Hoofdstuk 6

 

Fran Durrel kuste me bij de deur. Amos kuste Beth. liet is een oude Spaanse gewoonte waar Beth een hekel aan heeft. Net legen de tijd dat ze was uitgegroeid boven de plicht om haar tantes en grootmoeders in New England te kussen, en een beetje selectief in haar kusgewoonten was geworden, trouwde ze met mij en verhuisde ze naar New Mexico, waar ze, tot haar schrik, ontdekte, dat het haar sociale plicht was iedereen Ie zoenen.

Amos was, eerlijk gezegd, een van de minder vervelende kussers van onze kennissenkring, tevreden met een kusje op de wang. Ik geloof dat hij die concessie aan een plaatselijke gewoonte alleen deed omdat Fran hem had verteld dat haar vrienden zich misschien gekwetst zouden voelen als hij het niet deed. In alle sociale opzichten het Amos zich leiden door Fran, omdat het hem allemaal niets zei. Daarna bleef hij verveeld staan toekijken terwijl de vrouwen hun afscheidsbabbeltje hielden, en ik stond erbij en had opeens sterk het gevoel dat hij naar binnen moest, weg uit het licht. Een man van zijn wetenschappelijk formaat moest beter weten dan te blijven staan in een verlichte deuropening tegenover een heuvel dicht begroeid met ceders waarachter zich een regiment scherpschutters kon verbergen. Het was nogal melodramatisch geil acht, maar Tina en Loris hadden mijn gedachten in die richting gestuurd. Niet dat Macs mensen een bedreiging voor Amos vormden, maar hun aanwezigheid betekende moeilijkheden, en als er eenmaal moeilijkheden in de buurt zijn, kan iedereen verwachten er iets mee te maken te krijgen. 'Het was lief van jullie om te komen,' zei Fran. 'Ik wou dat jullie niet zo vroeg weggingen. Matt, prettige reis, denk eraan.'

'Jij ook bedankt en hetzelfde,' zei Beth.

'We zien je nog wel voor we weggaan.'

'Nou, als we jullie niet meer zien, hoop ik dat jullie een fijne trip hebben. Ik zie groen van jaloezie,' zei Beth. 'Welterusten.' Toen draaiden de Darrels zich om en gingen samen het huis binnen, en er gebeurde hun niets en wij liepen naar Beth' grote, roodbruine stationcar die daar voor ongeveer vierduizend dollar in het donker stond te glanzen.

'Waar gaan ze heen?' vroeg ik.

'Ze gaan volgende week naar Washington,' zei Beth. 'Ik dacht dat je dat wel wist.'

'En Amos is twee maanden geleden pas in Washington geweest.'

'Dat weet ik, maar er is kennelijk iets belangrijks in het lab ontdekt, en hij moet een speciaal verslag uitbrengen. Hij neemt Fran mee en dan gaan ze op bezoek bij haar familie in Virginia en een beetje feestvieren in New York voor ze hier terugkomen.'

De stem van Beth klonk verlangend. Voor haar eindigde de beschaving een stuk ten oosten van de Mississippi. Ze had altijd geweldig veel plezier in New York, al krijg ik er last van claustrofobie. Ik houd van steden waar je pijlsnel doorheen kunt rijden.

'Nou, als de zaken goed lopen kunnen we deze winter ook misschien wel naar New York,' zei ik. 'Intussen kunnen we beter beslissen waar we vanavond zullen eten. Als we er de tijd voor nemen heeft mevrouw Garcia de kinderen misschien in bed vóór we thuis komen.'

We dineerden in La Piacita, een tent aan de smalle, stoffige straat die soms de Straat der Kunstenaars wordt genoemd door

mensen die niet veel van kunst weten. Ze hadden er geruite tafelkleedjes en levende muziek. Daarna liepen we terug naar Beth' glimmende, zeven meter lange wagen. Als Beth getrouwd zou zijn met een New Yorkse makelaar en zich in een klein voorstadje in Connecticut had gevestigd, ben ik er zeker van dat ze een enthousiaste Volkswagenrijdster zou zijn geworden. Dat zou haar protest geweest zijn tegen het conformisme om haar heen. In Santa Fe, waar ze nog nooit van het woord conformisme hebben gehoord en met een verknipte schrijver als echtgenoot, had ze de Buick nodig om haar gevoel voor verhoudingen te bewaren. Het was een symbool van zekerheid. Ze keek snel naar me toen ik voorbij onze straat schoot.

'Geef ze nog even de tijd om in slaap te vallen,' zei ik. 'Laat je nooit benzine in deze kar doen?'

'Er zit genoeg in,' zei ze, terwijl ze slaperig tegen me aanleunde. 'Waar gaan we heen?'

Ik haalde mijn schouders op. Ik wist het niet. Ik wist alleen dat ik nog niet naar huis wilde. Ik zag nog steeds hoe Tina me met haar zwart geschoeide hand gracieus het blijf-in-de-buurt-teken gaf. Als ik naar huis ging, werd van me verwacht dat ik me op de een of andere manier beschikbaar zou houden -door rond het huis te gaan lopen om een kat te zoeken of een avondlijke aanval van inspiratie te krijgen en naar het atelier te rennen om de zaak op papier te zetten. Het was de bedoeling dat ik alleen zou zijn, zodat ze contact met mij konden zoeken, en ik wilde niet alleen zijn. Ik wilde niet dat er contact met me gezocht werd.

Ik reed tussen het spaarzame avondlijke verkeer door de stad en stuurde het grommende verchroomde beest de lange hellende weg op naar de snelweg naar Taos, negentig kilometer naar het noorden. Het had een opluchting moeten betekenen om al die paardenkrachten los te laten, maar het enige waar het me aan deed denken was de zwarte Mercedes die ik buiten Löwenstadt had gestolen - dat was de opdracht waarna ik Tina had gekust en haar was kwijtgeraakt - met zes cilinders onder de motorkap, vier versnellingen zo soepel als zijde en een veerkracht zo strak en zeker als van een tijger. Toen ik op de snelheidsmeter keek - op een slechte weg nog wel - gleed de naald over de honderdtachtig kilometer. En ik had het gevoel dat ik de kar rustig in de hand had. Ik deed het er bijna van in mijn broek, maar voor de rest van dat karwei stond ik bekend als de Hete Bliksem, en alle ritjes die zich voordeden vielen mij zonder ruzie toe, al kon ik op vrijwel elk gebied ruzie krijgen met die troep lefgozers... Nou ja, ik heb geen van hen ooit weer gezien en er waren erbij die de pest aan me hadden en ik was evenmin dol op hen, maar we hielpen onze scherpschutter op zijn plaats en het schot werd volgens schema gelost, dus het lijkt me dat het, voor zolang het duurde, een tamelijk goede ploeg was. Mac vond het niet nodig de mensen lang bij elkaar te houden. Eén of twee opdrachten, en dan haalde hij de groep uit elkaar en schoof de mannen heen en weer of stuurde hen er een poosje op eigen houtje op uit. Mannen, zelfs ons soort mannen, hebben een perverse gewoonte bevriend te raken als ze te lang samenwerken; en je kon niet het risico nemen een karwei in gevaar te brengen omdat, ondanks staande orders, de een of andere sentimentele knaap weigerde een andere knaap achter te laten die zo stom was geweest een kogel op te vangen of een been te breken. Ik herinnerde me hoe ik dat probleempje op de moeilijkste manier had opgelost toen ik er in mijn groep een keer mee te maken kreeg. Tenslotte blijft niemand rondhangen in vijandelijk gebied om de wacht bij een lijk te houden, hoezeer je ook op de levende knaap gesteld geweest mocht zijn. De rest van de reis moest ik natuurlijk op m'n hoede zijn, maar dat was ik toch al altijd.

'Matt,' vroeg Beth zacht, 'Matt, was is er?'

Ik schudde mijn hoofd en draaide aan het stuur om naar de ongeplaveide strook te rijden die bovenop de heuvel naar de snelweg leidde. De grote stationcar was geen Mercedes. De staart ging tekeer toen we het losse grind bereikten en ik raakte de wagen bijna helemaal kwijt - ondanks de schijfremmen, de bekrachtigde sturing en de hele mikmak. Enkele ogenblikken schoof de Buick over de hele weg heen en weer. Ik had iets om mee te vechten, en ik trok de wagen woest recht, de achterwielen deden het grind opspuiten terwijl ze zich ingroeven. Ik bereikte de heuveltop terwijl de veren tegen de onderkant van de wagen sloegen. Tussen de bomen bracht ik hem eindelijk tot stilstand.

Beth zuchtte even en frommelde wat aan haar kapsel. 'Neem me niet kwalijk,' zei ik. 'Slecht gereden. Teveel Martini's, denk ik. Ik geloof niet dat de auto iets mankeert.' Onder ons lagen de lichten van Santa Fe, en daarachter lag de hele vlakte van de Rio Grande-vallei. Aan de overkant zag men de twinkelende lichten van Los Alamos, voor het geval men daar belangstelling voor had, wat ik, in tegenstelling tot Amos Darrel, niet had. Ze maken daar tegenwoordig niet meer zo'n verontrustend kabaal, maar ik vond het er leuker toen het nog gewoon een dennenbos was met een particuliere jongensschool. Wat Amos ook in zijn lab gevonden had waarover hij in Washington rapport moest gaan uitbrengen, ik had zo'n idee dat het iets was waar ik het best zonder had kunnen stellen.

Als je naar de andere kant keek, zag je de beschaduwde Sangre de Cristo-toppen tegen de donkere lucht afsteken. Deze herfst lag er al een laagje sneeuw op, wat in de avond een spookachtige indruk maakte.

Beth vroeg zacht: 'Kun je het mij niet vertellen, liefste?' Het was fout geweest hierheen te gaan. Ik kon haar niets vertellen, zij behoorde niet tot de pakken-wat-je-pakken-kunt-huwelijksschool. Volgens de opvattingen van mijn vrouw is er een tijd en een plaats voor alles, zelfs liefde. En die plaats was niet de voorbank van een auto die een paar meter naast een drukke verkeersweg geparkeerd stond.

Ik kon niets tegen haar zeggen, en ik was niet in de stemming voor zoiets onschuldigs en frustrerends als vrijen, dus er viel niets anders te doen dan om te keren en naar huis te rijden.