8

Kristoffer vond het mobieltje van zijn broer op de plek waar hij het had verstopt. Onder het kussen op zijn bed. Ha! dacht hij.

Waarom denk ik in hemelsnaam ‘Ha!’ dacht hij vervolgens.

Het gonsde een beetje in zijn slapen. Het was na half een; hij had twee glazen wijn gedronken, had niet het idee dat de anderen iets hadden gemerkt, maar hij wist dat hij een beetje aangeschoten was. Dat was vast de reden waarom hij zo’n nerdy gedachte als ‘Ha!’ had toen hij Henriks telefoon vond.

De rest was nog beneden. Kristina, Henrik en Robert. Kristina was leuk. Ze was zijn peettante; als zijn moeder dood zou gaan – om zou komen, zoals dat heette – zou Kristina haar plaats innemen. Wauw! dacht hij (opnieuw een beetje nerdy), stel je voor dat je Kristina als moeder had!

Toen vlamde er een gloedrode gedachte op in zijn hoofd. Je mocht niet denken dat je ouders dood gingen. Als God bestond zou hij deze gedachte voor altijd bijschrijven op je minrekening.

Maar Kristoffer geloofde niet dat God bestond. Bovendien waren het zussen, Kristina en zijn moeder; ze hadden allemaal dezelfde genen, aminozuren en andere dingen, dan was het toch ook niet zo vreemd dat je wou dat ze aan de buitenkant ook wat meer overeenkomsten hadden?

Robert had natuurlijk ook dezelfde genen. Leek misschien een beetje op Kristina, als je er wat langer over nadacht, maar wat een treurige gast was dat. Wat een loser. Een beetje staan rukken op televisie!

Maar ze hadden het er die avond niet echt over gehad. Het zat in de doofpot, zogezegd. Een groot, vet schandaal, waar je als een kat om de hete brij heen moest lopen. Zelf had Kristoffer het programma natuurlijk niet gezien, naar zulke programma’s werd in huize Grundt aan Stockrosvägen in Sundsvall niet gekeken. Maar hij had erover gelezen in Aftonbladet, er werd op school over gepraat – en godzijdank, ja, godzijdank, had hij naar zijn moeder geluisterd en niet verteld dat hij een oom had die aan Fucking Island meedeed. Soms had ze toch wel gelijk, dat moest hij haar nageven.

Het mobieltje stond aan. Hij hoefde geen code in te toetsen om het te kunnen gebruiken. Perfect, dacht Kristoffer. Nu heb ik wat dronkemansmoed, wie had kunnen denken dat het zo zou lopen in dit stinkhol? Ik ga Linda een brutale en onweerstaanbare sms sturen. Potdomme, ik doe het gewoon!

Hij formuleerde de tekst eerst in zijn hoofd, dat was zo gebeurd, snel en soepel als stromend water. ‘Hoi, Linda. Ik geil een beetje op je. Zullen we kerstcadeautjes aan elkaar geven? Birgers Kiosk om 21 donderdagavond.’

Dat klonk goed. Onweerstaanbaar goed. En dan: ‘Sms alsjeblieft niet terug, dit is het mobieltje van mijn broer. Gewoon komen. Kristoffer.’

Hij glimlachte inwendig. Ging het te ver om te schrijven dat hij op haar geilde? Absoluut niet, daar vielen chickies als Linda juist voor. Je moest niet laf zijn. Hij was zijn hele leven al zo laf, dat was het probleem. Als hij zo door bleef gaan, zou hij nooit weten … hoe het voelde om met je hand over het onderlijf van een vrouw te gaan.

Hij drukte op een knopje en het schermpje lichtte op. ‘Nieuw bericht’ stond er.

Een nieuw bericht voor Henrik met andere woorden. Hm, dacht Kristoffer. Als ik …? Why not? Zal ik het lezen? Hij hoefde alleen maar op ‘ok’ te drukken, Henrik zou er nooit achter komen. En hij zou er nooit achter komen dat Kristoffer Linda had ge-sms’t, omdat hij het bericht meteen zou wissen. Het bericht voor Henrik zou hij in een paar tellen gelezen hebben. Misschien was het wel van die Jenny. Misschien was het iets brutaals? Hij vroeg zich af of Henrik met haar geneukt had. Natuurlijk had hij dat gedaan, dat was vast het enige wat je deed als student in Uppsala. Naar de studentenvereniging gaan, feesten en rondneuken. En een paar uur studeren op zondagmiddag, zodat je bijbleef. Kristoffer wou dat hij zo ver was. Als je vier, vijf jaar kon overslaan, dan … Nee, nu kwamen die ‘overslaan’-gedachten weer terug. Weg ermee, besloot hij, nu ging het om Linda Granberg. Hier en nu. Of Birgers Kiosk op donderdag in elk geval. Hij keek naar het schermpje. 00:46 stond er. Nu lezen? Hij drukte op ‘ok’.

 

Henrik, mijn prins. Ik verlang zo naar je. Mijn armen om je lijf. Dring bij je naar binnen in mijn dromen. J

Hij las het berichtje drie keer. Allemachtig, dacht hij. ‘Dring bij je naar binnen?’ Wat betekende dat? Dat … dat ze wilde binnendringen in zijn dromen. Nee, dat sloeg nergens op, dat stond er niet. J moest voor Jenny staan. Maar wat bedoelde ze in hemelsnaam met dat ze …? Was het een cruciale variant van seks die hij niet kende? Een vrouw kon toch nooit van zijn leven bij een man binnendringen? Kristoffer had niet veel pornofilms gezien in zijn veertienjarige leven, maar helemaal maagdelijk was hij wat dat betreft ook niet. Hij was redelijk bekend met het vrouwelijke geslachtsorgaan, in al diens facetten en verschijningsvormen, maar wat je er misschien ook allemaal mee kon doen, er ergens mee naar binnen dringen kon in elk geval niet. Integendeel.

En waar zou je naar binnen kunnen dringen bij Hen…?

Tjemig, dacht hij. Het lijkt wel alsof … Dit lijkt wel …

Heel even was zijn bewustzijn zo blanco als een leeg vel papier. Toen wist hij wat hij moest doen om duidelijkheid te krijgen. In een flits, bijna voordat hij de vraag kon stellen. Hij keek naar het nummer van de afzender, onthield het en klikte naar de lijst met contacten. Begon vanaf a te zoeken, Henrik deed het blijkbaar net als hijzelf: hij gebruikte alleen voornamen, de achternamen liet hij zitten. Hij sprong direct naar de j, en daar vond hij het. Staarde naar het verlichte schermpje en kon zijn ogen niet geloven.

‘Jens’, stond er.

Jens. Het nummer klopte.

Krijg nou wat, dacht Kristoffer Grundt.

Er was helemaal geen Jenny.

Er was alleen ene Jens, Henrik had helemaal niks met een leuke studente geneeskunde uit Karlskoga. Hij had iets met een gozer. Eentje die Jens heette en die … die ernaar verlangde om zijn lul in Henriks kontgat te stoppen!

Ineens werd Kristoffers enigszins benevelde brein bestookt met allemaal tegenstrijdige impulsen en gedachten, maar toen de storm voorbij was, barstte hij bijna in lachen uit.

Zijn grote broer was homo.

Super-Henrik neukte met gasten.

In elk geval met eentje die Jens heette.

Wat een … wat een enorm overwicht! Ja, zo voelde het. Dat was het eerste wat er in hem opkwam. Overwicht! Het was geen fraaie gedachte, dat besefte hij, maar eindelijk – voor de allereerste keer in zijn leven was het alsof … alsof hij grip kreeg op zijn broer, de übermensch. Dank u, dank u, schepper van de mobiele telefoon! dacht Kristoffer Grundt. Dit verandert de situatie, dat kon je wel zeggen! Allemachtig!

Hij schreef zijn berichtje aan Linda, verstuurde het en wiste het. Klikte het toestel terug naar het beginscherm en legde het onder Henriks kussen.

Jens!

Hij deed de Smögenlamp aan zijn kant van het ladenkastje uit, maar liet die van Henrik aan. Draaide zich naar de muur en bekeek een van de iets lichter groene, verticale strepen van heel dichtbij en bedacht dat dit feit papa en mama in één klap tien jaar ouder zou maken.

En deze keer, voor deze ene keer was híj niet het probleem.

Rosemarie Wunderlich Hermansson lag met opgetrokken knieën op haar zij en keek naar de rode minuten van de wekkerradio. 01:12. Karl-Erik lag plat op zijn rug achter haar en haalde op dezelfde rustige, licht sissende manier adem waar ze al veertig jaar naar luisterde. Als ik een kussen over zijn mond zou leggen, dacht ze, zou het dan ophouden? Was het zo simpel? Waarschijnlijk niet. Op die manier kon je kinderen en tere maagden vermoorden, maar echte kerels niet. Hij zou wakker worden en zich verweren. Bovendien was het zijn verjaardag, hij zou het haar nooit vergeven als ze hem op zijn vijfenzestigste verjaardag zou proberen om te brengen.

Ze duwde de gedachte weg. 01:13. Ze kon beter zelf doodgaan, dus. Maar dat zou hij haar ook nooit vergeven. Als ze zich op de grote dag het leven benam. Het was niet anders. Ze moest nog één etmaal zien door te komen. De grote dag van Ebba en Karl-Erik. Het had een kroon moeten worden, maar het voelde meer als een … hoe heette dat ook alweer? … een zinkgat? Ja, inderdaad. Maar waar kwam al die somberheid toch vandaan? Waarom werd ze ineens geplaagd door deze morbide fantasieën? Dag na dag, nacht na nacht. Kwam het alleen door dat rampzalige televisieprogramma van Robert of was Robert een katalysator voor iets anders? Op deze manier dacht ze vroeger nooit.

Of Spanje? Kwam het door Spanje dat ze in deze modderpoel van depressiviteit omlaaggetrokken werd? 01:14. Of omdat ze met pensioen was gegaan? Was ze de zin en het doel van haar leven kwijtgeraakt nu ze geen werk meer had om naartoe te gaan? Naar die rotkinderen in de Kymlingeviksschool?

De avond was een wandeling door een dal van diepe duisternis geweest. En een evenwichtsoefening; het had weinig gescheeld of ze was al gillend met borden en bestek gaan gooien. Toch had niemand iets gemerkt. Mamaatje hier, mamaatje daar, jij maakt de lekkerste warme bramen in de hele wereld, mama. Alsof er ook maar enige finesse voor nodig was om diepvriesbramen op te warmen. Ze had bediend, afgeruimd, afgewassen en opmerkingen over eten uitgekraamd uit een manuscript dat zo oud en afgezaagd was dat niemand het opgevallen was dat ze een toneelstukje opvoerde. Ze had diep in haar ziel gehengeld naar iets zinnigs om te zeggen – naar warme gevoelens voor haar kinderen (en haar kleinkinderen en schoonzoons) – maar de haken hadden leeg aan hun slappe lijnen in het zinkgat gebungeld. 01:15. Kelvin was een vreemd, introvert kind, ze vroeg zich af of hij wel helemaal in orde was. Autistisch misschien, of het syndroom van Asperger, maar dat waren toch varianten van hetzelfde? De schaarse geluiden die hij met grote tussenpozen maakte, klonken op een eigenaardige manier altijd als schuttingwoorden. Als ik twintig was geweest en ik had een van hen moeten kiezen om samen mee op een onbewoond eiland te gaan wonen, dacht ze – hij moest dan natuurlijk ook twintig zijn – dan zou dat zomaar Leif kunnen zijn.

Het was een enigszins verrassende conclusie, maar Leif was in elk geval geen wolf in schaapskleren. Misschien een varken in een varkensvacht, maar een vriendelijk varken, en voor hem hoefde je je niet in allerlei bochten te wringen. Ebba heeft geluk gehad, dacht ze. Ze zal zichzelf haar hele leven wijsmaken dat ze zichzelf tekort heeft gedaan met hem, terwijl ze eigenlijk een lot uit de loterij heeft. Verwaande trien! dacht ze ineens terwijl de woede razendsnel in haar opvlamde, je had Karl-Ebba moeten heten! Om die gedachte kon ze in het donker bijna glimlachen, ze vroeg zich af of er eigenlijk wel iets was, behalve een kwarteeuw leeftijdsverschil en ongelijksoortige geslachtsdelen, wat hen van elkaar onderscheidde. Vader en dochter. Twee handen op één buik, verdorie! 01:16. En de jongens leken terneergeslagen, allebei. Vooral kleine Kristoffer natuurlijk, maar hij staat dan ook altijd in de schaduw van zijn grote broer, het lievelingetje. Ja, Henrik was waarlijk de derde generatie in een rechte neerwaartse lijn. Karl-Erik, Karl-Ebba, Karl-Henrik. Het ontbrak er alleen nog maar aan dat Henrik morgen ook jarig was. Maar hij was wel een ongepland kind, ze hoopte dat dit simpele feit het detail kon zijn dat hem zou redden.

En wat Kristina in Jakob Willnius zag, of ooit had gezien, was niet moeilijk te begrijpen. Kracht, succes, volwassenheid. Charme, zekerheid, onbetrouwbaar als een beek. Nee, dat was niet eerlijk, maar er was iets met water wat bij hem paste. Doorzichtig en meegaand misschien? Wat maakte het ook uit, dacht Rosemarie. Waarom lig ik hier de een na de ander te analyseren? Ik geef geen moer om ze.

Maar meer om Robert en Kristina dan om Karl-Erik in elk geval, gingen haar gedachten verder, alsof ze er helemaal geen vat meer op had … dat wordt elk jaar duidelijker. Had de omhelzing van Kristina niet iets van warmte in zich gehad? Een hint en een stille boodschap van verstandhouding en verzoening, ondanks alles – het was nog te broos om in woorden en daden om te zetten – 01:17 – maar te zijner tijd kon het uitgroeien tot iets sterks en bruikbaars. Als ze zich maar redde, Kristina, als ze maar niet instortte tijdens de rit.

Zoals Robert. Ze stak haar handen tussen het zachte vlees boven haar knieschijven, vouwde haar handen en bad tot de god in wie ze soms, maar meestal niet, geloofde dat Robert niet verslaafd zou raken. Hij was stomdronken geweest op televisie, en vanavond had hij ook te veel gedronken. Lieve God, bad ze in stilte, bescherm mijn kinderen … in elk geval de jongsten, de oudste redt zich wel … bescherm ze tegen al het kwaad dat ze op hun levenspad tegenkomen en bescherm mij tegen mijzelf. Laat me alstublieft slapen en het nog anderhalf etmaal volhouden. Als ik woensdagmiddag in het ziekenhuis beland, is dat niet erg – lichaam of geest, het is me om het even, eigenlijk zou het best fijn zijn. 01:18, ik moet opstaan en een slaappil nemen – potjandorie, dat had ik eerder moeten bedenken – voordat mijn hoofd overkookt. Voor het zinkgat. Voor … ik haat dit soort nachten, ik haat ze echt, de laatste tijd zijn ze bijna erger dan de dagen.

‘Ik ga even een ommetje maken’, zei Robert. ‘Kan wel een wandelingetje en een paar sigaretten gebruiken, verdomme, dat dit zo moeilijk moet zijn.’

‘Wat is moeilijk?’ vroeg Kristina en ze schonk haar eigen glas en dat van Henrik vol met wijn uit de tweede fles die Robert uit de keuken had gehaald. Morste een paar druppels op tafel. O, jee, ik ben dronken, dacht ze. Dit moet mijn laatste glas worden.

Maar het was best een lekker gevoel. Nu ze erover nadacht, ze was sinds de zwangerschap van Kelvin nog niet aangeschoten geweest. Twee jaar, nee langer, tweeënhalf, geen wonder dat het voelde als een leuke, nieuwe ervaring.

En wat vreemd dat het nou net vanavond gebeurt.

‘Thuiskomen’, zei Robert. ‘Ik bedoel het fenomeen thuiskomst. Deze afgrijselijke familie-ellende … dan heb ik het niet over jou, hoor, Henrik. Je weet wel wat ik bedoel, hè, Kristina.’

‘Natuurlijk’, zei Kristina. ‘Je herinnert je “Ons gezin” toch nog wel?’

Robert lachte even. Dat was een klassieker. Het was 1983. Ebba was achttien en zat in het laatste jaar van de middelbare school. Robert was dertien. Kristina was negen, zat in groep 6 en moest als huiswerk een opstel schrijven met de titel ‘Ons gezin’.

 

Ons gezin is net een gevangenis. Papa is de gevangenisdirecteur. Mama is de kokkin. Mijn zus Ebba is de laatste tijd hartstikke dik geworden en past niet meer in haar spijkerbroek. Zij is de cipier en mijn broer Robert en ik zijn de gevangenen. We zitten onschuldig vast, maar we hebben levenslang gekregen.

Elke dag krijgen we permisie om naar een andere gevangenis in de buurt te gaan. Die heet de Kymlingeviksschool en daar zijn nog een heleboel andere gevangenen en cipiers. Het is daar iets leuker, niet zo streng.

Papa, de gevangenisdirecteur, is een slechterik en heeft altijd een stropdas om. Behalve op zondag, dan heeft hij zijn bovenste knoopje los. Mama, de kokkin, is bang voor hem en doet alles wat hij zegt. Dat doen wij ook, anders slaat hij ons met een grote knuppel met spijkers erin.

Mijn zus, de cipier, kruipt voor hem en zij is ook een slechterik. Soms is ze aardig voor ons gevangenen, maar alleen als een van ons jarig is.

Zodra Robert en ik groot genoeg zijn, gaan we vluchten en ons gezin raporteren bij jeugdzorg. En bij de koning en koningin Silvia, die de beschermers zijn van alle mishandelde kinderen. De koning zal dan op zijn witte ezel komen, mama, papa en Ebba doodschieten en Robert en mij bevrijden uit de gevangenis. En dan leven we nog lang en gelukkig.

Echt waar. Echt waar. Echt waar.

Het opstel veroorzaakte wat commotie. Het was midden jaren tachtig, schoolpsychologen en maatschappelijk werkers gingen op cursus, waar ze het fabeltje van de verborgen statistieken leerden. Minstens twee incestgevallen in iedere klas was de onomwonden boodschap. En zeker nog drie grove misstanden, het was slechts een kwestie van ze opsporen. Het hele gezin Hermansson moest voor een gesprek naar school komen; het vond plaats in de pastelkleurige kamer van de schoolmaatschappelijk werkster en begon ermee dat Kristina’s juf, een stoer wicht van vijfentwintig uit de buurt van Landskrona – dat later met haar baan als lerares zou stoppen om de eerste vrouwelijke kikvorsman van Zweden te worden – Kristina’s opstel voorlas.

Moeder Rosemarie viel flauw. Vader Karl-Erik, de prachtpedagoog, begon te loensen en te stotteren, maar Ebba redde de situatie door in lachen uit te barsten, een arm om haar zusje heen te slaan en te zeggen dat dit het idiootste was wat ze ooit had gehoord.

Kristina gaf toe dat ze boos was toen ze het schreef omdat ze niet naar een programma over seriemoordenaars en verkrachters in New York mocht kijken en dat ze daarom de boel een klein beetje had overdreven.

Robert kreeg helemaal niet de kans zich erover uit te laten, maar toen moeder Rosemarie was bijgekomen van haar flauwte was alles weer pais en vree. De schoolmaatschappelijk werkster was tevreden, de conrector was tevreden en de toekomstige kikvorsman was in elk geval zo tevreden als ze kon zijn, daar zat haar zwakke punt. Karl-Eriks gestotter stopte ook, maar het loensen hield nog een paar dagen aan. Er werd gespeculeerd dat hij getroffen was door een lichte hersenbloeding.

‘Daar zeg je zo wat’, zei Robert. ‘Ik ga een eindje wandelen, zoals ik al zei. Tot morgen, blijf niet te lang op.’

‘Ik ga zo naar bed’, zei Kristina.

‘Ik ook’, zei Henrik.

Het was vijf over één toen hij op het plein kwam. Heerlijk, dacht hij. In dit gat is er op dit tijdstip van de dag tenminste geen mens op straat. Niemand wiens blik ik hoef te ontwijken, wanneer iemand bij nacht loopt … et cetera.

Toch bekroop hem een bekend gevoel toen hij stilhield voor de onverlichte entree van bioscoop Royal en om zich heen keek. Klamme deken en verstikking. Deze hoek van het universum was de eerste twintig jaar het brandpunt van zijn leven geweest, geen wonder dat hij wat averij had opgelopen. Geen wonder dat het helemaal naar de verdommenis was gegaan.

Hij besefte dat het riekte naar zelfmedelijden. Natuurlijk. De innerlijke leegte van je volwassen leven wijten aan externe factoren uit je jeugd, was iets waar psychische schipbreukelingen zich altijd al mee bezig hadden gehouden; niets nieuws onder de zon. Iedereen was ergens geboren. Iedereen moest leren op eigen benen te staan. Hij rekende uit dat hij al anderhalf jaar niet thuis was geweest, tegelijkertijd vroeg hij zich af waarom hij het nog steeds ‘thuis’ noemde. Een zwart gat dat zijn aantrekkingskracht nooit leek te verliezen, maar dat gold misschien voor iedereen? Het was alleen zaak er niet in gezogen te worden. Het was zaak om afstand te houden. Hij stak een sigaret op en begon Badhusgatan in te lopen. Wat was er met hem gebeurd op die parkeerplaats? Wat? Je kon toch niet doodgaan van pure angst op zich? Toch alleen door handelingen die je als gevolg van die angst verrichtte? Of was het gewoon een zenuwinzinking geweest? Voelde dat zo? Hij was echt flauwgevallen. Kon je je zo ontzettend rot voelen dat je van je stokje ging? Dat was dan geen gek afweermechanisme. Slapen, slapen en de wereld en je eigen verschaaldheid vergeten.

Hij had zijn moeder, Rosemarie, de hele avond niet in de ogen gekeken. De meeste anderen ook niet, misschien alleen Kristina. Ze had de juiste woorden gevonden toen ze buiten stonden te praten, ze had er geen doekjes om gewonden: ‘Wat ben jij een eikel, Robert, en ik hou van je.’ Alle anderen hadden geprobeerd aan te leggen aan een comfortabele boei tussen ‘eikel’ en ‘houden van’ in, maar alleen Kristina was groots genoeg geweest om beide extremen te omvatten. En lak te hebben aan de tussenweg. Hij realiseerde zich nu dat Paula ook zo’n vrouw was. Een vrouw die vertrouwd was met zowel de morsigheid als de schoonheid van het leven. De smoezelige goudglans van het bestaan, de madonna en de hoer … De woorden woedden inmiddels vrijelijk rond in zijn hoofd, dat kwam natuurlijk door de whisky en de wijn; hij kwam in Norra Kungsvägen, bleef even staan en bekeek de fraaie, oude watertoren. Roodbruin baksteen, volmaakt rond. Stel dat je alle lelijke watertorens in dit land kon slopen en in plaats daarvan zulke neer kon zetten. Met hier en daar een simpel raampje en een groen uitgeslagen koperen dak, dat zou toch niet zo moeilijk hoeven zijn? Dat zou een wereld zijn waarin je kon leven, dacht Robert, in een wereld met ronde, roodbruine bakstenen watertorens zou ik me thuis voelen.

Maar een nieuwe Paula, dus. Dat had hij nodig, dat zou zijn redding zijn. Als hij drie maanden op de Canarische eilanden zat, zou hij toch een nieuwe vrouw moeten kunnen vinden? Daar wemelde het van de single vrouwen. Zijn oude, briljante roman bijschaven en tegelijkertijd zijn definitieve madonna/hoer vinden, ja, het werd echt tijd. Voor allebei. Hij stak een nieuwe sigaret op en begon richting de kerk te lopen. Morgen ga ik mijn moeder in de ogen kijken, besloot hij. Tegen haar zeggen dat ze het zich allemaal niet zo af moest trekken (nee, áán moest trekken, verdomme, áán moest trekken!) en dat hij een plan had.

De hele avond had hij amper aan Jeanette Andersson gedacht, maar toen hij Fabriksgatan in liep, realiseerde hij zich dat dit de straat was waarin ze woonde. Nummer 26, was het niet?

Waarom niet? dacht Robert Hermansson.

Het was weliswaar twintig over één, maar het was absoluut niet zeker dat ze de volgende ochtend vroeg op moest om te werken. Hij haalde zijn portemonnee tevoorschijn en vond het briefje met haar telefoonnummer.

De Man Zonder Hond
manzonderhond1.xhtml
manzonderhond2.xhtml
manzonderhond3.xhtml
manzonderhond4.xhtml
manzonderhond5.xhtml
manzonderhond6.xhtml
manzonderhond7.xhtml
manzonderhond8.xhtml
manzonderhond9.xhtml
manzonderhond10.xhtml
manzonderhond11.xhtml
manzonderhond12.xhtml
manzonderhond13.xhtml
manzonderhond14.xhtml
manzonderhond15.xhtml
manzonderhond16.xhtml
manzonderhond17.xhtml
manzonderhond18.xhtml
manzonderhond19.xhtml
manzonderhond20.xhtml
manzonderhond21.xhtml
manzonderhond22.xhtml
manzonderhond23.xhtml
manzonderhond24.xhtml
manzonderhond25.xhtml
manzonderhond26.xhtml
manzonderhond27.xhtml
manzonderhond28.xhtml
manzonderhond29.xhtml
manzonderhond30.xhtml
manzonderhond31.xhtml
manzonderhond32.xhtml
manzonderhond33.xhtml
manzonderhond34.xhtml
manzonderhond35.xhtml
manzonderhond36.xhtml
manzonderhond37.xhtml
manzonderhond38.xhtml
manzonderhond39.xhtml
manzonderhond40.xhtml
manzonderhond41.xhtml
manzonderhond42.xhtml
manzonderhond43.xhtml
manzonderhond44.xhtml
manzonderhond45.xhtml
manzonderhond46.xhtml
manzonderhond47.xhtml
manzonderhond48.xhtml
manzonderhond49.xhtml
manzonderhond50.xhtml
manzonderhond51.xhtml
manzonderhond52.xhtml
manzonderhond53.xhtml
manzonderhond54.xhtml
manzonderhond55.xhtml
manzonderhond56.xhtml
manzonderhond57.xhtml
manzonderhond58.xhtml
manzonderhond59.xhtml
manzonderhond60.xhtml
manzonderhond61.xhtml
manzonderhond62.xhtml
manzonderhond63.xhtml
manzonderhond64.xhtml
manzonderhond65.xhtml
manzonderhond66.xhtml
manzonderhond67.xhtml
manzonderhond68.xhtml
manzonderhond69.xhtml
manzonderhond70.xhtml
manzonderhond71.xhtml
manzonderhond72.xhtml