HOOFDSTUK ZEVEN
Verkeerde
stromingen
1
`Nou, ik vind het niet
eerlijk!'
De koning en koningin van
Krasnegar zaten te ontbijten en prinses Ka-die was zoals gewoonlijk
bezig het universum aan te passen aan haar eigen behoeften en
verlangens.
Er was verder niemand in
de grote zaal. Zoals altijd in het begin van de zomer leek het hele
kasteel uitgestorven. Bijna iedereen was op het vasteland of aan
het vissen. Rap had veel tijd doorgebracht in de heuvels om het vee
te inspecteren, maar hij had een avond vrijgenomen om naar huis te
gaan en zijn gezin weer te leren kennen.
Hij werd wakker uit een
dagdroom en besefte dat Inos geen antwoord had gegeven op Kadies
opmerking en het dus kennelijk aan hem overliet. Iemand had al zijn
pap opgegeten... deed er niet toe, hij had geen honger. `Sorry! Ik
zat te dromen. Wat was de vraag?'
Zijn dochter keek naar
hem met een doordringende, afkeurende blik, die ze van haar moeder
had geërfd. 'Ik vind niet dat de korporaal Gath in zijn team mag
hebben!'
Verscheidene antwoorden
waren mogelijk: Welk team? bijvoorbeeld, of Waarom niet? of zelfs
Welke korporaal?, al zou dat laatste prompt een krijsende reactie
uitlokken — zij het dat hij al een tijdje geen hysterische
aanvallen van Kadie meer had meegemaakt. De tweeling groeide op, en
zij groeide sneller dan haar broer, wat te verwachten was. Kadie
leek met haar dertieneneenhalf bijna dertig. Vanochtend was ze
gekleed of ze een bruiloft bij moest wonen, wat normaal was.
`Waarom is dat niet
eerlijk?' vroeg hij.
Zijn dochter gooide
geërgerd haar zwarte manen naar achteren. 'Maar pappie toch! Een
schermwedstrijd waarbij een van de spelers is... gebruik maakt
van... Nou ja!'
Hij moest zich wel heel
dom gedragen als hij 'pappie' was. 'Gebruik maakt van wat, Kadie?'
vroeg hij met een gematigd dreigende, ouderlijke blik.
Ze sloeg haar ogen neer.
'Nou, dat weet iedereen!' mompelde ze. `Weet wat?'
`Dat Gath een ziener is
natuurlijk! Daarom is het niet eerlijk hem in het jongensteam op te
nemen. Niemand kan hem iets doen. Zelfs de korporaal niet!'
Rap keek even naar Inos
en zag de flikkering van angst die ze altijd toonde als er over
Gaths krachten werd gesproken. Ze gaf zichzelf natuurlijk de
schuld, wat dom was.
En deze discussie was op
dit ogenblik overbodig. De zomer had de verhoogde weg nog maar
nauwelijks begaanbaar gemaakt, of Kadie maakte plannen voor een
schermfestival in de winter. Kadie was een fanatieke schermster
geworden en had, zoals voorspelbaar was, al haar vriendinnen
aangestoken. Rap was nog steeds niet gewend aan het idee dat
meisjes schermden, maar hij had geleerd er niet om te lachen als
Inos binnen gehoorsafstand was.
`Ik wist niet dat Gath
zelfs maar in de buurt van de sportzaal was geweest,' zei hij. 'Ik
wist niet eens dat hij zich op de schermsport heeft
toegelegd.'
`Dat heeft hij ook niet.
Niet zoals de rest van ons.'
`Nou ja, dat brengt de
kansen dan toch in evenwicht? Als hij niet oefent tenminste. Ik kan
raden hoe zijn verdediging is. Hoe is zijn aanval?'
`Vreselijk! De korporaal
zegt dat hij niet agressief genoeg is.'
`Nou, zie je? Dat weegt
tegen elkaar op.'
Kadie stond waardig op.
'Ik begrijp het al. Rechtvaardigheid is betrekkelijk! Jongens zijn
anders. Natuurlijk! Als jullie me willen excuseren, lieve mama,
schat van een papa, ik heb een afspraak met mijn coiffeuse. Maar ik
vind het nog steeds... eh, oneerlijk... om occulte vermogens toe te
laten in gewone sportwedstrijden!'
`Kadie!'
Weer gooide de prinses
haar haar naar achteren — Rap vroeg zich af wat Inos zou zeggen als
hij een wet zou voorstellen om lang haar onwettig te maken in het
koninkrijk. Nee, hij durfde het er niet op te wagen.
Kadie ging pruilend weer
zitten. 'Alleen omdat jullie niet willen dat ik erover praat, wil
dat nog niet zeggen dat alle anderen het niet weten.' `Wacht even,
lieverd,' zei Rap. Dit vergde een onderzoek. Hij wist hoe hij in
Krasnegar geleden had onder zijn reputatie als magiër, en hij was
toen verscheidene jaren ouder dan zijn zoon nu. 'Wat weet iedereen
precies?' Zijn dochter zette een pruillip. 'Ze weten dat je Gath
niet van achteren kan besluipen. Als je iets gooit, dan is hij er
niet. Als je een munt opgooit, raadt hij tien keer achter elkaar
kop of munt!'
`Schept Gath werkelijk zo
op?'
Ja!' zei Kadie. Toen
voegde ze eraan toe: 'Soms.' En dat betekende waarschijnlijk één
keer.
Dan moet ik me
verontschuldigen en ben ik het met je eens dat hij niet in het
schermteam thuishoort.'
Kadie sprong
triomfantelijk overeind en vloog weg door de grote zaal. `Het
schijnt dat Gath bezig is zich aan te passen,' zei Rap
hoopvol.
Inos knabbelde op een
vers broodje en keek naar hem met een liefdevolle glimlach in haar
zo-groene ogen. 'O, ja, ik geloof van wel. Weet je nog dat je me
eens verteld hebt dat alle occulte talenten een aards equivalent
hebben?'
`Nee. Heb ik dat gezegd?
Klinkt als een tamelijk domme opmerking.' `Een van je domste,
liefste. Maar ik geloof dat het in Gaths geval waar kan zijn. Hij
heeft altijd een soort gave gehad om moeilijkheden te
ontwijken.'
Dat wordt gecompenseerd
door Kadie.'
Inos schudde haar hoofd.
`Kadie is normaal. Gath... Hij is nooit met een bloedende knie bij
me gekomen sinds hij een kleuter was, en soms lijk ik wel een
hofverpleegster en breng ik de helft van mijn tijd door met het
verbinden van gevallen en geslagen kinderen. Maar het gebeurt
zelden dat Gath erbij is als die bende kinderen in ernstige
moeilijkheden raakt. Hij is altijd net ergens anders.'
Er zat iets van waarheid
in. Lastpakken vielen op, maar kinderen die zich goed gedroegen
werden gauw over het hoofd gezien. Gath was nooit een probleem
geweest. 'Hij is te verstandig,' zei Rap.
`Hij is niet dom,' gaf
Inos toe, 'maar hij is ook geen monument van wijsheid. Op zijn
leeftijd kan het geen ervaring zijn, dus wat is het dan?' Ze reikte
over de houten tafel heen en pakte de hand van haar man. 'Hij weet
zich te redden, daar komt het op aan.'
`Als hij opschept
tegenover de andere kinderen, dan zal dat wel, ja.' `Zijn vrienden
beginnen zich ook aan te passen. Kijk maar! Heel vaak loopt hij nu
rond met dat dromerige glimlachje van hem alsof hij geen zorg in de
wereld heeft.'
`Of ze kan vermijden als
hij die heeft?' Rap dacht niet graag aan vooruitziendheid en
voorgevoel, omdat het hem altijd in de war bracht. Zelfs als
tovenaar had hij die dingen nooit helemaal begrepen, en veel van
dat mysterieuze begrip was hij nu kwijt. Zijn moeder was een
zieneres geweest, en had dingen als het geslacht van baby's kunnen
voorspellen. Tenminste, dat hadden ze hem verteld — hij kon zich
haar niet zo goed herinneren. Maar Gaths talent was anders. Soms
leek hij een paar minuten vooruit te leven vergeleken bij
anderen.
`Daar komt hij,' zei
Inos. 'En wat heb ik je gezegd?'
Gath kwam door de zaal
naar hen toegeslenterd, een slungelige jongen, zoals gebruikelijk
met zijn handen in zijn zakken en zijn haar een zilverkleurig
vogelnest. Zijn gezicht suggereerde dat hij de wereld interessant
maar niet dreigend vond.
Kadie was niet de enige
die flink uit de kluiten gewassen raakte. Gath was altijd lang
geweest voor zijn leeftijd, en natuurlijk ontsnapten de langsten
het eerst over de muur. Hij was nog een kind maar bijna net zo lang
als zijn moeder, met spichtige armen en benen.
Hij ging languit op een
bank zitten en strekte zijn grote voeten voor zich uit. Dat zal het
gauw zijn,' zei hij plechtig tegen zijn vader.
Rap slikte de begroeting
in die hij had willen uitspreken. 'Wat zal gauw wat zijn?'
`Een goede morgen.'
Rap keek naar de ramen.
Het regende zelden in Krasnegar, maar nu regende het. En dat was
maar goed ook, want hij had een hele berg connossementen te
inspecteren. De eerste schepen waren gearriveerd. Als er iets
ontbrak, iets dat Krasnegar in de komende winter nodig zou hebben,
moesten de orders onmiddellijk teruggestuurd worden, anders zou er
geen tijd meer zijn om ze af te leveren voordat het ijs weer kwam
opzetten. De regen zou hem plichtsgetrouw binnenhouden en hem niet
de kans geven tijd te verspillen aan frivole bezigheden.
`Het stopt over ongeveer
een halfuur,' verklaarde Gath ernstig.
Rap keek hem verbijsterd
aan. Hij vermoedde dat hij even een flonkering had gezien in die
intense grijze ogen, maar hij wist het niet zeker. Een
dertienjarige hoorde niet zo ondoorgrondelijk te zijn! 'Ik moet
vanmorgen een stapel afrekeningen controleren met schipper
Gracker.'
`Nee, sire. U en ik gaan
naar de haven.'
Nou, dat was tenminste
een specifieke profetie! Over wat voor krachten zijn
faun-grootmoeder ook had beschikt, Gaths vermogens leken weinig
verder te reiken dan één, hoogstens twee uur. Bovendien was hij,
voor zover Rap had kunnen ontdekken, beperkt tot het weten van
dingen voordat hij ze hoorde te weten. Blijkbaar kon hij geen
voorspellingen doen voor anderen. Hij wist dat de regen zou stoppen
omdat hij die zou zien stoppen.
Dus wat zou er gebeuren
als Rap hem naar de kerker bracht en hem daar een uur opsloot,
zodat hij als de regen ophield, niet kon weten dat de regen had
opgehouden? Dat zou betekenen dat hij de opmerking die hij net
gemaakt had niet had kunnen maken, wel?
Behalve dat Rap nooit
zoiets zou doen.
En nu kwam de jongen
plotseling met een andere, heel specifieke, controleerbare
profetie, iets wat hij zelden deed. Wat gebeurde er als
Rap weigerde naar de haven te gaan? Dit zou interessant
worden, want Rap was niet van plan vanmorgen naar de haven te
gaan. Hij had veel te veel werk. Waarom zou hij...
`Om kapitein Efflio op te
zoeken,' legde Gath uit.
`Geef me een goede
reden... Degene die verleden jaar de paarden bracht?'
Gath knikte. 'Nee.
Hoofdzakelijk touw deze keer. Hij denkt dat u het kunt verkopen aan
de kobolden'
Rap haalde diep adem.
'Zelfs het vooruitzicht van een scheepslading touw kan
niet...'
`Het heeft iets te maken
met... Shandie?' zei Gath, zijn ogen samenknijpend. 'Het is nog
niet helemaal duidelijk, maar... Shandie? Wie is Shan-die?'
`Over wie heb je
het?'
`Nieuws van kapitein
Efflio. Ja, die is het.'
`Gaat hij...'
Rap slikte de vraag in.
Inos volgde het gesprek met een nauw verholen lach. Efflio was veel
beter op de hoogte van het laatste nieuws in het Impenrijk dan de
meeste zeelieden die Krasnegar aandeden, dus was een gesprek met
hem een aantrekkelijk vooruitzicht. Het was bijna een
rechtvaardiging om de ochtend vrij te nemen. En Gaths schouders
waren vochtig! Dat betekende...
Een onrustige uitdrukking
verscheen even op het gezicht van de jongen. `Er is iets met de
kasteelpoort, papa... Ik moet naar buiten voordat ik weet wat er
buiten gaat gebeuren.'
Dus hij had het magische
schild ontdekt? Laat kapitein Efflio maar! Het was hoog tijd voor
een nieuw gesprek tussen vader en zoon...
`Ik wist het wel!' zei
Gath vrolijk, en nu viel de fonkeling in zijn ogen niet te
ontkennen, evenmin als de triomfantelijke glimlach die hij
probeerde te onderdrukken.
Rap keek met een quasi
dreigende blik naar zijn vrolijke zoon, zijn eigen opluchting
verbergend. Blijkbaar had Gath zich al zo aan zijn nieuwe talent
aangepast dat hij het leuk vond om ermee op te scheppen, precies
zoals Inos had gezegd. Dat man-tot-man-gesprek had allang moeten
plaatshebben. Maar als Rap met Gath naar de haven ging, dan hoefde
hij schipper Gracker niet lastig te vallen. `Ga gauw...'
`Ik heb het hem al
verteld,' zei Gath zelfvoldaan.
Toen koning en prins de
vestingtoren verlieten en haastig over het plein liepen, zag Rap
tot zijn genoegen dat zijn slungelige metgezel net zulke lange
passen nam als hijzelf, al kostte het hem inspanning. Het regende
minder hard, in het westen was blauwe lucht te zien, maar man en
jongen richtten hun schreden naar de Koninklijke Arcade, een van de
vele overdekte straten van de stad. Het eerste stuk was heel
steil en op dit moment verlaten, dus lieten ze hun voeten
voorthollen, achteroverleunend om hun evenwicht te bewaren. Hun
voetstappen dreunden in de stille schaduw.
Bij de eerste trap
vertraagden ze hun tempo, grijnzend naar elkaar. Gath straalde van
blijdschap dat hij samen met zijn vader was, wat een vraag bij Rap
deed opkomen waar hij al geruime tijd over had nagedacht. Alle
burgers van Krasnegar begonnen als kind al te werken. Prinsen en
prinsessen hadden hun schoolwerk om hen in hun jeugd bezig te
houden, maar in de zomer werd dat werk onderbroken. Hij zag geen
reden waarom hij Gath niet eens mee zou nemen als hij naar het
vasteland ging, althans voor een week of twee. Het zou saai en
vermoeiend voor hem zijn, maar hem misschien een glimp geven van
zijn eigen toekomst. Toen de Koninklijke Arcade eindigde op de
Piratenpromenade, draaide Rap zich om naar de jongen om te vragen
of hij zin had om mee te gaan - en las het antwoord al op zijn
gezicht.
`Wat ga ik je
vragen?'
Gaths vrolijke stemming
weifelde even. 'Weet de woorden niet. We gaan erover praten of ik
met u mee zal gaan naar het vasteland.'
Rap knikte, terwijl hij
het in gedachten uitwerkte. Hij kon het gevoel niet van zich
afzetten dat er ergens een enorme tegenstrijdigheid in Gaths
vreemde talent school, maar hij kon er niet de vinger op leggen. In
dit geval had Gath geweten wat Rap ging zeggen en toen had Rap het
niet gezegd. Maar de paradox ontging hem weer, omdat Gath het
onderwerp had aangeroerd... of was dat zo?
Even later beweerde Gath
bij hoog en bij laag dat hij het niet erg vond om in een tent te
slapen, maaltijden over te slaan, de hele dag te rijden, doornat of
verbrand te raken, of een van de andere verschrikkingen te
doorstaan die Rap beschreef. Hij scheen zich er zelfs op te
verheugen. Hij zei dat hij geen plannen had voor de volgende paar
weken en dat hij er geen bezwaar tegen had zijn vrienden achter te
laten.
Zijn vader voelde zich
even vaag ongerust bij die opmerking, maar beloofde om een leerling
te zullen meenemen op zijn volgende reis naar het vasteland. Hij
wist vrijwel zeker dat zijn zoon alles had geweten over dat besluit
toen hij een uur geleden de grote zaal was binnengekomen. Minder
dan een jaar was voorbijgegaan sinds Rap zich bezorgd had gemaakt
over het feit dat Gath nooit zelfstandig iets leek te ondernemen.
Nu maakte hij zich bezorgd dat de jongen een eenzelvig mens was
geworden. Het ouderschap was werkelijk een cursus in ongegronde
angst! Twee vrouwen die in een hoekje stonden te praten onderbraken
hun gesprek lang genoeg om de koning eer te bewijzen. De koning
begroette hen bij hun naam en wenste hen goedendag. Man en jongen
staken daarop het karrespoor over. De regen was nauwelijks
merkbaar. Ze vervolgden hun weg via de Weverstreden.
`Gath?'
Ja, sire?' Er lag een
behoedzame uitdrukking op het gezicht van de jongen.
`Vind je het erg om over
je... talent, voorgevoel, wat het ook mag zijn, te praten?'
`Nee. Behalve dat het
moeilijk uit te leggen is.'
`Maak je geen zorgen als
je het niet in woorden kunt uitdrukken. Ik ben alleen nieuwsgierig
hoe je de toekomst ziet. Als ik een tovenaar ben, kan ik het
natuurlijk ook een beetje.'
`O! Is het heus? Kunt u
dat echt?'
Rap had het hem eerder
moeten vertellen. Het arme kind toonde zich enorm opgelucht, alleen
omdat hij hoorde dat hij niet excentrieker was dan zijn
vader.
`Mij kost het inspanning.
Jij schijnt het voortdurend te doen.' Gath knikte. 'Ik kan het niet
helpen.'
`Ik ken twee methodes. Ik
kan voorgevoel gebruiken, dan denk ik alleen maar aan iets doen, en
vervolgens aan iets anders doen, en kies ten slotte wat het beste
aanvoelt. Dat werkt alleen voor mijzelf, al...'
Gath schudde zijn
hoofd.
`De andere methode is
vooruitziendheid,' zei Rap. 'Maar dat kost enorme inspanning, en
gewoonlijk zie je zoveel mogelijkheden dat je ze niet duidelijk van
elkaar kunt onderscheiden. Dat werkt het best voor anderen. Een
enkele keer zie je een lotsbestemming, waar de Goden hebben bepaald
dat...'
Hij zweeg en slikte iets
weg, denkend aan de afschuwelijke profetie die hij had gekregen.
Gelukkig had Gath zijn verwarring niet opgemerkt. `Zo werkt het ook
niet, sire,' zei hij. 'Ik geloof niet dat ik een lotsbestemming kan
zien.'
Dat was tenminste een
zegen.
`Ik kan het maar op één
manier omschrijven,' ging Gath verder, tijdens het lopen fronsend
naar zijn voeten kijkend. 'Het is of je een kaars vasthoudt in het
donker. Andere mensen lijken met gesloten ogen te lopen, vallen in
plassen en struikelen over stenen. Ik kan een klein eindje zien van
de weg die voor me ligt.'
`Hé, dat is een goede
omschrijving! Dus jij kunt om de plassen heenlopen?'
`Soms. Soms zijn ze
onvermijdelijk, als algebra. Soms loop ik tegen dingen op die ik
niet verwacht had, of die ik niet op tijd gezien heb. Eigenlijk
heeft het niet veel om het lijf, papa.'
`Ik denk dat het
'voorkennis' genoemd wordt wat jij hebt. Ik heb het nooit
geprobeerd, maar ik denk dat ik het gekund had als ik het gewild
had. De naam is niet belangrijk. Wel belangrijk is dat het een
grote gave is! Wees er trots op en gebruik hem goed. Gebruik hem
niet om het Kwaad te helpen.'
Omdat hij pas dertien was
wilde Gath natuurlijk weten hoe zijn voorkennis gebruikt kon worden
om het Kwaad te helpen. Een paar ogenblikken later kon Rap van
onderwerp veranderen en praten over het magische schild rond het
kasteel.
Hij bleef staan op het
punt waar de weg zich splitste. 'Laten we hier een proef nemen,'
zei hij. 'We kunnen door de Venterssteeg gaan, of we kunnen het
karrespoor volgen, omdat het is opgehouden met regenen. Kun je
zeggen wie we in beide gevallen zullen ontmoeten?'
Gath staarde naar de
kletsnatte straat. 'Als u die kant opgaat, papa, loopt u de
bisschop tegen het lijf.'
`God van de
Verschrikking!' zei Rap. 'Je hebt gelijk. Gauw!' Hij dook de
Venterssteeg in met zijn zoon op zijn hielen, en ze deden geen
experimenten meer in het occulte voor ze de haven bereikten.
2
In de vorige winter was
kapitein Efflio met de Sea Beauty naar het zuiden gevaren en had
hij Impenhaven, zijn geboortestad, bezocht. Hij had zelfs zijn lang
verloren dochter opgespoord. Maar Impenhaven had niet beantwoord
aan zijn verwachtingen en was anders dan in zijn herinneringen. De
huishouding van zijn dochter was een gekkenhuis met wild tekeer
gaande kinderen, wier capriolen een afschuwelijke uitwerking hadden
op zijn astma. Zijn schoonzoon was een huiveringwekkende
fanatiekeling die aan godsdienstwaanzin leed. Efflio had zijn
dromen van een rustig pensioen daar achtergelaten.
Toen had een winstgevend
vrachtje hem in het voorjaar weer naar het noorden, naar de
Pamdogolf gevoerd, en een ander idee was bij hem opgekomen. Hij was
een ambitieuze jotunn zeeman tegengekomen, Bithbal, die wat geld te
investeren had — jotanar en geld was een ongebruikelijke
combinatie. Het idee had vastere vormen aangenomen toen Efflio aan
boord tegen Krushbark had gezegd dat hij een reis naar Krasnegar
overwoog. De zwaargebouwde man had slechts met een wezenloos
gezicht gevraagd 'Waarheen?' Krushbarks gehavende gezicht had vaak
een wezenloze uitdrukking, maar de ontdekking dat de bootsman dat
merkwaardige stadje nu al vergeten was had de doorslag gegeven. Eén
ding kon een imp nooit weerstaan, en dat was een mysterie.
En dus was hij nu terug
in Krasnegar. Het was niets veranderd, alleen was het zo vroeg in
het seizoen drukker in de haven. Louter op de gok had hij een
lading henneptouw meegenomen, met de gedachte dat het weleens een
winstgevend zaakje kon zijn. Hij had ook Bithbal
meegebracht.
Bithbal en Krushbark
waren op het eerste gezicht vijanden. De jotunn traditie verbood
vechtpartijen op zee, al had dat in dit geval nauwelijks de vrede
tussen die twee kunnen bewaren. Nu de Sea Beauty veilig gemeerd
lag, maakten ze zich gereed om hun vijandschap te verplaatsen naar
een geschikte taveerne. Minstens één van beiden zou bewusteloos
naar het schip worden teruggedragen. Dan zouden ze zich allebei
gelukkiger voelen en in de toekomst beter kunnen samenwerken.
De vroege ochtendregen
stopte. Toen de twee grote kerels over de loopplank liepen, was
Efflio allerminst verbaasd de faunenkoning over de kade te zien
naderen. Hij onderdrukte een rilling van ongerustheid bij de
gedachte aan tovenarij, maar merkte dat hij al fluitend adem begon
te halen.
De koning kwam het dek
op, vergezeld van een jonge jotunn. De jongen keek naar Efflio en
bloosde om een onverklaarbare reden tot aan de wortels van zijn
stekelhaar.
`Goeiemorgen, kap'tein,'
zei de koning.
Efflio boog.
'Goedemorgen, sire... En u ook, hoogheid. Zo, u bent twee
kabellengten gegroeid!' Hij moest de koning in een goed humeur
brengen, en dit soort opmerkingen viel bij een vader altijd in
goede aarde. De faun zette een hoge borst op. 'Ja, hè?' zei hij
trots. 'Als hij volwassen is zal ik een gnoom zijn bij hem
vergeleken. Wie was die zeeman die langskwam? Hij kwam me bekend
voor.'
`Bootsman Krushbark,
sire? Of purser Bithbal?'
De koning schudde zijn
hoofd en keek verbaasd. 'Kan me die namen niet herinneren. De
tweede? Ik weet zeker dat ik hem weleens ontmoet heb, lang geleden.
Hij scheen mij niet te kennen... Doet er niet toe. Geen paarden?'
Hij glimlachte dreigend.
`Nee, majesteit. Ik heb
een lading touw bij me.'
Koning Rap glimlachte
geheimzinnig naar zijn zoon, die verlegen terug-grijnsde. 'Waarom
dacht u dat we touw wilden hebben?'
Efflio leunde op zijn
gemak tegen de reling, gereed om van de onderhandelingen te
genieten. Als een imp niet beter kon marchanderen dan een faun,
werd het hoog tijd om met pensioen te gaan. 'De grens van
Dwanenland is gesloten, op bevel van de imperator.'
`Dus touw is nu
goedkoop?'
Dat hoorde hij niet te
weten! Dus de dwergen zullen heel veel belangstelling hebben voor
touw, sire.'
`We drijven geen handel
met de dwergen.' De koning leunde tegen de mast. De jongen ging op
een meerpaal zitten en keek naar zijn vader met de aanbiddende blik
van een hond.
`Maar u drijft handel met
de kobolden,' zei Efflio
Hij huiverde toen de
koning hem langdurig aanstaarde.
`U bent een scherpzinnig
man, kapitein.'
`Dank u, sire.'
`Ik zal erover nadenken.
De kroon heeft wellicht belangstelling voor uw lading, zoals u
veronderstelde.'
Dat klonk veelbelovend!
Efflio vroeg zich af hoe hij het best kon informeren naar de
mogelijkheid om zich hier te vestigen. Hij moest vanzelfsprekend
discreet zijn. Hij zou misschien trouw moeten zweren aan de troon
van Krasnegar. Hij was nooit een groot imps patriot geweest,
maar...
`Hij wil hier blijven,'
zei de jongen.
`Hou je erbuiten!'
snauwde zijn vader.
`Ik wilde je alleen maar
tijd besparen, papa. Sorry.'
Efflio haalde piepend en
zenuwachtig adem. Was de zoon ook een tovenaar? 'Inderdaad,
majesteit, hij heeft gelijk. Ik denk er al een paar jaar over om
met pensioen te gaan.' Hoe wist die jongen dat?
`Onze winters zijn lang,
weet u.'
`Maar uw harten zijn
warm. Dit lijkt me een heel vriendelijk stadje. Ik kan geen heuvels
beklimmen, maar ik dacht dat ik hier bij de haven misschien een
geschikte kamer zou kunnen vinden.'
De koning knikte
peinzend. 'Ik ken wel een paar weduwen die wat extra inkomen zouden
kunnen gebruiken en blij zouden zijn met het gezelschap van een
kamerbewoner. U hebt natuurlijk geld?'
Als hij het touw kon
verkopen en Bithbal zou zoals afgesproken het schip overnemen, zou
Efflio geld genoeg hebben. Normaal zou hij dat feit heftig ontkend
hebben, maar nu knikte hij. Hij was geneigd die vreemde heerser,
die tovenaar-faunenkoning te vertrouwen. Hij raakte opgewonden bij
het vooruitzicht.
`Ik zal u een paar namen
geven,' zei de koning, 'maar u mag niet zeggen dat ik u gestuurd
heb!'
`Niet als u dat niet
wilt, sire... Maar waarom niet?'
De faun glimlachte
flauwtjes. 'Omdat ze het dan zullen doen om mij een plezier te doen
en dat zou niet eerlijk zijn.' Hij krabde bedachtzaam in zijn
verwarde haar. 'Weet u, kap'tein, een bereisde, goed geïnformeerde
man als u zou een waardevol lid kunnen zijn van onze koninklijke
raad. Zou u daar belangstelling voor hebben? Er is natuurlijk een
klein honorarium aan verbonden.'
Dat zou een heel grote
eer zijn, sire!' zei Efflio verbaasd. Een dergelijke benoeming
zou zijn pensionering wat interessanter maken en hij zou de
invloedrijke burgers leren kennen — kooplieden bijvoorbeeld. Hij
vroeg zich af hoe groot het honorarium zou zijn.
`Dan stel ik voor dat u
een aanvraag indient voor de status van ingezetene.
De zeeman dacht triest
aan de inhalige bureaucratie van het Impenrijk. `Moet ik een
vergunning hebben?'
`O, nee. Alleen mijn
goedkeuring, of die van mijn vrouw.' De koning lachte en stak zijn
hand uit. 'Op deze manier! Welkom aan boord! Maar als u bij ons
blijft, kapitein, waarom zou u dan uw lading verkopen via een
tussenpersoon? U kunt zich vestigen als koopman en rechtstreeks met
de kobolden onderhandelen.'
Efflio haalde fluitender
en piepender adem dan ooit tevoren.
`O, u hoeft niet
persoonlijk te onderhandelen als u dat liever niet doet.' De grijze
fauneogen fonkelden. 'Al moet u dan wel een kleine provisie
betalen. En natuurlijk zou u de koopwaar moeten opslaan. Ik kan u
tegen een heel redelijk tarief wel wat ruimte verhuren in een van
de koninklijke pakhuizen.'
Dat is heel edelmoedig,
majesteit.'
`Denk er maar eens over
na! Ik denk dat u zich meer op uw gemak zult voelen met uw
spaargeld in de vorm van opgeslagen goederen dan in een zak onder
de matras. Er is natuurlijk een symbolische belasting, om de kosten
van de instandhouding van de koninklijke brandweer te dekken.' De
fonkeling was heel onheilspellend geworden. Dit was beslist geen
faun die zich bij het marchanderen liet overtroeven. De contante
prijs van henneptouw was kennelijk aanzienlijk gedaald in de
laatste paar minuten.
De koning grinnikte en
stond op. 'Kom vanavond bij ons dineren, kap'tein... Gath hier kan
de sjees voor u brengen, of anders ikzelf. En dan kunt u ons al het
nieuws van het Impenrijk vertellen.'
3
Het was duidelijk dat de
warme harten van Krasnegar niet de enige aantrekkingskracht vormden
voor kapitein Efflio — hij hield ook veel van het warme bier.
Beneveld door het bier werd hij rond middernacht door de koning
zelf naar zijn schip teruggebracht. Een paar bemanningsleden namen
hem over en manoeuvreerden hem naar zijn hut met een behendigheid
die suggereerde dat ze het al heel wat keren vaker hadden gedaan.
Maar, dacht Rap, hij was best een aardige kerel.
De zon was achter de
horizon gezonken, maar de lucht was nog blauw en er liepen nog
mensen op straat. Het werk stopte nooit in de zomer. Meeuwen,
golven en mensen waren altijd in beweging.
Rap reed langzaam met de
sjees het lange, slingerende heuvelpad op; hij liet het Patches
rustig aan doen. Hij had tijd nodig om na te denken en zijn hoofd
helder te laten worden in de winderige, zilte lucht. Tijd om na te
denken over wat hij die avond gehoord had.
Draken! Het was bekend
dat Lith'rian zijn draken al eerder had gebruikt, want elfen konden
verrassend wraakzuchtig zijn. In zijn lange bewind als Zuid, had
hij ze drie of vier keer losgelaten. Maar ze tegen de legioenen van
Oost inzetten! Olybino moest een beroerte hebben gekregen!
In de tijd dat Rap de
twee magisters kende waren ze onwillige bondgenoten. Lith'rian had
minachting voor de bluffende imp en zijn verheerlijkte visioenen
van oorlog; maar Lith'rian had voor de meeste mensen minachting.
Bondgenootschappen tussen de Vier waren altijd wankel. De imperator
zou ook diep geschokt zijn, maar er werd gezegd dat Emshandar nu
bijna seniel was. Hij zou al jaren geleden gestorven zijn als Rap
hem niet had genezen.
Dat was een schending
geweest van het Protocol en misschien zelfs wel de fout die de God
had genoemd. Had Rap de loop van de geschiedenis scheefgetrokken
door het leven van de oude man te verlengen? Of had hij slechts een
gevaarlijk precedent geschapen? De Vier hadden hem vrijgesproken
van de aanklacht wegens onrechtmatige tovenarij, en eigenlijk had
hij gedacht dat een wereldschokkende fout belangrijker was dan uit
die oppervlakkige vriendelijkheid bleek.
Efflio had ook ander
onheilspellend nieuws meegebracht — jotunn rovers die schipbreuk
hadden geleden in een abnormale storm en trollen die overvallen
pleegden in de Mostreek. En dat waren nog maar de verhalen die het
verre Krasnegar bereikten. Wat gebeurde er nog meer dat Rap niet
wist?
De sleutel tot dit alles
was Shandie, besloot hij. De jongen die hij korte tijd had gekend
was nu een beroemd militair, die was voorbestemd om heel binnenkort
imperator te worden. Hij zou even goed op de hoogte zijn van de
huidige gebeurtenissen als wie dan ook, en hij hoorde de rest te
weten. Rap had een morele plicht de prins te verwittigen van de
profetie van de Goden. Hij hoorde een brief te schrijven.
Maar toen de sjees
ratelend over de keien van het binnenhof reed, besefte hij dat een
brief niet voldoende zou zijn. Hij had geen idee waar Shan-die was.
Een brief zou teloor gaan in het labyrinth van het Opalen Paleis of
in verkeerde handen vallen.
En dan was Sagorn er nog.
De oude man was geen tovenaar, maar waarschijnlijk nog steeds een
van de intelligentste en scherpst denkende mannen in Pandemia. Rap
besloot Sagorn te schrijven.
De stallen waren hol en
leeg in de zomer, als de meeste dieren van de koninklijke kudde
vrolijk op de heuvels ronddartelden, maar ze bleven een van Raps
favoriete plekjes in het koninkrijk, want hij had een groot deel
van zijn jeugd hier doorgebracht. Vroeger waren de paarden zijn
enige vrienden geweest. Zelfs nu nog ging hij vaak naar ze toe als
hij tot rust moest komen om na te denken. Terwijl hij bezig was
Patches te roskammen, overwoog hij de mogelijke gevolgen van een
brief aan Sagorn, en verwierp toen ook dat idee. De geleerde en
zijn opeenvolgende metgezellen konden weer overal in de wereld
rondreizen, en een brief aan hen had nog meer kans om te worden
onderschept.
Rap kon natuurlijk
tovenarij gebruiken. Hij had geen idee of zijn resterende krachten
sterk genoeg waren om hem naar Hub te vliegen, maar hij zou de
atmosfeer genoeg in beweging brengen om de aandacht te trekken van
de wachters. Dat was een krankzinnig idee, dat neigde naar
zelfmoord!
Efflio had bevestigd dat
Raspnex de nieuwe wachter van het noorden was. Rap had hem
maandenlang gekend. Raspnex had vroeger een rechtschapen man
geleken... maar een dwerg vertrouwen? Raspnex was in zijn nieuwe
functie van magister misschien heel wat gretiger om volgelingen aan
te trekken dan in Faerie, toen hij zelf pas was vrijgelaten. En
Rap, die vroeger een halfgod was geweest, veel machtiger dan enige
tovenaar ter wereld, zou nu niet meer tegen Raspnex opgewassen
zijn.
Toen hij Patches naar
haar stal bracht, wist hij dat hij zelf zou moeten gaan. Hij was
een koning, hij kende mensen in Hub. Hij kon toegang krijgen tot
Shandie, en de prins zou beslist naar hem luisteren, terwille van
vroeger.
Maar nu nog niet.
Raps plaats was hier, in
Krasnegar. De God had laten doorschemeren dat er niet onmiddellijk
iets zou gebeuren. Het millennium was pas over meer dan een jaar.
De eerste plicht van een koning gold zijn volk. Rap moest ervoor
zorgen dat de oogst werd binnengehaald en veilig opgeslagen. Hij
wilde ook een oogje houden op Gath en de jongen zoveel mogelijk
helpen terwijl hij zich aanpaste aan zijn occulte voorgevoel. Inos
had haar handen vol met een halfjaar oude imp, Holindarn genaamd.
En de kleine Eva leed onder gebrek aan aandacht.
Niet nu. Hij zou in de
herfst gaan.
Hij had nog de
tijd.
4
HEIL DE TRIOMFERENDE
HELD!
Er waren twee helden.
Toen de stoet van de prins over de wegen van Hub daverde, was het
gejuich van de menigte alleen voor Shandie. De saluten van de
soldaten waren alleen voor Shandie. De bloemen werden naar Shandie
gegooid, de bugels speelden voor Shandie. De zelden gebruikte Grote
Poort van het Opalen Paleis zwaaide open voor Shandie. Ylo wist
het, maar in zijn eigen ogen was hij ook een terugkerende held - en
wiens ogen waren belangrijker dan zijn eigen ogen? Zijn vluchtige
roem in Qoble was vervlogen, zoals hij had geweten. Hij was niet
meer dan de signaleur van de prins en na vandaag zou Shandie geen
militaire rol meer spelen; hij zou van nu af aan niet veel behoefte
meer hebben aan een signaleur.
Dus lette niemand
speciaal op Ylo, behalve Ylo.
Drieëneenhalf jaar
geleden had hij Hub praktisch als gevangene verlaten, was onder
escorte naar het zuiden gevoerd, naar de barakken van het XXste.
Vandaag keerde hij zegevierend terug. Door moed en volharding en de
genade van de Goden had hij getriomfeerd. Ylo's paard vertrapte de
bloemen het eerst en was het eerst door de Grote Poort. Ylo bracht
Shandie thuis.
Iemand in de hiërarchie
had zijn hersens gebruikt. Toen Shandie naar de Eerste Post
galoppeerde, die het begin aangaf van de Grote Oosterweg, trof hij
daar een compagnie Praetoriaanse Huzaren aan, die de afgelopen week
paraat had gestaan. Terwijl prins en metgezellen hun toilet
verzorgden, werd er bericht vooruitgezonden naar het paleis. Het
was de eerste keer dat het nieuws van hun komst er eerder was dan
zij.
De Praetoriaanse Huzaren
zouden de prins door de stad escorteren, wat iemand er ook van
mocht zeggen, maar zelfs zij moesten voorrang geven aan de
signaleur van de prins. Hoe erg die hooghartige, fatterige
jongemannen het ook vonden, ze moesten Ylo voorop laten rijden. Ze
maakten zich heel wat minder zorgen over de reputatie van de prins
dan van henzelf.
Ze gaven Ylo een nieuw
vaandel, met emblemen en medailles van echt goud en zilver,
opgepoetst volgens de strenge praetoriaanse voorschriften, tot
zelfs het hout glom en het metaal bijna was gesmolten. Ze hadden
experts meegebracht om zeker te weten dat de signaleur het vaandel
waardig was, en hij werd behandeld als een kind dat zijn opwachting
moet maken - uitgekleed, gewassen, afgedroogd, geparfumeerd,
gepedicuurd en gemanicuurd, alles tegelijk. De gevolgen van drie
weken constant rijden werden weggemasseerd, zodat hij rechtop in
het zadel kon zitten. Iemand had zelfs aan het zuiver witte
wolfsvel gedacht dat alleen deze signaleur mocht dragen. En ten
slotte deden ze er ook nog een gitzwart paard bij. Na afloop van de
kwelling was alles aan Ylo splinternieuw en elk wenkbrauwhaartje in
modelpositie.
Een gardesoldaat vormde
zijn handen tot een kom voor zijn sandaal toen hij zijn paard
besteeg. Sinds jaren had niemand dat meer voor hem gedaan — niet
meer sinds hij uit de Praetoriaanse Garde was ontslagen.
Het was een
verrukking!
Het gejuich begon nog
voordat ze uit de post vertrokken. Geruchten van de op handen
zijnde terugkeer van de prins hadden wekenlang de ronde gedaan, en
de drommen mensen leken uit de stenen tevoorschijn te springen. Het
nieuws verspreidde zich door de stad als een donderslag. De
demonstratie was spontaan, een uitbarsting van opluchting. Hub was
de nexus van het Impenrijk, reageerde op elke zenuw, was afgestemd
op elke toon en ondertoon. Hub wist dat er iets mis was, het hart
ontbrak. De oude man had zijn greep eindelijk losgelaten. Het roer
had een nieuwe hand nodig — en hier kwam hij! De aristocratie liet
de koetsen voorrijden en haastte zich naar het paleis. De bevolking
stroomde de straat op en juichte: 'Heil de triomferende
held!'
Ze reden naar het westen,
naar de uitgestrekte Avenue Abnila waar drommen juichende mensen
stonden, door de Stad van de Goden, de Stad van Vijf Heuvels. Even
later kwam rechts van hen Olybino's paleis in zicht,
goudglinsterend op zijn berg. Ze reden er onderlangs, op weg naar
het majestueuze Opalen Paleis zelf dat glanzend boven hen lag, en
vingen in de verte een glimp op van dreigende blauwe torens in het
zuiden en witte in het noorden, het verblijf van andere wachters.
En overal stroomden de mensen samen, als een wilde vloed.
En toen!
Toen, na die rit van zijn
leven door de straten met de juichende mensenmassa's, kwam de mars
van zijn leven, toen Ylo de prins het paleis binnenleidde.
Fanfares van
trompetten... De grote marmeren trap op... Gardesoldaten die
salueerden... Door de gewelfde gangen... Heren die in een diepe
buiging de vloer aanveegden met hun gepluimde hoeden... Dames die
onderdanige revérences maakten en hun decolleté en zachte, ronde
armen toonden... De afgemeten tred van laarzen achter hem toen
Shandie volgde met zijn garde...
Heerlijk,
verrukkelijk!
De Troonzaal was overdag
het middelpunt van het Impenrijk. Ylo had hem maar één keer gezien.
Een paar dagen vóór zijn achttiende verjaardag had zijn vader hem
erheen gebracht om hem aan de imperator voor te stellen. Ze hadden
de hand van het bloeddorstige oude monster gekust. Ze hadden de
imperatoriale toestemming gekregen voor Ylo's inlijving in de
Garde. Drie dagen later was dat gebeurd. Drie maanden later had
Emshandar Ylo's familie tot hondevoer vermalen.
De Troonzaal was groter
dan de meeste balzalen. Een schitterende zaal met schilderijen en
hoge ramen en beelden en een van de fraaiste plafondschilderingen
die ooit waren gemaakt. Elke dag als de imperator resideerde,
hingen er honderd dames en heren rond in de Troonzaal.
Er stond een troon, maar
die werd zelden gebruikt want de grote gebeurtenissen hadden plaats
in de Rotonde. In de Troonzaal werden de dagelijkse plannen
gemaakt. De imperator zelf verscheen er op een willekeurig moment
van de dag. Belangrijke personen met verzoekschriften of afspraken
wachtten de imperatoriale komst hier in de Troonzaal af en niet met
het gewone volk in een of andere sjofele wachtkamer. Arriverende of
vertrekkende aristocraten kwamen hier om hun opwachting te maken,
of alleen om te zien en gezien te worden. Iemand die geen toegang
had tot de Troonzaal was niemand.
Toen Ylo binnenschreed,
het vaandel nog in de hand, wist hij plotseling niet wat hij moest
doen. Ver vóór hem stond de troon zelf, onder een paarse luifel,
leeg. Aan beide kanten stonden dames en heren in groepjes bijeen
alsof ze doelloze gesprekken hielden. Ze bogen of maakten een
revérence als hij voorbijkwam. De imperator was nergens te
bekennen. Shandie volgde hem op de hielen en Ylo voelde zich
verloren. God van de Zeelieden! Welke kant moest hij nu op?
Als de prins de ene
richting nam en de signaleur de andere, zou zijn carrière voorbij
zijn nog voordat hij was begonnen.
Maar aan de ene kant van
de troon stonden praetoriaanse gardesoldaten stram in de houding
bij een ongemarkeerde deur. Gered! Ylo liep de zaal door, langs de
troon, en bleef eindelijk staan.
Het was een akelig lange
reis geweest vanuit Qoble.
Een akelig lange reis
sinds hij de laatste keer in dit vertrek was geweest.
5
De deur ging open en de
imperatoriale prins ging naar binnen. De deur ging dicht.
Een praetoriaanse
krijgstribuun keek met een dodelijke uitdaging in zijn ogen
naar centurio Hardgraa en zijn twee adjudanten. Als de indringers
probeerden een positie in te nemen bij de deur, zoals ze normaal
zouden doen als Shandie binnen was, zou er een strijd op leven en
dood volgen. Het paleis was praetoriaans grondgebied.
`Wat doen we nu?'
fluisterde Ylo vanuit zijn mondhoek.
`Wachten,' kwam het
antwoord, zacht als in de wind ritselende eikebladeren. 'En lonken
naar de mooie meisjes.'
`Hoe doe je dat?'
mompelde Ylo, maar bij een van die dreigende schildwachten ontdekte
hij een houder. Hij liep erheen, zette zijn vaandel erin, deed een
stap achteruit en salueerde. Toen draaide hij zich om, alsof zijn
diensttijd was afgelopen. Blijkbaar was hij op de goede weg want
Hardgraa stuurde zijn twee ondergeschikten weg, na hen bedankt te
hebben voor de lange rit en de bewezen diensten.
Veel vrouwen om naar te
lonken, niet veel meisjes. De gesprekken werden weer hervat, maar
Ylo was zich er scherp van bewust dat hij aandachtig werd
gadegeslagen. Hij liep tactvol een eindje van die machtige deur
vandaan en Hardgraa liep met hem mee. De omstanders maakten ruim
baan voor hen.
Als een dolkstoot drong
het tot hem door. Hij was een Yllipo, de enige Yllipo. Alle
ongeveer tweehonderd aanwezige hovelingen waren politici tot aan
hun gelakte teennagels. Ze kenden allemaal zijn achtergrond en stuk
voor stuk wisten ze wie hij was. Ze zouden het niet wagen hem aan
te spreken voor ze wisten hoe de zaken stonden tussen hem en de
imperator. Shandie was beslist nog niet de haan in hun
kippenhok.
Pijnlijke minuten
verstreken. Meer dan iets anders leerden hovelingen geduld oefenen.
Misschien stonden ze hier wel tot middernacht.
Ylo zag een heterogeen
paar door de hoofdingang binnenkomen — een dikke man en een kleine,
vogelachtige man, Umpily en Acopulo, die de militaire stoet in een
rijtuig waren gevolgd. Ze gingen uiteen en begroetten opgewekt oude
vrienden.
Toen schreed een
gardesoldaat door de menigte en kwam als een pijl uit de boog op
Ylo af. Zijn centurio-borstschild glansde even fel als alle juwelen
en glitter van de hovelingen en zijn pluim stak boven die van de
meeste huzaren uit.
Wel, wel! Nog
mooier.
De praetoriaan kwam met
een ruk tot stilstand en salueerde. Ylo beantwoordde het saluut.
Technisch gezien was hun wederzijdse rang iets van een militair
mysterie, maar er viel niet aan te twijfelen wie op dit moment de
effectieve superieur was.
Het gezicht van de man
stond strak. Hij nam een risico en hij wist het —maar hij dekte
zich ook in, en dat wisten ze allebei. 'Ik kom u mijn gelukwensen
aanbieden, signaleur.' Hij was altijd een heer geweest.
`Heel vriendelijk van u,
centurio.' Ylo kon zich met geen mogelijkheid de naam van de man
herinneren. Een van de Hathino's. Hij zou er wel opkomen als het
nodig was.
`Ik wilde u alleen
zeggen, eh, signaleur... Dat was de onaangenaamste taak die ik ooit
heb moeten verrichten.'
`Ik vond het zelf ook
niet bijzonder aangenaam.'
`Nee. Tja, we moeten
allemaal bevelen gehoorzamen. Geen persoonlijke rancune?'
`Geen persoonlijke
rancune,' stemde Ylo toe, en zag een zweem van opluchting, die het
gedisciplineerde masker niet helemaal kon verbergen. Hij keek
voldaan toe terwijl zijn voormalige superieur weer wegliep. De
omstanders fluisterden. Geen persoonlijke rancune — maar op een dag
zou hij die man zijn sandaal laten kussen, alleen al uit principe.
Hithi, zó heette hij! Die naam moest hij onthouden!
`Een oude vriend?'
informeerde Hardgraa droogjes.
`Niet precies.' Hij
glimlachte toen hij me voor de leeuwen gooide! `Probeer hem niet in
het openbaar te vermoorden,' merkte Hardgraa vriendelijk op. Toen
ging hij verder, met het gezicht van een man die zich opzettelijk
ontspant. 'Eh, signaleur?'
Ja, centurio?'
`Niet meteen kijken, maar
een van de schilderijen aan de oostelijke muur is
interessant.'
Sinds wanneer had die
menselijke stormram ooit iets om kunst gegeven? Ylo trok zijn
wenkbrauwen op om zijn verbazing te tonen en keek toen langzaam de
zaal rond. 'O, goed gedaan!' zei hij toen hij klaar was.
'Dapper!'
Met de kunstwerken in de
Troonzaal hadden ze een redelijke stad kunnen vrijkopen:
beeldhouwwerken, gobelins, schilderijen. Het schilderij dat
Hardgraa had gezien was op zichzelf niet zo opmerkelijk, althans
niet van deze afstand, maar het onderwerp was dat wel. In de zon
glinsterende, groene golven op de voorgrond lieten het schuim
opspatten, en een majestueus galjoen voer met volle zeilen. In de
verte, om de compositie evenwichtig te maken, stond een
kegelvormige, hoge rots met een stad op de helling en een hoog
kasteel op de top. Het was precies zoals Shandie zijn visioen in de
preflecterende poel had gezien.
Het laatste anderhalve
jaar had Ylo alle wensen van de prins voorzien. Hij kon ze nu
aanvoelen nog voordat Shandie zich er zelf van bewust was. Hardgraa
had de geoefende observatie van een lijfwacht, maar miste de
sluwheid van een hoveling om er dieper op in te kunnen gaan. Naar
dat schilderij toelopen en de inscriptie lezen zou het hele hof
hebben gealarmeerd. De volgende stap zou Ylo moeten doen.
Hij keek om zich heen en
zag een lakei die bij de muur heen en weer drentelde. Hij was
geen onervaren groentje, maar een oude vazal, die goed thuis hoorde
te zijn in de overleveringen van het paleis. Een ge-knipper met de
ogen bracht de man bij hem, met een bedreven, ongehaaste, glijdende
beweging. Hij boog met het respect dat hij verschuldigd was aan
Ylo's rang - op het moment duizelingwekkend hoog - en wachtte
behoedzaam af om te horen wat deze raadselachtige figuur
wenste.
Wat was de correcte
vraag? De kunstcollectie van het paleis zou ongetwijfeld de
verantwoordelijkheid zijn van een of andere incapabele edelman. Er
zou een ondergeschikte zijn om de boel te beheren, maar die zou het
grootste gedeelte van de tijd doorbrengen met het bedrijven van
paleispolitiek. Het echte werk zou worden gedaan door zijn
personeel. Ylo mikte op de juiste titel. 'De Assistent Waarnemend
Curator van de Koninklijke Schilderijen,' zei hij hooghartig, en
zag de lakei even trillen van verbazing. 'Ik wil hem spreken.
Nu.'
Het had het effect van
een zwaard door het hart. De man boog en trok zich terug. Dit soort
autoriteit zou gemakkelijk verslavend kunnen worden!
Hardgraa was weggelopen
en diep in gesprek gewikkeld met een tribuun van het VIIde,
kennelijk een oude vriend. De zaal raakte langzaam gevuld toen er
laatkomers kwamen om de drukte en opwinding te aanschouwen. Hier en
daar herkende Ylo een bekend gezicht - vooraanstaande politieke
figuren, vrienden van zijn ouders. Hij stond nog steeds geïsoleerd,
de niet-vertrouwde Yllipo.
En hoe zat het met de
wraak van de Yllipo? Anderhalf jaar lang had hij de prins
imperatoriaal met hart en ziel gediend, trouw en goed. Hij had geen
mes tussen zijn ribben gestoken, al had hij gelegenheid te over
gehad.
Dus wat nu? De oude man
kon niet lang meer leven. Tot het zover was kon hij alleen maar
afwachten. Shandie zou edelmoedig zijn, daaraan twijfelde Ylo niet,
want hij wist dat edelmoedigheid ten opzichte van één adjudant hem
de trouw zou opleveren van alle anderen. Als Emshandar V werd
uitgeroepen tot imperator en veilig op de Opalen Troon zat, zou
zijn voormalige signaleur bevorderd worden. Om te beginnen
waarschijnlijk een zetel in de Assemblée. Een titel, dan een paar
bezoldigde, gemakkelijke baantjes om zijn zakken te spekken, dan
een praetoriaat om hem rijk te maken. Over een paar jaar misschien
een benoeming tot consul.
En intussen, gewoon
wachten. Wachten en de vrouwen van Hub het hof maken, de
schoonheden van het Impenrijk. Zijn ogen waren al rondgegaan zonder
op een aansporing te wachten. Een of twee waren niet slecht, maar
te oud naar zijn zin. Hij had meer het oog op hun dochters.
Niet een van hen was te
vergelijken met de godin die hij in de poel had gezien. Het beeld
had hem behekst. Twee dagen lang had hij aan bijna niets anders
gedacht. Perfectie! Hij vermoedde dat geen enkele andere vrouw hem
ooit nog volledig zou kunnen bevredigen. Zodra hij haar kleren had
uitgetrokken zou hij haar vergelijken met dat visioen, de godin van
de poel - en ze zou die vergelijking niet kunnen
doorstaan.
Hij keek naar de tafel
met verversingen. Hij had urenlang niets gegeten en zou hier
misschien nog wel uren moeten verblijven, maar hij besloot nog wat
te wachten en naar zich te laten staren. Hij staarde onbekommerd
terug.
Toen kwam een donkere,
slanke man naar hem toegeslenterd. Zijn wambuis schitterde van de
met juwelen bezette sterren en de sjerp van de Orde van Agraine,
zijn broek was van de fijnste zijde. Zijn arrogantie zou een
conclaaf van bisschoppen tot moord hebben gedreven. Ylo hoorde hem
blijkbaar te kennen. Alle ogen in de zaal waren op hen beiden
gericht. Er viel een stilte.
Signaleur Ylo?'
Ylo salueerde de sjerp,
om aan de veilige kant te blijven. `My lord?' `Prins Emthoro van
Leesoft.'
Vervloekt! Shandies neef!
De derde in de rij van troonopvolgers. `Koninklijke Hoogheid! Mijn
excuses. Ik had moeten...'
De prins wimpelde de
blunder met een schouderschokje af 'Doet er niet toe. Uw voorganger
was mijn broer.'
Ja, hoogheid.'
`U was erbij toen hij
stierf?' Emthoro toonde verbazing, alsof de vraag niet gesteld
hoefde te worden. 'Ik zou het verhaal graag horen.'
`Ik heb het nauwelijks
kunnen zien, meneer. Er was zoveel verwarring...' Shandies
erfgenaam was een onschuldige baby. Deze man was onvermijdelijk
zijn voornaamste tegenstander. Hoe hun persoonlijke verhouding ook
was, de politiek schreef een rivaliteit voor. Voorzichtig! Hij was
slank en snel en gevaarlijk. Zijn ogen hadden iets van het vuur dat
brandde in die van Shandie... Vreemd schuine ogen, bijna van een
elf.
Ylo's stem vertelde het
verhaal van Ralpnies dood bij Karthin, voornamelijk van horen
zeggen. Plotseling zweeg hij.
Daar was ze!
`Signaleur?' drong de
prins aan.
Ze was net aangekomen,
met een paar hofdames. Ze droeg een eenvoudige marineblauwe jurk.
Ze zweefde meer dan ze liep, begroette de omstanders met een
nauwelijks merkbaar knikje. Koel, slank en vorstelijk, het toppunt
van vrouwelijke schoonheid, gesneden uit een brok diamant. Haar
wondermooie zwarte haar was versierd met een eenvoudige kroon
van robijnen. Haar gezicht was het volmaaktste dat de goden aan
schoonheid hadden kunnen creëren.
Wie is dát?' vroeg Ylo
ademloos.
`Wie?' vroeg de prins
verveeld, en draaide zich om. Die in het blauw?' Gevaar! De mensen
bogen voor haar! Idioot!
`Natuurlijk niet!' zei
Ylo met schone stem, terwijl het zweet hem uitbrak. De vrouw in die
perzikkleurige jurk.'
`Een van de meisjes
Ullithini, geloof ik.' Emthoro bekeek hem met onheilspellende
nieuwsgierigheid. 'Ik dacht dat u prinses Eshiala bedoelde.'
Ontsteld kon Ylo alleen
maar zijn hoofd schudden.
Ze was adembenemend.
Shandie had haar `de mooiste vrouw ter wereld' genoemd, en hij had
alle anderen gevleid toen hij dat zei. Haar gelaatstrekken waren
volmaakt. Ylo had haar naakte lichaam gezien in het visioen van de
preflecterende poel.
De afgelopen twee dagen
had hij aan bijna niets anders gedacht.
Hij was tot de conclusie
gekomen dat geen enkele andere vrouw hem ooit nog kon bevredigen.
En hier was ze, in levende lijve.
Zijn gezicht moest zo
rood zijn als een aardbei.
Ze kwam zijn richting
uit.
`Beperk uw aandacht tot
het Ullithini vrouwtje, signaleur,' zei prins Emthoro met een vaag
spottend lachje. Dat is veiliger.'
Hij draaide zich om en
liep de prinses tegemoet. Natuurlijk was hij degene naar wie ze
toekwam. Ze wist niet eens dat Ylo bestond.
God van de Dwazen!
Shandies vrouw! Hij had
een visioen gekregen van Shandies vrouw! Een kuchje bij zijn
elleboog trok hem terug van de rand van de vulkaan. Hij draaide
zich om en zag dat een paar enorme opaalachtige ogen hem opnamen,
fonkelend in roze en blauwgroen. Ze keken heel verbaasd.
U wilt mij spreken,
signaleur?'
Natuurlijk was de
Assistent Waarnemend Curator van de Koninklijke Schilderijen een
elf. Elke elf was een geboren artiest; bij hen vergeleken waren de
impen uilskuikens op artistiek gebied. Deze elf zag eruit als een
jongen van zestien, maar hij kon een grootvader zijn. Zijn kleren
waren een fonkeling van zilver en ultramarijn, maar al waren ze
prachtig gemaakt, je had er nog geen kanten halsdoek in de zaal mee
kunnen kopen. De elf huiverde van angst omdat hij in deze zaal werd
geroepen.
Ylo kneedde zijn
gedachten in vorm, zoals een bakker deeg kneedt.
`O, ja. Er hangen hier
een paar landschappen waar ik graag wat meer over wil weten.'
De gulden mond van de
jongen viel open. Ylo gedroeg zich niet zoals impse soldaten geacht
werden zich te gedragen.
De plaatsen die ze
afbeelden... en de schilders... en wanneer ze zijn aangekocht...'
Dat hoorde voldoende te zijn. Hij kon tegen Shandie zeggen dat hij
het rapport over een dag of twee kon verwachten.
De Assistent Waarnemend
Curator slikte even. 'Natuurlijk, signaleur. Het berglandschap
links van die deur is een gezicht op de Mostreek vanaf Jedmuse, met
olieverf op linnen geschilderd door Jio'sys en verkregen door
confiscatie van het landgoed van hertog Yllipo in 2995. Het
schilderij links daarvan...'
Elfen waren fanatiek in
het vervullen van hun taak, en deze ratelde informatie af als een
menselijke encyclopedie. Ondanks zichzelf onder de indruk,
luisterde Ylo terwijl de catalogus werd opgedreund. De curator nam
nauwelijks de tijd om adem te halen, tot hij bij het enige
schilderij kwam dat van belang was voor zijn publiek
`Het zeegezicht is een
fantasievolle weergave van het koninklijke schip de Gouden Zwaan in
tempera, geschilderd door Jalon, besteld door Emthar II in het jaar
2936...'
`De plaats!' zei Ylo. Dat
kasteel? Waar staat dat?'
De elf stotterde. 'Ik
denk dat de achtergrond fantasie is, signaleur. De catalogus geeft
er geen details van.'
`Geen inscriptie op de
lijst, op het schilderij?'
`Nee, signaleur.'
`O. Neem me niet kwalijk
dat ik u in de rede val. Gaat u verder alstublieft.'
Het spoor liep dood. Het
rotsachtige eiland was geen fantasie - evenmin als prinses Eshiala
een fantasie was - maar de enige manier om het te identificeren was
om het aan de schilder te vragen. Het schilderij was zestig jaar
geleden aangeschaft. De schilder lag hoogstwaarschijnlijk allang in
zijn graf.
De Assistent Waarnemend
Curator vertelde enthousiast over het schilderstuk van een
boerderij in Ambel, toen een stem hen onderbrak. `Ylo!'
Ylo draaide zich met een
ruk om. De deur was opengegaan en de prins zelf stond op de
drempel. Zijn donkere ogen fonkelden van een woede zoals Ylo er
zelden in had gezien. Ylo liep onmiddellijk naar voren. Achter hem
keek het hof ontsteld naar de prins imperatoriaal die zich gedroeg
als zijn eigen lakei... En de vrouw negeerde die hij langer dan
twee jaar niet had gezien.
6
Ze liepen door een kleine
gang en kwamen in een andere zaal, helder en groot en volgestouwd.
Ylo zag maar één detail — een slungelige oude man die voorover op
een tafel leunde, met zijn hoofd op zijn armen. Zijn achterhoofd
was zo glad als een doodshoofd, met bruine plekken bespikkeld als
korstmos op een oude rots, omgeven door plukjes wit haar. Zijn
smalle nek stak omhoog uit een kraag die veel te groot was. Het was
ongetwijfeld de imperator zelf, en schijnbaar liet hij zijn tranen
de vrije loop.
Shandie smeet de deur
achter zich dicht en liep regelrecht naar zijn stoel. 'Sire, ik heb
de eer u voor te stellen...'
`Nee!' jammerde een
gebroken, hese stem. 'Nee, nee! Stuur hem weg! Ik wil niet kijken!'
Hij draaide zijn hoofd om en hief zijn armen op als een schutting
om zich achter te verbergen. De mouwen van zijn wambuis vielen
omlaag en toonden een paar polsen als gele twijgjes.
Shandie richtte zijn
woedende blik weer op Ylo. 'Zijne majesteit heeft toegegeven dat er
bepaalde onrechtvaardigheden zijn geschied. Hij erkent dat er
absoluut geen bewijs tegen je was en dat.. dat bepaalde anderen
wellicht geen rechtvaardig proces hebben gehad.'
Ylo slaakte een zachte
kreet. Het duizelde hem. Geen wraak, maar vergelding?
`De titels kunnen
natuurlijk worden teruggegeven,' zei Shandie met harde, luide stem,
'en gezuiverd van smaad. Een deel van de landgoederen is verkocht;
sommige zijn samengevoegd met andere bezittingen. Het hertogdom van
Rivermead zelf is beschikbaar en andere kunnen eraan worden
toegevoegd — inclusief alles wat een speciale gevoelswaarde voor je
heeft natuurlijk. Je wordt eervol ontslagen, met de rang van
legaat. Je zult een van de grootste grondbezitters in het Impenrijk
zijn.' Hij zweeg even en bestudeerde Ylo's reactie. 'Als leenheer
van Rivermead, kun je vijf of zes zetels in de Volksassemblée
wegschenken, en, als je wilt, zelf een ervan bezetten. Hertogen
worden automatisch benoemd in de senaat, maar een senatorschap
wordt gewoonlijk beperkt tot personen die de dertigjarige leeftijd
hebben bereikt. De senaat zou dit ongetwijfeld als een speciaal
geval beschouwen, indien dit verzocht wordt.'
Hij bedoelde natuurlijk
bevólen. Bevolen door de imperator. Emshandar kreunde zachtjes,
maar hij had zich omgedraaid in zijn stoel en keek niet op.
Vergelding? Enorme
rijkdom... Ylo zou nu persoonlijk een groot deel bezitten van alles
wat vroeger door velen gedeeld was.
Vergelding! Door het
tekenen van de bevelschriften zou Emshandar openlijk bekennen
dat hij onrechtvaardig was geweest. Geen wonder dat het oude
monster lag te snotteren als een klein kind! Het toppunt van
vernedering!
Shandie stond te
wachten.
Ylo kende de man als zijn
eigen vingemagel. Er kwam nog meer. `Of?'
Een zweem van iets anders
nam even de plaats in van de woede, misschien een zweem van
bewondering voor Ylo's doorzicht. 'Kijk hier,' zei de prins en liet
zijn stem dalen. Hij liep met grote passen naar de andere kant van
de zaal en Ylo kwam wankelend achter hem aan, bevend alsof hij een
pak slaag had gehad. Rijkdom! Macht! Vrouwen in overvloed!
Shandie gebaarde naar een
tafel. Daar lag kennelijk de ware oorzaak van zijn woede. Hij was
tot manshoogte opgestapeld met boeken en perkamentrollen. Manden en
dozen vol documenten vulden de ruimte eronder en stonden aan beide
kanten van de tafel. Tientallen documenten lagen los op het kleed
verspreid. Duizenden in totaal, een berg.
`Moet je dat zien! Moet
je dat toch eens zien!' De stem van de prins klonk zacht, maar zo
bitter als gal. 'En dit zijn alleen nog maar de dringende zaken!
Veel leden van zijn personeel zijn gestorven en nooit vervangen. De
rest is net zo oud als hij, en ze zijn zo bang voor hem dat ze nog
geen ganzepen zullen slijpen zonder dat hij het zegt. Het moet zich
maandenlang hebben opgehoopt. Het halve leger wacht op soldij...
vonnissen moeten worden goedgekeurd, promoties, wetten moeten
worden ondertekend... Goden! Ik weet niet wat ik hier allemaal zal
vinden.'
Toen keek hij naar Ylo,
die niet wist wat hij moest zeggen, wat van hem verwacht
werd.
Hij was geschrokken bij
het zien van al die documenten. Het zou een nachtmerrie zijn dat
allemaal uit te zoeken. Alles zou gecatalogiseerd moeten worden,
omdat de ene helft de andere helft zou tegenspreken of achterhalen.
Zelfs al konden ze worden goedgekeurd en uitgereikt, dan zouden er
niet genoeg koeriers in het Impenrijk zijn om ze rond te
brengen.
`Ik heb te lang geleefd!'
jammerde de oude invalide aan het andere eind van de zaal. laat me
sterven!'
Shandie verhief zijn stem
weer. 'Ik heb zijne majesteit gezegd dat ik maar één man in het
rijk ken die orde kan scheppen in een dergelijke chaos.'
Zijn ogen gooiden de
uitdaging voor de voeten van zijn signaleur. `Ik... ik kan niet
allebei tegelijk doen!'
`Nee, je kunt niet
allebei tegelijk doen!'
Het was duidelijk. Zelfs
al kon een hertog een klerk zijn — wat niet kon —
dan zou de overname van
een landgoed als Rivermead en misschien nog een paar andere al
zijn tijd in beslag nemen. Ylo zou jarenlang bezig zijn met het
beheer van zijn landgoederen, hoeveel beheerders hij ook in dienst
zou nemen. Allebei was dus onmogelijk.
En Rivermead was heel ver
van Hub verwijderd.
Soms was Shandie niet te
volgen. Waarom zou hij iemand de wereld schenken en dan verwachten
dat hij zo'n nachtmerrieachtige beproeving op zich zou nemen? Hij
scheen te denken dat Ylo gek was.
`Ik begrijp het niet! Ik
ben nog in het leger. Als u wilt dat ik die augiasstal schoonmaak,
kunt u me het bevel daartoe geven!'
Een vreemde uitdrukking
verscheen op het gelaat van de prins. 'Ja, dat zou ik
kunnen.'
Hertog Yllipo! Hertog van
Rivermead! Een van de grootste grondbezitters in het Impenrijk. Een
oude en geëerde naam.
Het was niet
eerlijk!
Op de achtergrond
jammerde de imperator. 'Geef hem zijn verdomde landgoed en laat hem
maken dat hij wegkomt!'
Shandie haalde zijn
schouders op en draaide zich rusteloos om. 'Je hebt tijd nodig om
erover na te denken.'
`Nee, meneer,' zei Ylo
hees. 'De senaat kan wachten.'
Het gezicht van de prins
verhelderde met een uitdrukking van ongeloof. Je wilt het doen? Je
wilt het proberen? De Krachten weten dat het een hels karwei is...'
Hij keek even naar de monsterachtige stapel. 'Ik weet niet eens
waar je zou moeten beginnen.'
`Ik zal twee of drie
goede assistenten nodig hebben,' zei Ylo, verlangend denkend aan de
groep die hij in Qoble had opgeleid. 'Meer dan dat, en we zijn de
hele tijd bezig papieren heen en weer te schuiven...' Toen kreeg
hij een plotselinge ingeving. 'We zullen op z'n minst extra
koeriers nodig hebben — huzaren?'
`Waarom niet? Laten we ze
eens wat te doen geven voor de verandering.' `Misschien kunnen we
dan alles op militaire basis doen, ook dit deel; voorkomen dat het
nieuws bekend wordt. Wat zou u zeggen van praetorianen?'
`Een briljant idee!' zei
Shandie kalm. 'Voortreffelijk!'
`Ik weet een goede
centurio.' O, heerlijk!
`Ik wijs je iedereen toe
die je maar wilt.' De prins greep Ylo's hand en schudde die
enthousiast. 'Goeie kerel! Je hebt geen idee wat dit voor me
betekent, Ylo! Je hebt geen idee wat dit zal betekenen voor het
Impenrijk.' Hij aarzelde, alsof hij zich verlegen voelde. 'Eerlijk
gezegd verbaast het me. Je wijst heel veel af.'
`Ik zal u op een dag
eraan houden, meneer.' Ylo was een idioot. Hij moest het hertogdom
met beide handen aanpakken en maken dat hij wegkwam.
Shandie keek door de zaal
naar het snotterende oude wrak achter de tafel. Een andere keer zou
de schikking niet de bevrediging geven die hij nu had, met
Emshandars persoonlijke zegel erop.
Je kunt het krijgen
wanneer je maar wilt. Maar vertel me eens waarom?' De donkere ogen
namen Ylo aandachtig op - kennelijk had de prins verwacht dat hij
zou weigeren.
`Trots om te dienen,
meneer,' zei Ylo haastig.
Hij peinsde er niet over
de prins te vertellen waarom.
Rivermead was weken
reizen van de hoofdstad, maar Shandies persoonlijke signaleur zou
in de eigen residentie van de prins wonen. Ylo had een visioen
gezien in een preflecterende poel, een profetie.
Een belofte.
7
In de Troonzaal begon
Eshiala in paniek te raken. Al die ogen! Ze had hier nooit moeten
komen. Ze had in het Eikenhuis moeten wachten. Maar de ganzen, haar
hofdames, hadden het gejuich gehoord en haar overgehaald.
Natuurlijk wilden ze alleen maar alle opwinding meemaken.
Ze hoorden nu naast haar
te staan, maar ze hadden zich in de hele zaal verspreid. De Goden
mochten weten met wie ze stonden te praten of wat voor plannen ze
maakten. En iedereen leek naar haar te staren.
Shandie was terug. Haar
echtgenoot. De man die ze verondersteld werd lief te hebben.
Vanavond zou hij zijn huwelijksrecht opeisen. Alles goed en wel om
te zeggen dat het niet meer dan haar plicht was, maar het was al zo
lang geleden dat ze dat had moeten verdragen. En van nu af aan zou
ze de pracht en praal en plechtigheden niet meer kunnen vermijden.
Elke dag zou ze naast hem te kijk staan. Elke avond zou ze haar
nachthemd voor hem op moeten trekken. Ze huiverde.
Een groep oudere
hovelingen had haar ingesloten, zodat ze niet kon ontsnappen, en
Emthoro was bezig haar te sarren - lang, mager, zwaarmoedig, en op
een kalme manier boosaardig - hij treiterde haar met sluwe, bedekte
toespelingen en insinuaties, en genoot van haar angst.
`De lieve kleine Maya is
nu bijna twee, hè?'
`Negentien
maanden.'
`Komt er dicht genoeg
bij,' zei de prins. Ze zag zijn neusgaten trillen en wachtte op de
hatelijkheid. `Tweeéneenhalf of drie jaar is een goede tussenruimte
voor kinderen, vind ik. Jullie hopen de volgende keer zeker allebei
op een zoon?' Hij wist natuurlijk precies wat haar dwarszat. Was
haar angst zo duidelijk? Wist iedereen het?
`Wat de Goden me wensen
te geven, hoogheid.'
De lange neus trilde
weer. De Goden? O, ik dacht dat dat Shandies taak was!' Gelach alom
— de consul en zijn vrouw genoten van de sport, evenals de overige
omstanders, een stuk of twaalf of nog meer. Ze voelde zich als een
beer in een berekuil.
Toen, de Goden zij
gedankt! Ashia arriveerde.
Eshiala was nog nooit zo
blij geweest haar zuster te zien — juwelen, strikken, kant,
brokaat, baleinen, alles incluis. Ashia was niet langer dan zij,
maar ze was gevulder en wist op de een of andere manier
onweerstaanbaarheid uit te stralen, als een galjoen met volle
zeilen of een op hol geslagen hooiwagen. Met klikkende hakken en
wapperende waaier, stortte ze zich met ritselende zij in de strijd
om haar jongste zuster onstuimig te omhelzen. Ze drukte haar plat
tegen het pantser van haar corset en fluisterde dringend in haar
oor: 'Glimlachen, idioot.'
Toen maakte ze een
pirouette, waarbij ze Eshiala opzij trok en de groep uiteendreef,
zodat ze niet langer een berekuil om haar heen vormde. Eshiala
vroeg zich af waarom een dergelijke buitensporige manoeuvre haar
nooit lukte.
Ashia bekeek de
verbijsterde overlevenden. 'Prins!' kirde ze, toen Emthoro een
sarcastische buiging voor haar maakte. 'Het is dus waar?' Ze
knipperde met haar oogleden als vliegemeppers.
Zijn smalle gezicht kreeg
een argwanende uitdrukking. Wat is waar, mevrouw?'
Dat ze bezig zijn de
verklaring van de troonsafstand op te stellen?' Ashia keek stralend
om zich heen naar de kring van verbaasde gezichten. `Waarom zouden
ze anders zo lang wegblijven?'
`Blijkbaar raadplegen ze
de Yllipo signaleur.'
`Of misschien hebben ze
een vierde man nodig voor een spel thali?' reageerde Ashia snel,
wat haar een gegiechel opleverde. Zonder een seconde onderbreking
draaide ze zich weer om naar Eshiala. 'Schat, ik ben uitgedroogd
als een woestijn. Laten we iets te drinken zoeken!' En ze trok haar
zuster mee naar een van de buffetten.
`In naam van de
maagdelijkheid, wat is er met jou aan de hand? Cholera, zo te
zien.'
Shandie is terug!'
kreunde Eshiala.
Dat weet ik! Dat weet
iedereen! Je hoort te stralen van vreugde en verwachting!'
`Het is zo lang
geleden!'
Hoe kon ze het uitleggen,
zelfs aan haar zuster? Ze was pas zes weken getrouwd toen haar man
haar alleen liet. Nu, meer dan twee jaar later, was hij terug. Hij
zou verwachten dat ze vanavond haar plicht deed. Elke avond. 'Ik
heb het gevoel dat ik hem nauwelijks ken!' fluisterde ze.
`Blijf glimlachen!' zei
Ashia tussen haar tanden. Ze pakte twee glazen wijn, drukte er een
in Eshiala's hand en klonk met haar.
`Ik heb je gezegd dat je
in vorm moest blijven,' mompelde ze stralend terwille van de
toeschouwers. 'Je wilt zeker weer van voren af aan het hof worden
gemaakt?'
`Misschien is dat het,'
gaf Eshiala toe, en forceerde een nietszeggend glimlachje dat even
onnatuurlijk aanvoelde op haar gezicht als een volle baard en snor.
Zou ze weten wat een vrijage was als het haar overkwam? `Zeg dat
het de verkeerde tijd van de maand is. Ach, eminentie! Wat
opwindend allemaal!'
Nee, dacht Eshiala, ze
zou niet liegen tegen Shandie. Hij had rechten, en zij had een
plicht - een plicht jegens haar man en een plicht jegens het
Impenrijk. Andere vrouwen overleefden het. Met een beetje geluk zou
ze meteen zwanger worden, net als de laatste keer.
De oudere hovelingen
verzamelden zich weer om haar heen. Ze had nog nooit zoveel mensen
gezien in de Troonzaal. Ashia gierde van het lachen om een of
andere geestige opmerking en richtte een vraag tot de senator die
aan de andere kant van Eshiala stond, en vormde zo een effectieve
gespreksbarrière voor haar langs.
Het werd stil in de zaal
toen een heraut verscheen met zijn staf en zijn bonte
herautsmantel. Hij liep naar Eshiala toe, en haar knieën begonnen
nog harder te knikken. Ze hield haar hoofd hoog toen ze hem de zaal
uit volgde, ogen en gefluister negerend.
Ze stak de gang over en
werd binnengelaten in het Kabinet, groot en licht en normaal een
aangenaam vertrek om op bezoek te komen, want ze hield van
Emshandar en hij van haar. Maar ze had het nog nooit gezien zonder
dat hij aanwezig was. Even dacht ze dat het vertrek leeg was. Toen
zag ze een soldaat bladeren in een enorme stapel documenten die het
andere eind van het vertrek vulde. Hij had geen helm op, wat
merkwaardig was. Hij draaide zich om toen de deur dichtviel, en
natuurlijk was het Shandie.
Even staarden ze elkaar
alleen maar aan. Toen kuchte hij en kwam aarzelend naar voren. je
bent werkelijk even mooi als ik me herinnerde!' Was dat alles wat
hij wist te zeggen? Onzeker hoe ze moest antwoorden, maakte ze in
plaats daarvan een revérence.
Hij zuchtte en trok haar
omhoog. 'Ach, mijn beeldschone, marmeren koningin,' zei hij. 'Ook
ik heb mijn wapenrusting aan, zoals je kunt zien. Ik kan je niet
naar behoren omhelzen in wapenrok.' Hij gaf haar weifelend een
vluchtige zoen op haar wang.
`Welkom thuis,'
fluisterde ze. 'Eh... Hoe is het je gelukt zo onverwacht aan te
komen?'
`O, er zijn
manieren.'
`Een goede reis? Heb je
een goede reis gehad?'
`Lang en
vermoeiend.'
Dat zal wel.'
`Gaat het goed met het
kind?'
`Het gaat heel goed met
haar, dank je.'
`O.' Hij slikte een paar
keer. Je accent is een stuk beter. Je hoort niet meer dat je uit
Thumble komt.'
`O, daar ben ik blij om.'
De Goden wisten dat ze hard genoeg gewerkt had aan haar
spraaklessen — waarom voelde ze zich dan niet gelukkiger dat ze hem
had behaagd?
`Ik heb een paar
geschenken voor je meegebracht. Parels uit de Zee der Droefheden en
de mooiste Kerithiaanse robijnen.'
Robijnen? Parels? Wat
moest ze daarmee? Dat klinkt prachtig. Erg aardig van je.'
`Verdraaid!' zei hij. Dat
was ik vergeten. Ik heb ze bij de bagage achtergelaten — ze komen
over een week of zo.'
Ze staarden elkaar aan en
wendden toen allebei hun blik af.
Die vervloekte
wapenrusting...' mompelde hij. 'Ik kan hem natuurlijk
uittrekken...?'
Ze staarde hem verward
aan, maar hij staarde naar een grote, lelijke bank.
`Als ik Ylo was zou ik
het doen,' mompelde hij.
Wie? Ze begreep er niets
van. Waar had hij het over?
`Er staan vreselijk veel
mensen buiten te wachten,' zei ze.
Ja, daar was ik al bang
voor. Kom, laten we dan maar naar binnen gaan en ons als sociabele
mensen gedragen. Schat.'