HOOFDSTUK DRIE
Profeterende stemmen
1
De Slag bij de Bottenpas
bracht de kalif niet ten val, zoals de imperator had voorspeld,
maar vernietigde zijn macht. Halverwege de zomer waren de legioenen
tot achter Charkab opgetrokken zonder veel tegenstand te ontmoeten
en er stroomde een enorme hoeveelheid buit naar Hub om de oorlog te
financieren.
Het XIIde werd afgelost
en teruggeroepen naar de thuisbasis in Gaaze, in Qoble. Qoble
behoorde tot het Impenrijk. Het was een strategisch centrum, van
waaruit strijdkrachten een aanval konden doen op Zark, of op de
elfen in Ilrane, of zelfs op het merovolk van de Kerith Eilanden,
hoewel het Impenrijk nooit veel succes had gehad met zijn
veldslagen tegen het merovolk.
Het XIIde was blij om
weer thuis te zijn. Gaaze was de plaats waar de mannen hun vrouwen,
hun maîtresses en hun kinderen hadden. Hier woonden ze in
permanente barakken in plaats van in tenten die vergeven werden van
de insekten. Hier konden ze op verhaal komen en hun gelederen
versterken en trainen voor het volgende conflict.
Ylo verlangde naar Hub,
maar was liever in Gaaze dan op het slagveld. Hij hield van de
geciviliseerde omgeving, het schitterende klimaat, het luxueuze
verblijf. De vrouwen van Qoble waren impen, geen djinns. Ze droegen
mooie jurken in plaats van zwarte gewaden en sluiers. Ze waren
zichtbaarder en toegankelijker.
In Gaaze was Shandie nog
steeds legaat van het XIIde, maar hij was ook de prins
imperatoriaal. Rijke burgers probeerden een wit voetje bij hem te
halen en nodigden hem uit op een eindeloze reeks schitterende
party's en bals. Hij weigerde wanneer hij maar enigszins kon, maar
zijn plicht eiste dat hij vele ervan bijwoonde, en zijn signaleur
was altijd aan zijn zijde. De blozende debutantes werden
voorgesteld, en als ze omhoogkwamen uit hun revérence viel hun oog
onveranderlijk op de metgezel van de prins, de knappe man in de
romantische cape van wolfsvel die het kenmerk was van een
held.
Ylo genoot van Gaaze.
Gaaze was goed voor Ylo.
Het Jaar van de
Overwinningen liep ten einde. In het verre Hub zou het weer nu
verslechteren en de dagen zouden korter worden. In Qoble scheen de
zon nog steeds even fel.
Op een vroege ochtend zat
Ylo, zoals altijd vroeg in de ochtend, achter zijn bureau. Hij zat
bij de deur van het grote vertrek dat gevuld was met de gebogen
hoofden van de kopiisten, die in nijvere stilte brieven en
rapporten kopieerden. Er waren er twintig, slechts een klein deel
van de staf waarover hij de scepter zwaaide. Achter hem was de deur
naar de privé-studeerkamer van de prins. Hij had vrij uitzicht op
de wachtkamer, die al vol begon te lopen met hoopvolle
petitionarissen.
Hij was een belangrijk
persoon geworden. Shandies dag was gevuld met bezoekers en
documenten, maar Ylo koos wie of wat voorrang had. Hij was de
rechterhand van de legaat, zijn zwaard en zijn schild. Hij werkte
hard en loyaal. Oude dromen om de troonopvolger te vermoorden waren
nu nog slechts schrikwekkende nachtmerries in het donker. Hij was
volledig in Shandies ban geraakt. Hij wist het en het deerde hem
niet in het minst.
Als de imperator was
gestorven en een nieuwe imperator op de Opalen Troon zat, zou zijn
signaleur naast hem staan en de Yllipo-clan in ere worden hersteld.
Shandie had het beloofd.
Intussen moest Ylo het
vertrouwen en het oordeel van de prins waarmaken. Hij moest de
wereld ook bewijzen dat de Yllipo's hun succes niet alleen te
danken hadden aan historisch geluk, en dat zou hij!
In het afgelopen uur had
hij zitten klikken met de codeerstaafjes, om een missive van de
imperator te ontcijferen. Hij had zachtjes gefloten toen de
betekenis uit de wartaal duidelijk begon te worden. En toen -
onvermijdelijk precies op het moment waarop hij bij het werkelijk
interessante deel kwam - was de tekst verworden tot gebrabbel.
Zachtjes vloekend controleerde hij zijn werk. Hij kon geen
vergissing vinden. Dat betekende dat de onbekende klerk in Hub een
verkeerde berekening had gemaakt, of een woord in de sleutel had
overgeslagen, of bij één van een tiental manieren in de fout was
gegaan. Ylo zou misschien uren bezig zijn om het probleem op te
lossen, door het te raden of met hulp van de Goden. In het ergste
geval zou hij zijn nederlaag moeten erkennen en om een herhaling
verzoeken, en dat zou weken kunnen duren. God van het Geduld!
Hij leunde achterover en
wreef in zijn ogen, en keek toen fronsend om zich heen in het grote
vertrek, zoekend naar soortgelijke tekenen van laksheid of gebrek
aan aandacht bij zijn ondergeschikten, maar ze leken allemaal
verdiept in hun werk. De zon scheen door de enorme ramen naar
binnen en een zachte zeebries deed de papieren ritselen. Weer een
mooie dag... Het werd hoog tijd dat hij eens wat vakantie
kreeg.
`Goeiemorgen, signaleur,'
zei een stem met een ruis die aan dorre bladeren deed
denken.
Ylo schrok op en keek
toen fronsend naar de weinig indrukwekkende gestalte van Shandies
politieke adviseur. Hij stond niet op - hij was een militair en
Acopulo niet. `Mogge.'
Acopulo was een kleine,
vogelachtige man, een van die impse fanatiekelingen die weigerden
iets anders te dragen dan de standaard Hubbaanse kleding, in wat
voor klimaat ze ook leefden. Nu plakte zijn zilvergrijze haar aan
zijn hoofd door het zweet en doorweekten donkere plekken zijn
wambuis. Zijn in een broek gestoken benen waren zo dun als
rijsthalmen. Hij keek afkeurend naar Ylo.
`Is er nog post voor
me?'
`Vandaag niet.'
`Nou ja - geduld is een
schone zaak.' De kleine geleerde zag er niet alleen uit als een
gepensioneerde priester, hij klonk vaak ook zo. Hij had een
onuitputtelijke voorraad gemeenplaatsen. 'Is er nog nieuws?'
`Wel...' Ylo wreef over
zijn kin en keek fronsend naar zijn inktstel. 'In Hub... Nee, dat
zijn maar geruchten. Van generlei waarde tot ze bevestigd
zijn.'
`Als jij jouw werk eens
deed en mij het mijne liet doen?'
`Mijn taak is niet het
doorgeven van geruchten, sir Acopulo.' `Vertel het me toch
maar.'
Ylo probeerde nog een
andere afleidende tactiek te bedenken, maar hij was vanmorgen te
slaperig om het spel met oprecht enthousiasme te kunnen spelen. 'Er
is een bericht dat graaf Hangmore de nieuwe consul wordt.'
De mond van de kleine man
vertrok in een spottende grimas. Dat heb ik weken geleden al
voorspeld. Weet je niets beters?'
Ylo knarste met zijn
tanden. 'Niets dat ik mag onthullen.'
Dus je bedoelt helemaal
niets.' Acopulo was leraar geweest, een van de gouverneurs van het
kind Shandie, en behandelde Ylo soms als een uiterst domme
leerling. 'Te oordelen naar je gezicht toen ik kwam, moet je een
verminkt codebericht ontcijferen. Ik zal je daarmee achterlaten.'
Hij liep met grote stappen weg en liet een boze signaleur achter,
die hem nors nakeek.
Ylo richtte zijn aandacht
weer op het vervloekte bericht. Hij was nog niets opgeschoten toen
een andere, grotere gestalte zijn bureau overschaduwde.
De chef protocol, lord
Umpily, zou waarschijnlijk gesmolten zijn tot een poel zuivere olie
als hij geprobeerd had een wambuis te dragen in Qoble. In plaats
daarvan droeg hij een wijde Zarkiaanse kaftan van ongebleekt
katoen, die hem op een wandelende tent deed lijken. Maar
de donkere ogen die door de rollen vet tuurden waren scherp —
en uitermate nieuwsgierig toen hij Ylo aandachtig opnam, om te zien
of hij tekenen van uitputting kon ontdekken.
Wie was het? De
weelderige Opia of de verleidelijke Effi?'
Ylo deed net of hij
nadacht en legde zijn armen op het papier dat voor hem lag, omdat
hij het sterke vermoeden had dat Umpily woorden ondersteboven kon
lezen. 'Ik vrees dat ik geen idee heb wat uwe lordship
bedoelt.'
In feite waren het beiden
geweest. Hij voelde zich voortreffelijk vanmorgen. Een beetje
vermoeid misschien, maar over het geheel genomen erg goed.
Umpily zuchtte weemoedig,
met trillende kaken. 'Geniet ervan zolang je jong bent, m'n
jongen.'
`O... dat doe ik, dat doe
ik,' zei Ylo met een tevreden grijns.
Umpily keek hem peinzend
aan en liet zijn stem dalen. 'Ken je legaat Arkily?'
`Niet goed.'
`Zijn zuster?'
De jongste?' zei Ylo met
enig enthousiasme. 'Lang zo goed niet als ik zou willen.'
`Haar man is weer de stad
uit, en ik weet niet waar hij naar toe is.' IJ denkt dat hij niets
goeds in de zin heeft?'
Dat denkt Acopulo. Ik
geloof dat hij alleen maar smokkelt.'
Ylo dacht even na over de
dartele zuster van legaat Arkily. 'Als mijn plicht eist dat ik me
moet vernederen tot spionagewerk, dan zal dat wel moeten,
veronderstel ik.'
`Denk je dat je tot de
kern van de zaak kunt doordringen?'
`In ieder geval de naakte
feiten onthullen.'
Umpily schudde met een
vinger als een komkommer. 'Denk eraan, zaken gaan voor het
genot!'
`Nee. Helaas komt het
genot eerst. Anders werkt het niet.' Ylo wisselde een grijns met de
chef protocol en pakte toen een zakje dat onder het bureau stond.
'Uw net is vol vanmorgen, my lord.'
Umpily scheen te
corresponderen met de helft van de onderdanen van de imperator en
daarbij nog duizenden anderen. Hij was een eenmans roddelfabriek.
Met een stralende lach waggelde hij weg met zijn buit en Ylo wijdde
zich aan zijn codeerstaafjes
Shandie kon nu elke dag
imperator worden. Dan zou Umpily zo goed als zeker de leiding
krijgen van het Bureau Statistieken, de inlichtingendienst van de
geheime politie. Acopulo hoopte waarschijnlijk minister van
buitenlandse zaken te worden. En Ylo... Wat voor geneugten had de
toekomst in petto voor Ylo? Het kon nu elke dag gebeuren. Het kon
niet lang meer duren.
Toen hoorde hij een
opgewonden geroezemoes in de wachtkamer. Met een gemompelde klacht
aan het adres van de Goden keek hij op en liet zijn blik door het
grote vertrek dwalen. Centurio Hardgraa had hij gauw genoeg
ontdekt, en een handvol van zijn zwaardvechters, maar Shandie zag
hij niet. Verbaasd stond hij op en keek nog twee keer rond voor hij
de prins in het oog kreeg. Hij was in burger, in een wambuis en
cape, wat ongebruikelijk was, maar het opmerkelijke van Shandie
zonder uniform was dat er absoluut niets opmerkelijks aan hem was.
Hij had een willekeurige goedgeklede jongeman van het Impenrijk
kunnen zijn.
Ylo had gehoopt dat hij
meer tijd zou hebben voor het codebericht. Hij vond het vreselijk
om half afgemaakt werk in te leveren, maar hij zou moeten vertellen
wat hij ontdekt had. Hij keek toe terwijl Shandie zich tussen de
mensen bewoog die hem het beste wensten, en hun begroetingen
beantwoordde op een manier die hartelijk genoeg was om niemand te
beledigen, maar officieel genoeg om een gesprek te ontmoedigen.
Zijn geheugen voor namen en gezichten was fenomenaal. Na een paar
minuten was hij ontsnapt aan de menigte en kwam hij het vertrek
binnen, waar hij voor Ylo's bureau bleef staan.
Ylo salueerde.
`Goedemorgen,
signaleur.'
`Goedemorgen,
hoogheid.'
Zoals gewoonlijk was
Shandies gezicht even ondoorgrondelijk als dat van een dwerg, maar
hij zag Ylo's opwinding. 'En je hebt iets belangrijks!'
Ja, meneer...'
`Mijn vrouw? Komt
ze?'
`Eh... Nee, meneer. lk
ben bang van niet.'
De prins zuchtte en
fronste zijn wenkbrauwen. Maandenlang had hij zijn grootvader
gesmeekt prinses Eshiala naar hem toe te laten komen in Gaaze, maar
de oude man gaf zelfs geen antwoord meer op zijn verzoeken. 'Heb ik
weleens gezegd dat ze de mooiste vrouw ter wereld is?'
`Ik geloof het wel,
meneer.'
Maar vreemd genoeg was
dat alles wat hij ooit over haar zei. Hij had nooit gezegd dat ze
van dansen hield of van muziek of reizen - of van wat dan ook.
Evenmin trouwens dat ze een hekel aan hem had. Shandie leek
merkwaardig blind voor vrouwen. Op het bal van de vorige avond
bijvoorbeeld hadden minstens zes mooie vrouwen laten blijken dat ze
beschikbaar waren, maar het was zelfs niet te merken dat de
signalen tot hem waren doorgedrongen. Hij was een groot leider van
mannen, maar of zijn uitzonderlijke zelfdiscipline beheerste zelfs
zijn liefdesleven, of hij was gewoon ongelooflijk onschuldig. Ieder
ander zou Ylo een paar lessen hebben aangeboden.
`Wat is het grote nieuws
dan?'
`De tweede helft is
verminkt, meneer. De eerste helft is uw bevordering tot proconsul.'
Ylo vertrouwde op hun steeds groter wordende vriendschappelijke
verhouding en voegde eraan toe: 'Gefeliciteerd!'
Shandie had een
onmenselijke zelfbeheersing, of misschien betekende zo'n eer niet
veel voor een man die voorbestemd was om imperator te worden. 'Dank
je. Laat me weten wanneer je het hebt uitgewerkt. Tot dan gaan we
op de oude voet verder.'
`Ik zal het zo vlug
mogelijk doen.'
Dat weet ik. Al een
aanwijzing tot dusver?'
`Ik geloof dat het weer
een veldtocht is, meneer. Tegen de elfen deze keer.' De prins
mompelde iets heel lelijks, draaide zich met zwaaiende cape om, en
liep met grote stappen weg naar zijn eigen kantoor.
Ylo bleef met open mond
zitten.
Zijn oren hadden hem toch
zeker bedrogen? De prins kon zijn leenheer en grootvader, imperator
Emshandar IV, toch niet een bloeddorstige, seniele, ouwe schurk
hebben genoemd?
2
Prinses Eshiala had een
hekel aan officiële diners. De meeste uitnodigingen weigerde ze
automatisch, maar de imperator kon ze niet afwijzen. Gelukkig was
het een heel bescheiden gebeurtenis, alleen familie Emshandar gaf
geen banketten meer; hij vertoonde zich nauwelijks meer in het
openbaar. Vanavond zaten ze met acht man aan tafel. Zijn oudste
nicht, markiezin Affaladi, werd geëscorteerd door de gardist met
wie ze zo'n schandaal veroorzaakt had. De oude man had aangenomen
dat de vrijpostige jongeman een van haar kleinzoons was, en niemand
durfde die vergissing recht te zetten. Zijn eigen kleinzoon, prins
Emthoro, had zijn huidige maîtresse meegebracht, die het gezicht
van een kind had en de zelfverzekerdheid van een centurio.
De eregasten waren
senator Oupshiny en zijn nieuwe bruid, de beeldschone Ashia. Ashia
kwam in aanmerking als lid van de imperatoriale familie omdat ze de
zuster van Eshiala was. Ze was nu ook hertogin Ashia van Hileen,
want Oupshiny was behalve senator ook hertog. Haar eerste
echtgenoot was een schoenmakersleerling geweest, en was dat
ongetwijfeld nog steeds.
Kaarsen flonkerden,
gouden borden schitterden, en een leger bedienden bewoog zich als
witte spoken op de achtergrond. Het kleine orkest achter het scherm
speelde heel zachtjes, zonder het gesprek te storen.
Met de kosten van de
kleding en de opschik van de gasten hadden ze een heel legioen
kunnen uitrusten en een jaar lang onderhouden. De oude Emshandar
kleedde zich de laatste tijd erg excentriek, maar vanavond was zijn
wambuis even luxueus en kostbaar als van de anderen, beladen met
juwelen en onderscheidingen.
Eshiala was de enige
uitzondering, zoals gewoonlijk. Ze droeg een eenvoudige witte
tuniek met goudgarnering en bijna geen juwelen. Toen ze pas aan het
hof kwam was ze onbekend met de dolle carrousel van de mode, dus
had ze die genegeerd en was ze haar eigen gang gegaan. Dat was haar
eerste en enige rebellie geweest, en die was haar opgedrongen omdat
ze absoluut niet overweg had gekund met hoepelrokken en kapsels als
hooibergen en hakken als stelten. Shandie had gezegd dat ze alles
kon dragen wat ze wilde, en de imperator had opgemerkt dat ze er
fantastisch uitzag, en daarmee was de kous af.
Ieder ander die zich
zoiets aanmatigde zou met de nek zijn aangezien, want iedereen die
niet aan het spelletje meedeed werd onmiddellijk ervan verdacht het
te bespotten. Van een dame werd verwacht dat ze elke maand een
vermogen besteedde aan haar garderobe en allerlei luxeartikelen;
veel vrouwen hadden een kamermeisje voor de oorbellen, een voor de
schoenen, en zo verder, zoals een heer een speciale knecht kon
hebben om zijn das te strikken. Elke week was er een nieuwe rage in
waaiers of kant of mouwen, en iedereen die de laatste mode niet
onmiddellijk volgde werd ervan verdacht te bezuinigen. Dat
betekende een totale afgang. Een vermoeden van zuinigheid deed een
reputatie meer kwaad dan openlijke incest.
Maar het hof kon de vrouw
van de prins imperatoriaal niet domweg negeren. Ze konden moeilijk
fluisteren dat haar man moeilijke tijden doormaakte en uit de gunst
was geraakt. Haar lage afkomst was algemeen bekend, dus daar konden
ze niet op voortborduren - ze was buiten het bereik van de klauwen
van de douairières. Ze durfden de toekomstige imperatrice niet
openlijk tot vijand te maken. Ze hadden een hekel aan haar, maar ze
tolereerden haar omdat ze wel moesten. Maar ze had geen vrienden of
vriendinnen.
Soms ving ze de blik op
van een van de gasten en las de minachting en de haat erin.
Boerenmeid, ga naar huis!
Ze was blij dat Emshandar
een van zijn goede dagen had - als hij een slechte dag had zag hij
eruit of hij al een maand dood was. Vanavond, misschien een week.
Hij at lusteloos en nam een enkele keer een slokje wijn. Hij had
geen tanden meer, zodat zijn neus en kin elkaar bijna raakten. Er
was helemaal niets tussen zijn beenderen en zijn huid, en hij kon
op armslengte afstand geen gezicht herkennen. Zijn ogen lagen in
tunnels op de loer en draaiden grillig rond terwijl hij zijn best
deed de conversatie te volgen.
Ze vond de oude man bijna
aardig. Hij was de enige aan het hof die zei wat hem voor de mond
kwam. Zij was misschien wel de enige aan het hof die niet bang voor
hem was. Ze was de imperator trouw en deed haar plicht, en ze had
een goed geweten.
Rechts van haar was de
senator rood aangelopen en sprak met schone stem; zijn witte haar
was verward en zijn gezicht glom. Hij ging gretig in op alle
dubbelzinnigheden en overtroefde ze, luid lachend om zijn eigen
vulgariteit.
Tegenover hem flirtte
zijn jonge vrouw met iedereen, zelfs met de imperator, wat geen
geringe prestatie was; ze verrukte de mannen en tergde de vrouwen.
Ashia beheerste de mode en haar omgeving; tenminste, dat dacht ze.
Niemand maakte een opmerking als ze een woord verkeerd uitsprak of
een toespeling niet begreep, vooral haar smoorverliefde man niet.
Niemand vroeg haar hoe de kleinkinderen van de oude dwaas over haar
dachten.
Hoe was het mogelijk dat
twee zusters zo weinig op elkaar leken? Ashia was de echte
schoonheid van de familie. Dat had Eshiala altijd geweten. Zij was
zwijgzaam en verlegen, Ashia was levendig en sensueel.
Eshiala was stil, zoals
haar gewoonte was. Ze antwoordde hoffelijk op de conversatie van
haar tafelgenoten en zorgde ervoor dat ze het bestek precies zo
gebruikte als de ware aristocraten. Ze liet zich niet verleiden
over gevaarlijke onderwerpen te praten of haar zuster een standje
te geven omdat ze zich gedroeg als een snol. Ze straalde rust en
gereserveerdheid uit, en verhief haar stem alleen als ze zich
richtte tot de dove, oude mummie tegenover haar aan tafel, en
iedereen moest gillen als hij of zij het woord richtte tot de
imperator.
Niemand kon weten dat
haar hoofd bonsde, of dat ze doodsbang was dat ze zou moeten
overgeven. Ze vond het vreselijk om tentoongesteld te worden. Op
dit moment werd ze geacht een of ander soort vogeltje in een
machtige saus te eten, het te ontleden als een chirurg, terwijl ze
het niet eens behoorlijk kon zien. De anderen schenen er niet de
minste moeite mee te hebben. De imperator had iets gekregen dat hij
met een lepel kon eten.
Ze zag haar uitbundige
zuster een opvoering ten beste geven in haar zijde en glitter als
een soort eenmanscircus, en kon alleen maar denken dat ze het niet
slecht hadden gedaan, voor de dochters van een provinciale
kruidenier.
Een huwelijk met gewone
burgers was traditie geworden in de dynastie. Emshandar zelf was
getrouwd met de dochter van een nederige professor aan een of
andere kleinsteedse universiteit en zijn zoon Emthoro met de
dochter van een soldaat, die door het hof was uitgestoten als
soldatenhoer. Shandie had de jongste dochter van een kruidenier
gekozen.
`En hoe gaat het met
Uomaya de Eerste?' vroeg haar tafelgenoot links van haar.
De man links van haar was
prins Emthoro, Shandies neef. Hij was een donkere, broodmagere,
sombere man met een scherpe neus, die trilde als hij boosaardig
was. Ze was bang voor hem. Zijn glinsterende, bruine ogen waren
rusteloos en stonden merkwaardig schuin. Ze vreesde de eerzucht die
er achter verscholen lag, want hij was de derde in de rij van
troonopvolgers, na haar kind. In haar hart was ze gaan geloven dat
Emthoro, meer dan wie ook, haar vermomming zou kunnen afrukken en
haar aan de kaak stellen als de bedriegster die ze was.
Maar hij was de derde
troonopvolger en ze gunde hem haar vierde glimlach van de avond.
'Het gaat heel goed met Maya, dank je.'
`Groeit als een trol,
neem ik aan?'
`Groeit zo snél als een
trol.'
De prins grinnikte. 'Ik
wilde niet insinueren dat ze eruit zou gaan zien als een trol. Dat
zou insubordinatie zijn. Wanneer ga je naar Qoble, naar
Shandie?'
Ze had het gevoel dat
haar maag werd samengeknepen. Dat moet zijne majesteit beslissen.
Hij weet hoe Shandie en ik erover denken.'
Eshiala was van nature
een kluizenaarster. Zes weken na hun huwelijk was Shandie ten
strijde getrokken, en soms dacht ze weleens dat ze vergeten was hoe
hij eruitzag. Ze had nachtmerries dat ze met hem herenigd zou
worden en een revérence zou maken voor de verkeerde man Gelukkig
had hij haar zwanger achtergelaten, en een prinses mocht zich
tijdens haar zwangerschap uit de openbaarheid terugtrekken. Zelfs
toen dat excuus niet meer opging was ze zoveel mogelijk
uitnodigingen blijven weigeren, zoveel ze maar durfde. Na twee jaar
was ze nog steeds een vreemde aan het hof.
De afgelopen tien maanden
had ze zich gelukkig gevoeld met het zorgen voor haar baby. Hoewel
ze haar hadden verboden het kind de borst te geven, was ze verzot
op de kleine Maya. Ze kon urenlang tevreden stilzitten met het kind
in haar armen. Maar nu was Shandie benoemd tot proconsul in Qoble
en hij wilde dat ze bij hem kwam. Maya zou in Hub achterblijven. Ze
was nog te jong, te kwetsbaar, te belangrijk om op reis te
gaan.
Emthoro scheen haar
gedachten te hebben gelezen. 'De plaats van een vrouw is toch zeker
naast haar man?' vroeg hij zoetsappig.
`Natuurlijk,' jokte ze.
Waarom, waarom moest ze haar baby opgeven en samenleven met een man
die ze nauwelijks kende?
`Hé!' bulderde de
imperator. 'Wat zeg je daar?' Ogenblikkelijk werd het doodstil aan
tafel.
De prins rolde bijna
onmerkbaar met zijn ogen, net voldoende dat het de andere
gasten opviel, maar natuurlijk niet Emshandar. Hij verhief zijn
stem tot een gebulder. 'We hadden het erover dat Eshiala zich bij
haar man zou voegen, sire! In Qoble.'
Shandie?' De mond van de
oude man vertrok even. 'Hij zal het wel overleven. Hopen mooie
meisjes in Qoble! De plaats van een moeder is bij haar kind!'
Emthoro's neus trilde.
Dat was precies wat ik tegen Eshiala zei, sire!' schreeuwde hij
zonder blikken of blozen terug.
De imperator plukte iets
uit zijn mond, wendde zich tot de bedienden en gebood zijn bord met
die niet te kauwen, smakeloze rommel weg te halen en hem nog een
kom soep te brengen, en deze keer wat gekruider. De andere gasten,
die tot de slotsom kwamen dat hij verder niets te zeggen had,
hervatten hun conversatie.
Emthoro was nog niet
klaar met Eshiala. 'Ben je weleens in de Imperatoriale Bibliotheek
geweest, nicht?'
Ze kon het zich niet
herinneren. Het Opalen Paleis was zo enorm groot dat ze niet meer
wist welke gedeelten ze haar hadden laten zien en welke niet. 'Ik
weet het niet,' bekende ze aarzelend.
`O, ik denk dat je je die
wel herinnerd zou hebben. Een grote zaal met rijen en rijen balkons
en een reusachtige roze raam aan het eind.'
Dan weet ik zeker dat ik
er nog nooit ben geweest.'
Emthoro glimlachte
geheimzinnig. 'Heb je nooit gehoord van de Puun'lyn-beelden?'
`Moet dat?' Hij was
kennelijk van plan een langdurig verhaal te houden, dus moest ze
proberen te luisteren en tegelijkertijd te eten. Ze hervatte haar
aanval op de leeuwerik, of wat het mocht zijn.
De imperator Umpily III
wilde een paar beelden,' legde de prins uit, terwijl hij deskundig
een stukje vlees ontleedde van het kleine karkas op zijn bord.
'Voor een of andere openbare plaats... ik ben vergeten waar... en
gaf een opdracht aan de grootste beeldhouwster van die tijd,
Puun'lyn. Dat is een elfennaam.'
Dat wist ze natuurlijk,
maar ze knikte slechts.
`Er moesten vijf
mannelijke en vijf vrouwelijke beelden komen,' ging Emthoro verder,
op de toon van iemand die aan een humoristisch deel van zijn
verhaal komt. `Umpily's vijf directe voorgangers en hun
echtgenotes, in Tewper marmer, dat een soort roze-bruine kleur
heeft en fijn-geaderd is. Het geeft een beeld een heel levensecht
karakter. Blijkbaar was er wat onenigheid over de voorwaarden... ik
ben de details vergeten. En in het contract stond niet hoe de
figuren gekleed moesten zijn. In ieder geval toen Puun'lyn haar
beloofde beelden afleverde, waren er tien naakten en...' hij
grinnikte, '...niet bepaald het soort naakten dat je in het
openbaar tentoon kon stellen!'
Eshiala glimlachte
beleefd, onzeker waar dit alles toe moest leiden. Emthoro legde
zijn mes en vork neer, en een lakei griste zijn bord weg. `Grote
kunst natuurlijk, maar zo erotisch als maar kan. Misschien nog wel
meer... Dus werden de Puun'lyn-beelden haastig naar de
Imperatoriale Bibliotheek gebracht, waar ze sinds die tijd
verborgen zijn gebleven. Gelukkig zijn de meeste geleerden die daar
werken te oud en te krakkemikkig om zich van hun studie te laten
afleiden.'
Je waarschuwt me dus dat
ik de bibliotheek moet vermijden, zodat ik niet ga blozen?'
`O, dat wilde ik niet
suggereren. Hun grootste aantrekkingskracht is natuurlijk voor
opgroeiende jongens. Als kind kwamen Ralp en ik een of twee keer
per jaar in Hub, en de beelden in de Imperatoriale Bibliotheek
waren het hoogtepunt van de reis. Shandie wist een manier om binnen
te komen zonder dat de curator het merkte. We waren altijd van plan
om verf mee te nemen en een paar details wat op te luisteren, maar
gelukkig hebben we nooit de moed opgebracht.'
Ze had geen idee waarom
hij haar dat allemaal vertelde, of wat voor reactie van haar
verwacht werd. Alle andere gasten waren al klaar met deze gang, en
zij was nog maar nauwelijks begonnen. Verslagen legde ze haar mes
en vork neer. Het bord verdween gelukkig.
Emthoro grinnikte. `Ze
wekten verwachtingen bij ons die de tijd niet heeft weten te
vervullen - zowel mannen als vrouwen niet.'
Ik begrijp niet...' Ze
werd verondersteld niet te begrijpen wat er ook mocht volgen.
`Shandie,' zei de prins
met trillende neusvleugels, `was vooral verliefd op de middelste
figuur van de vrouwen. Hij heeft ons meer dan eens verteld dat hij
zou trouwen met een vrouw die even mooi was als dat beeld.' Wat had
ze Emthoro ooit misdaan dat hij zo zijn best deed haar te kwetsen?
Ze had natuurlijk een erfgenaam geproduceerd, en daarmee Emthoro
als troonopvolger van de tweede plaats naar de derde verdreven. Ze
wist dat haar gezicht vuurrood was en dat de anderen het merkten en
meeluisterden - en zich verkneukelden.
Wil je daarmee zeggen dat
ik je doe denken aan een beeld?'
`Een beetje. Er is een
zekere overeenkomst in de gelaatstrekken. Misschien kunnen we eens
naar de bibliotheek gaan om het te bekijken? Shandie moet... maar
misschien verbeeld ik het me maar.' Hij glimlachte vals.
`Beelden,' zei Eshiala
ijzig, `brengen geen baby's ter wereld.'
Emthoro ontblootte
verbaasd zijn tanden. `Dat is waar,' zei hij, en draaide zich om
naar de markiezin.
Eshiala ontspande zich
met een zucht van opluchting, naar ze hoopte onhoorbaar. Een ander
gouden bord werd voor haar neergezet.
Aan de overkant van de
tafel gierde Ashia van het lachen om een of andere kwinkslag die ze
onmogelijk kon begrijpen.
Eshiala vroeg zich af of
prins Emthoro misschien dichter bij de waarheid was dan hij zelf
wist. Ze was een bedriegster. Ze zat hier alleen omdat ze Shandie
had verteld dat ze van hem hield en dat was niet waar.
Op een dag stond ze ham
te snijden in de winkel van haar vader, in Thumble, toen een groep
bezwete en naar paarden ruikende soldaten binnenkwam. Ze had
gemerkt dat een van hen met bevreemde blik naar haar staarde.
Natuurlijk probeerden alle mannen met haar te flirten, maar ze had
toen al, die eerste dag, het verschil in Shandies aandacht
bespeurd. Op weg naar huis van het slagveld, een maand later, kwam
hij weer door Thumble en bleef een hele week. Op de derde dag
vertelde hij haar dat hij van haar hield. Op de vijfde vroeg hij
haar ten huwelijk.
Haar moeder zei dat ze
niet zo stom moest zijn, dat ze nooit een betere partij zou vinden
dan een imperatoriale legaat. Haar vader beweerde dat het weigeren
van een aanzoek van een belangrijke imperatoriale officier bijna
gelijk stond aan hoogverraad. Ashia liep paars aan en gilde dat ze
het haar familie verschuldigd was.
Eshiala vroeg haar
aanbidder meer tijd om na te denken en hem te leren kennen. Op de
zevende dag liet hij zich ontvallen wie hij in werkelijkheid was.
En dat gaf natuurlijk de doorslag. Alle impen waren trouw aan het
Impenrijk en de imperator.
Ze geloofde niet dat ze
van haar man hield. Ze vermoedde dat ze niet in staat was van enige
man te houden. Ze had geen hekel aan hem. Ze was dankbaar voor
Maya. Ze had een hekel aan Hub en het hof, maar ze had zich daarin
geschikt. Ze verafschuwde pracht en praal en openbare vertoningen
en plechtigheden. Ook daarin had ze zich geschikt.
Ze deed haar plicht, als
een trouwe onderdaan van het Impenrijk, en als vrouw. En als
beeldhouwwerk? En binnenkort zou ze worden ingehaald als
imperatrice.
3
In Krasnegar liep de
korte noordelijke zomer ten einde. Wagens reden over de geplaveide
weg en brachten de oogst naar de stad. De oude Foronod, de
zaakgelastigde, was nog steeds de officiële controleur. Hij zat
elke dag in zijn kantoor, smeet met papieren om zich heen,
schreeuwde tegen zijn personeel en was in het algemeen een
vervloekte lastpost. Het echte werk werd door de koning zelf
gedaan. Hij schiep orde in de chaos tijdens de grote jaarlijkse
drukte, als de oogsten en de voorraad vlees en turf van twaalf
maanden moesten worden verzameld en opgeslagen, wat twee of drie
weken voortdurend sloven en zwoegen betekende. Krasnegar had veel
hongerige monden te voeden, zestien jaar na een geboortegolf. Dit
jaar constateerde Rap een verbazingwekkende verbetering. Alles ging
van een leien dakje; het leek haast of de oogst zichzelf
binnenhaalde, en het karwei was bijna een week eerder geklaard dan
hij had verwacht. De grote oogst aan jonge kinderen was plotseling
groot genoeg geworden om nuttig te zijn, en ze stonden allemaal
klaar om te helpen, waardoor hij ongeveer vier maal zoveel
werkkrachten had als normaal. Ze waren onervaren en soms onhandig,
maar bereidwillig en opgewekt en zo overtuigd dat ze nu volwassen
waren en plezier hadden dat iedereen om hen heen ook plezier
had.
Dus alles ging goed en
toen de eerste grote sneeuwstorm van de winter arriveerde, was
Krasnegar goed voorbereid. De luiken waren gesloten, de boten waren
veilig, en de poorten gebarricadeerd tegen beren. Nu was er weinig
meer te doen behalve eten en drinken, dansen en feestvieren,
studeren en onderwijzen, vechten en vrijen. En kinderen
krijgen.
`Ik zal dit niet laten
vallen, hoor,' zei de koning stoer, maar zijn handen trilden toen
de vroedvrouw hem de kostbare bundel overhandigde. Hij was altijd
weer verbaasd hoe ongelooflijk klein die tere wondertjes waren als
ze net tevoorschijn kwamen. Hij hield de baby in de kromming van
zijn linkerelleboog, trok de rand van de deken rond het gezichtje
en liep naar de deur.
Natuurlijk was het
middenin de nacht — baby's kwamen nooit op een ander tijdstip. Het
lamplicht weerkaatste als een aureool rond het dikke, goudblonde
haar op het kussen. Inos zag bleker dan gewoonlijk en haar onderlip
was gezwollen, maar ze glimlachte trots, waar ze het volste recht
toe had.
Twee van elk nu.
Rap knielde naast het
bed, boog zich heel voorzichtig over zijn nieuwe zoon heen en kuste
haar. 'Knappe meid,' mompelde hij.
`Ik had heel deskundige
hulp.'
`Het was een genot voor
me. Maar lief van je om het te zeggen.'
`Ik bedoelde niet in het
begin. Een dolle boel, denk ik...' Ze glimlachte veelbetekenend.
'Ik bedoel aan het eind.'
`We doen allemaal ons
best,' zei hij zachtjes.
`Toch bedankt,
liefste.'
`Graag gedaan.' De
vroedvrouw zou natuurlijk roddelen. Hij kon niets doen om het
geroddel tegen te gaan. Hij grinnikte en veranderde van onderwerp.
Dit is het mooiste Winterfestgeschenk dat een man ooit heeft
gekregen.'
`Noem het dan niet
"dit"... Ik bedoel, noem het 'hem".'
"Hem"? Geen mooie naam!
Laat eens kijken. Ik kan nog niet goed zien wat voor teint hij zal
krijgen, maar ik denk dat hij meer imp zal zijn dan Jotunn.'
Dat dacht ik ook. Maar
hij heeft jouw neus, liefste.'
Rap tuurde verontwaardigd
naar het kleine gezichtje, dat vertrokken was in een frons, maar in
diepe slaap. `Ze hebben allemaal mijn neus op die leeftijd! Of
misschien heeft hij hem net tussen de deur geklemd.'
`Doe niet zo grof!' zei
de koningin vanaf haar kussen. 'Hoe wil je je zoon noemen, my
lord?'
`Beslis jij maar!'
Er volgde een korte
discussie over voorrang.
`Holindani,' zei Rap ten
slotte.
`Kadie en Eva zijn naar
mijn familie genoemd. Nu is jouw familie aan de beurt. Waarom noem
je hem niet naar je vader? Hoe heette hij eigenlijk?'
`Grossnuk.'
Inos zei: 'O?' Het klonk
niet erg enthousiast.
`Ik kan me niet veel van
hem herinneren.' De koning porde met zijn vinger tegen het kinnetje
van de baby. 'Hé, Grossy! We willen dat je opgroeit als je opa de
slavenhandelaar! De dronken rover die in het donker van een kade
viel. Net zo groot en gemeen en sterk als de moordende,
verkrachtende, vrouwen mishandelende...'
`Aan de andere kant,' zei
de koningin peinzend, 'als hij de trekken van een imp krijgt, is
een impse naam misschien geschikter.'
`Zie je, je verandert
alweer van mening!' zei de koning. 'Vrouwen!' Hij gaf haar weer een
zoen. 'Hallo, Holi!' Hij gaf de baby ook een zoen. Die fronste,
maar werd niet wakker. 'Als je ook maar half de man wordt die je
naamgenoot was, sta je er niet slecht voor.'
'Holi dus.' lnos geeuwde
— een monsterachtige, ondamesachtige, langgerekte geeuw, een
koningin waardig.
`Ga nu slapen, liefste,'
zei Rap en stond op. 'Hoe laat wil je dat de klok begint te
luiden?'
'nos kreunde. 'Moet dat?
Ik associeer het altijd met begrafenissen.' `Nee. Je moet denken
aan feesten en huwelijken en leven!'
`Ik denk dat ze ze zullen
luiden of we dat willen of niet,' stemde ze slaperig toe. 'Hou Holi
tot de lunch staatsgeheim als je kunt.'
`Vertel hem dat maar!'
zei de koning. Hij vertrok, met hun zoon en de lamp.
4
Hij liet baby prins
Holindarn achter bij de vrouwen en slenterde in zijn eentje weg,
veel te opgewonden om te kunnen slapen. Misschien was er nog wat te
doen aan de voet van de heuvel, in de taveernes, maar hij voelde er
niets voor om te worden lastiggevallen door een stel dronken
kerels. Morgen misschien. Al zijn vrienden waren allang naar bed.
Het zou niet aardig zijn om ze wakker te maken alleen om te kunnen
vertellen over die ongelooflijke mooie en intelligente nieuwe baby.
De rest van de nacht had hij voor zichzelf, en hij zou van elke
minuut genieten.
De huidige koning en
koningin hadden de oude traditie afgeschaft waarbij de heersende
monarch bovenin de grote toren sliep. Er waren veel comfortabeler
en warmere kamers beschikbaar.
Hij deed een deur open en
liep op zijn tenen naar binnen. Een kleine lamp flakkerde hoog op
een plank en verlichtte drie bedden en drie jonge gezichten op drie
kussens.
Het dichtst bij de deur
lag Eva, met vlasblond haar en een ivoorkleurige winterhuid. De
koning trok haar gewatteerde deken recht.
Hallo kleintje, dacht
hij. Je hebt nu een broertje. Je zult niet meer al die trucjes
kunnen uithalen. Het leven valt niet mee, Eva! Je moet er nu
tegenaan zonder dat je het jongste lievelingetje bent. Acht jaar,
en nu al verdrongen en afgewezen! Afschuwelijk. Wat zul je het te
kwaad hebben! Maar ik zal proberen daaraan te denken, en ik weet
zeker dat je moeder dat ook zal doen.
Hij liep de kamer door
naar de tweeling.
Die met dat donkere
haar... Prinses, je hebt een klein broertje. Weer iemand voor je om
te bedillen, imp. Een nieuwe slaaf om je grillen te bevredigen en
naar je pijpen te doen dansen. Hij sprak niet hardop, dus het kind
kon hem niet horen, maar toch bewoog ze even onrustig op het
kussen.
Droom je, Kadie? Waar kun
jij nog over dromen? Je hele dag is één lange droom, voor zover ik
het kan beoordelen. Je leven is gevuld met Allena de Schone en de
Witte Dame van de Periculeuze Toren en de Wilde Ruiters van de
Zeewind... Je leven is één eindeloze romance. Je hebt nooit tijd om
gewoon jezelf te zijn, Kadie. Doe je dat soms in je dromen? Droom
je krachtig en praktisch en eenvoudig, terwijl anderen dromen over
mooie en fantasievolle dingen? Hij grinnikte, nog steeds in stilte.
Droom dan maar verder, kleine schoonheid. En als je je leven 's
nachts kunt ontdoen van de realiteit en je dagen altijd als één
lange droom kunt blijven beleven, dan zul je inderdaad gezegend
zijn door de Goden.
Gath, met plukjes haar
die aan alle kanten uitstaken als een gouden stekelvarken... Je
hebt nu een broer, zoon. Jij bent een stuk ouder, en je zult een
voorbeeld voor hem moeten zijn. Ik zal je dat morgen uitleggen. Op
je verjaardag zullen we een paar veranderingen aanbrengen, jongen.
Jij en je zuster krijgen vanaf die tijd je eigen kamer, en deze
keer duld ik geen tegenspraak. Jullie vormen een goed team, dat
weet ik. Jij doet al het zware werk en zij het denkwerk. Ik weet
niet hoe ik daar een eind aan moet maken, Gath. Ik maak me er een
beetje bezorgd over. Je doet nooit iets uit jezelf, tenminste niet
voor zover ik kan zien, en dat begrijp ik niet, want ik was juist
erg op mezelf aangewezen toen ik zo oud was als jij. O, ik had
vrienden, maar op mijn dertiende was ik al jaren een werkend man.
Als je niet achter Kadie aanloopt, loop je achter mij of je moeder
aan. Wat gaat er om in dat zwijgzame hoofd van je? Wat voor jotunn
verliest nooit zijn geduld? Je bent beslist geen imp, want je
bemoeit je met je eigen zaken. Ben je innerlijk misschien een
faun?
Rap wist heel weinig over
faunen. Maar men zei dat ze koppig waren, en Gath was nooit koppig.
Gath was de hoffelijkste en behulpzaamste jongen ter wereld. Het
paste niet in het patroon. En op de een of andere manier leek het
niet gezond.
De koning dwaalde
doelloos door donkere gangen en kwam ten slotte in de grote hal,
met een latwerk van maanlicht, zwijgend en spookachtig. Hij begon
het koud te krijgen en liep naar de reusachtige open vuren in de
keuken. Zelfs als de laatste sintels verkoold waren, bleven de
stenen nog warm. Hij vond een verlaten bank die bijna in de as
stond, dus een andere nachtuil was hem al voor geweest. Een paar
stukjes drijfhout gloeiden nog als de ogen van knaagdieren. Hij
ging zitten en koesterde zich in de uitstralende warmte, snoof de
oude vertrouwde geuren op van turf en as en oud vet, en luisterde
naar de in de wind rammelende luiken.
Dit herinnerde hij zich
nog het best van zijn jeugd. Hij kon zich bijna alles herinneren
van vroeger, voordat zijn vader was gestorven en zijn moeder was
verhuisd naar het kasteel. Op zijn tiende was hij gaan werken in de
stallen, maar achteraf gezien had hij de indruk dat hij voor die
tijd een groot deel van zijn jeugd had doorgebracht bij deze
gigantische haarden.
Achter hem, aan het eind
van de hal, was het podium. Daar zat hij tegenwoordig naast de
koningin, en speelde voor koning omdat het haar genoegen deed. Hij
voelde zich nog steeds geen koning.
Van alle mannen en
vrouwen die regeerden in Pandemia, of die ooit in Pandemia hadden
geregeerd, was Inos misschien de enige die de liefde van haar
onderdanen genoot.
Niemand hield meer van
haar dan hij. Per slot was hij degene die met haar naar bed
mocht. Wat had hij ooit gedaan om dat te verdienen? Hij zou alles
voor haar doen.
Het volk accepteerde hem
nu. Ze deden net of ze alles over tovenarij waren vergeten, en hij
wist zeker dat het terwille van Inos was. De wereld was
ongelooflijk vriendelijk. Hij was zo gelukkig dat hij het niet kon
geloven. Hij had niets gedaan om al dat geluk te verdienen. Van
staljongen tot koning. Van spade tot scepter.
Het leven was zo goed dat
het op een of andere manier niet juist leek. `Goed voor kwaad en
kwaad voor goed.' Hij huiverde. Dat was een van de uitspraken van
zijn moeder geweest. Het leek in te houden dat extreem goed voor
extreem kwaad kwam, en...
Er bewoog iets en hij
sprong overeind. Een gnoom kwam uit de schaduw naderbij geslopen,
op zoek naar warmte, net als hij. Hij was in dik bont gewikkeld,
waarschijnlijk niet erg aangenaam om dicht in de buurt te
hebben.
Toen de Sea Beauty uit de
haven van Krasnegar was weggevaren, hadden ze de gnomen
achtergelaten. Rap had de vier de verrukkelijk muffe kelders onder
het kasteel laten zien en ze hadden gretig besloten het klimaat te
trotseren en dienst te nemen als koninklijke rattenvangers. Omdat
ze het liefst 's nachts leefden, hadden ze zich daarna zelden meer
laten zien.
Je laat me schrikken!'
zei Rap. 'Eh... Tush, geloof ik?'
`Posh,' zei de gnoom.
'Waarom is een dagman nu wakker?'
`Ik heb een baby
gekregen.'
Het licht van het vuur
scheen op de glanzende zwarte knopen van de ogen van de kleine man.
'IJ maakt gekheid, koning?'
Ja, ik maak gekheid. De
koningin heeft al het werk gedaan. Maar ik heb een nieuwe zoon.
Ongeveer zo groot.'
`Ik was al minstens vijf
toen ik zo groot was,' zei Posh droog. 'Breng Koningin alstublieft
onze beste wensen over.' Het kleine volkje scheen niet veel te
begrijpen van rangen of titels, of hoe ze verschilden van
persoonlijke namen.
`Ik zal het doen en ik
dank je. Ik wilde je spreken. Jij en de anderen doen goed werk. We
hebben een grote verbetering geconstateerd.'
`We hebben het aantal tot
bijna onder de veiligheidsgrens gereduceerd,' gaf de gnoom toe, in
zijn handen wrijvend om ze te verwarmen. Posh was ongeveer van Raps
leeftijd, al was hij niet groter dan Eva en had hij nog minder neus
dan Rap. Tush en de twee vrouwen waren jonger. De gnoombevolking
van Krasnegar zou zich van nu af aan ongetwijfeld uitbreiden, en
dat zou wel eens nieuwe problemen kunnen opleveren...
`Welke
veiligheidsgrens?'
`Als we er teveel doden,
zullen ze hun aantal niet kunnen handhaven.
Natuurlijk zijn er nog
genoeg in de lagere gebouwen, waarvan u zei dat ze niet van u
waren.'
`Ik kan waarschijnlijk
wel regelen dat jullie... eh, daar ook kunnen werken,' zei Rap,
zich afvragend hoe de bewoners van Krasnegar zich aan de gnomen
zouden aanpassen, of hoe hij de gnomen zou kunnen overhalen de
ratten en muizen volledig uit te roeien.
Dat doen we al,' zei
Posh. 'De grote mensen zijn altijd bereid ons binnen te laten om de
ratten voor ze te verwijderen.'
`O, dat is geweldig! De
paleisdienaren moeten het hebben doorgegeven. Maar het zal wel
moeilijk voor jullie zijn om in de stad rond te lopen met dit
weer?'
`Helemaal niet,' zei de
kleine man zelfingenomen. 'De tunnels doen goede diensten en zijn
heel warm.'
Tunnels? Rap kende geen
tunnels in Krasnegar. Toen besefte hij dat er riolen moesten zijn,
al had hij daar nooit eerder aan gedacht. Zijn maag draaide zich
om.
`O, mooi,' zei hij snel.
'Zijn er geen... eh, anti-gnoom gevoelens?'
De gnoom grinnikte. `Ze
zijn zo onwetend in deze stad! Ze hebben nog nooit een gnoom
gezien! Ze behandelen ons als echte mensen en praten beleefd tegen
ons. Ze geven ons zelfs geld.'
`Eh, juist. Nou, ik ben
blij dat ik heb kunnen helpen. Maar er is één ding, Posh.'
`En dat is,
Koning?'
`Katten. Niet de katten,
Posh.'
U hebt de katten nu niet
nodig,' protesteerde de gnoom met schrille stem. 'Niet nu wij er
zijn om het werk te doen!'
`Daarvoor niet, maar een
hoop mensen hebben graag katten om zich heen om...' Waarom wilden
mensen graag katten hebben? `Ze houden van katten.'
Wij houden ook van
katten!'
`Niet op dezelfde manier.
En de honden ook.'
`De honden laten we met
rust als ze ons met rust laten.'
`Goed. Maar handen af van
de katten.'
`O, best! Ik zal het
tegen de anderen zeggen. Wat moeten we met het geld doen,
Koning?'
`Hou het bij je tot je
een probleem krijgt.'
`Wat kunnen gnomen nu
voor problemen hebben?' vroeg het ijle stemmetje.
Voordat Rap een antwoord
kon bedenken, was de gnoom verdwenen. Er bleef niets achter dan een
vage geur. Jammer van die stank! Gnomen waren beste mensen als je
daar eenmaal overheen was. Rap had hun uitgelegd wat wassen was en
ze hadden beloofd erover na te denken — de volgende zomer of de
zomer daarna. Maar beslist niet in de winter. Maar ja, sommige
dagmensen in Krasnegar waren niet zoveel beter.
Wat voor problemen konden
gnomen hebben?
Wat voor problemen kon
een koning hebben?
Tovenarij
misschien.
Hij begon zich slaperig
te voelen. Hij stond op en begon te ijsberen door het resonerende
halfduister van het kasteel. Zijn kasteel. Koning Rap van
Krasnegar! Zelfs na al die jaren kon hij zich daar nog niet in
vinden. Als de imperator schreef, sprak hij Rap aan als zijn
koninklijke neef.
Koninklijke
tovenaar.
Hij haatte het om een
tovenaar te zijn. Hij had het altijd verschrikkelijk gevonden. Hij
haatte het om mensen te kunnen manipuleren, of mensen te zien als
speelgoed, en voor een tovenaar betekenden ze niet meer dan dat.
Inos had vroeger zijn krachten weggenomen, maar ze waren
gedeeltelijk teruggekomen. Hij was niet almachtig, zoals vroeger,
maar hij was nog steeds een tovenaar.
Dus had hij een uitweg
gevonden. Hij had een magisch schild om zich heen gecreëerd, zoals
het onzichtbare schild dat Inisso eeuwen geleden om het hele
kasteel had aangebracht. Zijn krachten waren nu bedwongen. Hij kon
er niet mee voelen en hij kon ze niet gebruiken.
Natuurlijk kon geen
enkele tovenaar een ban scheppen die zo krachtig was dat hij die
zelf niet kon verbreken, maar Rap had zijn krachten slechts drie
keer hersteld. Een keer voor de tweeling, een keer voor Eva, en
vannacht voor Holi... Hij verkneukelde zich - een nieuwe zoon,
nieuwe vreugde.
En terwijl de vrouwen de
baby hadden gewassen had hij zichzelf weer teruggestopt in zijn
fles. Nu was hij weer aards, een aardse koning. Misschien was het
de herinnering aan die korte glorie die hem nu zo rusteloos
maakte.
Het was natuurlijk
gevaarlijk om te toveren. Het gebruik van de krachten bracht de
atmosfeer in beweging, en hoe groter de gebruikte kracht, hoe
groter de afstand waarin die kon worden ontdekt. Elke wachter, of
zelfs elke machtiger tovenaar, kon de gebruiker ervan opsporen en
een loyaliteitsbezwering over hem uitspreken. In de loop der jaren
hadden alle vier wachters zo volgelingen verzameld die hen dienden
- Helder Water had er tientallen. Dat was de reden waarom veel
tovenaars verkozen hun krachten niet te gebruiken, en
waarschijnlijk verborgen velen zich in dezelfde soort beschermende
ban als Rap. Hij had niets nieuws uitgevonden.
Maar de ethiek van de
tovenarij bezwaarde hem meer dan de gevaren ervan. Als hij de pijn
van zijn eigen vrouw bij de bevalling kon wegnemen, waarom dan
niet bij de vrouwen van andere mannen? Waarom de zieken niet
genezen, brandschade herstellen, wonden helen? Waarom de dronkaards
niet hervormen, de stervenden doen herrijzen, de zeelieden
waarschuwen voor de storm?
Waarom geen god
zijn?
Waar zou het
eindigen?
En waarom ophouden bij
Krasnegar?
Eén keer was hem een
wachterschap aangeboden. Hij had magister van het westen kunnen
worden, de machtigste van de vier, rechter en heerser over heel
Pandemia, machtiger zelfs dan de imperator. Hij had de eer
geweigerd, een besluit waarvan hij nooit spijt had gehad.
Het was een pad dat geen
gezond einde had. Wachters leefden eeuwenlang, beheersten de wereld
terwille van hun eigen comfort en amusement. Gelukkig had hij die
keus niet meer. Hij was niet meer de halfgod die hij eens was
geweest. Inos, o, Inos! Mijn liefste, mijn koningin.
Hij stond voor een deur
waar hij bijna nooit kwam. Dus dat hield hem bezig?
Waarom niet? Impulsief
deed hij de deur open. Hij kraakte.
Het was ijskoud in de
kleine kapel, maar niet volslagen donker. Voor de andere deur lag
een dun laagje ongesmolten sneeuw, door de poolwind via onzichtbare
spleten naar binnen gewaaid. Op de tafel aan het verste eind
gloeide een enkele lamp. De lamp ernaast was uit. Een van de ramen
was vaag verlicht door het schijnsel van de maan; het raam ernaast
was ondoorzichtig en altijd zwart... Het Goede en het Kwade -
Machten die zelfs de Goden moesten dienen.
Hij was geen man die vaak
bad, hij was niet religieus. Hij deed mee aan de plechtigheden
waarvan Inos beweerde dat ze van souvereinen geëist werden, maar
alleen uiterlijk. Hij opende nooit zijn hart voor de Goden. De
enige keer dat hij met hen had gesproken was de discussie niet
bepaald vriendschappelijk geweest.
Geamuseerd bij de
gedachte hoe verbaasd zijn vrouw zou zijn, liep hij door het
middenpad tot hij alle banken gepasseerd was en voor de tafel
stond, die bedekt was met een schitterende zijden doek. Om de een
of andere reden besteedde Inos een vermogen aan dergelijke
onbelangrijke details.
Hij ging op zijn knieën
liggen. Zoveel geluk! Hij boog zijn hoofd. Dank u! dacht hij. Het
leek niet helemaal toereikend. Verlegen zei hij hardop: `Dank u.'
Een memorabele gelegenheid! Hij had waarschijnlijk geen echt gebed
meer gericht tot de Goden sinds zijn moeder was gestorven.
`Het zal tijd worden,'
zei een mannenstem.
Van schrik verloor hij
zijn evenwicht en viel bijna om. Hij steunde met zijn hand op
de grond. Even ving hij een glimp op van prachtig glanzen de
blote voeten, zo helder als de zon maar zonder enige warmte, en
toen sloot hij zijn ogen in een tranende, ondraaglijke pijn.
Het beeld van de voeten stond nog op de binnenkant van zijn
oogleden gebrand, en hij was zich intens bewust van het felle licht
voor hem.
IJ hebt mij geroepen?'
Woede vermengde zich met angst.
`Misschien. Of je had
berouw. In ieder geval kwam je dankzeggen, en geen gunsten vragen.
Je kwam omdat je gelukkig was, niet omdat je iets nodig had. Dat
waarderen we. Wees gelukkig zolang je kunt, koning Rap.'
`O, natuurlijk!' snauwde
hij. 'IJ kunt geen sterveling gelukkig zien, hè? Vannacht is mijn
hart boordevol geluk, dus moet u het zo nodig komen
bederven!'
Hij hoorde een zucht, en
toen de stem boven hem weer sprak klonk hij vrouwelijk, droevig en
melodieus, als een oude klaagzang.
`Tijd en promotie hebben
je humeur er niet beter op gemaakt. Kun je ons niet één keer het
voordeel van de twijfel gunnen?'
Hij bewoog onrustig, niet
in staat een antwoord te bedenken op dat goddelijke verwijt. Hij
keek op, beschutte zijn gezicht met zijn hand en probeerde zijn
ogen een haarbreedte te openen. Zinloos — één glimp van die
stekende felle gloed deed ze volstromen met tranen. Toch was de
rest van de kapel donker, onberoerd door het glorieuze licht.
Toen de Goden zich weer
lieten horen, was het nog steeds met de vrouwelijke stem. 'Waarom
gebruik je je krachten niet om je volk te helpen, koning Rap?
Waarom wend je de stormen niet af van Krasnegar, vul je niet
eigenhandig de provisiekasten, roei je de ziekten niet uit? Je zou
een paradijs kunnen maken van je stad.'
Hadden de Goden zijn
gedachten afgeluisterd?
`Is dat een bevel?'
`Nee. Maar we eisen een
antwoord.'
`Omdat... Omdat ik denk
dat ik er een natie van leeglopers en dégénérés van zou maken. Ik
zou ten slotte al het werk doen en waarschijnlijk weinig dank
ervoor krijgen, omdat iedereen mijn zegeningen vanzelfsprekend zou
gaan vinden.'
Na een ogenblik voegde
hij eraan toe: De mensen waarderen geluk aan de hand van wat het
hun kost.'
`Zouden ze het begrijpen
als je hun dat uitlegde?'
`Waarschijnlijk niet.
Maar ik geloof dat ze op den duur niet gelukkiger zouden zijn. Ik
geloof dat ik oprecht hun welzijn op het oog heb.'
Toen besefte hij dat
stervelingen niet hoorden te discussiëren met Goden.
`Zo gaat het ook bij ons.
Ook wij moeten soms handelen of afzien van handelen, om redenen die
je misschien niet zou begrijpen.'
`Het spijt me,' mompelde
hij.
Even bleef het stil in de
kapel, en hij vroeg zich af of ze weg waren. Hij huiverde toen
de kou door zijn kleren heendrong. De vloer was hard en koud onder
zijn knieën.
`Probeer het dan nu te
begrijpen. We geven een waarschuwing. Je zult een van je kinderen
moeten verliezen.'
Nee! Nee! Nee! Iets leek
hem bij de keel te grijpen tot hij dacht dat hij zou stikken.
'Welk?'
`Het zou nóg
onvriendelijker zijn je dat te vertellen.' Een lange zucht leek als
een verloren ziel door de kapel te zweven.
`Waarschijnlijk wel. Maar
waarom vertelt u het me? Alleen om me te kwellen? Als ik de
toekomst wilde weten, kon ik mijn krachten wel gebruiken -
vooruitziendheid of voorgevoel.' Op het moment zag hij niets anders
dan het groene nabeeld aan de binnenkant van zijn oogleden. Zijn
ogen deden nog steeds pijn.
`Maar je gebruikt die
krachten niet! En ondanks je pogingen om onwetend te blijven, heb
je de nadering van het kwaad al gevoeld.'
`Het jaar 3OOO?'
De stem werd weer streng
en mannelijk, somber en met een ondertoon van macht en plicht. De
stem donderde, maar wekte geen echo in de kleine kapel. 'Dat is een
deel ervan. De tijden waren kwetsbaar en jij hebt geblunderd,
Rap.'
`Ik?'
Ja, jij! Je hebt je
bemoeid met de ordelijke toestand van de wereld en omdat de
millennia in evenwicht waren, zullen de gevolgen onvoorstelbaar
ernstig zijn. Het stelsel begint nu al te wankelen.'
Rap had een lage dunk van
de Goden, maar geloofde hij dat ze tegen hem zouden liegen? Ja, was
zijn slotsom, ze zouden het doen als het hun zo uitkwam. Niet alle
goden dienden het Goede. Of als ze het deden, was het onderscheid
niet altijd duidelijk voor een sterveling.
`Wat moet ik doen?' vroeg
hij kwaad. Hij wilde hen vervloeken en hij wist niet hoe je Goden
moest vervloeken.
Niets,' zeiden ze. 'Je
kunt niets doen. Je hebt een fout gemaakt, en de minste vergelding
moet een van je kinderen zijn.'
`Neem mij! Neem mij in
plaats daarvan!'
`Misschien is dat ook
noodzakelijk. De straf kan veel en veel groter zijn dan we hebben
gezegd. We kunnen je niet beschermen tegen de prijs van je eigen
dwaasheid.'
`Zeg me wat ik moet doen!
Alles! Wat dan ook!'
`Niets. Voorlopig zul je
nog een gelukkige tijd hebben. Koester die zoals stervelingen horen
te doen. En als het offer noodzakelijk is, probeer dan te begrijpen
dat goede bedoelingen nooit een excuus zijn. God zijn is niet
alleen maar vreugde, Rap. Macht brengt niet alleen vreugde, maar
ook verdriet. Dat weet je.'
`Zeg het me!' schreeuwde
hij.
Deze keer kwam er geen
antwoord. De Goden waren verdwenen. Rap bleef in de kapel tot hij
bijna bevroren was, smekend op zijn knieën of languit op de ijzige
tegels, maar ze kwamen niet terug. Het bleef stil in de kapel, op
de echo van zijn snikken en het gehuil van de wind na. En al zijn
geluk was vergaan tot stof.
5
Het Jaar van de
Overwinningen was bijna voorbij; Ylo droeg een witte vlag. Nog drie
dagen, en de wereld zou het Winterfest vieren met dansen en eten en
drinken. Hij liep met een krankzinnige zijn dood tegemoet.
Dit hoorde een tijd van
vrede en vreugde te zijn, maar de God van de Oorlog haalde nog
steeds zijn oogst binnen. Vele, vele mannen zouden nog eerder dan
het jaar hun einde vinden.
Waanzin! Fatale
waanzin...
Het begon te schemeren en
het had de hele dag geregend; een miezerige, koude, meedogenloze
regen, die recht omlaagviel en alles doorweekte. De lucht was
grauw. Dunne modder maakte het pad verraderlijk glibberig en spatte
bij elke stap om je oren. Voor het eerst in... hoe lang?... tien of
elf maanden?... was hij blij met de capuchon van het wolfsvel. Zo
lang moest het wel geleden zijn dat hij signaleur van die maniak
was geworden, en dit was de eerste keer dat hij dat belachelijke
bontvel waardeerde als beschutting tegen de regen. Als bescherming
tegen de zon, prachtig - als een soort zonnescherm was hij er vaak
dankbaar voor geweest. Als aantrekkingskracht op de meisjes... nou
ja, ook in dat opzicht hielp het wel wat. En nu was het een goed
regenkostuum. Behalve dat het stonk en zo zwaar woog dat het leek
of er nog een wolf in zat.
De helling was bezaaid
met struikgewas en groepjes bomen, onheilspellende, nevelige
plekken die wel honderd gewapende krijgers konden verbergen, en
waarschijnlijk ook deden. Hij hield de vlag in de ene hand en een
lantaarn in de andere, een geel oog met een vage krans van regen.
Reflecties fonkelden in de plassen terwijl hij de prins
imperatoriaal steeds dieper in zijn eigen val leidde.
Ylo was ervan overtuigd
dat het een val was. In het kamp had hij het zelfs gewaagd zijn
bevelen in twijfel te trekken - meestal overleefde een
imperatoriale soldaat zoiets niet. Waanzin om alleen naar die
afspraak te gaan, had hij gezegd. De erfgenaam van de Opalen Troon
had niet het recht het toekomstig welzijn van het Impenrijk op het
spel te zetten door zo'n krankzinnig en onbesuisd optreden.
Een minder nobel man zou
hem hebben laten onthoofden voor zijn onbeschaamdheid, maar niet
Shandie. Hij had alleen maar zijn schouders opgehaald en kalm
gezegd dat het waanzin zou zijn om iemand anders in dergelijke
omstandigheden te vertrouwen. Bovendien pleegden elfen geen verraad
als ze eenmaal hun woord hadden gegeven. Hij had ook gezegd dat
centurio Hardgraa hem zou vergezellen als Ylo liever niet meeging.
Dat had natuurlijk de doorslag gegeven, zoals Shandie heel goed had
geweten.
En dus liepen ze nu
glijdend en glibberend omlaag over dit naar Kwaad riekende pad
langs deze verdoemenis uitstralende berghelling, op weg naar een
stipje lamplicht en een onderhandeling over een
wapenstilstand.
Ergens achter hen, aan de
andere kant van de top, huiverden de legioenen in hun doorweekte
bivak, waar ze ineengedoken in hun natte kleren koud voedsel aten,
ongetwijfeld hevig vloekend en zwerend dat iemand hiervoor zou
boeten.
Ergens achter de top voor
hen waren de elfen gelegerd, die waarschijnlijk precies hetzelfde
deden en dezelfde vloeken gebruikten.
Ergens rechts van hen
maar onzichtbaar, hief het Qoblegebergte zijn besneeuwde bolwerken
omhoog naar het dak van de hemel. Als het ophield met regenen
zouden de toppen ongetwijfeld een spectaculaire aanblik bieden voor
degenen die nog leefden om het te kunnen bewonderen.
En ergens in de buurt lag
de grens tussen Qoble en Ilrane. Om de paar eeuwen verschoof de
grens. Qoble was een klein deel van het Impenrijk dat was
afgesneden door de bergen. In de winter was de weg rond het
westelijke deel van die bergen sinds mensenheugenis prioriteit van
de impen. Vele malen hadden ze een zee van bloed verspild om die
weg te bemachtigen, zonder hem ooit lang te kunnen houden, omdat de
elfen om esthetische redenen prijs stelden op dat armzalige stukje
land.
Op de kaarten werd de
open ruimte tussen het Nefer- en het Qoblegebergte aangegeven als
de Neferheide. Misschien was het open terrein geweest toen het die
naam kreeg, maar nu bestond het voornamelijk uit dichte bossen. Een
bebost terrein was gunstiger voor de lichtvoetige elfen dan voor de
logge legioenen, maar toch hadden al die weken die ze in de regen
hadden gemarcheerd eindelijk succes opgeleverd. Shandie had de
elfen op briljante wijze in een hoek gedreven. Deze keer konden ze
niet ontsnappen. De geschiedenisboeken vermeldden zeven veldslagen
op de Neferheide; de achtste zou een totale nederlaag worden.
Regen en invallende
duisternis en kou en modder.
`Is dat een licht daar
voor ons, of alleen maar modder in mijn oog?' vroeg Shandie achter
hem.
`Het is een licht,
meneer.' Het lokaas van de val.
Zijn stem moest zijn
gedachten verraden hebben, want Shandie zei: 'Je gelooft nog steeds
niet dat we hen kunnen vertrouwen, hè?'
`Nee, meneer. Met ieder
ander zou ik ze vertrouwen, maar u bent te waardevol.'
Een gegrinnik. 'Levend
heb ik meer waarde voor ze dan dood, Ylo. Eén ding moet je nooit
doen in een oorlog, en dat is een martelaar een motief scheppen!
Begrijp je wat ik wil zeggen?'
Ylo zei: 'Nee, meneer,'
op hetzelfde moment dat zijn voet uitgleed op het glibberige gras
en hij met wild zwaaiende armen zijn evenwicht dreigde te
verliezen. Hij steunde op de vlaggestok en voelde tientallen nieuwe
stroompjes ijskoud water langs zijn huid druipen. Zijn sandalen
waren doorweekt.
Dit is maar een gewoon
grensconflict,' zei de prins. 'Politiek, meer niet. Dat weten de
elfen. Maar als ze mij vermoorden, word ik een martelaar. Dan halen
ze zich de woede van het hele Impenrijk op hun hals! Ilrane zou van
begin tot eind onder de voet worden gelopen. Het ergste wat ze
kunnen doen.' Voor zover Ylo bekend was had niemand de elfen ooit
van logisch denken beschuldigd. En als ze Shandie eens als
gijzelaar gevangen namen? `Maar waarom moeten we onderhandelen?'
vroeg hij. 'IJ hebt alles in handen! U hebt hun oren aan het
hakblok gespijkerd!'
De prins lachte zowaar,
alsof het een wandelingetje in de zomer was, en geen
begrafenistocht. Bet op één na beste moment om te onderhandelen,
Ylo, is als je weet dat je kunt winnen. Geeft je de kans om het
allemaal voor niets te krijgen. Daarom zijn we hier.'
Maar zo luidde zijn
opdracht niet. Ylo had de bevelen gedecodeerd en hij wist dat ze
strenge maatregelen eisten. Dat was een nette manier om te zeggen
dat de imperator een paar bloedbaden verlangde. Geen gevangenen!
Leer die spleetogen een lesje! Emshandar zou het absoluut niet eens
zijn met vredesonderhandelingen als de vijand hulpeloos was.
Dat kon Ylo niet zeggen.
Shandie was een vriendelijke en geduldige bevelhebber, maar Ylo kon
de man moeilijk zijn eigen opdracht voor de voeten werpen.
`En wat is het allerbeste
moment om te onderhandelen?' vroeg hij.
`Als je zeker weet dat je
verliest. Dan kun je misschien nog iets redden, nietwaar? En daarom
zijn zij hier!'
`Denkt u dat ze zich
zullen overgeven...' vroeg Ylo, en voegde er haastig aan toe:
'meneer?' toen hij zich realiseerde dat hij zijn vraag richtte tot
een proconsul.
`Ik hoop het. Dat zouden
ze eigenlijk wel moeten!' Shandie zuchtte. 'Ik hoop alleen maar dat
ze niet in een van hun nukkige zelfmoordbuien zijn
vervallen.'
De lantaarn van de elfen,
die op een open plek op een boomstronk stond, was nu duidelijk
zichtbaar. Twee mannen stonden ernaast. Hoeveel honderden loerden
er in het struikgewas om hen heen?
Ylo week van het pad af
en sjokte door het lange natte gras naar die twee roerloze
gestalten. Ze zagen eruit als jongens, lang en slank, beiden
blootshoofds, met krullend elfenhaar, dat in de regen glansde of ze
gouden helmen droegen. Eén van hen had een witte vlag in de hand.
Geen van beiden leek gewapend.
En slechts één van hen
droeg een wapenrusting onder zijn cape, en dan nog alleen een
maliënkolder. In het halfduister van de avond waren de kleuren van
hun kleding vaal en onduidelijk, maar ongetwijfeld somberder dan de
gebruikelijke kleurrijke tooi van de elfen.
Het was een vreemde
omgeving voor een historische ontmoeting! Ylo zou er misschien
trots op zijn geweest dat hij eraan deel mocht nemen, als hij zich
niet zo vervloekt koud en nat had gevoeld. Hij liep naar de stronk
en zette zijn lantaarn naast de andere. Toen deed hij een stap
achteruit en plantte de vlaggestok op gepast militaire wijze.
Shandie stond naast hem. De elfen keken behoedzaam en zwijgend toe.
Vanonderen belicht waren hun gezichten cryptische maskers van
gehamerd goud, hun enorme ogen fonkelden in steeds veranderende
opaalachtige tinten.
Ylo had lang geleden in
Hub een paar elfen gekend. Hij mocht ze niet erg, al had hij niets
specifieks tegen hen. Het was onmogelijk de leeftijd van een elf te
schatten, wat op zichzelf al verwarrend was. Het waren vaak
artistieke mensen, belachelijk onpraktisch, maar als ze wilden
konden ze goed vechten. De geschiedenis was bezaaid met de
beenderen van impse generaals die de elfen hadden onderschat. Hij
hoopte maar dat Shandie daar niet bij zou behoren.
De elf met de
wapenrusting hief groetend zijn hand op. 'Welkom, hoogheid!'
De stem was hoog en
lieflijk. Goden! Een vrouw! Ylo keek even naar haar metgezel en
kwam tot de conclusie dat het een man was.
`Ik groet u,' zei Shandie
scherp. Hij zette zijn helm af, om op gelijke voet te komen met de
oppositie. Hij veegde zijn gezicht af met een natte arm. `Ik ben
proconsul Emshandar, gouverneur van Qoble, legaat van het XIIde
legioen.'
`Ik ben Pul'stor, sirdar
van het Leger van Gerechtigheid, president van de Raad voor
Noodgevallen, opperbevelhebber van Aliath Gens, plaatsvervangend
syndicus en presentator van Aims van de Stor Clan, exarchus van
Aniel Sept.'
Onder andere
omstandigheden zou Ylo hebben gelachen om die flauwekul, maar hij
bleef voor standbeeld spelen. Hij was slechts decoratie
op deze bijeenkomst, geen onderhandelaar. De
geschiedenisboeken zouden zijn naam helaas niet vermelden - tenzij
hij later natuurlijk beroemd werd: 'De prins vergezeld van de
toekomstige consul Ylo...' Zijn vingers rond de vlaggestok begonnen
gevoelloos te worden.
'U hebt zich buiten uw
jurisdictie begeven, proconsul.'
Dat is het doel van deze
ontmoeting, om dat te beslissen, nietwaar?'
De elf lachte, en het
tinkelende geluid leek haast onfatsoenlijk in deze morbide
omgeving. 'Goed gezegd, prins! Het is een gure avond, dus laten we
het kort houden en dan wegwezen. Ik moet een lied instuderen, dat
ik morgen graag wil zingen.'
Het kon maar beter een
treurzang zijn.
'U hebt om deze
onderhandeling verzocht,' zei ze. Wat hebt u te bieden om onze
genade te verdienen?'
`Ik vind uw humor
ongepast,' zei Shandie. 'Ik probeer bloedvergieten te vermijden. U
hebt zevenduizend man...'
`Vijf. Tweeduizend zijn
vrouwen.'
`Goed, u hebt
zevenduizend soldaten, en ze zitten in de val. Ik heb twee
legioenen achter me en nog twee achter u. De weg naar het meer is
geblokkeerd. Uw beroemde elfenboogschutters zijn nutteloos in dit
weer. Vergeef me het cliché, sirdar, maar u bent aan mijn genade
overgeleverd.'
Ze betwistte de feiten
niet. 'En uw aanbod?'
`Ik zal u toestaan zich
terug te trekken, op uw erewoord.'
Ylo, die een eis tot
overgave had verwacht, kon nauwelijks een kreet onderdrukken. De
imperator zou het hoofd van zijn kleinzoon laten afhakken!
De vrouw gaf
ternauwernood blijk van verbazing. Ze trok een glanzende gouden
wenkbrauw op. 'Woord van eer? Wat betekent dat? En wat gebeurt er
daarna?'
`Ik verlang alleen uw
erewoord dat al uw soldaten naar huis terugkeren, tot na
Winterfest. Ze mogen hun wapens behouden. Ik zal Fairgan bezetten,
maar ik geef u mijn woord dat ik niet verder zal gaan. Het dal van
de Linder zal de grens zijn, net als vroeger.'
Shándie! De oude heer zal
een vloermat maken van je huid!
Pul'stor dacht na en
hield haar hoofd schuin als een vogel. 'En als we uw voorwaarden
afwijzen?'
`Mijn opdracht luidt u af
te slachten.'
Ze wreef met slanke
vingers over haar wang. Ylo kon zich haar niet als soldaat
voorstellen, al zei zijn gezonde verstand hem dat ze dat wel moest
zijn, en een goeie ook. Ze was mooi, en onder andere omstandigheden
zou hij plannen hebben gemaakt om zijn kennis van de elfen uit te
breiden.
`Het is verleidelijk,'
zei ze.
Verleidelijk. Ze moest
haar woorden in brons laten gieten. Het was krankzinnige
edelmoedigheid, zonder meer!
`U kunt niets doen om me
te beletten te nemen wat ik wil hebben,' zei Shandie. 'Ik
verafschuw onnodig bloedvergieten, dat is alles.'
`Ik vermoed dat u meer
scrupules hebt dan u wilt toegeven, hoogheid. U bent een uitstekend
militair. U hebt me op schitterende wijze overtroefd. Wij elfen
veronderstellen altijd dat impen geen fantasie hebben. Dat komt ons
vaak duur te staan.'
`Wij onderschatten vaak
de hardnekkigheid van elfen.'
`De wachter van het
oosten heeft u natuurlijk al onze geheimen onthuld?' Shandie
aarzelde. 'Natuurlijk.'
De sirdar glimlachte
spottend. Ylo vroeg zich af hoe magister Olybino over deze
onderhandeling zou denken. Hij genoot van bloedvergieten, zolang
'zijn' legioenen uiteindelijk maar wonnen. Hij was minstens drie
keer tijdens deze campagne in Shandies tent verschenen en misschien
ook nog wel een paar keer als Ylo er niet bij was.
Shandie was een perfecte
leider, omdat hij trouw kon inspireren. Ylo wist dat beter dan wie
ook. Maar Ylo wist ook wat bijna niemand anders wist — dat de
reputatie van de prins als militair genie uitsluitend berustte op
de occulte hulp van de wachter van het oosten. Zonder Olybino zou
hij een gewone legaat zijn.
Dus hoe dacht de magister
over deze ontmoeting?
`Ik was al bang dat u met
een dergelijk aanbod zou komen,' zei Pul'stor bedroefd. 'Maar ik
had gehoopt dat de prins imperatoriaal meer een man van eer zou
zijn.'
`Mevrouw!'
`Uw zaak deugt niet,
prins! Deze campagne is uitgelokt door verraad.' `Absoluut
niet!'
O, jawel, dacht
Ylo.
`Kom nou!' zei de elf.
'We zijn hier alleen. Laten we eerlijk zijn in het aangezicht van
de dood. De elfen hebben Fort Exern niet aangevallen. Het garnizoen
werd niet vernietigd door elfen, maar door imperatoriale valsheid.
Ik vermoed... Ik hoop dat de lijken van ordinaire criminelen zijn,
want ik kan niet geloven dat het Impenrijk in staat zou
zijn...'
`Wat u suggereert is niet
wat mij is gerapporteerd!' schreeuwde Shandie. Ylo wierp hem een
zijdelingse blik toe; het flakkerende licht gaf zijn natte gezicht
een merkwaardig gekwelde uitdrukking.
'U bent een dwaas!' De
stem van de vrouw klonk zo tragisch en haar gezicht was zo kletsnat
van de regen dat het leek of ze huilde; het was onmogelijk te
zeggen. 'Vertel me niet dat u dat van leugens aan elkaar hangende
verzinsel gelooft?'
`Ik ben een militair,
mevrouw. Ik gehoorzaam bevelen.'
`Niet toen u hier
kwam.'
Ze had natuurlijk gelijk.
Zij had Shandies knagende schuldbesef geraden, in tegenstelling tot
Ylo. Daarom had Shandie zulke buitensporige voorwaarden aangeboden.
Belachelijke voorwaarden.
`Zelfs al zou het waar
zijn wat u zegt, sirdar, dan kan ik niet meer doen dan ik al gedaan
heb. Ik kan niet meer bieden dan ik al geboden heb. Spaar uw leven
en ga heen in vrede, opdat het Kwaad niet verder voortwoekert dan
nodig is.'
Ylo had Shandies stem nog
nooit zo horen trillen. Hij keek even naar de tweede elf, de
jongen, maar die staarde ingespannen naar zijn leidster; het
griezelige, vanonder schijnende licht gaf een vreemde, gruwelijke
glans aan zijn gezicht. Een van hun nukkige zelfmoordbuien, had
Shandie gezegd. O, God van de Slachting! Ylo hoopte dat het de
bijtende kou was die hem zo deed huiveren. Het land zou overstroomd
worden door bloed. Pul'stor sloeg haar ogen neer en staarde naar de
lantaarns die flakkerden en sisten in de regen. Ze wrong haar
handen. 'Als er ook maar een spoor van rechtvaardigheid aan uw kant
was, zou ik uw voorwaarden graag aanvaarden, want ze zijn
ongelooflijk edelmoedig. Maar ik kan niet berusten in de triomf van
een zo gecorrumpeerde zaak.'
Alle discipline
vergetend, staarde Ylo openlijk naar Shandie en zag dat het gezicht
van de legaat vertrok van verdriet.
`Mevrouw, ik smeek u op
uw besluit terug te komen.'
Ze schudde diepbedroefd
het hoofd. 'Ik zal niet terugtrekken. Voer uw slachting uit, prins
Emshandar.'
IJ bereikt niets met deze
waanzin.'
`Misschien niet, maar we
moeten trouw blijven aan het lied van onze ziel. Ik zal aankondigen
dat iedereen die uw aanbod wil accepteren dat kan doen, maar ik
weet dat niemand het zal willen.'
En als zevenduizend elfen
tot de laatste man vochten, hoeveel impen zouden dan samen met hen
sterven? God van de Slachting! De eerste gesneuvelde zou een zekere
signaleur zijn, doodgevroren nog voor de strijd was begonnen.
Shandie zette zijn helm
weer op. 'Hun bloed komt op u neer, mevrouw.' `Nee, op u, want u
bewandelt een kwade weg. Wat in het kwaad is verwekt zal meer kwaad
voortbrengen.' De sirdar zweeg even en keek naar de jongen naast
haar. 'Ik wil u echter om een gunst verzoeken.'
`Vraag maar!' zei
Shandie.
Joal is een beroemd
minstreel. Laat hem vanavond met u meegaan en vrij uit dit veld van
droefenis vertrekken, zodat tenminste één getuige kan terugkeren
naar de boom van mijn voorvaderen en ons heengaan
registreren.'
Shandie boog zijn hoofd.
'Als u dat wenst.'
Wat voelde een man die
gekozen was tot Enig Overlevende — onuitsprekelijke opluchting of
diepe schaamte? Ylo keek nieuwsgierig naar het jongensachtige
gezicht, maar dat was volkomen uitdrukkingsloos. Joal moest dus
ouder zijn dan hij eruitzag. Hij was misschien wel even oud als de
imperator. Je wist het nooit bij elfen.
Even was alleen het gemis
van de regen op het gras te horen. Toen zei Joal: 'Nee!' Zijn stem
klonk als een akkoord op een harp in het gewelf van een
basiliek.
De sirdar draaide zich
ontsteld naar hem om. 'Liefste! Terwille van de kinderen!'
Hij keek haar niet aan;
hij stond zo onbeweeglijk als een imperatoriale schildwacht, al
zagen zijn knokkels rond zijn vlaggestok wit. 'Nee,' herhaalde
hij.
Ze zuchtte en richtte
haar blik weer op Shandie. Dan is de zaak afgehandeld,
proconsul.'
IJ wilt zich niet
bedenken?' vroeg Shandie met een hees fluisterende stem.
De sirdar schudde haar
hoofd.
De onderhandelingen waren
afgelopen; Shandie salueerde. De imperator zou zijn bloedbad
krijgen, de achtste veldslag op de Neferheide, en het zou hem geen
goed doen. Hij zou de fout hebben begaan waarvoor Shandie nog geen
twintig minuten geleden had gewaarschuwd — hij zou een martelaar
hebben gecreëerd.
Dráken!' zei een nieuwe
stem.
In een reflex deed Ylo
een stap achteruit. Bijna had hij de vlag laten vallen. Het hart
zonk hem diep in de laarzen.
Een derde elf stond naast
de beide anderen. Hij droeg een glinsterende zilveren cape en een
zwierige muts. Het was nog niet donker genoeg op de open plek om
ongezien naderbij te kunnen komen. Hij was niet uit het gras
opgerezen.
Shandie deed ook een stap
achteruit. Nu salueerde hij, met een plotseling grimmig
gezicht.
`Zullen uw legioenen
tegen dráken vechten?' vroeg de nieuwkomer kwaad. Hij zag eruit als
vijftien. Een fatje. Een onderdeurtje.
In de afgelopen maanden
was Ylo erg blasé geworden ten opzichte van de Vier, hoewel hij
behalve Olybino geen van hen ontmoet had. Hij had bestudeerd wat er
in het algemeen over hen bekend was en had een paar vertrouwelijke
toespelingen opgevangen van Shandie. Hij wist dat Olybino al
vierenveertig jaar Oost was geweest, dus veel ouder was dan zijn
occulte gedrag suggereerde. Hij wist dat de wachter van het zuiden
een elf was en twee keer zo lang op de Blauwe Troon als Olybino op
de Gouden. Zuid moest daarom meer dan honderd jaar oud zijn, en
zijn prerogatief was de occulte beheersing van de sterk verminderde
drakenbevolking die nog steeds in de Drakenstreek huisde.
Deze jongen zag eruit als
vijftien, maar hij dreigde Shandie met draken. Hij was de wachter
van het zuiden.
De Drakenstreek was niet
ver weg - in drakenvlucht.
Het Goede behoede
ons!
`Weet u wie ik
ben?'
Shandie had zich hersteld
van de schrik. 'Magister Lith'rian. Ik herinner me u.'
De jongen glimlachte
minachtend. 'Dat mag ik wel hopen! En ik vroeg of u bereid was
morgen tegen draken te vechten?'
Ylo keek stiekem om zich
heen, in de hoop magister Olybino te zien. Lith'rian blufte toch
zeker? Natuurlijk kon hij draken inzetten als hij dat wilde - en
niemand anders kon dat - maar niet in deze oorlog! Niet tegen het
imperatoriale leger. De legioenen waren onaantastbaar. Waarom
voelde de nederige Ylo zich dan zo naakt en sterfelijk?
Shandie zei kalm: 'Ik
vertrouw op het Protocol om me te beschermen tegen de draken,
Omnipotentie.'
Dan zult u teleurgesteld
worden! Ik heb genoeg van het dieet van bloed waar dat oude monster
in zijn dementie naar hunkert. Ik veracht zijn valse methodes en
zijn slinkse bedoelingen.' De magister keek naar de vrouw. 'Ik
juich het besluit van de sirdar toe! Zij bewijst ons dat er nog
eergevoel bestaat op deze wereld.'
Ze boog. 'ti eert mij,
Omnipotentie.'
`U eert ons ras en de
Goden. Hulp is onderweg.'
Draken.
Ylo kon het klapperen van
zijn tanden nauwelijks bedwingen. Hij hoopte dat Shandie zou
begrijpen dat de kou en de regen de oorzaak ervan waren; dat er
maar heel weinig angst bijkwam.
`En hoe zit het met het
Protocol, Omnipotentie?' vroeg Shandie.
Ja, hoe zit het daarmee?'
snauwde Lith'rian. 'IJ durft zich op het Protocol te beroepen? U
koestert het als het u helpt en u verkracht het als het dat niet
doet!'
`Ik heb niets gedaan
om...'
`Wettelijk niet, nee! U
houdt zich aan de letter en u vertrapt de geest ervan. Het is nooit
Emijns bedoeling geweest dat het Protocol zulke verderfelijke
ondernemingen als de uwe steunt.'
Shandie trok zijn
schouders recht. 'Ik had niets te maken met wat er gebeurd is in
Fort Exern. Ik heb tot vanavond mijn plicht als soldaat gedaan.
Vanavond heb ik mijn bevelen genegeerd in een poging het leven van
mannen te sparen. En van vrouwen.'
`Dus dan voelt u zich
beter als u in Hub uw triomf viert?'
De prins zuchtte. 'Ik
neem aan van wel.'
`En ik vraag u nogmaals
of u bereid bent tegen draken te vechten?'
Ja,' zei Shandie. 'Als
het moet. Morgen marcheer ik het dal van de Linder binnen en bezet
Fairgan, of sterf in de poging.'
Hij meende het.
God van de Waazin! Nu
waren het de impen die zelfmoordneigingen kregen.
Lith'rian trok zijn
zilverkleurige cape recht. Hij leek droog, in weerwil van de regen.
'Ik veronderstel dat u hulp verwacht van die playboy soldaat met de
gele helm? U denkt dat hij mijn draken voor zijn rekening zal
nemen, terwijl u de elfen afslacht? Ik adviseer u niet teveel op
hem te rekenen. Olybino is nooit zo'n geweldige tovenaar geweest,
en hij weet het. Reken niet op hem, prins Emshandar. Ik heb hem
uitgenodigd op deze bijeenkomst. Ik heb hem uitgenodigd in mijn
sector: En hij was te bang om te komen!'
`Ik ben er,' zei Olybino,
die naast Shandie verscheen.
Lith'rian lachte
spottend. 'Voor een klein deel.'
Het beeld van een
reusachtige, jonge krijger was doorzichtig. De regen viel door hem
heen. 'Ik ben niet geneigd een man te vertrouwen die probeert de
wet te verkrachten. Het Protocol is ons schild en jij wilt het
vernietigen!'
De elf trok een gezicht
of hij misselijk was. 'Opgeblazen luchtspiegeling! Ik zeg dat het
Protocol werd ontworpen om de wereld te beschermen tegen het
politieke gebruik van tovenarij en dat jij het hebt misbruikt door
die puisterige prins van je in een wereldveroveraar te veranderen!
Ik zeg dat het Protocol een misdadige bedriegerij als Exern niet
rechtvaardigt, evenmin als het bloedbad dat je koninklijke held
voor morgen plant. Je probeert zijn vriendschap te winnen, zodat
hij in de raad jouw partij zal kiezen als hij straks op de Opalen
Troon zit.'
Shandie haalde adem,
alsof hij iets wilde zeggen, maar scheen zich te bedenken.
Je elfenverstand is zoals
gewoonlijk beneveld.' Er klonk een vreemde echo in Olybino's stem,
alsof hij schreeuwde in een kathedraal. 'Je weet dat de raderen van
de geschiedenis beginnen te draaien en de doodsklok van het
millennium luidt. En hoe zit het met het Convenant, broeder? Nooit
is er een groter gevaar geweest, een grotere noodzaak om ons aaneen
te sluiten. Roep je wormen terug!'
`Roep je legioenen
terug!' riep Lith'rian. Zijn hoge elfenstem klonk zo klaaglijk als
het lied van de regen in het nachtelijke woud.
Je brengt het Protocol in
gevaar op een dergelijk tijdstip?' dreunde Oost. `Wat is dit voor
dwaasheid, broeder van het zuiden?'
`Niet ik breng het
Protocol in gevaar, jij hebt het met voeten getreden! Je
bronskleurige beulen zijn een smet op mijn velden - haal ze weg of
ik brand ze eraf?'
Je bent gek! Je richt ons
allemaal te gronde!'
`Het zij zo!' Lith'rian
sloeg uitdagend zijn armen over elkaar.
Wat was hier aan de hand?
Ylo keek naar alle gezichten, maar kon op geen ervan iets ontdekken
dat hem kon helpen. Tovenaars bevochten duels - volgens de oude
verhalen - en de sterkste vernietigde de zwakste of maakte hem tot
slaaf. Ze konden legers van occulte volgelingen oproepen en een
hellevuur van verschrikkingen ontketenen. De stad Ginlish lag nu
onder een berg... Maar het principe achter het Protocol was dat de
vier machtigste tovenaars ter wereld elkaar reglementeerden en
tezamen toezicht uitoefenden op alle anderen. Ze hadden de middelen
om overeenstemming af te dwingen - waarom werd er geen beroep op
hen gedaan? En Oost leek te zinspelen op nog grotere gevaren.
Onverklaarde mysteries. Juist toen zijn gedachten zover gevorderd
waren, bracht Shandie de vraag onder woorden.
`Heren, hoe staat het met
uw associés? Moeten de Vier in dergelijke ernstige kwesties niet
met elkaar beraadslagen?'
Or zei Lith'rian, zonder
zijn ogen van de spookachtige gestalte van Olybino af te wenden.
'Na vanmorgen zijn we nog maar met z'n drieën.'
`De wachter van het
noorden is dood,' voegde de andere magister eraan toe. Tovenares
Helder Water was eeuwen oud, dat wist Ylo. Haar overlijden was
nauwelijks verbazingwekkend en hoefde waarschijnlijk ook niet
betreurd te worden, als zelfs de helft maar waar was van de
verhalen die over haar de ronde deden.
Shandie floot zachtjes.
'Is er nog geen opvolger benoemd?'
Nog niet.' De vreemde
elfenogen van Zuid keken nog steeds gespannen naar Oost.
Dan kan de kwestie toch
door een eenvoudige stemming worden opgelost? Mag ik vragen waar de
wachter van het westen is?'
Je matigt je heel wat
aan, kleine prins!' snauwde Lith'rian, al zag hij er tien jaar
jonger uit dan Shandie. 'Je bent nog geen imperator!'
`Ik maak geen aanspraken
op rechten in deze kwestie! lk probeer alleen te helpen.'
`De aardling is
verstandiger dan wij, broeder Zuid.' Olybino's stem klonk
magistraal als altijd, maar toch meende Ylo er een smekende klank
in te ontdekken. 'Laten we onze geschillen voorleggen aan onze
zuster van het westen.'
Lith'rian fronste zijn
wenkbrauwen en trok zijn cape strak om zich heen. Zijn woede was
tegen Shandie gericht, maar in zijn geval leek woede teveel op
jeugdige nukkigheid. 'Trek je legioenen terug, prinsje!'
`Omnipotentie, ik heb een
eed gezworen dat ik mijn grootvader de imperator zal
gehoorzamen.'
`Flikflooier!' snauwde de
magister. 'Handlanger!' Toen vervaagde hij en viel er alleen nog
maar regen op de plaats waar hij had gestaan. Het gras leek
onberoerd.
Dit was een kwade nacht!'
zei Olybino. 'Zie je nu wat je dwaze scrupules teweeg hebben
gebracht?' Toen was ook hij verdwenen.
De vier aardlingen bleven
alleen achter op de kletsnatte open plek -maar waren de magisters
werkelijk aanwezig geweest? Het was nu volslagen duister en buiten
de geruststellende gloed van de lampen was niets meer zichtbaar,
zelfs de boomtoppen staken niet af tegen de lucht. Ylo had het
vreemde gevoel dat hij wakker werd uit een nachtmerrie. De sirdar
liet een woordloos geluid van opluchting horen. 'Nou!' Ze
glimlachte grimmig. ge hebt een slecht moment gekozen om Ilrane
binnen te vallen, prins!'
`Misschien,' zei Shandie.
'Maar ik denk dat Lith'rian bluft. Zelfs al is hij tegen de andere
twee opgewassen, dan zou het misdadig stom zijn om het Protocol te
negeren, zoals hij dreigt te zullen doen. Ze zullen gauw genoeg een
opvolger benoemen voor Helder Water, en het evenwicht
herstellen.'
Ze haalde haar schouders
op. 'Morgen zullen we zien wie bluft en wie niet, hoogheid. Tot dan
- vaarwel!'
`Vaarwel, sirdar. Ik hoop
nog steeds dat u van gedachten zult veranderen en zult proberen het
Goede te bevorderen.'
`En ik hoop hetzelfde van
u, proconsul.'
`Laten we gaap,
signaleur,' zei Shandie.
De nacht was een
ondoorzichtige duisternis, die de flauwe gloed van de lantaarn
opslokte. Struikelend en glijdend ging Ylo voorop, bang dat hij van
het vage pad zou afwijken, bang dat hij zou vallen en de lamp zou
uitgaan... bang in het algemeen. En hij rilde. En voelde zich
afgrijselijk onbeduidend. Zijn droom om deel te nemen aan
historische gebeurtenissen was nu nog slechts een bittere
herinnering. De Vier kregen altijd hun zin, had zijn vader gezegd.
Een nederige signaleur was nooit belangrijk geweest op het gebied
van de strategie, en blijkbaar betekende een prins niet veel meer,
als de wachters zich ermee bemoeiden. Dráken?
Maar nu waren de Vier de
Drie geworden, en het evenwicht was verstoord. Zonder het Protocol
dat het politieke gebruik van magie verbood, zou de wereld weer
terugvallen in de Donkere Tijden, voor Emijn Drieduizend jaar
beschaving zouden teniet worden gedaan. Er zou weer oorlog worden
gevoerd met tovenarij, met vuur en aardbevingen - en met
draken.
`Oost had gelijk,' zei
Shandie plotseling. `Dit was een kwade nacht. Heb ik er verkeerd
aan gedaan om genade aan te bieden, Ylo?'
Ylo bleef verbaasd staan
en hief de lamp op om het gezicht van zijn legaat te kunnen zien.
`Vraagt u mijn mening, meneer?'
Shandie was eveneens
blijven staan. Hij wreef met zijn handen over zijn gezicht - om
zijn ogen af te vegen of zijn gelaatsuitdrukking te verbergen. 'Ik
geloof van wel. Geef antwoord.'
`Ik...' Ylo raakte bijna
in paniek, en probeerde de juiste woorden te vinden.
`We kunnen beter in
beweging blijven,' zei Shandie, 'anders vriezen we nog dood. Je
twijfelt kennelijk.'
Ylo begon weer te lopen.
'Ik ben niet bevoegd om te oordelen, meneer. Dat is niemand. "Als"
is een spelletje voor de Goden.'
Shandie volgde. 'Ik
geloof dat ik er misschien toch verkeerd aan heb gedaan. Als ik
overgave had verlangd, zouden ze dat van de hand hebben gewezen,
maar misschien zouden ze voor onze aanval morgen op de vlucht zijn
geslagen. Nu zullen ze dat niet doen. Als ik helemaal niet had
onderhandeld, hadden ze misschien geprobeerd uit te breken en had
ik ze kunnen laten gaan. Door te proberen hen allen te redden, heb
ik hen allen veroordeeld. Koppige, gele excentriekelingen! Elfen
zijn de meest verwrongen denkers van heel Pandemia. En ik heb de
magister van het Oosten tegen me in het harnas gejaagd.'
Ylo maakte een
vrijblijvend geluid en concentreerde zich op het vinden van de weg.
Als Shandie behoefte had om te praten, was dit een veiliger plaats
om zijn hart uit te storten dan in het kamp, waar overal oren
waren. `Erger nog. Ik heb me Zuid tot vijand gemaakt!'
Ja, dat zou wel eens de
angel kunnen zijn. De geschiedenis verhaalde over veel imperators
die magisters van zich hadden vervreemd en dat duur hadden moeten
betalen.
Even mompelde Shandie
iets onverstaanbaars. Ylo liep door, starend naar de glinstering
van reflecties op het water dat vlak voor zijn laarzen over het pad
stroomde.
`Meneer? Wat is het
Convenant?'
`Geen idee,' zei Shandie
verstrooid. 'Convenant is een wettelijke term voor afspraak.'
`Maar...' Misschien had
Ylo het verkeerd gehoord. Hij had gedacht dat Olybino dat woord had
gebruikt. Hij had zelfs gedacht dat de magister het had gebruikt
alsof het de naam van iets angstwekkends was. Belachelijk! Waar zou
een magister bang voor kunnen zijn?
Shandie was met zijn
gedachten bij andere dingen. Lith'rian denkt rechtlijniger dan de
meeste elfen, geloof ik, Ylo. Ik zal mijn ontslag indienen.'
`Meneer?'
`Ik weet niet wat mijn
grootvader de laatste tijd bezielt. Hij is nooit een oorlogsstoker
geweest. Hij ging er prat op dat hij een vredelievend man was. En
dit afgelopen jaar... Mijn plaats is in Hub.'
Dat was de plezierigste
opmerking die Ylo in weken gehoord had. Ja, Hub zou een heel
aangename verandering zijn na dit.
`De tijd van het opvolgen
van bevelen is misschien voorbij,' zei Shandie. God van Genade! Wat
was hij van plan? Dat was geen goede gedachte. Shandie had een
dochter in de hoofdstad, een dochter die hij nog nooit had gezien.
Een dochter kon de dynastie voortzetten als... als Shandie een
opstand probeerde en faalde. Het Goede sta ons bij! Wilde hij soms
proberen de troon onrechtmatig in bezit te nemen? Ylo moest er niet
aan denken. Hij was al een keer op een haar na aan de bijl van de
beul ontkomen.
`Het regent niet meer!'
zei hij hardop. `Dat is goed!'
`Nee,' zei Shandie. Dat
is slecht. Heel slecht. Ik was al bang dat dat zou gebeuren.'
6
De regen was opgehouden.
Toen Ylo en Shandie werden aangeroepen door de buitenposten, stak
de wind op. Tegen de tijd dat ze bij het verblijf van de commandant
waren, gierde hij in harde vlagen langs de tenttouwen en scheurde
de wolken weg voor de sterren.
De legioenen waren in
paraatheid voor de strijd; sinds zonsondergang brandden er geen
vuren meer. Maar een hoge rang had zijn compensaties, wat onder
meer een paar zwakke lampen en een houtskoolkomfoor inhield.
Centurio Hardgraa was druk bezig warme dranken te maken voor de
koude officieren, omdat hij niets beters te doen had en een van die
voortdurend actieve mensen was die Ylo nooit had begrepen. Je kon
je onmogelijk voorstellen dat die menselijke houthandel ooit zijn
arm om een vrouw zou slaan en zich zou ontspannen. Hij betuttelde
Shandie als een gepantserde hen, vooral als ze in het veld waren,
waar militaire procedures geen persoonlijke lijfwachten toestonden.
Opluchting stond op het knoestige gezicht van de centurio te lezen
toen hij zijn geliefde prins ongedeerd zag terugkomen, maar hij zei
niets. In plaats daarvan stak hij een tak uit met een kroes die
uitnodigend dampte.
Shandie mompelde dank je
wel, gaf de drank aan Ylo en wachtte op de volgende. Echt iets voor
Shandie.
De mok voelde heerlijk
warm aan in zijn bevroren vingers en rook naar geurige
kruiden. Het smaakte naar specerijen en honing. Ylo brandde zijn
mond en het kon hem niet schelen. Hij meende ijskristallen in zijn
lichaam te horen kraken toen de hete vloeistof omlaagvloeide, en
alle haartjes op zijn armen kwamen overeind om het te vieren.
De tent liep vol.
Wapenrustingen rinkelden. De lucht werd gevuld met de geuren van
nat leer, nat paardehaar, natte mannen. Natte wolf,
plaatselijk.
Shandie gaf zijn lege mok
terug, keek om zich heen naar de vage gezichten die zich aan alle
kanten om hem heen verdrongen. De flap van de tent wapperde luid,
wat betekende dat de touwen al opdroogden en de wind nog steeds
toenam. God van Genade!
De proconsul verhief zijn
stem, met de harde toon van het gezag. 'Iedereen hier? Goed. Ik heb
voorwaarden aangeboden. Die zijn afgewezen.' Hij zweeg even, alsof
hij wachtte op commentaar, of zijn volgende woorden zorgvuldig
wilde kiezen. Dus het plan blijft zoals het was, heren... met twee
kleine toevoegingen. Ten eerste: geen genade.'
Een of twee haalden
hoorbaar adem. Misschien was het alleen zijn verbeelding, maar Ylo
meende dat de stilte veranderd was. Een slachting was nooit
populair, al was het alleen maar omdat het betekende dat de andere
partij ook geen gevangenen zou maken.
De tent bolde en
kraakte.
Ten tweede. Er kan een
verandering in de plannen komen, hetzij voor-hetzij nadat de strijd
is aangebonden. Ik ben me ervan bewust dat we tegenover een
verslagen, omsingeld, in aantal overtroffen troep elfen staan,
heren. Maar er zouden zich onverwachte ontwikkelingen kunnen
voordoen. Is dat duidelijk? Wat voor bevelen ik ook geef, schrijf
me niet een brief om te vragen of mijn signaleur aan de rol is
geweest.'
Een paar mannen
grinnikten, zoals hij moest hebben geweten. `Iets grappigs?'
Stilte.
U zult geen enkel signaal
in twijfel trekken! Ik hoop dat dat duidelijk is? Probeer dan
allemaal wat te slapen. Moge het Goede ons bijstaan.'
Goed gedaan, dacht Ylo -
zoals altijd. Shandie had hen zoveel hij durfde gewaarschuwd.
Natuurlijk had hij de signaleurs kwetsbaar gemaakt, geen vragen,
geen herhalingen. Ylo moest maar zorgen dat hij zijn rechterhand
deze keer niet verwarde met zijn linker.
De bezoekers vertrokken,
op legaat Arkily van het XXVste na. Shandie negeerde hem en begon
zijn wapenrusting uit te trekken. Ylo ging hem helpen. Hij zou
alles onmiddellijk daarna weer aan moeten trekken, maar het zou hem
goed doen zich even flink te kunnen afdrogen. Arkily bleef achter
omdat hij de onderbevelhebber was en daarom het recht had alles te
weten wat Shandie wist.
Maar niets ter wereld kon
Shandie ertoe bewegen wartaal te gaan uitkramen over draken, zelfs
niet tegen Arkily.
Tijdens de paraatheid
sliep Ylo op een veldbed in de tent van de commandant. Ylo kon
altijd slapen, zelfs in een vochtige maliënkolder in een opstekende
storm vlak voor een veldslag — het was een gave. Hij kon ook
ogenblikkelijk wakker worden, zoals hij deed toen Shandie bij het
eerste ochtendgloren het tentzeil optilde om naar buiten te
kijken.
De signaleur hief zijn
hoofd op en snoof. Onmogelijk! Een seconde later stond hij naast de
proconsul, enigszins wankelend op zijn benen, huiverend in de kilte
van de ochtend. Hij snoof nog eens.
`Hij bluft!' mompelde
Shandie woedend. 'Hij zou niet durven!' Maar het scheen dat de
magister wel degelijk durfde.
Het had al wekenlang
geregend op de Neferheide. De beken waren tot aan de rand gevuld,
snelle en krachtige bruine stromen. De bomen, het gras, zelfs de
bodem — alles was doorweekt, en toch was de geur van rook
onmiskenbaar. Het elfenleger lag in het westen en de wind kwam uit
het westen. Ylo slikte hoorbaar toen de consequenties tot hem
doordrongen.
Shandie gromde van
frustratie. 'Het is een bluf!'
Misschien. Misschien was
het vuur maar een illusie. Misschien was er echt brand en was die
door mensenhanden aangestoken, ook al leek dat onmogelijk. Maar de
enige manier om daar achter te komen was een detachement mannen de
vlammen in te sturen. Als het Protocol nog standhield, zou geen
tovenarij hen deren. De elfen natuurlijk wel. En aardse
vlammen.
Als het geen bluf was,
waren er draken tussen de beide strijdkrachten en zouden de
verkenners wegsmelten.
Draken zochten naar
metaal. Het liefst goud, maar brons was ook goed. Vier legioenen in
dit kamp — twintigduizend mannen met helmen en maliënkolders, met
zwaarden en schilden, officieren in kurassen... honderden tonnen
metaal. Een draak werd krankzinnig zodra hij metaal proefde, en zou
het landschap verwoesten.
`Als daar draken zijn,'
mompelde Ylo met een samengetrokken, droge mond, 'kan hij ze dan in
bedwang houden? Kan zelfs een magister ze in bedwang houden?'
Dat zullen we moeten
ontdekken, nietwaar?'
Shandie was het soort
commandant die zou overwegen zich aan het hoofd van de Eerste
Cohort te plaatsen en persoonlijk op onderzoek uit te gaan. En als
hij dat deed, zou Ylo voorop lopen.
Dat zou zijn naam in de
geschiedenisboeken kunnen brengen. Als er dan nog
geschiedenisboeken waren.
Tromgeroffel dreunde door
het kamp en mannen in wapenrusting stroomden uit de tenten de
ochtendschemering in. Zelfs ervaren soldaten werden snel wakker op
de ochtend van een veldslag, en het was geen geheim dat de
legioenen de elfen eindelijk in het nauw hadden gedreven. De weken
van in kringen over de Neferheide marcheren waren
voorbij.
Reveille was het ergste
moment van de dag voor Ylo, als al zijn diverse
verantwoordelijkheden op hetzelfde moment zijn aandacht opeisten.
Hij moest zelf toilet maken, zich zelf aankleden, Shandie helpen
met zijn wapenrusting, erop toezien dat de noodzakelijke signalen
werden doorgegeven, en nog een tiental andere problemen het hoofd
bieden voordat hij zelfs maar aan een ontbijt kon gaan denken. De
belangrijkste taak was de parade van de vaandels. Alle lagere
signaleurs van cohort en manipel kwamen met hun eigen vaandels om
te worden gezegend, maar Ylo was degene die de Goden bij elke
dageraad begroette, Ylo die zwoer dat het legioen het Goede zou
dienen, een belofte waarvan hij vond dat de legaat die de bevelen
gaf dat beter kon doen. In dit kamp was hij het hoofd van vier
legioensignaleurs, en alles duurde vier keer zo lang.
De vaandels wapperden
ongeduldig in de storm. Halverwege de incantatie begon hij te
hoesten. Zijn ogen brandden al een tijdje. In de verte hinnikten de
paarden in doodsangst. Nat hout produceert veel rook.
Zijn gezicht was naar het
noordwesten gericht, naar Hub. Vanuit zijn ooghoek kon hij de
besneeuwde grandeur zien van de Qobles. De bergen waren nog
indrukwekkender dan hij verwacht had. Links van hem zag hij alleen
maar rook, maar bij tijden wist hij zeker dat er flikkeringen van
vuur zichtbaar waren - geen draken te zien nog, de Goden zij
gedankt! Hij kon het gebulder van vlammen horen, bomen horen
exploderen in de hitte. Die drassige open plek waar hij de
magisters had ontmoet stond misschien al in brand. Hij hoestte. Hij
bevond zich vele marsdagen diep in een woud, in de windrichting van
een vlammenzee. Hij had zich zorgen gemaakt over de draken zelf.
Hij was vergeten wat een intense hitte een draak verspreidde.
Hij hoestte weer.
Signaleur
Ylo knipperde zijn tranen
weg en draaide zich verbaasd om. Een onderbreking van het gebed tot
de Goden was een belangrijke schending van de discipline, behalve
wat het verder nog mocht zijn, en hij zou dat van Shandie niet
verwacht hebben. 'Meneer?'
`Kamp opbreken!' beval de
prins, en kreeg toen zelf een hevige hoestbui. Ylo rukte het
vaandel uit de houder en gaf het signaal. Legaten en tribunen en
signaleurs renden al heen en weer.
De magister had
gewonnen.
Shandie liep terug naar
zijn tent met een gezicht zo zwart als een grot. Misschien vroeg
hij zich net als Ylo af hoeveel dagen marcheren er lagen tussen de
legioenen en de rand van de Neferheide. Het was waar dat niet de
hele heide dicht bebost was, maar wel het grootste gedeelte.
Bosbranden rukten niet alleen overdag maar ook 's nachts
op.
Zou magister Lith'rian
genade schenken, of zou de elf met de impen doen wat zij voor de
elfen hadden gepland?
Een onderdeurtje. Hij had
eruitgezien als vijftien.
Het gebulder van de
vlammen was nu duidelijk hoorbaar, het vuur zichtbaar. Hele bomen
vlogen in brand. Waar bleef magister Olybino? Shandie holde zijn
tent binnen en liep naar de kisten waar de geheime documenten
werden bewaard. Hij smeet het deksel open en begon weer te hoesten.
Zelfs in de tent was de rook dicht genoeg om te kunnen zien.
Hij draaide zich om naar
Ylo. 'Haal een bugelblazer!' Ylo holde weg en botste bijna tegen
centurio Hardgraa op, die het paard van de proconsul voorleidde.
Ondanks de blinddoek worstelde en trapte het paard, gek van angst.
Onder normale omstandigheden zou een worsteling van een paard met
Hardgraa interessant zijn om te zien.
Een kamp opbreken in een
storm was nooit eenvoudig; het was onmogelijk in een verstikkende
mist van houtrook. De muilezels waren even bang als de paarden en
het was onmogelijk ze te beladen. Shandie zag het onvermijdelijke
waarschijnlijk even snel in als alle anderen en gaf het veel eerder
toe dan de meeste commandanten zouden doen. Hij liet de bagage in
de steek, en beval een kolonne te formeren. Zelfs toen was hij al
te laat.
Terugtrekken werd een
aftocht. Aftocht werd een vlucht.
De vlammen kwamen sneller
dan een man kon lopen; de rook alleen al was dodelijk. Voordat de
doffe rode zon boven de horizon was gerezen, waren vier legioenen
gereduceerd tot een in paniek geraakte troep die naar het oosten
vluchtte. Telkens opnieuw vonden mannen hun weg geblokkeerd door
overstroomde beken. Telkens opnieuw trokken mannen over een
veilige, grazige heuveltop en zagen ze de vuurtongen al kronkelen
in het dal voor hen. Sommigen beweerden dat ze draken hadden
gezien, maar die beweringen werden in twijfel getrokken - in die
ontstellende rook was een man al blij als hij zijn eigen laarzen
kon onderscheiden. Wat de oorzaak van de bosbrand ook was, het vuur
alleen was al genoeg om de elfen te redden.
Sinds de Oorlog van de
Vijf Magisters was geen imperatonaal leger meer blootgesteld
geweest aan tovenarij. Er waren verrassend weinig slachtoffers,
maar de overlevenden strompelden in lompen terug naar Qoble, een
verhongerende menigte die half gek was van angst. De andere
twee legioenen werden door de elfen aangevallen onder sirdar
Pul'stor en met zware verliezen uit Ilrane verdreven.
De Zeven Overwinningen
waren gevolgd door een verpletterende nederlaag. Voor het eerst in
bijna duizend jaar had het Protocol de legioenen in de steek
gelaten.