*

Ze zat op haar stoel bij de voordeur op me te wachten. Het was al na middernacht en er brandde geen enkel licht.

'Vroeg of laat zou je terugkomen', zei ze tegen me.

'Hoe was het, Otilia? Heb ik iets gemist?'

'Alles.'

Ze vroeg niet eens waar ik geweest was. En ik wilde ook niets vertellen over de meester en mijn knie. Ze deed het licht van de slaapkamer aan en we gingen op bed liggen, boven op de dekens. Ze had me een bord lechona en een kop koffie gebracht.

'Zodat je niet in slaap valt', zei ze. En ze legde uit: 'Die lechona heeft Hortensia Galindo voor je meegegeven. Ik moest je excuseren, zeggen dat je ziek was, dat je pijn had in je benen.'

'Mijn linkerknie.' En ik begon hongerig te eten.

'Pater Albornoz kwam niet', zei ze tegen me. 'Hij is niet naar Hortensia gekomen en niemand vond het erg. De burgemeester kwam, zonder zijn vrouw, zonder zijn kinderen, dokter Orduz, kapitein Berrio, Mauricio Rey, dronken, maar hij hield zijn gemak.

'En de jeugd? Heeft de jeugd feestgevierd?'

'Er was geen feest.'

'Echt niet? De meisjes dansten niet?'

'Er was niet één meisje in de patio. Het afgelopen jaar zijn z<: allemaal vertrokken.'

'Allemaal?'

'Allemaal, de jongens en de meisjes, Ismael.' Ze keek me be straffend aan. 'Het verstandigste wat ze konden doen.'

'Het zal ze elders niet beter vergaan.'

'Dat kunnen ze alleen maar vaststellen door te vertrekken.'

Otilia ging naar de keuken en kwam terug met nog een kof > koffie. Ze kwam niet meer naast me liggen. Ze ging koffie drin -

ken en door het raam kijken, zonder te kijken. Wat viel er ook te kijken? Het was nacht, je hoorde alleen de krekels rondom.

'En zij kwam.'

'Wie?'

'Gloria Dorado.'

Ik wachtte af. Na een poosje zei ze: 'Met een brief die ze twee jiar geleden van Marcos Saldarriaga had ontvangen verscheen z e om te zeggen dat die brief misschien kon helpen om hem vrij te krijgen. En ze legde hem op een tafel.'

'Op een tafel?'

'Vlak voor Hortensia Galindo, die hem pakte. "Ik ben niet in staat hem zelf voor te lezen", zei Hortensia toen ze hem oppakte. Maar toch las ze hardop: " Mijn naam is Marcos Saldarriaga. Dit is mijn handschrift."'

'Las ze dat voor?'

'"Ik herken zijn handschrift", zei Hortensia.'

'En? Zei niemand wat?'

'Niemand. Zij ging gewoon door met voorlezen. Het leek wel qf ze naar zichzelf luisterde, zonder het te kunnen geloven, maar wel moest. In die brief vroeg Marcos Saldarriaga aan Gloria Dorado, niets meer en niets minder, om nooit toe te staan dat Hortensia zich belastte met zijn vrijlating. "Hortensia wil me dood hebben", las Hortensia Galindo zelf voor, zonder dat haar stem brak. Ze had wel lef om die brief voor te lezen.'

'Allemachtig.'

'Het zijn de woorden van een gek, dacht ik in het begin. Een gek zou het nog niet in zijn hoofd halen om op die manier vijanden te maken, beginnend met zijn eigen vrouw. In die brief sprak Marcos zelfs kwaad van pater Albornoz, een uitgebleekte grafzerk noemde hij hem, hij zei dat iedereen zijn dood wilde, van de hypocriete Mauricio Rey tot de burgemeester, verrader van zijn dorp, en verder generaal Palacios, die vogelmelker, noemde hij hem, en dokter Orduz: kwakzalver, dikkop. Hij smeekte Gloria Dorado niet toe te staan dat zijn dorpsgenoten voor zijn vrijlating pleitten, want dan gebeurde het omgekeerde,

ze zouden alles verkeerd doen, en wel zo verkeerd, dat hij vroe^; of laat ergens dood langs de weg gevonden zou worden.'

'Maar hij is nog nergens gevonden, dood of levend.'

'En Hortensia ging maar door met voorlezen, zonder dat haai ■ stem brak: "Laat deze brief in het openbaar voorgelezen worden, opdat iedereen de waarheid weet, ze willen me vermoorden, zowel degenen die me gevangenhouden, als degenen die me zogenaamd willen bevrijden." Dat laatste prentte ik goed ir l mijn geheugen, want op dat punt realiseerde ik me dat Marcoi; zichzelf al opgegeven had, dat hij niet gek was en de waarheic. sprak, de waarheid die alleen uit wanhoop geboren wordt, zoal:; iemand die weet dat hij gaat sterven de waarheid zegt. Waaroni zou je dan nog liegen? Een mens die liegt op het moment dat hi j gaat sterven is geen mens.'

'En niemand zei wat. Hoe is het mogelijk dat niemand wat zei?'

'Iedereen wilde nog ergere dingen horen.'

We hoorden het gezoem van een insect in de slaapkamer. Hij cirkelde om de lamp, doorkruiste onze blik en zette zich op de crucifix boven het bed, daarna op het hoofd van het oude hou^ ten beeldje van Sint Anthonius, een soort altaartje in een hoek, en uiteindelijk vloog hij weg.

'Ik moet je bekennen dat ik het eigenlijk ook helemaal niet erg vind dat Marcos Saldarriaga vermist wordt', waagde ik tegen Otilia te zeggen.

'Er zijn van die dingen die je niet hardop zegt, zelfs niet tegen de mensen die het meest van je houden. De muren hebben oren, Ismael. Begrijp je wat ik bedoel?'

Ik lachte. 'Zulke dingen weet de wereld heel wat eerder dan de muren', zei ik tegen haar.

'Maar het is onvergeeflijk dat je het zegt. Het gaat om een mensenleven.'

'Ik beken aan jou wat ik denk, en dat is wat iedereen hier denkt, hoewel niemand een dergelijk lot verdient, dat is wreed.'

'Er zijn geen woorden voor', zei ze.

Ik begon me uit te kleden, tot op mijn onderbroek. Zij bekeek me aandachtig.

'Wat nou?' vroeg ik. 'Geïnteresseerd in ruïnes?' Ik kroop on- cier de dekens en zei dat ik wilde slapen.

'Zo ben jij nou', zei ze. 'Slapen, kijken en slapen. Wil je niet weten wat je buurvrouw Geraldina deed?'

Ik veinsde onverschilligheid. Maar dit trof me diep: 'Wat cieed ze dan?'

'Ze nam de kinderen mee. Ze ging weg.'

Otilia keek me nu aandachtiger aan. 'Ze had voordat ze ging itog wel tijd om haar zegje te doen.'

'Wat zei ze dan?'

'Dat het een schande was dat Gloria Dorado die brief nu rtog, twee jaar nadat ze hem ontvangen had, kwam brengen, tjerwijl het nu niks meer uitmaakte. Marcos Saldarriaga was er erg aan toe, zei ze, hij was niet bij zijn volle verstand. Wie wel, als je dag en nacht gevangengehouden wordt door mensen die je niet eens kent, zonder te weten voor hoe lang, misschien wel tot aan je dood? Wat Marcos zei, dat was louter privé, het waren misverstanden, wrijvingen tussen echtelieden, uitingen van wanhoop, en het gaf geen pas zo'n brief nog te bezorgen bij een vrouw die het zo moeilijk heeft als Hortensia. "We hebben gedaan wat hij vroeg," onderbrak Gloria Dorado haar, "de brief in het openbaar voorlezen. Twee jaar lang heb ik hem niet laten lezen omdat ik vond dat de dingen die hij schreef hardvochtig waren, onrechtvaardig zelfs. Maar ik zie in dat ik het eeftiér had moeten doen, want het is heel goed mogelijk dat het waar is wat hij zegt, dat niemand hier zijn vrijlating wil, niet eens pater Albornoz." "Leugenaar!" schreeuwde Hortensia Galindo daarop. Voordat iemand er erg in had was ze op Gloria toegesprongen, met uitgestoken handen alsof ze aan haar haar wilde trekken, maar ze had de pech te struikelen, zodat ze stuiterend met haar hele dikke lijf op de grond viel, voor de Roeten van La Dorado, die riep: "Ik weet zeker dat ik in dit hele dorp de enige ben die Marcos Saldarriaga in vrijheid wil zien,

stelletje tuig." Ana Cuenco en Rosita Viterbo gingen Hortensia overeind helpen. Geen van de mannen kwam naar voren, die waren ofwel nog meer geschrokken dan wij, of ze vonder, het een vrouwenakkefietje. "Mijn huis uit!" gilde Hortensia, maar La Dorado ging niet. "Heb je haar niet gehoord? Maal; dat je wegkomt!" schreeuwde Rosita Viterbo, maar La Dorado verroerde zich niet. Toen wierpen Ana en Rosita zich op haar, pakten haar ieder bij een arm en namen haar mee naar de deui- van de patio. Daar duwden ze haar naar buiten en deden de deur dicht.'

'Deden ze dat?'

'Zij alleen met z'n tweeën', zuchtte Otilia. 'Godzijdank', zei ze, 'was Gloria niet met haar broer gekomen, want die had hej: niet over zijn kant laten gaan. Als één man zich ermee had bemoeid, hadden zich er meer mee bemoeid en waren de zaken uit de hand gelopen.'

'Dan was er geschoten.'

'Ja, zo stom zijn mannen wel', zei ze terwijl ze me doordringend aankeek, zonder een glimlach te kunnen onderdrukken. Maar meteen daarop verstrakte haar gezicht. 'Wat naar: Ana en Rosita begonnen de lechona uit te serveren en het was zo triest om Hortensia Galindo in haar stoel te zien zitten, met haar bord op schoot, zonder een hap door haar keel te kunnen krijgen. Ik zag de tranen op het bord druppen. Naast haar zat haar tweeling te eten alsof er niets aan de hand was. Niemand kon haar troosten, en algauw vergaten ze het.'

'De schuld van die lechona', zei ik. 'Veel te lekker.'

'Doe niet zo cynisch. Soms vraag ik me af of ik nog wel met Ismael Pasos leef, of het niet een onbekende is, een monster. Je kunt er beter van uitgaan dat ze er allemaal onder leden, net zoals ik, Ismael, en dat ze verdrietig waren. Niemand wilde verder nog een glaasje drinken. Er was helemaal geen muziek, dat zou naar de zin van pater Albornoz geweest zijn. Ze aten en gingen weer weg.'

'Ik doe niet cynisch. Ik zeg nogmaals dat ik het heel erg vind

dat iemand tegen zijn wil wordt vastgehouden, wat hij ook wel of wat hij ook niet heeft, want ze ontvoeren ook mensen die niks hebben, het is maar beter om zelf, vrijwillig, te verdwijnen, voordat ze je ertoe dwingen, wat heel wat erger zal zijn. Ik ben blij dat ik zo oud ben, met één been in het graf sta, en ik heb medelijden met de kinderen, die het nog moeilijk zullen krijgen met de erfenis van al die doden, zonder dat ze er schuld aan hebben. Maar wat ik veel erger vind dan Marcos Saldarriaga is het lot van Carmina Lucero, de bakkersvrouw. Haar hebben ze ook ontvoerd, op dezelfde dag.'

'Carmina?' riep mijn vrouw uit.

'Ik heb het vandaag gehoord.'

'Dat heeft nooit iemand ons verteld.'

'Ze hadden het altijd alleen maar over Marcos Saldarriaga.'

'Carmina!' herhaalde mijn vrouw, en ik zag dat ze begon te huilen. Waarom kon ik mijn mond ook niet houden?'

'Wie heeft je dat verteld?' vroeg ze snikkend.

'Kom eerst liggen', antwoordde ik. Maar zij bleef waar ze was, sprakeloos.

'Wie?' vroeg ze weer.

'Meester Claudino. Hij heeft vandaag mijn knie behandeld. Ik heb afgesproken dat ik hem een kip zal brengen.'

'Een kip', zei ze niet-begrijpend. Daarna, terwijl ze het licht uitdeed en naast me kwam liggen, voegde ze eraan toe, vreemd genoeg, omdat wij twee kippen hebben: 'En hoe dacht je die te kopen?'

Ze wachtte het antwoord niet af en begon over Carmina Lucero te praten, nog nooit had ze zo'n goed mens gekend, en ze haalde herinneringen op aan de man van Carmina en hun kinderen, wat zullen die een verdriet hebben, zei ze, 'als wij het thuis moeilijk hadden, gaf Carmina ons zo veel brood als we wilden.' Zoetjesaan vervaagden haar klachten in de warme lucht die we inademden, en net toen ik dacht dat we een handje geholpen zouden worden door een verlossende slaap, want allebei lagen we daar maar doodmoe in een bed in een dorp in een land

in de ellende, en ik durfde haar nog niet te onthullen dat Carmina twee jaar geleden in gevangenschap gestorven was, toen maakte het niet meer uit: die nacht zouden we geen van beiden kunnen slapen.