2
Cleo ging de kerk uit en haastte zich over het pad naar de weg. Bovenaan wachtte Fitz Falconer op haar, leunend op de motorkap van de Lagonda. Hij pakte een sigarettenkoker en bood Cleo een sigaret aan. Ze schudde haar hoofd en hij pakte er een en tikte ermee tegen de zijkant van de smalle zilveren koker, stak hem in zijn mond en tastte in zijn zak naar een aansteker. ‘De omgeving aan het bekijken? De kerk is Normandisch en wordt vermeld in alle reisgidsen.’
Hij hield het portier voor haar open en ze stapte in en nestelde zich weer op de leren stoel.
‘Daarbinnen is een enorm monument,’ zei ze.
Fitz ging achter het stuur zitten, maar maakte geen aanstalten om verder te rijden. ‘Van marmer, wit, rood en zwart, pilaren, met bovenop familiewapens en onderaan rond de rand geknielde elizabethanen in plooikragen? Dat is het familiegraf van de Landrakes.’
‘En hebben ze ook gedenkplaten aan de muur? Ik zag er een van Virginia Landrake.’
Er viel een stilte waarna Fitz zei: ‘Ginny. Jerry’s nichtje. Zij is als kind gestorven.’
‘Er repeteren mensen voor een bruiloft.’
‘De dochter van de dominee gaat morgen trouwen. Onze dominee is een neef van de Landrakes. Hij leidt de begrafenisplechtigheid daar beneden.’
‘Wordt er iemand begraven die je kent?’ En na nog een stilte: ‘Een kind misschien?’
‘Lieve help, nee. De oude Foxton heeft eindelijk het loodje gelegd. De laatste keer dat ik hier was, was hij al ziek. Niemand weet precies hoe oud hij was, maar hij moet over de negentig zijn geweest.’
‘Geen familielid, begrijp ik,’ zei Cleo. ‘Geen Landrake.’
‘Nee. Hij was de gemeenste man in het dorp en de Foxtons woonden hier vermoedelijk al voor de Normandische verovering. Ik geloof niet dat hij ooit in zijn leven verder is gegaan dan St.-Jermyn, de dichtstbijzijnde stad, ongeveer acht kilometer verderop. Hij was de jachtopziener van de vorige Lord Landrake en behield die baan toen Jerry de titel en het huis erfde. En voor hij jachtopziener werd, was hij de sluwste stroper in deze contreien. Ik vermoed dat er flink wat buren zijn die blij zijn dat hij eindelijk dood is. Hij was een nieuwsgierige, gemene oude man die op de hoogte was van alles wat er in het dorp en de omgeving speelde.’
Hij ging beter zitten terwijl de rook van zijn sigaret omhoogkrulde, en hield zijn blik op het tafereel onder hen gericht. De dominee had zijn gebedenboek dichtgedaan en liep bij het graf vandaan, pratend tegen de man in formele kledij.
‘Wie is de man met de hoge hoed?’ vroeg Cleo.
‘Ik neem aan dat je het niet over de begrafenisondernemers hebt die zich bij de heg ophouden. De man die met de dominee praat is je nieuwe stiefvader, Lord Landrake. Hij voert zijn plichten als landsheer bijzonder nauwgezet uit. Aardig van hem dat hij gepaste kleding heeft aangetrokken en de laatste riten van de oude onverlaat heeft bijgewoond.’
Fitz klapte het asbakje in het dashboard van walnoothout open en drukte zijn sigaret uit voor hij de motor startte. ‘Ben je al eens in Cornwall geweest?’ vroeg hij terwijl hij naar een andere versnelling schakelde om de auto de steeds steiler wordende weg te laten op rijden.
‘Nee, nog nooit.’
‘Lang geleden was het een koninkrijk. Volgens veel inwoners van Cornwall is het dat nog steeds.’
‘Ach natuurlijk, koning Mark en Isolde, en koning Arthur.’ Cleo klampte zich vast aan de troost van de bekende legenden. Hun illusie leek echter dan de groene tunnel waar ze doorheen reden. De tunnel werd gevormd door bladerrijke takken van bomen aan weerskanten van de smalle, stoffige weg die zich als een boog in elkaar hadden verstrengeld. Het licht flikkerde tussen de bladeren door, een bijzondere mengeling van weelderig groen en felle zonneschijn, veel feller dan de zon ooit door de sluier van de Londense rook scheen.
De Lagonda gleed de tunnel uit en tot haar verbazing merkte Cleo dat haar blik omhoog werd getrokken. Hoog boven hen torende een immens stenen huis. Ze zag een hele reeks ramen met verticale stijlen glinsteren in de middagzon.
‘Welkom op Landrake,’ zei Fitz. Hij schakelde toen de weg nog steiler werd.
‘Is dat Landrake Hall? Daar had ik geen idee van. Ik wist dat het groot was, maar ik had niet iets van deze omvang verwacht.’
‘Voor een elizabethaans huis is het niet eens zo groot. Beroemde huizen als Longleat en Wilton House zijn veel groter. Maar het is wel overweldigend wanneer je het zo boven je ziet. Over een paar tellen verdwijnt het uit het zicht als de weg weer een bocht maakt.’ Terwijl hij praatte, maakte de weg een bocht en het huis verdween achter een gordijn van bomen.
Opeens, en heel onverwacht, eindigde de weg. Voor hen stond een grote, gewelfde, granieten poort. Fitz drukte op de claxon en er kwam een man uit de deur aan de zijkant. Hij keek naar de automobiel, tikte kort met zijn vinger tegen zijn voorhoofd en verdween. Een minuut later werden de hekken naar achteren getrokken en liet Fitz de auto naar voren gaan.
Terwijl ze onder het booggewelf door reden keek Cleo omhoog en zag ze de puntige uiteinden van een valhek dat veilig in zijn stenen behuizing zat. ‘Dat houdt ongetwijfeld ongenode gasten buiten de deur,’ zei ze. ‘Het heeft wel veel van Elsinore, is het niet?’
‘Het is lang geleden dat dat valhek voor de laatste keer naar beneden is gelaten en we zullen je niet begroeten met vaten kokende olie. Ook zullen we geen show van moord en onnatuurlijke daden opvoeren. Vroeger was hier een slotgracht, maar die is weg.’
Eenmaal door de poort bracht hij de auto tot stilstand naast de portiersloge, een klein maar mooi stenen gebouw, en riep een begroeting naar de portier, die de hekken weer dichtduwde en naar de auto liep.
‘Fijn om u weer terug te zien, meneer Fitz,’ zei de man, maar zijn blik was op Cleo gericht.
‘Dit is juffrouw Otway, de dochter van de nieuwe Lady Landrake. Ik heb gezien dat de dominee druk bezig is met de begrafenis van Foxton.’
‘Welkom op Landrake, juffrouw Otway,’ zei de man. ‘Ja, dat klopt, ze stoppen de ouwe Arthur onder de groene zoden, al zullen de mooie woorden van de geestelijke hem niet helpen te ontsnappen aan die andere plek. Ik durf te wedden dat de duivel de afgelopen dagen rond zijn bed is geslopen, wachtend tot hij zijn eigendom kon opeisen.’
Toen gingen ze verder en reden ze tussen witte schuttingen door die kilometerslang leken te zijn. Nog een bocht en opnieuw verscheen het silhouet van Landrake Hall, fel afstekend tegen de zon, boven hen. De oprijlaan kwam met een serie bochten bij het huis zodat Cleo het ene moment omhoogkeek naar het grootse elizabethaanse huis en het volgende omlaagkeek naar het dorp Trewithiel, waar ze piepkleine figuurtjes op het kerkhof onder hen zag lopen.
Na een laatste draai stonden ze voor het volgende hek, ditmaal een dat openstond tussen twee stenen hekpalen met op elk een sleets wapenschild tussen de klauwen van verweerde draken.
Cleo snakte naar adem toen Fitz tussen de twee hekken door reed en de auto voor de massieve eiken deur liet stoppen. Landrake Hall was gebouwd in een E-vorm, waarbij de middelste, ondiepe streep van de E een veranda vormde die tot de volle hoogte van het huis oprees. Boven de deur was opnieuw het blazoen van de Landrakes te zien, gegraveerd in het steen. Daarboven liep de veranda uit in twee stenen pilaren met daarop basilisken die onheilspellend neerkeken op de pas gearriveerde bezoekers. Het gebouw ademde kracht en macht uit en vervulde Cleo met een zekere wanhoop. Ze werd overweldigd door de omvang, het sombere steen en de wolk van geschiedenis die erboven hing. Ze had het gevoel dat ze van het groene platteland in een andere wereld was beland; een vreemde, andere en dreigende wereld.
‘Hoeveel kamers zijn er in hemelsnaam?’ vroeg ze.
Fitz was uit de automobiel gestapt en liep eromheen naar haar kant terwijl op hetzelfde moment de grote eiken deur openging en er een knecht in een eenvoudige livrei naar buiten kwam om hem te begroeten.
‘Goedemiddag, Sam,’ zei Fitz. ‘De koffers die op de achterkant zijn vastgesnoerd zijn van juffrouw Otway. Ik heb slechts één kleine koffer en die zal ik zelf meenemen.’ Hij beantwoordde Cleo’s vraag: ‘Ik geloof dat er ongeveer honderd kamers zijn, maar ik heb ze nooit geteld.’ Hij moest lachen om haar verblufte gezicht. ‘Dat is inclusief alle kamers op zolder en de andere kamertjes en kantoortjes die er in een groot huis als dit nu eenmaal zijn. Aan de achterkant is een vleugel die tegenwoordig afgesloten is, en het aantal huisbediendes is nog geen kwart van wat het voor de oorlog was. Mijn zwager ontvangt graag bezoek, maar niet zo veel dat al die kamers nodig zijn.’
Cleo volgde hem de lage treden op, maar voor hij naar binnen ging, riep de knecht hem een vraag over de auto toe. Hij bleef staan en zei met een snelle glimlach dat zij naar binnen moest gaan, en dat hij zo zou komen. Vervolgens ging hij de trap weer af en liet haar alleen in de deuropening staan.
De voordeur ging met wat geknars en een zachte bons achter haar dicht en ze knipperde even, terwijl haar ogen zich aanpasten aan het halfduister binnen. Ze rook bijenwas en een vage, zoete geur van de zilveren schaal met rozen die op de marmeren tafel aan een kant van de muur stond. Achter deze hal lag een brede houten trap die omhoogging, even stopte op een overloop en verder omhoogging, en nog verder.
Ook hier was de lucht fris, met dezelfde koelte die in de kerk langs haar heen was getrokken. Ze hield haar adem in toen haar blik naar een enorm portret werd getrokken dat de hal domineerde. Het was een meer dan levensgroot schilderij van een jonge vrouw in een zwarte avondjurk uit de jaren negentig van de negentiende eeuw die een grote waaier van zwarte veren vasthield. Een conventionele pose, maar de vrouw zelf had nooit een conventioneel persoon kunnen zijn. Havikachtige zwarte ogen gloeiden in het koninklijke gezicht, en door een speling van het licht leken het dezelfde ogen die ze kort in de kerk had gezien. Kennelijk had ze ergens een reproductie van dit portret gezien en daarom had ze zich ingebeeld dat ze deze vrouw uit de schaduwen had zien komen. Ze liep achteruit naar de deur omdat ze wilde ontsnappen aan die ogen, maar die bleven zich in haar boren.
De deur ging open en Fitz kwam naast haar staan. ‘Ah, je kijkt naar het portret van de douairière. Zij was de moeder van Lord Landrake. Het is heel bijzonder hoe de ogen je volgen, vind je niet? Sommige portretten doen dat. Ze was een opmerkelijke vrouw.’
Een van de deuren aan de zijkant van de hal ging open, licht viel de hal in, en daar was Cleo’s moeder. Ze maakte een volmaakte entree en zag er op en top uit als de chatelaine van dit huis. Rosina begroette haar dochter met prachtig gemoduleerde woorden van blijdschap en welkom terwijl ze haar in haar armen nam voor een o zo bekende geparfumeerde omhelzing.
‘Lieverd, wat heerlijk om je te zien. Toe, blijf daar niet staan als een verloren ziel. Kom verder.’ Een lange, vreselijk magere man in strenge kledij verscheen in de hal. ‘Wil je nu direct de thee in de zitkamer serveren, Franklin?’
‘Onmiddellijk, milady.’
Milady! Zolang ze zich kon herinneren had Cleo haar moeder op het toneel horen aanspreken met alles, van Uwe Majesteit tot lagere rangen, maar nu stond haar moeder niet op de planken. Ze was niet langer juffrouw Rosina Otway, maar Lady Landrake, een barones, in het bezit van een titel die haar rechtens toekwam, niet een die haar was verleend voor de duur van een toneelstuk.
Ze had de neiging te lachen vanwege de idiotie ervan terwijl ze achter haar moeder de kamer in ging en het verleden binnenstapte. De zitkamer was van vloer tot plafond gelambriseerd met donker hout met een ingewikkeld gegraveerde fries op een kroonlijst die tot het versierde pleisterwerk van het plafond liep. De hoge ramen met verticale stijlen waren in stenen sierranden gezet en de kleine ruitjes braken het uitzicht in tientallen piepkleine landschapjes.
Rosina glimlachte toen Cleo stil bleef staan en om zich heen keek. ‘Je raakt er wel aan gewend, lieverd. Het is een prachtig huis, en delen ervan zijn nog precies zoals in de elizabethaanse tijd. Denk je eens in, Shakespeare had hier kunnen komen! Kijk niet zo geschrokken. Jerry heeft ervoor gezorgd dat het huis wel badkamers en fatsoenlijke wc’s heeft.’
Typisch Rosina: in één adem van Shakespeare tot plees.
De deur ging open en de butler kwam binnen met een groot zilveren dienblad met daarop een theepot, kannen, een suikerpot en verscheidene andere stukken tafelzilver, waarvan Cleo slechts naar de functie kon raden. Hij werd gevolgd door een dienstmeisje dat een theewagen duwde waarop borden met beboterde toast, cakejes, muffins en kleine sandwiches stonden. Op haar beurt werd het dienstmeisje gevolgd door Fitz, die goedkeurend naar het eten op het wagentje keek en hardop wenste dat het komkommersandwiches waren.
Het dienstmeisje zette snel en efficiënt delicate kopjes en schoteltjes op de lage tafel naast Rosina en ging toen in de houding staan terwijl Franklin vroeg of mevrouw de barones nog iets anders wenste.
Cleo zag nog een dienstmeisje bij de deuropening treuzelen. Ze droeg de zwarte jurk van een tafelmeisje met een schort dat met kant was afgezet en een gesteven muts. Hoewel die keurig, goed geperst en netjes gestijfseld was, was hij ouderwets qua model, veel ouderwetser dan het uniform van het andere dienstmeisje. Het was het soort jurk dat ze zou hebben gekozen voor een dienstmeisje in een toneelstuk dat in de vroege jaren twintig speelde, niet voor vandaag de dag. Ze draaide haar hoofd om toen haar moeder iets tegen haar zei en toen ze weer opkeek, was het dienstmeisje verdwenen.
Fitz deed zich tegoed aan de sandwiches en Cleo, die gek was op chocoladecake, wilde net een plak aannemen toen haar moeder waarschuwend zei: ‘Lieverd, zorg dat je nu niet te veel eet, want je zult merken dat het diner een flinke maaltijd is.’
Zolang Cleo zich kon herinneren lette Rosina, die heel voorzichtig was met haar uiterlijk, op alles wat ze at. Zelf was ze gezegend met een uitstekende eetlust en een stabiele slankheid die naar haar eigen mening meer te maken had met het feit dat ze zich nooit afvroeg of dat waar ze trek in had een dikmakertje was of niet. Daarom pakte ze de cake aan en grijnsde ze alleen naar haar moeder, die een kopje thee zonder melk accepteerde en daar met een zilveren tang een schijfje citroen in liet vallen.
Ondertussen had Fitz, die duidelijk dezelfde mening over eten was toegedaan als Cleo, een bord volgeladen met komkommersandwiches, en hij ging op de bank bij het raam zitten om ze op te eten. Als ze een gok moest doen, had hij weinig anders dan bot en spieren onder zijn goedgemaakte kleding.
‘We hebben Jerry bij de kerk gezien,’ zei hij tussen twee happen door. ‘Die was daar zeker om ervoor te zorgen dat die ouwe Foxton echt onder de grond belandde. De dienst was bijna afgelopen dus ik vermoed dat Jerry elk moment terug kan komen.’
‘Zo’n plichtsgevoel,’ mompelde Rosina. ‘En hij krijgt een vreselijk kerks weekend. Eerst morgen de bruiloft en dan op zondag de doop.’
‘Tel daar nog de Bijbellezing op zondagochtend bij op en hij heeft het bijna even druk als de dominee,’ zei Fitz.
‘Daar zul je ze hebben,’ zei Rosina toen het gebrom van een automotor dichterbij kwam en toen weer wegstierf. ‘Hij zal de auto wel achterom naar de stallen rijden.’
Er klonken voetstappen en stemmen in de hal. De deur ging open en Lord Landrake, nog altijd in zijn zwarte kleren, kwam de zitkamer binnen. Zonder Cleo een blik waardig te keuren liep hij op Rosina af en kuste haar op haar wang.
‘Zit je je ingewanden met thee te bederven? Mooi, chocoladecake. Daar neem ik een plak van.’
‘Lieve Jerry, dit is Cleo.’
‘Lieve hemel,’ zei hij. ‘Het spijt me dat ik je niet direct zag. Ik zou je nooit hebben herkend als Rosina’s dochter en mijn nieuwe stiefdochter.’
Hij was een man van gemiddelde lengte en had een mager gezicht, goed geknipt grijzend haar en een keurig bijgehouden snor. Hij was een man die gewend was dat anderen hem gehoorzaamden en zou Rosina’s aangeboren gave om mannen te manipuleren wel eens op de proef kunnen stellen.
Ze gaven elkaar een hand. Een stevige handdruk, een glimlach die niet verderging dan zijn mond en Cleo had het vermoeden dat hij haar niet zou kunnen beschrijven als ze de kamer uit was. Hij keek dwars door haar heen, niet om inzicht in haar te verkrijgen, maar uit onverschilligheid. ‘Welkom in Trewithiel en in Landrake Hall. Ik weet dat je in Londen woont en werkt. Het is zeer lovenswaardig hoe jullie moderne jonge vrouwen je eigen brood verdienen en ik hoop dat je Landrake Hall als je thuis zult beschouwen.’
Dit bijzondere huis als haar thuis beschouwen? Bedoelde hij dat sarcastisch? Waarschijnlijk niet, hij leek geen man die van nature sarcastisch was. Ondanks zijn hoffelijke woorden lag er geen enkele warmte in zijn stem. Hij droeg wel een mooi pak, hij ging duidelijk naar een goede kleermaker.
‘Je moet mijn dochters ontmoeten,’ ging Lord Landrake verder. ‘Je stiefzussen.’ Hij lachte, niet uit vrolijkheid, maar meer alsof het hele concept van stiefzusterschap hem in verlegenheid bracht. ‘Die zijn ongetwijfeld in de Galerij.’
Rosina stond op. ‘Ik zal je naar boven brengen, lieverd.’
Lord Landrake fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat is nergens voor nodig. Cleo kan het vast zelf wel vinden. Bel maar voor een dienstmeisje, dan kan die haar meenemen. Jij hebt me een partijtje croquet beloofd.’
‘Ik wil Cleo het cadeau geven dat ik voor haar uit Amerika heb meegenomen. Het is zo gebeurd. En jij moet iets anders aantrekken dan die formele kleren.’ Ze raakte zijn arm aan; een liefhebbend, bezitterig gebaar. ‘Ik zal op het croquetgazon zijn voor jij weer beneden bent. Dat beloof ik.’