27

‘Hallo, Big Brother.’

‘Hallo, Junior,’ zei ik voor de vijftiende keer.

‘Mag de radio aan, Big Brother?’

Eindelijk gaf ik toe. ‘Wil je ophouden me zo te noemen?’

Junior klapte in zijn handen en liet zich tegen het portier zakken, slap van het lachen. Hij droeg een sweatshirt met de capuchon over zijn cap, voor het geval we onderweg nog een 7-Eleven moesten beroven.

‘Bekijk die foto’s nou even voordat we bij de rechtbank zijn.’

Na de lunch bij Chic was ik bliksemsnel naar huis gereden om Xena roereieren met gesnipperde paprika te voeren. Ze toonde haar waardering door voor de haard te poepen. Zodra ik de troep had opgeruimd ging ik internet op om foto’s van Volvo-estates door de jaren heen te printen. Het was lastig genoeg om Juniors aandacht te krijgen, maar inmiddels hadden we vastgesteld dat het geen recent model kon zijn. Hij zag geen verschil tussen de 200’s, de 700’s en de 800’s, maar hij wist vrij zeker dat het geen 900-serie met afgeronde hoeken was geweest, die in 1991 op de markt was gebracht. Hoewel het tijdvak te vaag was om van veel nut te zijn, viel de 760 van Morton Frankel wel binnen de selectie.

‘Ik zei je toch, man, dat al die burgerbakken op elkaar lijken? Als het nou een wagen was geweest waarmee je je kon vertonen,’ – hij stuiterde op en neer op zijn stoel – ‘dan had ik het je wel kunnen vertellen. Wie, wat, waar, wanneer en waaróm!’

‘En je weet zeker dat de politie je nog niet heeft gebeld?’

‘Ja, dat weet ik zeker. Of dacht je dat juf Caroline het briefje zou kwijtraken als de politie me wilde spreken?’

Ze was er niet toen ik hem ophaalde. ‘Zou ze er zijn als ik je terugbreng?’ Toen hij zijn schouders ophaalde, schraapte ik mijn keel. ‘Ze is... Weet jij wat er met haar is gebeurd? Haar gezicht, bedoel ik?’

‘Wat is er met het jouwe gebeurd?’

Daar had hij een punt.

‘Natuurlijk weet ik dat.’ Junior nam me met zijn fluweelbruine ogen aandachtig op. ‘O, man. Man!’ Hij danste op en neer, met zijn ellebogen opzij. ‘Big Brother en juf Caroline zitten in een boom. Te z-o-e-n-e-n! Eerst verliefd, dan getrouwd...’

Ik draaide met piepende banden een parkeerplek op en sprong uit de auto voordat hij over kinderwiegjes kon beginnen. Gelukkig waren we op tijd, maar rechter Celemin niet. Of hij deed alsof. Zo nu en dan wierp hij een blik in onze richting die duidelijk maakte dat het hem genoegen deed om Junior en mij te laten wachten op de ongemakkelijke bank achter in de rechtszaal.

Ik keek weer op mijn horloge. Kwart over twee. Over drie kwartier zat Frankels werkdag erop. Ik veronderstelde dat hij naar huis zou gaan om te douchen en ik wilde voor zijn appartement geparkeerd staan als hij kwam.

De rechter werkte nog een paar zaken vóór de onze af en verdiepte zich in de papierwinkel. Tegen de tijd dat hij Junior naar voren riep – de pro-Deoadvocaat scheen uit het niets op te duiken alsof hij elektronisch was opgeroepen – en zijn proeftijd met drie maanden had verlengd, was het tien voor drie.

Haastig liep ik met Junior naar de auto terug. Hij leek tevreden met de uitspraak. ‘Ik wil nooit bij juf Caroline vandaan. Ze is top.’ Hij keek me even aan. ‘Ja toch?’

Frankel woonde niet ver van de rechtbank. Ik had geen tijd meer om Junior af te zetten en terug te rijden. Haastig ging ik op weg. Juniors aandacht was afgeleid. Hij speelde met mijn radio alsof het een videogame was, zodat het even duurde voordat hij iets in de gaten had.

‘Waar gaan we heen?’

‘Ik laat je castreren.’ Ik remde af voor een haveloos complex van drie verdiepingen, in een straat met kledingwinkels en taquerías . Vijf zwarte pubers hurkten op het bruine grasveldje aan de zijkant, met hun armen om hun knieën geslagen. Ze zaten te pokeren. De plek voor Frankels flatnummer op het kleine parkeerterrein was leeg. Ik reed de buurt door, op zoek naar een Volvo.

Geen ontspannen ritje in Lincoln Heights.

Om tien over drie stopte ik langs de stoep tegenover het complex en gooide een paar kwartjes in de meter. Het rook er naar uitlaatgassen en hotdogs van het kraampje dat op de stoep naast een bushalte stond. Ik was bang dat de jongelui ons na een tijdje in de gaten zouden krijgen, maar ze schenen te verdiept in hun spel.

‘Hier woont zeker die vent?’

Een pick-uptruck stopte voor het gebouw. Morton Frankel tikte de bestuurder – een arbeider die ik van de fabriek herkende – op zijn schouder en stapte uit. Junior merkte dat ik verstarde, maar hij zei niets. Frankel liep de open trap op en verscheen op de eerste verdieping. Hij opende zijn deur, gooide zijn jasje en zijn lunchtrommeltje naar binnen en daalde de trap weer af. Beneden gekomen liep hij onze kant op.

Voordat mijn hartslag goed op stoom kon komen sloeg hij al links af, de straat door. Junior ademde uit. Ik bedacht dat jochies van veertien, hoe crimineel ook, best bang kunnen zijn. Een verkrachter schaduwen met de jeugdige delinquent die aan mijn zorgen was toevertrouwd zou me geen punten opleveren in de verkiezing van Big Brother van het jaar.

Zodra Frankel om de hoek was verdwenen, reed ik achter hem aan.

‘Waar is zijn auto, verdomme?’

‘Dat vroeg ik me ook af. Misschien neemt hij de bus.’

‘Dit is L.A., man. Niemand neemt de bus.’

‘Niet iedereen heeft een Huffy.’

‘Hou afstand, man. Kijk je nooit naar T.J. Hooker ?’

‘Ik keek al naar T.J. Hooker voordat jij je eerste gestolen auto probeerde te starten.’

‘Wat klets je nou, opa?’

Enzovoort.

We volgden Frankel nog een paar straten, totdat hij een garage binnenstapte. Ik parkeerde aan de overkant op het parkeerterrein van een autoverhuurbedrijf, met zoveel auto’s dat de Excuusmobiel niet opviel. Mort verdween in het kantoor, een prefabgebouwtje. Een paar seconden later kwam hij weer naar buiten, rolde een sjekkie en stak het op.

Een van de garagedeuren schoof omhoog en een bruine Volvo-estate werd naar buiten gereden.

Voor een oudere wagen was hij in puike conditie. Een paar krasjes in de lak, maar blinkend schoon. Frankel was duidelijk trots op zijn 760. Of hij deed zijn best om alle bewijzen te vernietigen.

Een monteur met tatoeages over zijn hele arm sprong uit de auto. Mort gaf hem een hand en sloeg hem op de schouder. Als je een oude auto er zo goed wilt laten uitzien, moet je vrienden blijven met je monteur. De man liep met Mort naar de wielkast rechtsvoor en streek met zijn hand over de volmaakte lijn. Mort volgde zijn voorbeeld en knikte, onder de indruk van het resultaat.

Waarom had hij de deuk laten herstellen? Omdat hij van zijn auto hield? Omdat hij een mogelijk spoor wilde uitwissen? Omdat de deuk was ontstaan toen hij het lichaam van Kasey Broach de auto in had gesleurd?

Hij haalde een chequeboek uit zijn achterzak, leunde over de motorkap en zette zijn handtekening.

Met zijn linkerhand.

Bijna vijfentachtig kilo, linkshandig en met een duivelse glinstering in zijn ogen. Net als ik, maar met een betere glinstering.

Ik staarde naar zijn stekeltjeshaar.

Ik heb maar één haartje nodig. Net als jij van mij hebt genomen.

Ik reed terug en nam mijn oude plek tegenover het appartementengebouw weer in. Een paar minuten later parkeerde Mort op zijn eigen plaats, haakte een Club-slot om het stuur, draaide het raampje een paar slagen omlaag en verdween in zijn appartement.

Ik sloeg Junior op zijn knie. ‘Ik moet je thuisbrengen.’

‘Dit was het? Je moet bewijzen verzamelen, man! Je moet in die auto inbreken om te zien wat je kunt vinden.’

Dat was ik ook van plan, maar dat hoefde Junior niet te weten. ‘Als ik iets zou vinden, kan de politie beweren dat ik het daar zelf heb achtergelaten om mezelf vrij te pleiten.’

‘Daarom heb je mij nodig. Ik ben getuige. En een haar kun je niet tegenspreken.’

Dat ik mijn eigen redenering nu terughoorde uit de mond van een veertienjarige was een duidelijke aanwijzing dat ik meer slaap nodig had. ‘Waarom heeft hij het raampje omlaaggedraaid?’

‘Omdat hij niets van waarde in zijn auto heeft en niet wil dat iemand een ruitje inslaat om dat te ontdekken. En het is niet de moeite waard om een Club-slot door te zagen om een oude Volvo te stelen. Schiet op, kijk nou even naar die hoofdsteun.’

‘Nee, dank je.’

‘Nee? Waar is je fatsoen, man?’

‘Mijn fatsoen? Zou het fatsoenlijk zijn om in die auto in te breken?’

‘Ja. Zoals ik niet op bomen of lutherse kerken spuit. Fatsoen . Er loopt een ijskoude moordenaar rond en jij bent de enige die weet wie het is. Ben je nou te schijterig om een haar van zijn hoofdsteun te plukken?’

‘Stel dat de politie langskomt?’

Junior keek op zijn horloge. ‘Het is wisseling van de wacht op het bureau Hollenbeck. Er is nu geen politie op straat.’

‘Hoe weet jij dat?’ Ik wuifde zijn antwoord weg. ‘Laat maar. Ik ben niet wijs.’ Ik keek zenuwachtig naar de pubers die nog steeds zaten te pokeren op het gras, een paar meter van de parkeerplaats. ‘Die jongens hebben hem zien uitstappen. Ze weten dat het mijn auto niet is.’

‘Wat zou je doen in een van je boeken?’

‘Hun aandacht afleiden.’

Hij grinnikte. ‘Brandstichten of zo?’

‘Nee, een beetje slimmer.’

‘Wat dacht je hiervan?’ Voordat ik hem kon tegenhouden was Junior uit de Highlander gestapt en op het dak gesprongen. Ik stapte ook uit, keek omhoog en zag dat hij zijn handen om zijn mond legde. ‘ Yo! Waarom zie je hier zoveel nikkers?’

Hij sprong van het dak, leek tegen de stoep te stuiteren en ging er als een pijl uit de boog vandoor. Ik leunde tegen mijn auto toen de vijf jonge zwarten nijdig de achtervolging inzetten.

Hun aandacht afleiden. Een beetje slimmer. Natuurlijk.

Ik sloop de straat over naar de parkeerplaats, terwijl ik zenuwachtig keek of Frankel door alle commotie niet naar buiten was gekomen. Ik boog me door het open raampje van de Volvo en inspecteerde de hoofdsteun. Geen enkele haar te bekennen. Het interieur leek pas gestofzuigd. Dat zou de garage wel hebben gedaan. Ik stak een hand uit en liet het slot van de kofferbak openspringen. Pas na heel diep ademhalen durfde ik de klep te openen.

Geen bloedplassen, geen restanten van een plastic zeil, geen roestvrijstalen vleesmes. Het versleten kleed vertoonde sporen van een industriële stofzuiger.

Ik sloeg de kofferbak weer dicht en wilde naar mijn eigen auto teruglopen toen ik opkeek en Morton in de deuropening zag staan. Hij keek me aan over de leuning van de galerij op de eerste verdieping. Ik schrok en draaide me haastig weer om. De zolen van mijn gympen piepten over het asfalt.

Ik wist niet of hij mijn gezicht goed had gezien en me bij zijn open kofferbak had betrapt, maar hij stak de galerij over naar de trap. Ik liep een paar passen over de stoep, bij hem vandaan, en deed alsof ik in mijn mobieltje praatte – een doodgewone voorbijganger. De adrenaline maakte mijn zintuigen nog scherper. Ik luisterde of hij achter me aan kwam en wachtte op de trilling van de grond onder zijn dreunende voetstappen. Mijn gevoel zei me dat hij nu een meter of twintig achter me liep.

Dit is de echte wereld. Pas maar op dat je zelf niet wordt vermoord.

Toen ik een blik over mijn schouder waagde, was hij een zijstraat ingeslagen. Ik draaide me om en volgde hem op veilige afstand. Bij de hoek gekomen bleef hij staan en keek in de etalage van een kledingzaak. Hij haalde een pen uit zijn borstzakje, trok iets uit zijn achterzak en schreef er wat op. Ik stak de straat over, zodat ik de etalage kon bekijken zonder dat hij mijn spiegelbeeld zou zien. In de etalage stonden poppen in lovertjesjurken en goedkope pakken, sommige ontleed in lichaamsdelen die verspreid lagen over een berg van losse lappen stof aan de zijkant. Mort staarde als gebiologeerd door de winkelruit. Een paar etalagepoppen hadden blote borsten of waren helemaal naakt – stijf en bleek, als in de dood. Bewonderde hij hun gladde, wasachtige huid?

Wat hij in zijn handen hield, gleed uit zijn vingers. Hij deed een stap terug, nog altijd gefascineerd door de verwrongen menselijke vormen, en verdween toen om de hoek.

Ik wachtte een paar minuten voordat ik dichterbij kwam. Hij had een luciferboekje laten vallen, met de afbeelding van een doodskop en beenderen op het verkreukelde omslag. Ik bukte, raapte het op en sloeg het open.

Aan de binnenkant stond iets geschreven, in grillige letters:

Ik heb je gezien.

Ik schoot overeind. Mijn adem schuurde in mijn keel. Een beweging achter de etalageruit trok mijn aandacht. Daar, tussen de geposeerde kunststoflichamen, met zijn loerende gezicht een paar centimeter van het glas, stond Morton Frankel.

De watermeesters / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_0.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_1.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_2.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_3.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_4.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_5.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_6.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_7.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_8.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_9.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_10.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_11.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_12.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_13.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_14.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_15.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_16.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_17.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_18.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_19.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_20.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_21.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_22.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_23.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_24.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_25.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_26.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_27.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_28.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_29.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_30.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_31.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_32.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_33.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_34.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_35.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_36.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_37.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_38.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_39.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_40.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_41.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_42.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_43.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_44.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_45.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_46.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_47.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_48.xhtml