17

‘Dit is een vingerafdruk afkomstig van een bewijsstuk op de plek waar het lichaam van Kasey Broach is gevonden. Die afdruk behoort toe aan een veroordeelde crimineel, een zekere Richard Collins. Als vrij burger ga ik naar zijn huis om hem een paar vragen te stellen. Het lijkt me verstandig dat je meegaat.’

Cal staarde me aan door zijn hordeur. Een sigaret bungelde in zijn mondhoek en hij droeg een hemd dat zijn dikke schouders accentueerde met de tatoeages van Calvin en Hobbes, die waarschijnlijk een goed idee hadden geleken toen hij achttien was en dronken. De tape lift en de computerdisk, zichtbaar door het transparante plastic van het bewijszakje, maakten meer indruk dan de etenszak van Spago waarin ik mijn bewijsstuk naar Lloyd had gebracht.

Hij opende de hordeur. ‘Ben je gek geworden?’

‘Zo luidde de conclusie van een jury van mijn gelijken.’

‘Jij hébt geen gelijken, klootzak. Wat is er aan de hand?’

Ik gaf hem een volledig verslag, maar zonder iets te zeggen over Lloyd. Uit zijn stilzwijgen bleek zijn interesse. Of hij was in slaap gevallen met zijn ogen open.

Toen ik uitgesproken was, vroeg hij uiteraard: ‘Hoe weet jij dat die vingerafdruk van Richard Collins afkomstig is?’

‘O, ik herkende het patroon. Jij niet dan?’

Hij maakte een grimas, geamuseerd om mijn antwoord. ‘Weet je zeker dat je zélf geen vingerafdruk hebt achtergelaten? In een mystiek opgewekte trance, natuurlijk?’

‘Op dit moment ben ik gegarandeerd vrij van hersentumoren.’

‘Ik dacht meer aan je overspannen fantasie.’

‘Dit is geen fantasie.’ Ik schudde even met het zakje, voor het geval hij het niet had gezien.

‘Zo’n bewijsstuk heeft geen officiële herkomst...’

‘Dat zal me een zorg zijn. Dit heeft daar de hele week gelegen omdat jouw collega’s het niet hadden gevonden. Het gaat mij nu niet om een veroordeling, ik wil alleen een paar vragen stellen. En dat zal ik ook doen.’

Cal probeerde het bewijszakje te pakken, maar ik gaf hem de kans niet.

‘Geef maar hier,’ zei hij. ‘Ik regel het wel.’

‘Hoor eens, vriend, jij hebt je kans gehad om de grote rechercheur te spelen toen ik gisteren naar je toe kwam, maar toen hield je een zeikverhaal over het geweld in de media. Dus is dit nu een burgeronderzoek. Ik ga op bezoek bij die Collins, en er is geen enkele wet die me kan tegenhouden. Als je meegaat, zou dat misschien gunstig zijn voor je carrière.’

‘Jij zegt dat je een vrij burger bent, maar die vrijheid van jou is wel betrékkelijk.’ Weer stak hij zijn hand uit naar het zakje, maar ik hield het bij hem vandaan. ‘Je geeft niet op, hè?’

‘Wie rijdt er, jij of ik?’

Hij keek me misschien wel tien seconden aan. Dat is heel lang, zeker als je terugstaart. Waarschijnlijk had hij spijt dat hij geen stoere zonnebril droeg om het plaatje compleet te maken. Ten slotte deed hij een stap opzij en liet de deur open, als een stilzwijgende uitnodiging. Op de bank achter hem zag ik de beduimelde pagina’s van mijn manuscript liggen.

Hij draaide zich om en verdween. ‘Ik zal mijn badge pakken. Dat maakt meer indruk op meneer Collins.’

De 118, in 1994 door een nostalgische overheid tot Ronald Reagan Freeway gedoopt, is een saaie weg door het noorden van de San Fernando Valley tot aan Simi. Cal tuurde door de voorruit van zijn auto terwijl Granada Hills voorbijgleed in een vage aaneenschakeling van winkelcentra en woningprojecten. We waren nog langs het bureau gereden om de vingerafdruk opnieuw in te scannen. Toen Richard Collins en zijn adres in Northridge op het computerscherm verschenen, keek Cal me nog eens aan en zei onverstoorbaar: ‘Knap herkend, Danner.’

We staarden naar de omgeving, waar kilometers lang helemaal niets veranderde. Deze buitenwijken, voorbij de grenzen van alle trends, misten zelfs de glamour van de stedelijke jungle, zoals Crenshaw, South Central en Compton, waar in alles wordt gedeald, waar kogels fluiten en gepimpte Escalades het troosteloze decor opfleuren. Ik vroeg me af of de mensen hier bezwaar hadden tegen die kleurloosheid: altijd maar zon, het strand binnen bereik en de juiste luchtvochtigheid om je prettig bij te voelen.

Misschien was Richard Collins daarom in een moordenaar veranderd, door zijn adres op de hoek van Corbin en Parthenia.

Na een tijdje merkte ik dat het niet alleen de omgeving was die Cal deprimeerde. ‘Heb je de pest in?’

Een stilte, terwijl hij zich afvroeg of we nog wel vrienden waren. ‘Een rampzalige date. Dat wijf had zo uit een van jouw boeken kunnen stappen, als je horror schreef.’

‘Zó erg?’

‘Als Poekie zó miauwt, heeft ze honger. Als Poekie zó miauwt, zegt ze dat ze van me houdt.’

Ik moest erom lachen. Hij niet. ‘Hoe is het met je ex?’ vroeg ik.

‘Die is hertrouwd. Met een impresario, een vent met een zelfvoldane smoel die Jeremy heet. Jeremy . ’ Cal schudde zijn hoofd.

Ik vroeg maar niet verder.

We namen de afslag van de autoweg en stopten voor een appartementengebouw dat niet te onderscheiden was van alle andere die we al waren tegengekomen. Cal stapte uit, maar ik bleef nog even zitten om me te beraden. We gingen aankloppen bij een man die misschien twee vrouwen had vermoord en mij daar de schuld van wilde geven. Ik vroeg me af waarom ik nog niet buiten stond. Een kille twijfel, ergens ter hoogte van mijn onderrug. Stel dat Collins de dader was, maar alleen van de moord op Kasey, die hij mij in de schoenen had willen schuiven? Stel dat de haat in de ogen van de Bertrands in de rechtszaal toch terecht zou zijn?

Cal liep om de auto heen en boog zich naar mijn raampje. ‘Bang geworden?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Denk nog maar eens na. Vorig jaar klopten we op de deur bij een vent die meteen in zijn eigen handen poepte om te voorkomen dat we hem de handboeien zouden omdoen.’

‘Hoe komt iemand daartoe?’

‘Zijn vader drukte sigaretten uit op zijn voorhoofd. Zijn moeder gaf hem geen liefde. Te veel Black Sabbath voor zijn puberteit.’ Cal richtte zich op. ‘Soms is er helemaal geen reden en zijn mensen gewoon verknipt.’

Ja, dacht ik, maar redenen waren interessanter.

Hij liep naar het trappenhuis en ik moest rennen om hem in te halen. Zijn hand ging onder zijn jasje en maakte de klep van zijn schouderholster los. Een van de ramen van appartement 11B keek uit over de galerij. Het raam stond een paar centimeter open, maar de gordijnen waren dicht.

Cal ging opzij van de deur staan en klopte aan met de achterkant van zijn zaklantaarn. ‘Richard Collins? Politie. Wilt u opendoen?’

Een kletterend geluid, als van een stoel die omviel.

‘Doe open, alstublieft. We hebben alleen een paar vragen.’

‘Wat moeten jullie van me?’

‘Meneer, doe open. Nú.’ Dreunende voetstappen door de kamer. ‘Uw laatste kans, anders zullen we traangas gebruiken.’ Cal keek me aan en schudde geruststellend zijn hoofd.

Hij liep de galerij over, pakte een brandblusser uit de houder en kwam weer terug. Hij trok de pen eruit, gooide me die toe en spoot een lading kooldioxide door de kier van het raam. Er klonk een kreet en Collins wankelde naar buiten met zijn armen in de lucht.

Cal duwde hem tegen de muur om hem te fouilleren. ‘Laten we maar naar binnen gaan.’

Het appartement rook naar wiet. Terwijl Cal de man tegen een andere muur duwde, liep ik de voorkamer door. In de hoek bij het keukentje stond een tafel. Er stak een vork uit een bord opgewarmde, kant-en-klare spaghetti. De stoel was omgevallen en lag plat op het fel oranje button-up shirt dat over de rugleuning had gehangen.

‘Ik heb niets gedaan, man. Je kunt me niet voor de derde keer oppakken. Dat kán niet!’

‘Waar was je in de nacht van 22 januari?’

Het pleitte voor Collins dat hij oprecht verbaasd keek. ‘Geen idee. Wanneer was dat?’

In de gootsteen, haastig naar de afvoer toe geschoven, lag een wietzakje. Ik draaide me om en zag Collins naar me kijken, doodsbenauwd.

‘Donderdag. Drie avonden geleden,’ zei Cal.

‘Op mijn werk.’

‘Tussen halfelf en twee uur?’

Ik liep naar de tafel en zette de stoel overeind met het shirt nog over de rugleuning.

‘Ja, op mijn wérk, man! Controleer mijn kaart van de prikklok maar. Vraag het aan mijn chef. Ik werk ’s avonds, als vakkenvuller.’

‘Waar?’

Ik zag het bekende logo op het borstzakje van het button-up shirt. Een tegenvaller, zacht gezegd. Cal keek ook en zag het, nog voordat Collins antwoord gaf: ‘Bij Home Depot, de bouwmarkt.’

Cal grinnikte, kreeg toen de slappe lach en klapte dubbel, met zijn handen op zijn knieën.

‘Wacht eens even,’ zei Collins. ‘Waar gaat dit over?’

Vanuit de keuken stelde ik een vraag die achteraf nogal stompzinnig klonk: ‘Kun je je herinneren of je iemand een rol duck-tape hebt verkocht?’

‘Ik ben geen verkoper. Ik laad de spullen uit. Hele dozen met duck-tape. Hoor eens, als je met mijn chef gaat praten, zeg hem dan niet dat ik een strafblad heb. Ik heb gelogen bij de sollicitatie. Sorry. Maar anders kwam ik nergens aan de slag, met die drugsachtergrond.’

‘Geen probleem,’ zei Cal.

Collins staarde me nog steeds aan. ‘Als ik nog een keer word opgepakt, ben ik de klos. Dan krijg ik vijfentwintig jaar. Ik moet alimentatie betalen. Ik heb al jaren niks bijzonders meer gebruikt. Ik ben clean.’

In mijn ijver had ik een te grote sprong gemaakt en Collins van junk tot gewelddadige moordenaar gepromoveerd. Daardoor zou ik zijn leven nog erger kunnen verzieken dan het mijne, en hij had niet eens een handige hersentumor om de dans te ontspringen. Ik deed alsof ik mijn handen waste en wachtte tot het zakje met marihuana door de afvoer was gespoeld.

‘Maak je geen zorgen,’ zei ik.

Cal zei geen woord toen we de trap af liepen naar de auto. Voordat we vertrokken had hij de bedrijfsleider van de bouwmarkt gebeld om te bevestigen dat Collins daar inderdaad de avond van de 22e januari had gewerkt. Ik had wel een aanwijzing gevonden, maar die was zo vaag dat ik er weinig mee opschoot. Áls de verpakking afkomstig was van de duck-tape die de moordenaar had gebruikt, dan had hij die gekocht bij Home Depot in Van Nuys. Áls hij dicht bij huis zijn boodschappen deed, woonde hij in de Valley. Maar met die twee feiten kwamen we niet veel verder.

We stapten in de auto. Ik verwachtte een scheldpartij van Cal, maar hij keek me alleen maar smalend aan. ‘Hou je maar bij je eigen werk.’

Lloyd belde mijn mobiel toen ik naar huis reed vanaf Cal. ‘Hoe ging het?’

Ik deed verslag.

‘Au,’ zei hij. ‘Ik wil het niet erger maken, maar we hebben de uitkomst van de dna -sporen op Kaseys lichaam en dat zeildoek in jouw vuilnisemmer. Het is van jou. Dat doet natuurlijk niets af aan je alibi, maar ik wilde het je toch zeggen.’

Ik bedankte hem en hing op. Toen ik naar huis reed, moest ik weer denken aan mijn beschadigde voordeur en Prestons opmerking dat ik misschien gevaar liep. Ik belde Inlichtingen en daarna een beveiligingsbedrijf dat reclame maakte op bordjes in de voortuintjes in de buurt.

‘Het spijt me, meneer, maar we kunnen pas dinsdag of woensdag iemand sturen om de zaak te installeren.’

‘U weet zeker dat u niet bij het telefoonbedrijf werkt?’

‘Sorry?’

‘Laat maar.’

Ik gaf hem mijn adres en maakte een afspraak. Daarna belde ik Home Depot. Ze waren me wel wat schuldig, of omgekeerd. Na een ingewikkeld menu kwam ik bij de afdeling Deuren en sprak een bericht in waarop ik natuurlijk nooit antwoord zou krijgen. Maar het gaf me toch het gevoel dat ik de suggesties van mijn redacteur had opgevolgd.

Richard Collins, professioneel vakkenvuller. Ja, ik kon me beter bij mijn eigen werk houden.

Ik vond dat ik me de rest van de rit best ontmoedigd mocht voelen. Langer niet. Helaas hield ik me niet aan mijn eigen regels. Ik was te moe voor een sigaar op het terras, dus liet ik me in mijn leesstoel vallen en dacht over mijn misstappen na. Na een tijdje kreeg ik genoeg van mezelf en zette de tv aan.

Lage luchtvochtigheid, veel geklets over terroristen. Een gewone dag in Amerika. En wat werd er herhaald op tnt ? Jawel, Hunter Pray. Johnny Ordean met een slechtzittend priesterboordje, die de druipende kop van een of andere boef boven een stinkende wc-pot hield. ‘Vertel me wat je weet, of je wordt nog een keer gedoopt.’

Lieve god.

Bij het gegorgel dat volgde kwam mijn duim in actie. Een orkaan met een verleidelijke naam richtte verwoestingen aan langs de kust van Georgia. Nieuwslezers gaven de terroristen nieuwe moed. Een tienerzanger was betrokken geweest bij een aanrijding op de hoek van Fairfax en Le Brea. Een cameraploeg was al afgereisd om de verbrijzelde achterlichten en een paar vloeken vast te leggen.

De wereld leek mij vergeten terwijl ik andere dingen deed.

Ik zette de tv uit en bleef in het schemerdonker zitten. Geen enkele stilte klinkt zo klaaglijk als die in een leeg huis nadat je de televisie hebt gesmoord. Ik voelde me een buitenstaander nu de media me niet langer aan mootjes hakten.

De kussens van de bank, door Preston alle kanten op gegooid, deden me aan Genevieve denken. Voordat we naar een film of een opera op pbs keken, sloopte ze de hele bank, als een kind dat een fort bouwde, en arrangeerde de kussens naar believen. Meestal werd het een nest van faux-suède, waarop ze zich installeerde als Cleopatra op haar boot. Vanuit die keizerlijke positie keek ze me nu aan met haar smekende Franse ogen.

‘Ik doe mijn best,’ zei ik. ‘Iedereen heeft tegenslagen. Denk maar aan Waterloo.’

Ze verdween toen mijn mobieltje ging.

‘Wie was de beste?’

‘Barry Bonds?’ raadde ik.

Een minachtend gesnuif. ‘Chic Bales, en niemand anders.’

Ik vertelde hem over Richard Collins, onze wiet rokende vakkenvuller van de bouwmarkt, die verder geen vlieg kwaad deed.

‘Wanhoop niet, Chicken Little. Ik heb de graffitikunstenaar gevonden. We vertrekken ’s ochtends vroeg.’

Na het telefoontje staarde ik weer naar de bank, maar Genevieve kwam niet terug. Wie zou het haar kwalijk nemen? Ik was geen goed gezelschap en misschien had ik haar wel een vleesmes tussen haar ribben gestoken.

Eenmaal in bed viel ik in een onrustige slaap. Om één uur ’s nachts – het uur van Genevieve – was ik weer klaarwakker. Elke windvlaag was een hordeur die werd opengeduwd, elk krakend geluid een voorzichtige voetstap op de trap. Ik deed het licht aan, haalde wat planken uit de garage en spijkerde die voor het gebroken glas in de voordeur.

Terug in mijn slaapkamer bleef ik in het donker liggen, omgeven door vertrouwde schaduwen.

Je moet accepteren wat er op je pad komt. Als je het maar moedig onder ogen ziet, met alles wat je hebt.

Ik had behoorlijk voor paal gestaan, en niet voor het eerst. Een zinloze autorit, zonde van de tijd. Niet dat ik iets beters te doen had, natuurlijk. Ik had een troefkaart uitgespeeld tegenover Cal die ik beter voor een andere keer had kunnen bewaren. Nou en? Ik had nog wel meer troeven achter de hand. Morgen hadden we een gesprek met die graffitikunstenaar, een mogelijke getuige, iemand die de zaak een adembenemende wending zou kunnen geven.

Ik moest nu doorzetten, voor Genevieve, voor Kasey Broach en voor mezelf. Ik zat midden in het verhaal, een verhaal van bloed, zweet en tranen, waaraan ooit een eind zou komen, goed of slecht.

En eindelijk kon ik weer slapen, voor het eerst sinds ik wakker was geworden in dat ziekenhuisbed.

De watermeesters / druk 1
titlepage.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_0.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_1.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_2.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_3.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_4.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_5.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_6.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_7.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_8.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_9.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_10.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_11.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_12.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_13.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_14.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_15.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_16.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_17.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_18.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_19.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_20.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_21.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_22.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_23.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_24.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_25.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_26.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_27.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_28.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_29.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_30.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_31.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_32.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_33.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_34.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_35.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_36.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_37.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_38.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_39.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_40.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_41.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_42.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_43.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_44.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_45.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_46.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_47.xhtml
awb_-_misdaadschrijver_split_48.xhtml