Hoofdstuk 1
Ik had net een Martini gehaald voor mijn vrouw, die stond te praten met onze gastheer, Amos Darrel, de natuurkundige, toen de voordeur openging en er een man binnenkwam die zich bij het gezelschap voegde. De man kende ik niet - maar hij was met het meisje dat we in de oorlog Tina noemden.
Ik had haar in geen vijftien jaar gezien en in geen tien jaar aan haar gedacht, behalve een doodenkele keer als die periode me voor de geest kwam als een nevelige en gewelddadige droom, en dan vroeg ik me af hoeveel van de mensen die ik had gekend en met wie ik gewerkt had, het overleefd hadden en wat er daarna van hen geworden was. Ik had me ook wel eens vagelijk afgevraagd of ik het meisje zelfs wel zou herkennen als ik haar weer eens zou zien.
Tenslotte had dat bepaalde karwei slechts een week geduurd. We hadden het volgens schema afgewerkt, wat ons een compliment van Mac had opgeleverd en daar was hij bepaald niet scheutig mee; maar het was een moeilijke opdracht geweest en dat besefte Mac. Hij had ons een week in Londen gegeven om weer bij te komen, en die week hadden we samen doorgebracht. Dat was nu vijftien jaar geleden. Ik kende haar voordien niet en had haar daarna nooit meer ontmoet. Als iemand me had gevraagd waar ik dacht dat ze nu zou zijn, zou ik aan Europa gedacht hebben, of ergens anders ter wereld, overal, behalve aan Santa Fe in New Mexico.
Niettemin twijfelde ik geen seconde. Ze was langer en ouder, zag er beter uit en was zeker beter gekleed dan de wilde, haveloze kleine zwerfster die ik me herinnerde. Niet langer was ze mager van de honger, niet langer had ze die glinsterende haat in haar ogen en waarschijnlijk droeg ze ook niet langer een paratroopersmes ergens tussen haar ondergoed. Ze zag er naar uit dat ze vergeten was hoe ze een machinepistool moest hanteren; ze zag er naar uit dat ze een handgranaat niet meer zou herkennen. En stellig droeg ze niet langer een capsule met vergif in haar nek geplakt, onder haar haar. Daar was ik zeker van, want ze droeg het haar nu kortgeknipt. Maar niettemin was het Tina - ondanks de dure bontstola, de cocktail dress en het kapsel. Ze keek me over het gezelschap heen een ogenblik onbewogen aan en ik wist niet of ze me herkende of niet. Tenslotte was ik ook wel een tikje veranderd. Ik had meer vlees op mijn botten en minder haar op mijn hoofd na die vijftien jaar. En er waren nog meer veranderingen die hun sporen moesten hebben achtergelaten: de vrouw en de drie kinderen, het huis met de vier slaapkamers en het atelier in de tuin, waarvan de hypotheek voor de helft was afbetaald, de plezierige bankrekening en het verstandige verzekeringsprogramma. Op de oprijlaan buiten stond de glanzende Buick-stationcar van Betli en in de garage thuis mijn verfomfaaide Chevrolet-bestelwagentje. En aan de muur thuis hingen mijn jachtgeweer en buks, die sinds de oorlog niet meer waren afgevuurd.
Ik was tegenwoordig een vlijtig visser - vissen bloeden niet zo erg - maar achterin een bureaula, die was afgesloten, zodat de kinderen er niet bij konden als ze ondanks het verbod in het atelier kwamen, lag een pistool dat dit meisje zou herkennen, de kleine, veel gebruikte Colt Woodsman met de korte loop, nog altijd geladen. En in mijn broekzak had ik het stalen zakmes dat ze zou herkennen omdat zij er bij was toen ik het een dode man had afgenomen om het mes dat, toen hij stierf, was gebroken, te vervangen. Ik droeg het nog steeds bij me, en soms nam ik het in de hand, dichtgeklapt natuurlijk, als ik met mijn vrouw naar huis liep van de bioscoop en dan liep ik recht op de groepjes stoere, donkere knapen in, die 's avonds op de trottoirs van deze oude stad in het zuidwesten rondhingen, en dan gingen ze opzij om ons langs te laten.
'Kijk niet zo strijdlustig, schat,' zei Beth dan. 'De mensen mochten eens denken dat je ruzie zoekt met die jongens.' Dan lachte ze en drukte mijn arm, in de wetenschap dat haar man een rustige, schrijvende meneer was die geen vlieg kwaad zou doen, al schreef hij verhalen die barstten van het geweld en dropen van het bloed. 'Hoe bedenk je het eigenlijk?' vroeg ze wel eens met grote ogen als ze een bijzonder gruwelijke passage had gelezen over een Comanche-bloedbad of een Apache-marteling, die meestal rechtstreeks waren overgenomen uit historische verhalen, maar soms opgesierd werden met eigen oorlogservaringen die ik honderd jaar in het verleden terugplaatste. 'Ik moet zeggen, soms word ik hang van je, liefste,' zei mijn vrouw dan en ze lachte, in het geheel niet bang. 'Matt is eigenlijk heel ongevaarlijk, ondanks de afschuwelijke dingen die hij in zijn boeken schrijft,' verzekerde ze onze vrienden dan stralend. 'Ik denk dat hij gewoon een morbide fantasie heeft. Voor de oorlog, toen ik hem nog niet kende, ging hij wel vaak op jacht, maar zelfs dat heeft hij opgegeven omdat hij een hekel aan doden heeft, behalve op papier ...'
Ik was middenin de kamer blijven staan. Eén ogenblik waren alle geluiden van de cocktailparty uit mijn bewustzijn weggevaagd. Ik stond naar Tina te kijken. Buiten ons tweeën bestond er niets op de wereld, en ik was terug in een tijd toen onze wereld jong en woest en levend was, in plaats van oud en beschaafd en dood. Eén ogenblik leek het of ik zelf vijftien jaar dood was geweest, en iemand het deksel van de doodkist opgetild en licht en lucht binnengelaten had. Toen haalde ik diep adem en de illusie vervaagde. Ik was weer een fatsoenlijk getrouwd man. Ik had zojuist een geestverschijning uit mijn vri gezellen tijd gezien en als ik het niet op de juiste manier aanpakte, kon het een lastige situatie worden, hetgeen betekende dat ik zo gewoon mogelijk moest doen; naar het meisje toelopen en haar begroeten als een vriendin en oorlogskameraad die ik lang niet had gezien, en haar onmiddellijk meeslepen naar Beth vóór het moeilijk kon worden.
Ik zocht naar een plekje om de Martini neer te zetten voor ik naar haar toeliep. De man die in Tina's gezelschap was had zijn breedgerande hoed afgezet. Het was een grote, blonde man met een suède sportjasje en een geruit hemd met zo'n gevlochten leren koordje om zijn nek dat de mannen in het Westen nogal eens bij wijze van das dragen. Maar deze man was een passant, zijn kleren waren te nieuw en te glanzend en hij scheen zich er niet op zijn gemak in te voelen.
Hij nam Tina's stola aan en toen zij zich omdraaide ging haar hand nonchalant en gracieus omhoog om het korte donkere haar van haar oor weg te strijken. Ze keek nu niet naar me, zelfs niet in mijn richting, en de beweging was volstrekt natuurlijk, maar ik had die grimmige trainingsmaanden, die ik had doorgemaakt voor ze me er op afstuurden, niet vergeten en ik wist dat het gebaar voor mij bestemd was. Ik zag weer het teken dat we toen gebruikten en dat zeggen wilde:
Ik zoek straks contact met je. Blijf in de buurt.
Het was benauwend. Ik had bijna de fundamentele regel die ons was ingehamerd, om nooit ergens ook maar iemand te herkennen, vergeten. Het was niet bij me opgekomen dat we nog volgens die oude regels zouden spelen, en dat Tina's aanwezigheid hier, na al die vreedzame jaren, iets anders kon zijn dan het wildste en meest onschuldige toeval. Maar het oude blijf-in-de-buurt-signaal wees op werk. Het betekende:
Haal die domme grijns van je gezicht, makker, voor je de zaak verknalt. Je kent me niet, idioot.
Het betekende dat ze weer aan het werk was, misschien was ze er nooit mee opgehouden zoals ik. Het betekende dat ze, na vijftien jaar, hulp van me verwachtte.