2

 

 

 

 

De bruiloft was om twaalf uur ’s middags. Cleo keek op haar polshorloge: pas half tien. Ze voelde zich tobberig en bezorgd en ze wilde weg uit dit huis met de hoeken en draaien. De zon scheen en het landschap sprankelde door het felle groen van de vroege zomer. Ze zou naar de zee gaan.

‘Ik heb hier kleren van je die ik had meegenomen om af te sponsen en te persen,’ zei Madge, die uit het niets kwam opdagen met kledingstukken over haar arm. ‘Dus ik zal met je mee teruglopen en klaarleggen wat je nodig hebt voor de bruiloft.’

In haar slaapkamer deed Cleo de grote kledingkast van satijnhout open en, na even te hebben nagedacht, pakte ze een bedrukte zijden jurk en liet hem aan Madge zien. ‘Die is toch volmaakt voor een trouwerij op het platteland?’

‘Met die rode hoed en die schoenen. Die jurk mag wel even gestreken worden. Ik neem hem wel mee. Waar ga je heen?’ vroeg ze toen Cleo een paar schoenen uit de kast pakte.

‘Een eindje wandelen, het is zo’n mooie dag. Ik wil dolgraag naar buiten. Ik ga even bij de zee kijken.’

‘Trek dan een jas aan.’

‘Dat is niet nodig, het is heerlijk warm.’

‘Dit is Londen niet. Je kunt het weer op het platteland niet vertrouwen.’

Cleo lachte en weigerde de jas die Madge haar voorhield. ‘Ik heb alleen een hoed nodig.’ Ze zette een strooien hoed met een brede rand op en ging naast Madge voor het raam staan, die haar aanwees welke kant ze op moest.

‘Je bent er het snelst als je via de subtropische tuin loopt. Persoonlijk zie ik het nut niet in van zulke tuinen. Al die buitenlandse planten en bomen trekken natuurlijk vreemde insecten en andere beesten aan. Ze kunnen nou wel zeggen dat het zo bijzonder is om al die planten uit China en Zanzibar en Joost mag weten waar nog meer vandaan te zien, maar volgens mij hadden ze beter kunnen blijven staan waar ze stonden.’

Madge bracht haar tot de grote trap en Cleo rende naar beneden, de voordeur uit. Ze liep om het huis heen en haar schoenen knarsten op het grind. Met stevige tred liep ze de helling achter het huis op en elke stap bij Landrake Hall vandaan bracht haar een gevoel van bevrijding. Enigszins buiten adem bereikte ze de top, waar een hoge, zachtgele muur zich naar beide kanten uitstrekte.

Wat lag daarachter verborgen?

Een paar stappen verder zag ze nog een mooi smeedijzeren hek. Typisch Landrake Hall. Binnen gangen en deuren, buiten muren en tuinen. Als een gevangene die tussen de tralies door gluurt, keek ze door het dichte hek in een grote moestuin. Tegen de muren stonden fruitbomen tegen een espalier en er waren allerlei groenten die in keurige rijen waren geplant. Achter de nog hogere stenen muur aan de linkerkant glinsterden vensters van kassen in het zonlicht.

Het hek zat dicht, maar niet op slot en ze kwam even in de verleiding om het te openen en de tuin in te lopen. Maar nee, ze wilde niet ingesloten zijn door muren, zelfs niet op zo’n rustige en vredige plek. Daarom nam ze het pad dat langs de muur liep en ongeveer vijftig meter verder kwam ze bij een kleine, formele tuin met een verzonken gazon en een zonnewijzer in het midden.

Er paradeerde een pauw over het gras en terwijl ze naar hem keek ruiste hij met zijn veren en spreidde die tot een glanzende waaier. Ze kende de kleuren van een pauwenstaart natuurlijk, maar ze had nog nooit een levende vogel in zijn volle pracht gezien. Verbluft door het formaat en de pracht van de kleuren staarde ze er met ingehouden adem naar, alsof het geluid van haar ademhaling het exotische dier zou kunnen laten schrikken.

De pauw liet zich een poosje bewonderen en daarna liet hij zijn veren zakken en vloog op de zonnewijzer, waarbij zijn staartveren met een sierlijke boog de grond raakten.

Misschien zou ze hier blijven en op de marmeren bank aan de rand van het kortgeknipte gras gaan zitten om naar de pauw te kijken. Maar nee, daar voelde ze zich te rusteloos voor. Ze wilde beweging.

Dus verliet ze de tuin via een trap van keurige stenen treden en beneden kwam ze bij de ingang van de tropische tuin. Die werd gemarkeerd door niet meer dan een kleine stenen boog. Na slechts een paar passen in de tuin voelde ze de toenemende warmte en vochtigheid. Madge had haar gewaarschuwd om op het hoofdpad te blijven en dat was een goede raad. De zijkanten ervan liepen steil omlaag naar donkere plekken met onbekende flora. Ze liep voorzichtig langs gunnera’s met hun gigantische uitdijende bladeren, vreemde stekelige bomen en woekerende klimplanten met vuurrode klokvormige bloemen.

Een vreemde plek; ze had wel duizend kilometer weg kunnen zijn van een Engelse zomer en ze was opgelucht toen het pad uitkwam bij een groepje palmbomen die in een halve cirkel om een gazon stonden dat niet beplant was met gras maar met een aromatisch kruid. Ze liep naar de andere kant van de bomen, waarbij haar voeten wegzonken in de meeverende planten, waardoor er een kruidige geur vrijkwam die omhoogzweefde naar haar neus en haar deed niezen.

Ze streek langs een plant die volhing met felroze bloemen, waarvan de geur in de warme lucht hing, en kwam in het volgende, kleinere, groepje bomen waartussen ditmaal rozen met vreselijk veel doornen waren geplant. Een oude tuinman, die zijn broekspijpen onder zijn knieën met touw had samengebonden, bewerkte de grond onder een rozenstruik die vol kleine witte bloesems zat.

Ze wenste de man goedemorgen en hij keek haar aan met fletsblauwe ogen en beantwoordde haar begroeting met een plattelandstongval.

‘Is dit de weg naar de zee?’

Hij knikte naar een smal pad aan de andere kant en wijdde zich weer aan zijn werk. Met langzame halen van zijn hark harkte hij de aarde aan.

Ze wandelde wat langzamer verder en keek naar haar stappen op het aarden pad. Ze bukte zich om takken en bladeren van planten te ontwijken die zo welig boven haar hoofd groeiden dat ze een donkergroene tunnel vormden. Het pad liep af en was op bepaalde plekken lastig begaanbaar. Op sommige steile stukken waren stenen treden uitgehakt en uiteindelijk kwam ze uit boven aan een rots.

Ze sloot haar ogen en ademde diep in, genietend van de zilte zeelucht, blij dat ze eindelijk buiten de ingesloten Landrake-wereld was. Voor haar lag een panorama dat slechts werd omgeven door de horizon in de verte, waar de lucht de zee ontmoette. Dichterbij was een stuk kustlijn dat zo uit een fotoboek had kunnen komen: fonkelende zee die kleine inhammen en baaitjes binnenging. Op zee hielden twee boten, de ene met een wit en de andere met een rood zeil, een wedstrijd.

Een steile stenen trap die in de rotswand was gehakt voerde naar een inham. Ze sprong de laatste paar treden omlaag en belandde op een klein stukje zand met kiezelstenen. Voor haar waren grote stenen en rotsblokken met een kleine baai waar het water ruiste tegen de rotsen.

Ze was niet alleen op deze stille plek, te oordelen naar de berg handdoeken die op een rotsblok was gegooid. Ze deed haar hand boven haar ogen ter bescherming tegen het licht dat glinsterde op het water en een heel eind verderop zag ze drie gestaltes op het water deinen.

Ze had alleen willen zijn met de zee en haar gedachten. Wie waren er aan het baden? Vermoedelijk mensen uit het huis. Fitz had gezegd dat hij bijna elke ochtend ging zwemmen. Nou, zij zat hier en zij waren daar, en ze kon wel een poosje voor zichzelf hebben; het was tijd om eens serieus na te denken. Ze klom op een platte rots en ging zitten, met haar knieën opgetrokken en haar armen eromheen geslagen.

Het was een idyllisch tafereeltje. Tijdens de wandeling door de tuin en hier op het strand leek het onmogelijk dat er kwaad kon schuilen tussen de stralende schoonheid van de natuur. En, als wat haar moeder had verteld echt waar was, dan was het inderdaad kwaadaardig. Chantage had een bijzondere boosaardigheid. Een chanteur had zijn of haar slachtoffer in zijn macht, en de geheimzinnigheid, wraakzucht en hebzucht die aan zijn eisen ten grondslag moesten liggen, waren sinister en gevaarlijk. Ging afpersing ooit alleen om geld, draaide het niet evenzeer om wraak en macht?

Uit wat Fitz en haar moeder hadden verteld en uit wat ze zelf had gezien van Lord Landrake, had ze opgemaakt dat hij een man was met een grote familietrots. Een vertrouwelijke familiezaak, had hij tegen Rosina gezegd. Daarom moest het iets zijn wat de naam Landrake te schande maakte. Misschien was het een familielid van Lord Landrake die de naam van de familie kon bezoedelen.

Ze dacht na over de woorden van haar moeder. Mensen zullen je in vertrouwen nemen, dat doen ze altijd, en hier al helemaal omdat je een vreemde bent. Dat klopte, ze hoorde hier niet thuis en deze plek betekende niets voor haar. Ze was een buitenstaander, en haar moeder had gelijk gehad door erop te wijzen dat mensen haar vaak in vertrouwen namen. Dat deden ze inderdaad, behalve degenen die haar na stonden.

Hector had zijn hart per slot van rekening niet echt bij haar uitgestort. Ze had niet gewild dat hij over zichzelf praatte, dus waar hadden ze het wel over gehad? Het theater, zijn muziek, dans en jazz, roddels over mensen uit hun kringen. Ze was een grote tegenstelling: mensen die ze nauwelijks kende vertelden haar dingen die ze niet tegen hun vrienden zouden zeggen, en mensen die haar na stonden klapten dicht alsof ze een volslagen vreemde was. Ongetwijfeld was dat haar eigen schuld omdat ze iemand als Hector zo had ontmoedigd.

Ze wilde niet aan Hector denken.

Rosina’s idee was belachelijk. Hoe kon ze in vredesnaam, tijdens een bezoekje dat gemeten kon worden in uren, uitzoeken wat er aan de hand was? Hoe moest zij in één weekend ontdekken wat Lord Landrake geheim wilde houden? Laat staan erachter komen wie dat geheim kende en wraakzuchtig of behoeftig genoeg was om hem daarmee te chanteren?

Haar moeder beschouwde haar als buitengewoon opmerkzaam, met de eigenschap om mensen snel en accuraat te kunnen inschatten, en ergens klopte dat ook. Dat was het logische gevolg als je als toeschouwer geboren was. Sinds haar kindertijd had ze de wereld om zich heen gadegeslagen alsof het een drama was dat zich langzaam openbaarde, en de mensen die de wereld bewoonden acteurs en actrices waren. De hele wereld was inderdaad een groot toneel, wat betekende dat een toeschouwer zoals zij, mits die snugger en aandachtig genoeg was, de motieven en bedoelingen van de dramatis personae kon vaststellen.

Dat was een oud spel, maar ook een gevaarlijk spel.

Mensen waren geen stereotypen die rollen speelden die een alwetende toneelschrijver voor hen had bedacht. Personages in een toneelstuk bleven wellicht hangen in de gedachten van het publiek nadat het doek was gevallen, maar in de echte wereld hadden ze geen identiteit wanneer ze van het toneel af waren. Nu had zij de vreemde wereld van de Landrakes betreden en daarmee was ze niet alleen op een onbekend toneel beland, maar ook op ongewis terrein. Hier op Landrake Hall kwam haar afstandelijkheid in gevaar.

Ze mijmerde over opkomsten en afgangen toen ze gespetter hoorde dat haar erop opmerkzaam maakte dat de drie zwemmers aan land kwamen. Het waren drie mannen: Fitz, Lancelot en Esmond. Ze renden het schuim van de branding uit en Lancelot lachte om iets wat Esmond had gezegd. Fitz veegde het natte haar op zijn voorhoofd naar achteren en zwaaide naar haar.

‘Goedemorgen, Cleo. Ben je niet in de verleiding gekomen om er ook even in te gaan?’

‘Veel te koud voor mij. Dat zie ik zelfs door er alleen naar te kijken.’

Zelfs in het weinig flatteuze zwemkostuum met vest kon Cleo Fitz’ magere en strakke lichaam bewonderen. In vergelijking met hem was Esmond te knokig terwijl Lancelot de brede borstkas en schouders en de gespierde benen van een fanatieke rugbyspeler had.

Fitz trok een badstof jas aan en maakte de ceintuur vast terwijl hij in een paar strandschoenen stapte. ‘Blijf je hier, verdiept in je gedachten of ga je terug naar het huis?’ vroeg hij.

Cleo gleed van de rots af. ‘Ik moest maar eens teruggaan.’

‘Dan loop ik met je mee. Ben je via de tuin van Louisa Landrake gelopen? We zullen het andere pad nemen, dat is gemakkelijker en sneller als je de weg kent.’

Het andere pad bleek een met gras begroeid weggetje te zijn dat met een flauwe bocht uitkwam op een lange, rechte weg met aan weerskanten statige taxusbomen.

‘Dat is de westelijke ingang van het huis,’ zei Fitz.

Esmond rende naar een motorfiets die tegen een boom stond. ‘Ik zie jullie wel weer in het huis. Anders zouden we met jullie meelopen, maar ik moet mijn mooie kloffie nog aandoen en eerder in de kerk zijn dan jullie omdat ik Archies getuige ben. Spring achterop, Lancelot.’

Cleo vroeg zich even af of Esmond in zijn zwempak met Lancelot in hetzelfde tenue achterop naar Bosworth Castle wilde rijden, maar Fitz begon te lachen en zei dat Lancelot de kleren voor de bruiloft eerder die ochtend had meegenomen uit het kasteel en dat hij zich in Landrake Hall zou verkleden.

De weg kwam uit op een keurig onderhouden gazon met daarachter een terras, geflankeerd door grote stenen urnen die vol vrolijke bloemen stonden. Cleo zag twee mannen met een leren schort voor houten planken over een deel van het terras leggen.

‘Omdat het mooi weer wordt, kunnen mensen hier buiten dansen. Als de ramen openstaan, kun je de muziek uit de Grote Zaal horen,’ zei Fitz.

Cleo’s gedachten waren niet bij het bal, maar bij wat er die ochtend zou plaatsvinden. ‘Ik snap niet wat ik op die bruiloft moet,’ zei ze met een frons tegen Fitz. ‘Ik heb Hermione Latimer nog nooit ontmoet. Waarom zou ze een onbekende op haar trouwerij willen hebben?’

Fitz stak zijn arm door de hare. ‘Je hoort nu bij de familie en je kent Archie, want je hebt gisteravond met hem gedineerd. Dat is reden genoeg. Hermione is heel gemakkelijk in de omgang en de ervaring met bruiden op hun trouwdag heeft me geleerd dat ze het niet eens zouden merken als Dracula in eigen persoon de plechtigheid zou bijwonen.’