Ik werd wakker met infuusslangetjes in mijn armen, een buisje voor vloeibaar voedsel door mijn neus en mijn tong tegen mijn tanden geklemd, dik en gevoelloos als een sok. Ik had een hete kopersmaak in mijn mond en mijn kiezen leken los te zitten door het knarsetanden. Ik knipperde met mijn ogen tegen het felle licht en staarde in een wazig gezicht, opdringerig dicht naar me toe gebogen. De man zat schrijlings op een omgedraaide stoel, met zijn sterke onderarmen over elkaar geslagen en een vel papier in een van zijn hoekige vuisten. Achter hem stond een andere vent, hetzelfde gekleed, in een gekreukt sportjasje met een open kraag, zijn stropdas half losgetrokken en een metalen glinstering op zijn heup. Een dokter, tot figurant gedegradeerd, keek toe vanaf de deur, zonder te letten op de piepjes en knipperende lampjes van de apparatuur. Ik lag in een ziekenhuiskamer.
Met het bewustzijn kwam ook de pijn. Geen tunnels van licht, geen explosies van vuurwerk of andere clichés, maar een doffe, knagende pijn, als een rottweiler die met een bot bezig was. Een zuchtje adem streek door mijn keel.
‘Hij is bij,’ zei de dokter van ver weg. Een verpleegster dook op en stak een naald in het gewricht van mijn infuus. Even later stroomde er een warm gevoel door mijn aderen en moest de rottweiler even ademhalen.
Ik tilde de arm met het infuus op en betastte mijn hoofd waar het tintelde. In plaats van haren voelde ik scherpe stoppels en hechtingen. Misselijkheid en een licht gevoel in het hoofd maakten mijn verwarring nog groter. Toen ik mijn hand weer liet terugzakken naar mijn borst zag ik donkere randen onder mijn nagels.
Had ik mezelf ergens uitgegraven?
De politieman op de stoel draaide het vel papier om. Het was een foto van twintig bij vijfentwintig centimeter.
Een foto van een plaats delict.
Een close-up van het bovenlichaam van een vrouw, met een grote, donkere plek geronnen bloed op haar onderbuik. Een smalle snee onder haar ribben verdween in het niets, alsof er een sterkere flitslamp nodig was om tot in de diepte van de steekwond door te dringen.
Ik hief een hand op om de foto weg te duwen, maar in het felle, blauwachtige licht van de tl-lampen zag ik dat de donkere randen onder mijn nagels een zweem van donkerrood vertoonden. Ik wist niet of het door de pijn of door de medicijnen kwam, maar opeens werd ik misselijk. Ik probeerde iets te zeggen, om het plastic buisje heen. Pas na twee pogingen lukte het, nauwelijks verstaanbaar. ‘Wie is dat?’
‘Je ex-vriendin.’
‘Wie... Wie heeft dát met haar gedaan?’
De rechercheur bewoog zijn onderkaak langzaam van links naar rechts. ‘Jij.’