het gebed.

O, Heer, die op dit moment niet echt bestaat, maar er misschien toch is, steek een flinke spaak in het wiel van deze verschrikkelijke reis. Laat me eraan ontkomen. Laat Sara eraan ontkomen, gun mij en mijn dochter een rustige Kerst hier in ons huis in Kymlinge met pasta met kreeft, Trivial Pursuit en een paar goede boeken – ’s morgens naar de kerk als we zin hebben om op te staan – in plaats van deze ellendige familiebegrafenis met zeven mensen in een klein, door vorst aangetast huis van eterniet met vier kamers, geestelijke duisternis, tot op de bodem bevroren verhoudingen, een stugge communist met uitval van zijn linkerkant en zijn verbitterde echtgenote. Doe iets, wat dan ook, o, Heer, maar doe niemand iets aan. Ik kan u wat tips geven: laat me uitglijden op een plak ijs en een klein botje in mijn lichaam breken of een niet al te grote ijspegel op mijn hoofd vallen, zo ver wil ik wel gaan, maar u weet het het beste, o, Heer. De trein gaat om 13:25 uur, er is weinig tijd. Bedankt alvast, er staan drie punten voor, zoals ik zei, amen.

Gunnar Barbarotti keek hoe laat het was. Het was twintig over negen. Hij had in bed een half ontbijt gegeten en een hele krant gelezen; het was tijd om op te staan en koffie te zetten. Onder de douche te gaan staan en op een wonder te wachten.

Op weg naar de badkamer liep hij langs Sara’s kamer, overwoog even om haar alvast te wekken, maar zag ervan af. Ze kon prima nog een uurtje doorslapen; haar kennende had ze de avond ervoor haar koffer al gepakt en ’s morgens was ze altijd een wonder van effectiviteit.

Ze was trouwens al met al een wonder, dacht hij bij zichzelf toen hij onder de douche stond, niet alleen ’s morgens. Hij had ergens gelezen (Klimke waarschijnlijk) dat geen enkele vreugde die een man op aarde kon ervaren zich kon meten met de blijdschap die een verstandige en goede dochter je kon schenken.

Helemaal waar, stelde Gunnar Barbarotti vast en hij deed shampoo in zijn uitgedunde haar, en wat zou een rustige Kerst samen met zo’n dochter en vijf vrije dagen kunnen overtreffen?

Niets, helemaal niets, o, Heer, hoor mijn gebed.

Het wonder dat het bestaan van God gedurende de Kerstdagen veilig zou stellen, was tweeledig en gebeurde tussen kwart voor en vijf voor tien.

Eerst belde commissaris Asunander.

Asunander was hoofd van de recherche van de politie in Kymlinge en Barbarotti’s directe baas. Hij bood zijn allerdiepste verontschuldigingen aan, en als Gunnar Barbarotti de bal zelf niet aan wilde nemen, moest hij hem maar doorspelen naar Backman.

Barbarotti besloot niet te reageren op deze initiële voetbalmetafoor. Eva Backman was een collega en goede vriendin, en het was haar ook gelukt vrij te krijgen met de Kerst. Bovendien was ze eraantoe, dat wist Gunnar. Haar huwelijk had mogelijk het punt bereikt waarop het een grote kans liep op de klippen te lopen – maar er was nog steeds een duidelijk sprankje hoop. Eva was getrouwd met een zekere Wilhelm, meestal Ville genoemd, die oprichter, voorzitter en tevens coach van kzt, Kymlinge Zaalbandytijgers, was. Het stel had drie zoons, veertien, twaalf en tien jaar oud, die allemaal zaalbandy speelden en als uiterst veelbelovend en talentvol werden gezien. Na zich jarenlang neutraal te hebben opgesteld, was Eva Backman het afgelopen jaar langzaam maar onverbiddelijk alles gaan verafschuwen wat met deze sport te maken had. Zo had ze Barbarotti toevertrouwd dat ze aan de binnenkant van haar ellebogen en in haar hals zelfs een keer een allergische reactie had gekregen toen ze naar een wedstrijd moest kijken, iets wat meestal minstens twee keer per week voorkwam. Ze had haar man hetzelfde toevertrouwd, en voor zover Barbarotti begreep, had hij het niet goed opgevat.

Maar Eva hield van haar man en ze hield van haar kinderen. Ze wilde niet dat alles door zo’n stomme sport naar de bliksem ging. Of door haar eigen onredelijkheid; nog maar twee dagen geleden hadden Barbarotti en Backman het erover gehad, hij wist hoe de zaak ervoor stond. Twee werkdagen in plaats van twee Kerstdagen met haar gezin (er stond nog geen uurtje training gepland tijdens de feestdagen) zouden nagenoeg funest zijn voor Eva Backman.

Maar óf Barbarotti óf Backman moest deze zaak op zich nemen, maakte de commissaris duidelijk, andere opties waren er niet. Eigenlijk lag Backman meer voor de hand, maar de thuissituatie van Backman … Het was niet iets waar je graag rekening mee wilde houden, maar alles wees erop dat ze wel een paar dagen in de schoot van haar gezin kon gebruiken. Vond Barbarotti ook niet?

Barbarotti was het met hem eens. In principe. En als zelfs Asunander op de hoogte was van Backmans situatie, dan moest het wel ernstig zijn. Waar ging het over?

Commissaris Asunander schraapte omstandig zijn keel, op een manier waaraan alleen dertig jaar gestaag pijproken ten grondslag kon liggen, en deelde mee dat het om een vermissing ging.

Nee, fout, twee vermissingen.

Hij pauzeerde even om zijn kunstgebit recht te zetten. Het ging altijd scheef zitten als hij te veel praatte. Dat hij een kunstgebit had kwam door zijn werk. Krap tien jaar geleden had hij tijdens een politieactie een confrontatie gehad met een bodybuilder die stijf stond van de middelen en gewapend was met een honkbalknuppel; de klap was op Asunanders mond terechtgekomen en binnen een halve tel was hij zesentwintig tanden kwijtgeraakt, wat mogelijk een wereldrecord was en had geleid tot omvangrijke kaakoperaties gedurende een heel jaar met een niet echt geslaagd eindresultaat. Het gebit wilde maar niet aansluiten, en omdat hij het voortdurend recht moest zetten, drukte hij zich meestal zo beknopt mogelijk uit. Vooral als hij iets met zijn handen deed en zijn pijp in zijn mondhoek moest klemmen. Soms klonk hij als een ouderwets telegram, helemaal als hij al een ongelukje had gehad. Als ze niet noodzakelijk waren voor de context, sloeg hij sommige korte woorden het liefst over.

‘Vreemd verhaal’, zei hij toen. ‘Alleen telefonisch contact – gisteravond en vanmorgen.’

‘Duidelijk’, zei Gunnar Barbarotti.

‘Zeker man sturen. Zaak onderzoeken. Onmiddellijk. Doe je het?’

‘Geef me een kwartiertje’, vroeg Gunnar Barbarotti. ‘Ik zou om half twee de trein naar het noorden nemen. Ik heb vrij veel plannen die nu de mist in gaan.’

‘Begrepen’, zei de commissaris. ‘Bel tien minuten. Fijne Kerst.’

Nauwelijks had hij het telefoongesprek beëindigd, toen Sara wankelend de keuken in kwam.

Hij staarde haar aan. Er was iets mis. Het leek alsof iemand over haar mooie, roodbruine haren had geplast. Haar ogen glansden en waren rood, ze ademde zwaar met open mond en haar enkellange nachtjapon was veranderd in een smoezelig lijkgewaad. Een zweetdoek. Ze bleef staan en hield zich aan de koelkast vast.

‘Papa’, zei ze mat.

Gunnar Barbarotti weerstond de impuls om naar zijn dochter te stormen en haar op te tillen. ‘Sara, meisje van me’, zei hij in plaats daarvan. ‘Wat is er met je?’

‘Ik … geloof … dat … ik … ziek … ben.’

De woorden kwamen een voor een over haar gebarsten lippen en wisten slechts ternauwernood zijn trommelvliezen te bereiken.

‘Ga zitten, Sara.’

Hij trok een keukenstoel naar achteren en ze ging zitten. Hij legde een hand op haar voorhoofd. Het was gloeiend heet. Ze keek hem aan met een lege blik en half gesloten oogleden.

‘Ik denk … niet … dat ik kan …’

‘Heb je je temperatuur genomen?’

‘Nee.’

‘Sara, ga weer in bed liggen. Ik kom zo wat drinken en een thermometer brengen. Je ziet er heel beroerd uit.’

‘Maar mama … Malmberget …?’

‘Dat gaat niet door’, zei Gunnar Barbarotti. ‘Bovendien moet ik werken. We vieren de Kerst wel hier in Kymlinge, jij en ik.’

‘Maar …’

‘Geen gemaar. Zal ik je naar bed helpen?’

Ze kwam overeind en wankelde even, hij ondersteunde haar door een arm om haar middel te leggen.

‘Dank je, papa, maar ik kan zelf wel lopen. Moet ook plassen … Maar als je … als je iets wilt brengen … zou ik dat heel fijn vinden.’

‘Natuurlijk, meisje van me’, zei Gunnar Barbarotti.

Hij haalde twee nieuwe kussens met schone slopen tevoorschijn. Luchtte heel snel de kamer, stopte zijn dochter in, zette twee glazen op haar nachtkastje – het ene met water, het andere met veenbessensap – zorgde ervoor dat ze haar temperatuur nam – 39,2 – en toen hij zag dat ze weer sliep, sloop hij voorzichtig de kamer uit.

Pleegde twee telefoontjes.

Het eerste was met commissaris Asunander, om hem te laten weten dat hij de zaak van de twee vermissingen op zich nam.

Het tweede was met zijn voormalige vrouw, om te zeggen dat hij helaas verhinderd was. Sara lag met negenendertig graden koorts in bed en was niet in staat eruit te komen.

Toen dit achter de rug was, liep hij naar het raam in de woonkamer en keek naar de grijspaarse decemberhemel.

‘Dank u vriendelijk’, mompelde hij. ‘Ik verzoek u vriendelijk om in januari terug te mogen komen.’

Toen pakte hij zijn zwarte notitieboek tevoorschijn en begon te noteren.

De Man Zonder Hond
manzonderhond1.xhtml
manzonderhond2.xhtml
manzonderhond3.xhtml
manzonderhond4.xhtml
manzonderhond5.xhtml
manzonderhond6.xhtml
manzonderhond7.xhtml
manzonderhond8.xhtml
manzonderhond9.xhtml
manzonderhond10.xhtml
manzonderhond11.xhtml
manzonderhond12.xhtml
manzonderhond13.xhtml
manzonderhond14.xhtml
manzonderhond15.xhtml
manzonderhond16.xhtml
manzonderhond17.xhtml
manzonderhond18.xhtml
manzonderhond19.xhtml
manzonderhond20.xhtml
manzonderhond21.xhtml
manzonderhond22.xhtml
manzonderhond23.xhtml
manzonderhond24.xhtml
manzonderhond25.xhtml
manzonderhond26.xhtml
manzonderhond27.xhtml
manzonderhond28.xhtml
manzonderhond29.xhtml
manzonderhond30.xhtml
manzonderhond31.xhtml
manzonderhond32.xhtml
manzonderhond33.xhtml
manzonderhond34.xhtml
manzonderhond35.xhtml
manzonderhond36.xhtml
manzonderhond37.xhtml
manzonderhond38.xhtml
manzonderhond39.xhtml
manzonderhond40.xhtml
manzonderhond41.xhtml
manzonderhond42.xhtml
manzonderhond43.xhtml
manzonderhond44.xhtml
manzonderhond45.xhtml
manzonderhond46.xhtml
manzonderhond47.xhtml
manzonderhond48.xhtml
manzonderhond49.xhtml
manzonderhond50.xhtml
manzonderhond51.xhtml
manzonderhond52.xhtml
manzonderhond53.xhtml
manzonderhond54.xhtml
manzonderhond55.xhtml
manzonderhond56.xhtml
manzonderhond57.xhtml
manzonderhond58.xhtml
manzonderhond59.xhtml
manzonderhond60.xhtml
manzonderhond61.xhtml
manzonderhond62.xhtml
manzonderhond63.xhtml
manzonderhond64.xhtml
manzonderhond65.xhtml
manzonderhond66.xhtml
manzonderhond67.xhtml
manzonderhond68.xhtml
manzonderhond69.xhtml
manzonderhond70.xhtml
manzonderhond71.xhtml
manzonderhond72.xhtml