6

Doodmoe zat ik de volgende morgen aan de wiebelende keukentafel met een kom oudbakken Smokehouse Almonds, terwijl ik mijn post doornam. Ik had geen oog dichtgedaan en was ten slotte maar uit bed gekomen en de trap af gesjokt. De gebeurtenissen van de vorige avond – de droomherinnering en de vermeende indringer – bleven door mijn hoofd spoken. Ik wist nog altijd niet wat ik ervan moest denken.

Een rekening van het ziekenhuis trok mijn aandacht in de stapel post. Toen ik de envelop opende vond ik een nota van twaalfduizend dollar van de anesthesist. Er was een memo bijgevoegd met de opmerking dat ik voor mijn operatie beter een streekziekenhuis had kunnen kiezen omdat ik niet verzekerd was. Nou, de volgende keer dat ik een psychotische toeval kreeg, zou ik zeker een omweg maken langs de Eerste Hulp van Wilshire and Crack Central. Misschien zou ik zelfs zo verstandig zijn om een beslissing te nemen vóórdat mijn medische toestand iemand anders fataal was geworden en mijn eigen leven had verwoest.

De hemel achter de ramen aan de noordkant leek grijs en nat. De smog verduisterde de ochtendschemer. Gus, mijn dikke, reumatische eekhoorn, hinkte over het terras aan de achterkant. Het mocht een wonder heten dat de coyotes hem nog niet te pakken hadden. Hij hield zijn kopje schuin en keek me aan met iets van meegevoel, voordat hij zijn kleine pootjes hief, als in een klaaglijk joods gebaar.

‘Ja, we zijn een zielig stel,’ zei ik tegen hem.

Ik ging weer verder met de post. Een handvol verrassend hoge royalty-afrekeningen van mijn agent. Drie huwelijksaanzoeken, met bijgevoegde foto’s, waaronder een van een aantrekkelijke huisvrouw uit Idaho. Bankafschriften, nog meer medische nota’s, een paar folders van tuincentra.

De terugkeer naar de alledaagse werkelijkheid was een koude douche. Mijn gewone leven – kruimels op de keukentafel, brochures van hypotheekverstrekkers – was niet wat ik me ervan had voorgesteld. Wat had ik eigenlijk verwacht? Dat ik, gebrandmerkt als moordenaar, als een paria door het koloniale New England zou moeten zwerven, terwijl ik me in leven hield met wormen uit het bos?

Het liefst zou ik het op een zuipen zetten, mezelf verliezen in een nevel van drank, totdat ik wakker werd in mijn eigen braaksel naast het loket van een of ander drive-inrestaurant. Het was een bekend gevoel, die ultieme behoefte aan zelfvernietiging. Wie niets meer te verliezen heeft, heeft alles te winnen. Als de wereld je had uitgekotst, kon je weer terugvechten. Vandaar die verlegen klasgenoot die je na tien jaar opeens tegenkwam met een hernieuwd zelfvertrouwen en vijftien piercings in zijn bleke gezicht. Vandaar de huwelijksaanzoeken aan Charlie Manson en mijzelf. Maar omdat ik voorlopig geen trouwplannen had met mevrouw Sue Ann Miller uit Coeur d’Alene zou ik iets anders moeten verzinnen.

Ik stond voor een belangrijke keuze: mijn hoofd in de schoot leggen, of doorgaan.

Ik haalde mijn mobieltje uit mijn zak en belde Lloyd Wagner. Ik herinnerde me zijn knikje in mijn richting voordat hij in de rechtszaal mijn vleesmes in die pop had geramd. Hij had het niet leuk gevonden, maar het was zijn werk en dat kon ik hem niet kwalijk nemen. Lloyd had me weleens meegenomen naar het lab van de technische recherche en zelfs naar een plaats delict. Soms gingen we samen eten en hielp hij me met details van de plots voor mijn boeken. Hij had een lang gezicht, golvend blond haar en een scheve grijns, hoewel hij maar zelden lachte. Zijn drankje was rum-cola. Een ochtendmens met een wat kille uitstraling, passend bij zijn beroep. Toch konden we redelijk met elkaar overweg. Maar het belangrijkste was dat hij Genevieves handen en voeten had onderzocht, vingerafdrukken had genomen en het dna had geanalyseerd. Ik kreeg zijn voicemail, dus belde ik hem thuis. Zijn vrouw was ziek, een vorm van kanker in het laatste stadium – als ze nog leefde.

Een ouderwets antwoordapparaat.

Ik wachtte op de piep en zei: ‘Hallo, Lloyd, met Andrew Danner. Je zult het wel vreemd vinden dat ik je bel, maar eh... ik ben weer vrij en ik vraag me af hoe ik die nacht kan reconstrueren toen ik... naar Genevieve ben gereden. Jij leek me de juiste persoon om dat te vragen. We hebben natuurlijk nog nooit over de bewijzen gesproken, maar ik zou graag je eerlijke mening horen. Ik denk... Ik hoop... Ik denk dat ik erin ben geluisd. Tenzij ik nog steeds ontoerekeningsvatbaar ben, wat ook mogelijk is. Ik... Nou, ik zou je om advies willen vragen. Bel me terug, alsjeblieft.’

Ik verbrak de verbinding en liep een rondje om de keukentafel, terwijl ik het vleesmes uit het blok trok en het bestudeerde alsof het me iets nieuws zou kunnen vertellen. Toen belde ik een ander nummer.

Het toestel ging drie keer over voordat een vertrouwde stem zei: ‘Hallo?’

‘Ik wil met je praten,’ zei ik. ‘Een paar minuutjes maar, voordat je naar je werk gaat. Zou dat kunnen?’

Het bleef zo lang stil dat ik al vreesde dat April had opgehangen. Maar toen zei ze: ‘Een paar minuutjes, dat is goed.’

Ik merkte dat ik nog steeds het mes in mijn vuist geklemd hield, dus stak ik het weg. Toen bedankte ik haar en vertrok.

Ik zigzagde door de heuvels van Encino. De Eisenhower-huizen met hun ovale grasveldjes flitsten in het licht van mijn koplampen voorbij en losten weer op in de duisternis van de vroege ochtend. Met draaiende motor bleef ik voor Aprils huis staan en belde nog een keer. Het huis leek verlaten, afgezien van een vaag schijnsel achter de gordijnen van de slaapkamer.

‘Ik ben er,’ zei ik toen ze opnam.

De lampen gingen aan en ik kon haar route volgen door het huis. De luxaflex naast de voordeur ging open. ‘Waarom heb je niet aangebeld?’ vroeg ze door de telefoon.

‘Ik wilde je niet laten schrikken.’

‘Goed. Kom maar binnen.’

Ik stapte de veranda op en hoorde de voordeur, die bleef haken achter de ketting. Ze lachte verlegen, maakte de ketting los en liet me binnen. We gingen tegenover elkaar zitten, op witte pluchen banken die zo uit een tamponcommercial leken weggelopen.

Ze keek naar het litteken op mijn hoofd. ‘Heb je nog uitslag gekregen van de Dilantin?’

‘Nee. De artsen hebben hun best gedaan.’ Ik schoof heen en weer op de kussens, maar kon geen ontspannen houding vinden. ‘Ik wilde je bedanken omdat je naar de rechtbank bent gekomen. Dat maakte verschil, denk ik. En zelfs als dat niet zo was, ben ik je toch dankbaar.’

‘Graag gedaan. Ik ben blij dat ze je hebben vrijgesproken, en het spijt me dat je al die ellende moest doorstaan.’

Ze leek heel rustig, maar zat wel stijf rechtop. Ze droeg een linnen rok, met een plooi halverwege haar dijen, en een haltertopje met bandjes die om haar hals zaten vastgeknoopt en haar keel accentueerden. Ze had rode vlekken, een nerveuze blos die niet wegtrok. Ongemakkelijk bleef ze op de rand van het kussen zitten, alsof ze elk moment zou kunnen vluchten. Haar blik was schichtig. En waarom niet? Wat moest ze tegen me zeggen?

‘Ik mis je,’ zei ik.

Ze staarde naar haar schoot, en opeens voelde ik me koud en kwetsbaar, me bewust van de inkeping in mijn haar. Was ze bang om met me alleen te zijn? Of verbeeldde ik me dat maar?

Het was heel moeilijk voor haar geweest: de pers die op haar grasveld kampeerde, de helikopters die ’s nachts overkwamen. De politie had haar hele huis overhoopgehaald en haar vuilniszakken leeggegooid op de vloer. Ze waren zelfs met een huiszoekingsbevel naar haar kantoor gekomen. Pas na vijf dagen had April me bezocht in de gevangenis, waaruit ik wel kon afleiden hoe de zaken stonden tussen ons. Ze was heel bezorgd geweest, heel verontschuldigend, maar daardoor had ik me nog ellendiger gevoeld toen ze vertrok. Ze had me eraan herinnerd dat we pas kort een relatie hadden. We waren niet verloofd of zo. Drie maanden romantiek waren niet bestand tegen wat er allemaal over haar heen gekomen was.

Ik dacht aan die blauwgrijze ochtenden als ik wakker werd en zij naast me lag; hoe ik me tegen haar aan had genesteld en weer in slaap gevallen was. Als alles goed gaat, vergeten we heel snel dat we mensen nodig hebben, dat we niet zonder hen kunnen. We hadden elkaar niet meer aangeraakt sinds de moord. Ik had April gezien door het kogelvrije glas, onder de waakzame blik van een gewapende parketwachter. Nu zat ik tegenover haar, aan de andere kant van een wit kleed dat uit de mode was. En het enige waaraan ik kon denken was de warmte van haar lichaam als ze sliep, haar nabijheid, die nooit meer vanzelfsprekend zou zijn. Toen natuurlijk ook niet, maar toch had ik het heel gewoon gevonden.

Haar spanning was voelbaar, en het was een afschuwelijke gedachte dat ik haar dit had aangedaan.

‘Ik vind het heel erg wat je hebt doorgemaakt,’ zei ik.

Ze wond de zoom van haar shirt om haar vinger en liet hem weer los. ‘Hoor eens, Drew, ik...’ Haar stem trilde en ze zweeg.

‘Het geeft niet. Ik begrijp best dat je hier niets meer mee te maken wilt hebben.’

Ze keek op haar horloge. ‘Dus je kwam alleen langs om me te bedanken?’

‘Ja, en...’ Ik merkte dat ik mijn handen wrong en legde ze in mijn schoot. ‘Mag ik je iets vragen? Eén ding maar?’

Ze kon haar behoedzaamheid niet verbergen.

‘Wil je me nog eens vertellen wat er die avond is gebeurd?’

‘Wat? Waarom?’

‘Omdat jij de enige bent die dat weet. Nu ik weer thuis ben, probeer ik die verdwenen uren terug te halen, maar mijn enige aanknopingspunten zijn een ontbijtkom en een gebarsten schoteltje...’

‘Drew, wat klets je nou? Het proces is voorbij. Je bent vrij. Je moet met iemand gaan praten, proberen eroverheen te komen. In elk geval moet je slapen. In de gevangenis zag je er nog beter uit dan nu, sorry dat ik het zeg.’

‘Ik hoopte dat ik na een paar antwoorden wat beter zou kunnen slapen.’

‘Of ze roepen nog meer vragen op.’

‘Dat zou kunnen,’ zei ik, ‘maar dan zijn het in elk geval de júíste vragen.’ Ik wachtte terwijl ze naar de muur boven mijn hoofd staarde. ‘Alsjeblieft, April. Dan zal ik je niet meer lastigvallen.’

Ze haalde diep adem. Ik wachtte op de zucht, maar die kwam niet. In plaats daarvan zei ze: ‘Het was zoals ik je in de gevangenis al heb verteld. Je had die dag gewerkt. Ik kwam om een uur of zes naar je toe en we gingen eten bij Fabrocini.’

‘Kwamen we nog iemand tegen die we kenden?’

‘Nee. Daarna zijn we naar huis gegaan en hebben gevreeën.’

‘Waar?’

‘Op de bank. Met het uitzicht.’

‘Heeft er nog iemand gebeld?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Je kreeg weer migraine, heel erg. Je ging liggen, met het licht uit, je weet wel. Ik bleef naast je liggen en heb wat gelezen bij een nachtlampje. Het was net als de vorige keren. Je ging gewoon naar bed...’

Ze maakte haar zin niet af, maar ik wist wat ze wilde zeggen: ‘En je werd wakker als een moordenaar.’

Ze zette haar voeten op de grond, sloeg haar benen weer over elkaar en trok aan haar knie met haar ineengestrengelde handen. ‘Om vier uur werd ik wakker in jouw bed. Alleen. Toen de politie kwam.’

Ze sliep altijd heel diep en werd maar langzaam wakker. Ik kon me haar verwarring voorstellen toen ze ontdekte dat ik niet meer naast haar lag. Misschien had ze nog naar me geroepen in de badkamer toen er beneden dringend werd aangebeld. Haar verwarring had plaatsgemaakt voor ongerustheid, haar ongerustheid voor angst. Op blote voeten was ze over het kleed naar de gang gelopen, terwijl ze op de tast haar weg zocht in het donker. Vanuit de open hal, door het matglas van mijn voordeur, had ze de zwaailichten van de politiewagen gezien, die het plafond van de eerste verdieping in een blauw-rood schijnsel zetten. Voor haar gevoel moest het een eeuwigheid hebben geduurd voordat ze de spiltrap was afgedaald.

‘Je weet niet of er laat in de avond nog is gebeld? En ik heb niets tegen je gezegd toen ik zogenaamd Genevieves boodschap had gehoord?’

‘Ik kan me er niets van herinneren.’

‘Ik leef met je mee,’ zei ik. ‘Dank je, April. Voor alles.’

Ze struikelde bijna over haar woorden, alsof ze het lang had opgekropt: ‘Als je eerlijker tegen me was geweest over die hersentumor, hadden we dit misschien kunnen voorkomen.’

Ik wilde antwoorden, maar mijn keel was droog en ik probeerde het opnieuw. ‘Ik was bang.’

‘Ja. Je was bang. Daarom zei je niets tegen mij. Dat zegt genoeg over onze relatie.’

Ik kon haar niet duidelijk maken hoe ontzettend graag ik alles wilde terugdraaien, dus knikte ik maar, heel langzaam, één keer. April stond op en ik begreep de hint. Ik bedankte haar – ik had alle reden om haar dankbaar te zijn – en bij de deur sloeg ze haar armen om me heen. Ze drukte me stevig tegen zich aan en draaide zich toen haastig om, zodat ik haar gezicht niet kon zien. ‘Pas goed op jezelf, Drew.’

‘Ik zal mijn best doen,’ zei ik.

De watermeesters / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_0.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_1.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_2.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_3.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_4.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_5.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_6.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_7.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_8.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_9.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_10.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_11.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_12.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_13.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_14.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_15.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_16.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_17.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_18.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_19.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_20.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_21.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_22.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_23.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_24.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_25.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_26.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_27.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_28.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_29.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_30.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_31.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_32.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_33.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_34.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_35.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_36.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_37.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_38.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_39.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_40.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_41.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_42.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_43.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_44.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_45.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_46.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_47.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_48.xhtml