13
Ik leunde naar achteren in mijn stoel en legde mijn voeten op het bureau, met rode ogen van het lezen. Ik had me door het hele strafdossier heen geworsteld en alle onleesbare handtekeningen en korrelige krantenfoto’s van mezelf bestudeerd. Nog steeds had ik er moeite mee me te concentreren, met mijn aandacht half bij de pagina’s, half bij mijn eigen hoofd, waar nog allerlei vage suggesties rondzweefden. Het was een paar minuten over vijf, maar de zon was al ondergegaan achter de rij palmen op de heuvelrug in het westen. De bladeren in het tegenlicht benamen me nog altijd de adem, zelfs na twintig jaar in L.A.
De palmen – import, net als wij allemaal – waren eeuwen geleden door Spaanse missionarissen naar Los Angeles gebracht. Ik had gelezen dat ze begonnen uit te sterven omdat de laatste serie het einde naderde van hun honderdjarige leven. De plaatselijke overheid had beslist dat grote loofbomen een betere remedie vormden tegen de uitlaatgassen. Opkopers van de casino’s in Las Vegas betaalden krankzinnige prijzen voor goede exemplaren, de vallende bladeren maakten krassen op de Mini-Coopers van de yuppen en de kettingzagen van de plantsoenendienst verspreidden dodelijke schimmels, maar de palmen hielden vol. Met hun discrete wortels en buigzame stammen overleefden ze alles en bogen ze met alle stormen mee. Ze wierpen hun deinende schaduwen en draaiden hun bladeren naar het zonlicht uit het noorden. Ze waren stoer, vasthoudend, sierlijk en volstrekt nutteloos, zoals bijna alles wat in L.A. overleefde. Ik hoopte dat ze stand zouden houden. Los Angeles zonder palmen was als een leeuw zonder vacht.
Voor de vijfde keer belde ik het lab en eindelijk kreeg ik Lloyd aan de lijn. Ik hoorde zijn stem verstrakken toen ik mijn naam noemde. ‘Je moet me niet bellen. Zeker niet hier.’
‘Ik heb een paar dingen uitgezocht. Over de moord op Kasey Broach. Ik wil met je praten.’
Een korte stilte, die aangaf dat zijn interesse was gewekt. ‘Je kunt hier niet naartoe komen.’
‘Na het werk dan?’
‘Het gaat niet zo goed met Janice.’
‘Wat naar voor jullie.’
Ik hoorde hem in de hoorn ademen. ‘Dank je,’ zei hij zacht.
‘Dan heb je wel wat anders aan je hoofd, maar toch zou ik het op prijs stellen als je een paar minuutjes voor me had. Wat stel je voor? Ik kan naar je toe komen en eten meenemen.’
Ik hoorde iemand mompelen op de achtergrond. Lloyds toon veranderde en hij zei tegen me: ‘Oké, Freddy, dat is goed. Ik kijk er morgen wel naar. Maar nu moet ik weg.’ En hij hing op.
Op weg naar Lloyds huis in North Hollywood reed ik langs Henry’s Tacos en een slijterij om een fles Bacardi 8 – zijn merk – en een tweeliterfles cola mee te nemen. Hij woonde aan een bochtige, doodlopende straat achter een overwoekerd park, in een groot, oud Valley-huis met aangebouwde vleugels, grote kamers en een poort boven het grind van de oprit. Ik opende de roestige grendel en liep het onverlichte pad af. Het huis stond met de voorkant bij de straat vandaan, waardoor het een mooi uitzicht op het park had maar een ongastvrije indruk maakte. Alleen de gesloten keukendeur was te zien.
Ik vond Lloyd in de vrijstaande garage naast het huis, gebogen over een paar spullen achter in zijn busje, dat was voorzien van schappen langs de wanden. Verderop stond een auto onder een zwarte hoes, in winterslaap. Ik stapte de garage binnen en zei hallo. Hij schrok van mijn stem. Zoals gewoonlijk was het busje volgestouwd met apparatuur en allerlei toestanden: vingerafdrukscanners, takkenscharen voor het doorsnijden van ribben, gekleurde plasticine voor het maken van schoenafdrukken. Ik was ooit een ochtend met hem meegereden toen hij zeventien verschillende merken motorolie had opgehaald om te vergelijken met een vlek op straat waar een vluchtauto had staan wachten.
Hij borg een verzameling ampullen en pillenbuisjes in een rugzak en keek me vermoeid aan. ‘Ze heeft meer pijnstillers dan ik kan bijhouden,’ zei hij, alsof we ons gesprek weer hadden voortgezet.
‘Bedankt dat ik mocht komen, Lloyd. Je hebt al genoeg problemen.’
De achterklep van het busje, die zwaar tegen de slapende auto leunde, piepte toen hij hem dichtklapte. Ik liep met hem mee naar binnen. Ik was hier al eerder geweest om wat manuscripten af te geven, maar nooit binnen. Het huis was donker. Een paar lampen verlichtten een deel van de keuken en de zitkamer. De gootsteen puilde uit met vuile vaat en op het aanrecht stonden schone borden en schalen, alsof niemand de energie had om ze in de kastjes op te bergen. Gehaakte spreien op de bank, beddenkussens tussen de sierkussens. Er hing een vochtige kooklucht. Een gezette vrouw zat in een leunstoel naar een Spaanse talkshow te kijken met een kop thee in haar hand.
‘Hallo, meneer Wagner.’
‘Hoe ging het vandaag?’
‘Het gaat best goed met haar. Best goed.’
Lloyd gaf haar een rolletje bankbiljetten. De vrouw waste haar kopje af in de gootsteen, knikte vriendelijk en waggelde de deur uit. Er stond geen auto voor de deur en in de wijde omtrek was geen bushalte te bekennen.
Toen ik om me heen keek, begreep ik wel waarom Lloyd mijn eerste voicemailbericht had overgebriefd. In al deze ellende had hij geen behoefte aan een bezoekje van een potentiële psychopaat en moordenaar.
‘Sorry voor de rommel. Janice is enig kind, en haar ouders zijn overleden. We hebben niet veel hulp.’ Lloyd boog zijn hoofd en wachtte even, alsof hij diep ademhaalde. ‘Ga zitten. Ik ben zo terug.’
Hij liep naar de gang, rechtte zijn schouders en aarzelde een moment om zijn krachten te verzamelen. Aan het einde van de lange, donkere gang zag ik licht onder een deur. Lloyd slingerde de rugzak over zijn schouder en liep ernaartoe.
Ik maakte wat ruimte vrij op de keukentafel en pakte het eten uit. Licht viel in de gang toen de deur openging, en ik hoorde mompelende stemmen en het rustgevende suizen van medische apparatuur, waarna alle geluiden weer verstomden achter de dichtvallende deur. Ik pakte een paar glazen van het aanrecht en vulde het mijne met water. Bij de fles afwasmiddel stond een tandenborstel in een kopje. Naast de deur zag ik een eenzame Birkenstock tussen een berg schoenen, met de afdruk van een vrouwenvoet – een eenvoudig beeld dat schrijnend overkwam. Ik dacht aan die tweede auto in de garage, die niet meer werd gebruikt. Lloyd kon er waarschijnlijk niet toe komen hem nu al te verkopen.
Er lagen een paar dienbladen op de vloer bij de bank. Ik bracht ze naar de keuken en gebruikte er een om de taco’s op te leggen. Toen vouwde ik de dekens van de bank op, legde de kussens op een stapeltje en schonk een borrel in voor Lloyd. Overal zag ik foto’s van hem en Janice: aan de muren, op de koelkastdeur, in de boekenkasten. Trouwfoto’s van een verlegen Lloyd met grote oren en blonde krullen, die zich aan Janice’ arm vastklampte alsof hij nog steeds niet kon geloven dat ze voor hem gevallen was. Een glimlachende Janice voor een lichtgroene Gremlin en een opgekamd kapsel dat de randen van de foto overschreed. De verplichte foto na vijftien jaar, met hun armen om elkaars schouder, voor de Eiffeltoren. Ik had Janice nooit ontmoet, maar een beetje bedroefd constateerde ik dat de meest recente foto minstens vijf jaar oud moest zijn. Ze was al stervende sinds ik Lloyd kende.
Ik zette de tv uit en ging in de leesstoel zitten, luisterend naar het kraken van het huis, terwijl ik me Lloyds gespleten leven probeerde voor te stellen, verdeeld tussen deze hoek van het huis en de slaapkamer. Waarschijnlijk bleef hij hier om wat vrijer te kunnen ademen. Ik had gezien hoe hij zich schrap zette voor dat bezoekje aan zijn vrouw. ’s Avonds zou hij die tocht naar de ziekenkamer wel vaker moeten maken.
Ik tuurde door de donkere gang en besefte hoe bang ik was voor wat er in die kamer te zien moest zijn.
De angst voor de dood. Die hebben we allemaal gemeen, hoe we ons er ook tegen verzetten, zonder veel succes. Steeds weer komen we ermee in aanraking, als zwemmers in donker water. De fanatieke bodybuilder, de stuntvlieger in het weekend, de slet in het café. We drinken te veel, we stellen operaties uit, we fluiten als we langs de huizen van oude mensen lopen. Als het erop aankomt, zijn we allemaal bang voor wat er achter die deur aan het einde van de gang ligt. Daarom schrijf ik van die lugubere bestsellers. Alsof ik de dood uitdaag, met een lange stok. Daarom lezen mensen mijn boeken in de metro of het vliegtuig, in de waan dat ze hun diepste, donkerste angsten onder ogen zien.
De naad in mijn hoofd, de snee in Genevieves mooie blanke huid, de kier onder die deur. Scheuren en barsten in wat we wanhopig intact proberen te houden. Nog nooit was ik me zo bewust geweest van alle kwetsbaarheid om me heen, van de breuken en de kloven. Ze waren overal. Je hoefde maar even om je heen te kijken.
Er viel weer een rechthoek van licht door de gang. Lloyd kwam terug en ik gaf hem zijn glas. Hij legde zijn rugzak neer, liet zich op de bank vallen, nam een slok en slaakte een zucht. ‘Bedankt, Drew. Heel aardig van je.’
‘Taco’s en Bacardi, een oud familierecept. Hoe is het met Janice?’
Hij maakte een moedeloos gebaar. ‘Het is weer terug, nu in de andere borst. De derde keer al. Nu is het erop of eronder.’
‘Waar wordt ze behandeld?’
‘In het Cedars.’
‘Dat schijnt een goed team te zijn, heb ik gehoord.’ Hoe langer mijn woorden in de lucht bleven hangen, hoe holler ze klonken.
Het licht van de lampen belemmerde het mooie uitzicht door de ramen aan de achterkant. Lloyd dronk zijn glas leeg en vroeg: ‘Jij ook?’
‘Ik drink nog steeds water.’
‘O... ja.’ Hij schonk zich nog eens bij, pakte een taco, nam een hap en legde hem weer neer. ‘Ik vind het heel erg wat je hebt doorgemaakt, Drew, maar ik mag niet met je praten. Je bent een verdachte.’
‘Nee. Ik ben niet in staat van beschuldiging gesteld. Ik kon bewijzen dat ik niets te maken had met...’
‘Dat heb ik gehoord.’
‘Hoor eens, Kaden en Delveckio hebben me al aardig wat verteld. Ik wil alleen met je bespreken wat ik al weet. We kunnen zelfs beginnen met Genevieve. Ik heb het politiedossier, het proces is voorbij, dus dat kan geen kwaad.’
Lloyd was halverwege zijn tweede rum-cola. Hij knipperde met zijn ogen, bij wijze van knikje. ‘Maar alles is toch aan de orde gekomen tijdens het proces?’
‘Ik kan het me niet meer zo goed herinneren. Ik zou het graag nog eens horen van jou.’
Er viel een pijnlijke stilte, voordat Lloyd zei: ‘Het zag er niet best voor je uit, Drew.’
‘Jij dacht dat ik de gevangenis in zou draaien?’
‘Ik kon me niet voorstellen dat een jury je zou veroordelen met die hersentumor in een potje, maar de bewíjzen...’ Zijn lange vingers sloten zich om de rand van zijn glas en hij draaide het donkere drankje rond, starend naar de rum en cola. Die stille conversatie kende ik maar al te goed.
‘Volgens jouw rapport had Genevieve geen defensieve wonden, geen huidsporen onder haar nagels,’ zei ik.
‘Omdat ze jou kende, zei Katherine Harriman.’
‘Katherine Harriman kende Genevieve niet. Ik wel. Genevieve liet zich niet zo gemakkelijk verrassen. Ze had zich niet zomaar laten afslachten door een indringer in haar kamer. Ze was niet het type dat zich willoos overgaf. Zodra ze het mes had gezien, zou ze hebben gevochten als een wilde kat.’
‘Het was een krachtige stoot. Ze moet bijna op slag dood zijn geweest.’
‘En de vingerafdrukken op het mes?’
‘Behalve die van Genevieve en haar jongere zus? Alleen de jouwe.’
‘Het profiel van de verdachte?’
‘Het bekende verhaal: een linkshandige man, tussen de tachtig en vijfentachtig kilo, met een duivelse blik in zijn ogen.’
‘Linkshandig? Vanwege de hoek van de steekwond?’
Hij keek naar het horloge aan mijn rechterpols. ‘Ja. Een afwijking naar links.’
‘Een man?’
‘Vanwege de kracht.’
‘Was het lichaam versleept?’
‘Ja, een heel eind.’ Nog een pijnlijke stilte. ‘Door jou. Jouw attaque begon als een complexe partiële aanval. Geen woeste stuiptrekkingen met je armen of benen, maar een stoornis in je bewustzijn met vreemde automatismen: smakkende lippen, repeterende vingerbewegingen. In die toestand kunnen mensen nog gewoon rondlopen. Een complexe partiële aanval wordt weleens aangevoerd als excuus bij winkeldiefstallen, hoewel dat nogal vergezocht is. Maar je zou heel goed in staat zijn geweest om met Genevieve te gaan slepen. Totdat je een echte toeval kreeg.’
‘Had ik haar in die toestand ook kunnen neersteken – bij die complexe partiële aanval, bedoel ik?’
‘Dat denk ik niet. Ik ben het met Harriman eens dat je waarschijnlijk pas ná de moord bent ingestort.’ Hij keek me onderzoekend aan en zei toen zacht: ‘Het spijt me, Drew.’
Ik leunde naar achteren en wreef met de muis van mijn handen over mijn pijnlijke ogen. ‘De eerste nacht dat ik thuis was had ik een droom. In die droom reed ik naar Genevieve toe, in koortsige toestand. Ze had een sleutel onder een potplant op haar veranda. Ik brak het schoteltje toen ik die sleutel pakte. Zodra ik wakker werd, reed ik naar haar huis.’ Moest ik hem de rest vertellen? Kon ik dat? Het was zo stil in Lloyds huis dat ik het vage geluid van de apparatuur in de ziekenkamer meende te horen. ‘Het schoteltje bleek inderdaad gebarsten. En dat was niet zo toen ik het de laatste keer had gezien. Dus klopte mijn herinnering in die droom. Ik denk dat de gebeurtenissen van die nacht weer langzaam bij me bovenkomen.’
Hij fronste diep, terwijl hij nadacht. ‘Wat bedoel je met “koortsige toestand”?’
‘Ik zweette hevig en ik was in paniek.’
‘Kun je je ook een vreemde lucht herinneren?’
Een kille hand sloot zich om mijn nek en ik kreeg zo’n droge keel dat ik geen woord kon uitbrengen. Dus knikte ik maar.
‘Een brandlucht? Als van geschroeid rubber?’ Lloyd hoefde mijn antwoord niet af te wachten; hij zag het aan mijn gezicht. ‘Dat heet een reukhallucinatie. Het is vrij gebruikelijk vlak voor een aanval.’
Ik had wel iets over zulke hallucinaties gehoord, maar niet het verband gelegd met mijn droom. ‘Kan ik je nog iets vragen?’
‘Als ik antwoord mag geven.’
‘Wat weet je van sevoflurane?’ vroeg ik.
Lloyd zette zijn bril op, alsof hij dan beter kon denken, en zei voorzichtig: ‘Hoezo?’
‘Je had sporen gevonden in het bloed van Kasey Broach.’
‘Hebben Kaden en Delveckio je dat verteld?’
Ik wist niet of hij geschokt of kwaad was. ‘Toen ik wakker werd, die nacht na de droom, was ik heel wazig en kon ik niet goed zien. En ik had een snee in mijn voet. Ik denk dat iemand me heeft verdoofd en mijn bloed heeft gestolen om me erin te luizen.’
Lloyd liet een kort, vreugdeloos lachje horen. ‘Drew...’
‘Luister nou, Lloyd. Ik heb vandaag wat onderzoek gedaan naar sevoflurane. Het is de ideale drug voor dat doel, snel en effectief, gemakkelijk te inhaleren, bijna reukloos. En het verdwijnt weer snel uit het bloed, dus het kan moeilijk worden opgespoord. Het heeft geen sterke bijwerkingen, daarom zou ik er achteraf weinig van merken.’
‘Héb je iets gemerkt?’
‘Nou, de moordenaar had een voorsprong, omdat ik toch al dacht dat ik krankzinnig was. Maar er is nog iets anders. Sevoflurane veroorzaakt wel geheugenverlies.’
‘Dus jij denkt...’
‘Ik denk dat het gas me heeft teruggeworpen naar hetzelfde geheugenvrije deel van mijn hersenen als mijn tumor. Zo kon ik een deel van die nacht weer terughalen.’ Mijn stem klonk luid en opgewonden. Lloyd wilde iets zeggen, maar ik hief mijn hand op. ‘Volgens mijn informatie werkt sevoflurane vrij lang, maar ik denk dat ik te vroeg ben bijgekomen. Het is zelfs mogelijk dat ik de indringer nog op straat heb gezien, voor mijn huis. Dan moet ik eerder wakker zijn geworden dan de bedoeling was. Ik vraag me af waarom. Misschien door mijn drankzuchtige verleden.’
‘Het tegendeel lijkt logischer. Als je lever is beschadigd, zou je juist gevoeliger zijn voor sevoflurane. Maar dat zijn wel een heleboel veronderstellingen achter elkaar. Zelfs je geheugenverlies... Je weet niet eens zeker wat de oorzaak was. De tumor zelf? De operatie? De verdoving?’
Daar dacht ik over na. Maar er waren nog te veel onzekerheden om daar iets over te zeggen. ‘Hoe wordt het toegediend, sevoflurane?’
Lloyd schoof heen en weer op de bank en draaide zijn glas weer rond. ‘Een gezichtsmasker.’
‘Dat dacht ik al. Misschien ben ik dan wakker geworden omdat het niet goed was toegediend. Misschien droeg de moordenaar bij mij thuis een zuurstofmasker en heeft hij het gas losgelaten in mijn slaapkamer, vlak bij mijn gezicht, terwijl ik sliep.’ Ik knipte met mijn vingers en boog me naar voren. ‘En er waren sporen van een worsteling in de slaapkamer van Kasey Broach.’
‘Hebben Kaden en Delveckio je dat ook verteld?’
‘Kasey Broach moet wakker zijn geworden toen de moordenaar het masker over haar gezicht drukte, maar hij dacht dat hij sterk genoeg was om haar in bedwang te houden totdat het gas effect kreeg. Ze leek me een tengere vrouw. Vijftig kilo, of zo?’
‘Nog geen tweeënvijftig,’ zei Lloyd zacht.
‘Goed. Maar hij zou nooit het risico hebben genomen dat ik wakker zou worden terwijl hij een masker over mijn gezicht drukte. Dus heeft hij het gas in de kamer losgelaten terwijl ik sliep.’
‘Heb je enig bewijs voor die theorie?’
‘Helemaal niets. Het zou kunnen wijzen naar iemand met medische ervaring. Sevoflurane, is daar moeilijk aan te komen?’
‘Het is niet vrij verkrijgbaar, maar minder streng gereguleerd dan opiaten.’
‘Zou je aan het bloed van Kasey Broach kunnen zien hoe láng ze bewusteloos is gehouden?’
‘Dat is nauwelijks na te gaan.’
‘Weet je wel wannéér mijn dna op haar lichaam is gekomen, of op dat zeil?’
‘De ouderdom van dna is niet vast te stellen, alleen dat het aanwezig was bij de analyse.’ Lloyd hield zijn handen omhoog, met zijn magere vingers gespreid. ‘Wacht eens. Rustig nou even. Je hebt helemaal geen feiten...’
‘Hoe moet mijn dna anders op het lichaam van Kasey Broach terecht zijn gekomen?’
‘Hoor eens, we hebben je niet geïdentificeerd aan de hand van je dna . Dit is geen tv-serie. We hebben minstens achtenveertig uur nodig om het dna te bepalen. We hebben een traditionele bloedtest gedaan. Jij bent ab -negatief. Daarmee behoor je tot minder dan één procent van de bevolking.’
‘En op basis daarvan hebben ze me een arrestatieteam op mijn dak gestuurd?’
Hij zocht in zijn rugzak en haalde er een rapport uit, dat hij geïrriteerd naar me toe gooide. ‘Het haarzakje. Ik heb de cuticula en de medulla vergeleken met een haar van jou, die we nog hadden.’
‘En deze dan?’ Ik wees naar vier voorbeelden lager op de pagina. ‘Die komen niet overeen.’
‘Dat zijn een haar van mij en twee haren van Ted McGraw, die me bij het onderzoek van het lichaam heeft geholpen.’ Hij keek me scherp aan en schudde zijn hoofd. ‘Een simpele besmetting tijdens de procedure. Dat komt regelmatig voor. Haal je nou niets in je hoofd over Ted.’
‘En de vierde haar?’
‘Onbekend. Geen overeenkomsten in onze database. We houden het open, maar hij heeft waarschijnlijk niets te betekenen. Eerlijk gezegd valt het me mee dat we niet meer verdwaalde haren hebben gevonden met die wind.’
‘Dus een haar van mij en een haar van een onbekende. Toch is het míjn deur die wordt ingetrapt.’
‘We hadden die haar van jou, de bloedgroep kwam overeen en de werkwijze was grotendeels hetzelfde als bij de moord op Genevieve. Geen wonder dat Kaden en Delveckio in actie kwamen. Op dit moment ben jij nog altijd de enige schakel tussen de twee slachtoffers.’ Lloyd keek me recht aan, niet beschuldigend, maar zakelijk. ‘Morgen weten we de uitkomst van de dna -test. Ik zou me geen illusies maken als ik jou was.’
‘Het zou iemand kunnen zijn die er van binnenuit bij betrokken was. Kaden en Delveckio zeiden dat de werkwijze van de moordenaar details vertoonde die niet aan de pers waren vrijgegeven. Misschien zou iemand bij de politie me alsnog willen pakken voor de moord op Genevieve.’
Lloyd keek me aan alsof ik paranoïde was, en daar had hij gelijk in. ‘En om jou erbij te lappen zouden ze een onschuldig meisje hebben vermoord? Toe nou, Drew. Foto’s van een plaats delict lekken altijd uit.’ Hij boog zich naar voren en griste het rapport uit mijn hand. ‘Technische rapporten niet. Maar tijdens het proces hebben heel wat advocaten en journalisten in het dossier-Bertrand zitten grasduinen. Al die bijzonderheden waren geen staatsgeheim. Kaden en Delveckio wilden je alleen maar onder druk zetten, neem ik aan.’
De foto’s van de plaats delict die ik had gestolen bevestigden Lloyds opmerking. Kaden was geïrriteerd geraakt toen ik hem om meer informatie had gevraagd over de aanwijzingen op Kaseys lichaam. ‘O, daar heb ik het. Dat gaat je geen donder aan.’
Mijn volgende vraag was suggestief. ‘En het andere belangrijke bewijs?’
‘Het touw? Een gewoon katoenen touw, dat bij bondage wordt gebruikt. Waarschijnlijk gekocht bij een erotische speciaalzaak.’
‘Waarom waren haar enkels met touw vastgebonden maar haar polsen met tape?’
‘Dan kun je een lichaam gemakkelijker vervoeren en uit een auto gooien, zonder dat er armen en benen in het rond slingeren.’
‘Nee, ik bedoel: waarom zou je twee verschillende methoden gebruiken?’
‘Heb jij weleens iemands polsen vastgebonden met touw?’
‘Nee. Jij wel?’
Hij schoot in de lach. Ik was vergeten hoe hard en smakelijk hij kon lachen. ‘Nee. Maar dat valt niet mee. Je kunt je handen veel makkelijker loswurmen dan je voeten.’
‘Waarom heeft hij dan geen tape gebruikt voor de polsen én de enkels?’
‘Dat weet ik ook niet, Drew. Maar dat is een van de dingen die we nog onderzoeken.’ Hij zette zijn glas neer en geeuwde. Ik probeerde me voor te stellen hoe moe hij wel niet was met die lange werkdagen en ook nog de zorg voor zijn zieke vrouw. Hij bracht me naar de deur. ‘Het spreekt vanzelf dat je tegen niemand, echt níémand, kunt zeggen dat je vandaag met me gesproken hebt.’
‘Ik hou mijn mond. En maak je geen zorgen: je hebt me niets verteld wat ik nog niet wist.’ Ik schaamde me een beetje. Dit was een man die, als ik hem om het detail van een obductie vroeg, me een fax van twee pagina’s stuurde. Nu had ik hem gestoord bij zijn werk en de verzorging van zijn stervende vrouw. En bovendien stond ik hem te belazeren. Het was niet de eerste keer dat ik had gelogen om mijn zin te krijgen, maar ik mocht Lloyd niet met de gevolgen opschepen. We gaven elkaar een hand. ‘Ik stel het erg op prijs dat je met me wilde praten,’ zei ik. ‘Ik weet hoe druk je het hebt.’
Hij knikte en bleef in de deuropening staan toen ik het grindpad afliep. Hij scheen geen haast te hebben om terug te keren naar die donkere gang. Bij de poort draaide ik me om en zag zijn silhouet afgetekend tegen het vage licht vanuit de keuken.
‘Laat het rusten, Drew,’ riep hij me na. ‘Dit is niet een van je boeken.’
Ik stak mijn hand op en verdween naar de straat.
Daar vergis je je in.