HOOFDSTUK EEN

Blaas, bugel!

1  

De elfen hadden een spreekwoord: Vissen treuren als bruggen omlaag-storten. In tegenstelling tot de meeste spreekwoorden van de elfen had dit enige zin - althans voor de vissen.
De Markies van Harkthil werd op een heldere en zonnige middag in het voorjaar van 2995 gearresteerd. Tegen zonsondergang kreeg het Impenrijk te kampen met het schandaal dat bekend zou worden als het Yllipo Komplot. Het schandaal breidde zich met de dag uit en er werd een steeds hogere tol geëist. Het ene familielid van de markies na het andere volgde hem naar de kerkers.
In het begin al werd het ernstig in twijfel getrokken of het verraad werkelijk zo wijdverspreid was als Emshandar beweerde. Het was meer dan waarschijnlijk, zeiden de roddelaars, dat de imperator met beide handen een van de Goden gegeven kans aangreep om een familie buitenspel te zetten die te machtig en te lastig was geworden voor het heil van het rijk. Wat er ook van waar was, de wraak van de oude man was meedogenloos. Toen alles achter de rug was hadden acht senatoren hun hals ontbloot voor de bijl en waren de minder belangrijke slachtoffers ontelbaar.
Het leek waarschijnlijk dat de rekruut Ylo van de Praetoriaanse Garde, jongste zoon van de in ongenade gevallen Consul Ylopingo, tot een van die minder belangrijke slachtoffers zou behoren. Zijn medegardesoldaten verrichtten de arrestaties, dus verbaasde het Ylo niet dat hijzelf kwartierarrest kreeg. Daar zag hij het bloedige getij steeds dichterbij komen, tot hij de enige van zijn familie was die zich nog buiten de gevangenissen van de imperator bevond. Zijn vrienden waren ook verdwenen en wie kon het ze kwalijk nemen? Openbare bekentenissen, heimelijke executies, geruchten over martelingen... Toen de onvermijdelijke oproep kwam, was het bijna een opluchting.
Ylo had drie maanden geleden dienst genomen toen hij achttien werd, met het gevoel dat hij de Garde een soort dienst bewees. Afgezien van het feit dat hij de zoon was van een consul, was hij op verschillende manieren verwant aan minstens twaalf senatoren en zijn grootvader was een nationale held geworden door zijn dramatische dood in de Oorlog van de Donkere Rivier. Alle erfelijke titels gingen naar zijn oudste broer, dus lag het voor de hand dat voor hem een carrière in de politiek was weggelegd. In het Impenrijk begon een politieke carrière in het leger. Het was Ylo's vaste overtuiging dat de reguliere legioenen zich veel te veel bezighielden met onplezierige, lange marsen. Ze waren ook te veel geneigd tot gewelddadige activiteiten tegen kobolden, dwergen, djinns en andere inferieure rassen, wat ronduit gevaarlijk kon zijn. De Praetoriaanse Garde daarentegen bracht zijn tijd door rond het Opalen Paleis in Hub. Weinig dingen maakten zoveel indruk op de meisjes als een praetoriaans uniform.
De keus was dus niet moeilijk. Een diensttijd van vijf jaar in de Garde, gevolgd door wat traditioneel imps nepotisme zou hem een voordelige positie opleveren als lictor in een of andere aangename stad niet ver van de hoofdstad. Daarna zou hij nog wel zien.
Tien dagen nadat hij in de kazerne was geconsigneerd, werd rekruut Ylo in het gardelokaal ontboden. Elk sprankje hoop dat hij nog had gehad vervloog toen hij zag dat de man achter de tafel Centurio Hithi was. De Yllipo's en de Hathino's waren doodsvijanden, al meer generaties lang dan Ylo tanden had.
Net als alle praetoriaanse kazernes was het gardelokaal hoog en oud. In de mozaïekvloer waren afbeeldingen van dramatische taferelen van legionairs die vochten tegen draken, maar er was één plaats waar duizenden militaire sandalen de kleuren hadden uitgesleten, en die witte plek bevond zich recht voor de tafel van de officier. Ylo liep naar voren, zette zijn voeten op de kale plek en salueerde. Hij was verbaasd — en erg dankbaar — toen hij zich realiseerde dat zijn knieën niet knikten en zijn tanden niet klapperden. Zijn palmen waren weliswaar zweterig en hij had een onplezierig beklemd gevoel in zijn maag, maar dat was van buiten niet te zien. Hij wachtte zijn lot met gepaste militaire onverstoorbaarheid af.
In de garde waren zelfs de centurio's heren. Hithi leek het oprecht spijtig te vinden toen hij uitlegde dat een herwaardering aan het licht had gebracht dat Ylo net niet aan de vereiste lengte voor de garde voldeed. Hij legde één papier neer en nam een ander op. 'Er schijnt een plaats vrij te zijn in het XXste. We kunnen zorgen voor overplaatsing.'
Het had erger kunnen zijn, heel wat erger. Blaren en eeltplekken waren beter dan duimschroeven en de pijnbank. Een barak was beter dan een anoniem graf. Het XXste behoorde niet tot de onderdelen waarin het uitschot werd ondergebracht — en er werd hem geen alternatief geboden.
Ylo zei: 'Dank u, meneer!'
`Er is op het ogenblik toevallig een opper hier van het XXste. Hij en zijn mannen kunnen je escorteren.'
`Meneer!' zei Ylo.
De centurio glimlachte. Die glimlach deed Ylo bijna zijn zelfbeheersing verliezen. Hij had willen huilen, want het bracht hem genadeloos in herinnering dat er niemand was tot wie hij zich kon wenden; de vete tussen de Hathino's en de Yllipo's was voorbij.
En zo tuimelde gardist Ylo van de duizelingwekkende toppen van de aristocratie naar de moordende wereld van de gewone infanterist. Van de hele nacht dansen naar de hele dag marcheren. Van goede wijn naar zuur bier, en van zijden lakens naar ongedierte. Van zoetgeurende debutantes in rozentuinen naar tandeloze hellevegen die al zijn geld inpikten en hem bleven zeggen dat hij moest opschieten.
Met dank aan de Goden voor elke nieuwe dageraad accepteerde hij dat hij in ongenade was gevallen en bereidde zich voor op het overleven van het liederlijke, behoeftige bestaan van de legionair.
De normale diensttijd was vijfentwintig jaar.
Tijdens Winterfest benoemde de Imperatoriale Archivaris altijd het jaar dat zojuist geëindigd was. Niemand keek verbaasd op toen hij 2995 uitriep tot het Jaar van Zijne Majesteits Negentigste Verjaardag. Tegen die tijd waren de Yllipo's allemaal dood en vergeten.
En 2996 werd het Jaar van het Achterkleinkind.
De bijgelovigen en degenen die iets van geschiedenis af wisten begonnen zich al zorgen te maken over het komende millennium, maar 2997 was voorbestemd om de geschiedenis in te gaan als het Jaar van Zeven Overwinningen.
De problemen begonnen in Zark. Een paar dagen na Winterfest ontving de emir van Garpoon een ultimatum van de kalif en vroeg de imperator om hulp.
De emir had weinig keus want de ambassadeur van de imperator hield op dat moment een zwaard onder zijn kin, maar dergelijke subtiele kantjes van de diplomatie raakten de gewone infanterist niet. Met vijfduizend man marcheerde het XXste Legioen naar het zuiden, naar Malfin en scheepte zich in. Ylo ontdekte dat hij even gevoelig was voor zeeziekte als alle andere impen en dat er ergere dingen waren dan een geforceerde mars in de winter.
Na vier weken op zee ging hij aan wal in een grote stad, mogelijk Ullacarn. Het was er heet en er groeiden palmen. Het gebergte in het noorden kon het Progistegebergte zijn. Het XXste stelde zich op en marcheerde langs de kust, misschien op weg naar een plaats die Garpoon heette.
Het hete, dorre landschap was vijandig en vreemd. De rotsachtige bergen waren vol geheimzinnige wadi's, waar djinns konden huizen.
Ylo had geen illusies over heldhaftigheid of roemrijke daden. Hij wist hoeveel kans een nieuweling had om zijn eerste veldslag te overleven. Hij wist zelfs dat die kans veel en veel groter was dan de kans dat een eenvoudig legionair ooit een woord van lof zou krijgen van zijn centurio, laat staan erkenning door de officieren. Hij gaf in stilte toe dat hij doodsbang was en al heel tevreden zou zijn als hij die angst voor zijn metgezellen kon verbergen. Het beste wat hem te wachten kon staan was nog eens drieëntwintig jaar van dit leven.
De eerste dag overleefde hij de mars. En de tweede. Op de derde dag bevond hij zich in de Slag bij Karthin.
Karthin werd uiteindelijk beschouwd als de eerste van de zeven overwinningen in dat jaar, maar het was een heel krappe zege. Proconsul Iggipolo hield zich aan de algemene opvatting dat Zark één grote, dorre zandvlakte was; hij wist dat djinns rondogige barbaren waren die vochten op kamelen, in het helderste zonlicht dat ze konden vinden. Dus leidde hij drie vermoeide legioenen in een moeras, een avondlijke onweersbui en de hinderlaag van de kalif.
Wegzakkend in de modder door hun zware wapenrusting, kwamen de impen al spoedig tot de ontdekking dat de djinns te voet uitstekende vechtersbazen waren en dat er achter elke groep rietstengels tien man verborgen konden zijn. De zonsondergang maakte geen eind aan het bloedbad, en bij het krieken van de dag bleek Ylo's manipel geïsoleerd, omsingeld en hopeloos in de minderheid.
Eergevoel, politiek en zelfs discipline waren gedurende de nacht verdwenen. Honger, angst en uitputting waren onbelangrijk. Het ging uitsluitend om overleven. De ochtend was een nevelige chaos van rumoer en bloed, kletterende zwaarden en het geschreeuw van stervenden. De manipel kromp steeds meer in. De centurio's en de optio's sneuvelden; het vaandel verdween. Een opper schreeuwde bevelen tot een pijl zijn keel doorboorde, en daarna was het ieder voor zich en scheen niemand te weten waar de weg naar huis was.
Of hij gestruikeld was of bewusteloos geslagen of gewoon flauwgevallen, wist Ylo niet. Hij lag lange tijd met zijn gezicht in een bloederige brij en hield de doden gezelschap. Dat was geen lafheid, en hij was beslist niet de enige die was ingestort. Impen waren zelden goede vechters. Ze waren geen furies zoals de jotanaren, en geen fanatiekelingen zoals de djinns. Ze smachtten niet naar martelaarschap zoals de elfen in een zwaarmoedige bui. Het ontbrak hen aan de tot zelfmoord neigende koppigheid van de faunen of het keiharde uithoudingsvermogen van de dwergen. Impen waren alleen heel goede organisators, met een sterke drang om iedereen even goed te organiseren als zij zichzelf hadden gedaan.
Ten slotte realiseerde Ylo zich dat hij nog steeds het ritmische kloppen van zijn hart kon horen. Toen nog een ander ritmisch geluid. En een bugel! Hij had schoon genoeg van het moeras. Hij stond op van de dodenakker, pakte een zwaard van een naburig lijk om het zwaard te vervangen dat hij was kwijtgeraakt, en kwam versuft tot de conclusie dat hij te zwak was om een schild te dragen. Hij sjokte weg door de modder, de trommels tegemoet en de resterende drieëntwintig jaar.
Hij had een sandaal verloren; zijn blote armen en benen waren verbrand door de zon en zaten onder de blaren. Zijn doorweekte tuniek schuurde gaten in zijn huid, iets zwaars had een deuk veroorzaakt in zijn helm, zodat die niet goed meer paste, maar geen van de zwaarden, pijlen en speren die op hem gericht waren had zijn lijf doorboord.
De lucht was blauw, de mist was opgetrokken en slechts enkele flarden hingen als nevelige spookverschijningen boven de vegetatie. Het eerste wat Ylo van zijn redding zag was de top van een imperatoriaal vaandel dat naar hem toekwam, de vierpuntige ster glinsterend in het zonlicht. Toen kwam uit de nevel en de biezen eronder een muur van legionairs tevoorschijn die een haveloze groep uitgeputte djinns voor zich uit dreef.
Ylo bevond zich aan de verkeerde kant van het gepeupel. Moed of blinde paniek bracht hem tot leven. Gillend als een maniak sloeg hij er een paar van achteren neer, stortte zich in het krijgsgewoel en klauwde zich een weg naar het Impse vaandel. Hij zou het beslist niet gehaald hebben als er niet een moordzuchtige, schreeuwende horde djinns als een vloedgolf uit het niets achter hem was verschenen en hem naar voren drong.
De muur van schilden bezweek onder de woeste aanval. Ylo werd naar voren geduwd, helemaal tot aan het vaandel. Hij bereikte het toen een speer zijn drager velde. Een twee jaar lange opleiding prentte bepaalde onuitwisbare lessen in iemands hoofd en de eerste daarvan was dat vaandels heilig waren. Zonder er bewust bij na te denken gooide Ylo zijn zwaard op de grond, ving het vallende vaandel met beide handen op en stak het recht omhoog in de lucht.
En werd een held!

2

Terwijl een angstige jongeman zich grimmig vastklemde aan een stok temidden van het woeste geweld van de Slag bij Karthin, lag een vrouw zo'n honderd leagues noordelijker, achter het Progistegebergte, stilletjes te sterven.
Ze wist dat ze doodging, maar het kon haar niet meer schelen. Het was tijd. Ze was verbaasd geweest toen ze het ochtendgloren zag, en zou nog verbaasder zijn als ze een volgende zou zien. Intussen had ze weinig pijn. Traag bewegende zonnestralen hielden haar gezelschap in haar hut. De bedrijvige geluiden uit het bos naast de hut waren als vertrouwde vrienden die op bezoek kwamen en met elkaar bleven babbelen voor ze zich onderwierpen aan de natuur — de zachte bries die door de takken woei, het geruis van de beek over de rotsen, de zoemende insekten, het brutale geroep van papegaaien.
Haar naam was Phain van de Plaats van Keez. Ze was heel oud. Ze kon zich niet herinneren hoe oud, en het deed er ook niet toe. Ze had zelfs haar hut overleefd, want het dak was verzakt en de muren hadden nu meer ramen dan toen Keez de hut had gebouwd, vele, vele jaren geleden.
Keez was allang dood, zo lang dat ze zich nauwelijks kon herinneren hoe hij eruit had gezien met zijn zilverkleurige haar en zijn gebogen rug. Maar ze kon zich wel herinneren hoe hij in zijn jeugd sterk en sierlijk was als een jong paard, en hij haar hierheen had gebracht om de plaats te laten zien die hij had gevonden, met de beek en de reusachtige bossen van populieren die omhoogrezen in de lucht. Ze kon zich de gretige, ongeruste blik herinneren op zijn brede, gladde gezicht toen hij wachtte op haar oordeel; de opluchting en vreugde toen ze zei dat deze plaats heel geschikt was. Heel duidelijk kon ze zich nog het gevoel herinneren dat het goed was, en dat ze had besloten aardig te zijn en hem niet langer te laten lijden, want zijn verlangen was zo groot — en het hare niet minder. Nil! had ze gezegd, terwijl ze ging zitten en hem naast zich trok. Ja, mi! Ze herinnerde zich hoe zijn kracht haar in verrukking had gebracht —vooral die eerste keer in de open lucht, en talloze keren later onder het dak van de hut. Maar ze hadden nooit meer dat ene moment kunnen evenaren toen ze naast elkaar in de zon hadden gelegen, hier, op deze plek, en er hun Plaats van hadden gemaakt.
Het was een goede Plaats geweest. Hier hadden ze elkaar bemind; hier had ze zoons en dochters ter wereld gebracht — vier had ze er gebaard en vier had ze er opgevoed, dat konden niet veel vrouwen haar nazeggen. Hier was Keez gestorven, maar rustig, zonder pijn. Hier lag zij te sterven.
Het bos kon de Plaats nu terugkrijgen, en welbedankt; zij had ermee afgedaan.
Ze zag een schaduw bewegen. Phain deed haar ogen open. Het zonlicht viel schuiner naar binnen, dus moest ze hebben geslapen. Ja, de muren waren een netwerk, gaten die door takken bijeen werden gehouden. Tijd om te gaan.
`Hebt u iets nodig?' vroeg een zacht, beverig stemmetje.
Phain schudde haar hoofd op het kussen en probeerde te glimlachen om het kind op haar gemak te stellen. Het was een moeilijke tijd voor een kind. Een dodenwake was niet gemakkelijk.
Ze kon zich de naam van het meisje niet herinneren. Vreselijk dat oude mensen zoveel vergaten! Ze kon zich Keez nog heel goed herinneren. Ze kon zich elke bijlslag en elke knoop herinneren toen ze samen de hut hadden gebouwd op hun speciale Plaats. Maar ze kon zich onmogelijk herinneren welk arm kind gestuurd was om haar dodenwake te houden. Ze kon zich zelfs niet herinneren dat de hele familie afscheid van haar was komen nemen, maar ze wist dat ze geweest moesten zijn. Hoe lang had ze hier gelegen en het arme kind laten wachten? Ze likte haar lippen.
`Drinken?' vroeg het kind. 'Wilt u iets drinken? Ik zal wat halen.' Verlangend om haar een genoegen te doen, verlangend om het gevoel te hebben dat ze zich nuttig maakte...
Phain herinnerde zich haar eigen beurt om de dodenwake te houden. Een lange, magere oude man die heette... ze kon het zich niet herinneren, deed er niet toe. Hij had er een week over gedaan om dood te gaan, haar nooit bedankt, alles eruitgegooid wat ze hem te eten gaf... Hij had afschuwelijk gestonken, zoals zij ongetwijfeld stonk voor dit kind, dat haar nu hielp haar hoofd omhoog te houden om een slok te nemen uit een halve kalebas. Het water was koel, dus was het rechtstreeks uit de beek gekomen.
`Naam, kind? Ben je naam vergeten.'
Thafle van de Plaats van Gaib.'
Gaib? De naam zei haar niets. Phain probeerde weer iets te zeggen.
Ja?' riep het kind in plotselinge paniek. 'Wat? Ik kan u niet verstaan!' En ze ging over Phain heen liggen, hield een oor vlak bij haar lippen.
Het arme kind was natuurlijk doodsbang. Bang voor de dood, bang voor het lijden, bang de zaak te verknoeien.
`Nog niet!' hijgde de vrouw, die bijna had willen lachen.
`O!' Het kind - Thaile - krabbelde achteruit. 'O, het spijt me. Ik wilde niet... ik dacht... ik bedoel, het spijt me.'
Phain putte diep in haar longen en haalde net genoeg lucht boven voor een flauwe grijns en een paar woorden. 'Wilde alleen vragen wie je moeder was, Thaile.'
`O! Frial van de Plaats van Gaib.'
Ach ja! Frial was haar oudste kleindochter, dus moest dit langbenige veulen een van haar achterkleinkinderen zijn. Stel je voor! Niet veel vrouwen leefden lang genoeg om hun woord door te geven aan een achterkleinkind. Gaib was de kalme, solide man met de puntoren. Puntiger dan de meeste oren, bedoelde ze.
`Eten?' vroeg Thaile. 'Zal ik iets te eten voor u halen, oma?'
Phain schudde haar hoofd en sloot haar ogen om een dutje te doen. Ze hoopte dat ze het niet lang meer zou maken. Ze was te moe om nog verder te spreken. Er bleef slechts één woord over om te zeggen, en ze wist dat ze daarvoor genoeg adem zou hebben.
Maig! Maig was de naam van die stinkende, magere oude man bij wie ze de dodenwake had gehouden. Maig had er een week over gedaan om dood te gaan. Ze hoopte dat het bij haar geen week zou duren. Of dat het niet al een week geduurd had. Moeilijk voor een kind. Maig had het grootste gedeelte van de tijd niet kunnen spreken, maar hij had voldoende adem gehad aan het eind om zijn woord door te geven.
En het had haar nooit enig goed gedaan, dacht Phain. Misschien had ze nooit een speciaal talent gehad, of was het woord te zwak geweest, of had ze gewoon de Gave niet gehad.
Nee, er was nooit enige magie geweest in haar leven, alleen maar een heleboel zwaar werk.
En liefde. Veel liefde. Maar geen magie.
De wind zuchtte door de kleine bouwval. Ze zou nu maar gaan slapen, en later misschien iets eten...

3

Het vaandel was een helse vracht, bijna te zwaar voor Ylo's geteisterde spieren, maar het betekende leven. Zolang hij zich vastklampte aan die stok, zou het hele imperatoriale leger zich doodvechten om hém te verdedigen. Hij klampte zich vast.
De strijd woedde om hem heen en hij negeerde die, had al zijn aandacht nodig om het vaandel verticaal te houden en te vermijden dat hij door een van zijn eigen landgenoten in de schermutseling omver werd gelopen.
Hij had een vaandel gered. Misschien zou hij dit overleven.
Maar dit was niet het XXste Legioen. Hij keek op en besefte toen dat hij zojuist was overgestapt naar het XIIde.
Het XIIde! Een van de keurcorpsen!
Een man die een vaandel had gered had het recht het tot aan zijn dood toe te dragen — aangenomen dat die dag niet deze dag was. Nooit meer smerige greppels graven... nooit meer geestdodende wapenexercities. Hij was een signaleur, een vaandeldrager.
Goed zo, Ylo!
Signaleurs droegen een cape van wolfsvel over hun wapenrusting, met een capuchon die gemaakt was van de kop van de wolf. Barbaars? Romantisch! Hij kon wel raden hoe de meisjes daarop zouden reageren. Vrouwen zouden weer gratis zijn.
Signaleurs hadden zo ongeveer het makkelijkste baantje dat het leger te bieden had. Zelfs die drieëntwintig jaar zouden misschien te verdragen zijn als signaleur — niet veel gevaar, en een hoop respect. Een buitenkansje!
Nou, en of, Ylo!
Toen keek hij nog eens goed. Dit was geen gewoon, alledaags vaandel dat hij had gered, het embleem van een manipel of cohort. In de top bevond zich de imperatoriale ster en daaronder het leeuwesymbool van het XIIde. Rode wimpels wapperden van het dwarshout, en de rest van de stok was beladen met zilveren en bronzen onderscheidingen. Dit was het vaandel van het legioen zelf.
Signaleur voor het Xfide Legioen?
Hé, Ylo!
Je krijgt weer vlees te eten, Ylo!
De oorlog was weggetrokken. De orde was hersteld. Bugels klonken in de verte.
Plotseling wenkten officieren hem, en hij liep in de richting waarin ze wezen. Ze volgden hem naar de top van een kleine heuvel, de enige hoogte in de omtrek. Een stem naast hem bulderde, 'Kamp opslaan!' en zijn verwarde geest functioneerde nog niet goed genoeg om te beseffen dat het bevel tot hem gericht was. Hij zette het vaandel in het juiste signaal, zonder te letten op de protesten van zijn pijnlijke spieren. De bugels in de verte namen het signaal over.
Signaleur!
En natuurlijk was de spreker de legaat zelf, met een helm met groene pluim en een met goud ingelegd borstschild. Natuurlijk. Waar zou de legaat anders zijn dan naast het vaandel? Legaten werden niet geacht bloed op hun zwaard te hebben, maar deze had het wel. Hij was vuil en bezweet, en zijn donkere ogen fonkelden onder de rand van zijn helm toen hij Ylo aandachtig opnam. Hij hield een veldfles in zijn linkerhand. `Goed gedaan, soldaat! Ik heb het gezien.'
Ylo mompelde: 'Meneer!' maar zijn gedachten waren bij die veldfles.
Met de fles bijna aan zijn mond pauzeerde de legaat even en aan zijn mond was te zien dat hij fronste. 'Welk regiment?'
Ylo was zijn schild kwijt en zijn maliënkolder was volledig bedekt met modder en bloed, al scheen dat niet van hemzelf te zijn. Hij was anoniem. 'Het XXste, meneer.'
`Alle Krijgsgoden nog aan toe!' zei de legaat. 'De hele nacht? Hier, jij hebt dit harder nodig dan ik.' En hij overhandigde hem de veldfles.
Dat was Ylo's eerste indicatie.
De imperator had standgehouden. De strijd eindigde toen de overlevende djinns zich overgaven of werden neergemaaid. Meer vaandels arriveerden, en meer officieren.
Een van hen was de commandant, Proconsul Iggipolo zelf, en de manier waarop hij het saluut van de legaat beantwoordde was een tweede aanwijzing.
Ylo keek weer op naar het machtige vaandel dat hij in zijn hand hield. Hoe had hij dat over het hoofd kunnen zien? Boven de onderscheidingen en zelfs boven het dwarshout blonk een krans van in goud gegoten eikebladeren.
Slechts één man in het hele leger kon het legioensvaandel van zijn persoonlijke zegel voorzien.
Het duizelde Ylo. Hij vergat eer en comfort en meisjes met stralende ogen. Hij dacht aan wraak! Hij dacht aan haat! Hij dacht aan zijn vader en broers, zijn neven, zijn ooms. Hij dacht aan zijn moeder, die in ongenade in ballingschap was gestorven. Hij dacht: die man heeft mijn familie vermoord...!
Vertrouwen. Zelfvertrouwen. Dichtbij in donkere ruimten.
Hij dacht aan een mes tussen de ribben!
En toen hinkte hij pijnlijk verder, het vaandel hoog boven zijn hoofd dragend, op weg naar de tenten die als een veld ordelijke paddestoelen aan de rand van het moeras uit de grond waren verrezen. Achter hem kwam de legaat.
En langs de weg krabbelden door de strijd uitgeputte soldaten overeind om hulde te brengen aan de aanvoerder van het XIIde, de held, de man die de dag had goedgemaakt. Hun juichkreten klonken wrang in Ylo's oren en het geluid was bitter. Hij dacht: populairste man in het leger...?! `Shandier schreeuwden ze. Shandier
Emshandar. De prins imperatoriaal. De kleinzoon van de imperator. De opvolger. De populairste man in het leger.

4

Nog nooit had Ylo het omheinde terrein van een commandant betreden, maar nu marcheerde hij brutaal naar binnen, en er werd voor hem gesalueerd als hij langskwam. Hij zette de stok in de daarvoor bestemde houder en draaide zich met een ruk om naar de stoet die hij had aangevoerd - of probeerde het, want zijn benen lieten hem in de steek en hij viel bijna. De kleinzoon van de imperator salueerde voor het vaandel en negeerde de wankelende soldaat. Hij gaf Ylo een knikje dat een persoonlijke sommatie inhield en liep naar zijn tent, gevolgd door een groep snaterende officieren met glimmende helmen, van wie slechts weinigen hun zwaard met bloed hadden besmeurd.
Ylo kwam achteraan. Halverwege werd hem de weg versperd door een eik, gekleed in het uniform van een centurio. Ogen als twee knoesten tuurden uit een gezicht van schors.
Wie ben jij, soldaat?'
Ylo was te uitgeput om nederig te zijn. 'De signaleur!'
De man kneep zijn houten ogen samen. Hij wierp een blik op het vaandel. 'Dood of gewond?'
`Dood.'
De centurio versperde Ylo opnieuw de weg toen hij probeerde in beweging te komen. 'Weet je wie hij was?' Zijn stem kraakte als een omvallende boom.
Ylo schudde zwijgend het hoofd.
`Zijn neef. Prins Ralpnie. Vierde in de rij van troonopvolgers.'
Ylo staarde lange tijd naar het boomachtige gezicht van de centurio, terwijl zijn verdoofde brein probeerde de betekenis van de woorden te doorgronden. Ten slotte kwam hij tot de conclusie dat het een waarschuwing was. En hulp. Hij was dat soort dingen vergeten in de twee jaar dat hij een robot was geweest, een nummer.
Hij ontworstelde het juiste antwoord aan een diepverborgen herinnering. 'Dank u!'
De man knikte. Toen liet hij zich op een knie zakken. Tegen de tijd dat het tot Ylo doordrong dat de centurio een van zijn eigen sandalen losmaakte, had de man hem al uitgetrokken en voor Ylo's blote voet gezet. Ylo stapte erin. De grote os maakte de veters zelf voor hem vast - hoe modderig en bebloed hij ook was, een signaleur mocht niet blootsvoets voor een legaat verschijnen zolang er nog een extra schoen in de buurt was.
Ylo zei weer 'Dank u,' toen de centurio opstond.
Zonder zelfs maar een knikje verplaatste de boom zijn wortels en maakte de weg vrij voor Ylo.
Ylo sleepte zich naar de tent en in de geurige duisternis daarvan. De wanden waren van paarse zij. Hij had in twee jaar geen zij meer gezien. Tapijten. Meubels. De geur van zeep.
Er waren minstens twaalf mannen binnen, de meesten in uniform, een enkeling niet. Toen hij binnenkwam eindigden de gemompelde begroetingen, condoleanties en gelukwensen. Hij voelde de onrustige, sombere stemming — de overwinning, maar tegen welke prijs! Triomf en verlies. Hartzeer en vreugde. Opluchting en verdriet. De neef van de legaat was slechts een van de velen die niet voorbestemd waren om de overwinning mee te vieren.
Tapijten. Kisten met ijzeren banden. Er stond één stoel, en toen Ylo binnenkwam ging de legaat vermoeid zitten, keek in zijn richting en hief een van zijn voeten op.
Deze keer reageerde hij gelukkig sneller. Ylo hinkte naar voren en trok de laarzen uit van de prins imperatoriaal.
Toen deed hij een stap achteruit, en er viel een stilte in de tent. Hij voelde aller ogen op zich gericht. De vreemdeling. De nieuwkomer. De usurpator. Zijn néef!
Dit waren de strijdmakkers van de prins. Sommigen waren misschien al bij hem sinds Creslee, en de meesten waren beslist bij hem geweest in Highscarop en op het bloedige slagveld van Fain. Nu was een van hen gevallen, en hier stond de vervanger.
Geen neef. Geen aristocraat. Een doodgewone legionair — dat zouden ze tenminste aannemen.
Ylo staarde naar die gehate imperatoriale gelaatstrekken. De prins had zijn helm afgezet. Zijn gezicht was een bonte schakering van modder en schone plekken, zijn haar was verward en nat van het zweet. Fysiek stelde hij niet veel voor, maar zijn zwarte ogen brandden als kolen vuur. Zesentwintig jaar, en de man die door het leger werd aanbeden.
Op zijn schoot lag een opgevouwen wolfsvel. De cape van zijn neef. Nou en? Eén neef. Deze man heeft mijn hele familie uitgemoord.
Je naam?'
Ylo, meneer. Derde cohort, XXste Legioen.'
Je hebt je kranig gehouden. Imperatoriale Ster, Tweede Klas.' `Dank u, meneer.'
`En signaleur natuurlijk?'
Stilte. Zou die nieuweling het wagen?
`Dank u, meneer.'
De toeschouwers ritselden als droog gras waarin iets rondsluipt.
De prins knikte triest. Zijn hand lag merkwaardig stil op het wolfsvel. `Volgens de traditie is de eer aan jou.' Hij keek even naar de anderen. `Het XIIde heeft een nieuwe signaleur, heren.'
Wráak! Dichtbij. Donkere nacht. Mes tussen de ribben...
Toen vlogen die imperatoriale ogen — imperatieve ogen — terug naar Ylo. De legaat leek enigszins perplex, alsof hij iets zag of hoorde dat niet helemaal klopte.
Diensttijd?'
`Twee jaar, meneer.'
Weer een aarzeling. Kun je paardrijden?'
Ja, meneer.'
Verbazing.
`Lezen en schrijven?'
Ja, meneer.'
Verbijstering. Bevreemde blikken.
Toen zei een stem op de achtergrond: `Ylo? Ylopingo...?'
De kans was nooit erg groot geweest dat het geheim zou blijven. `Consul Ylopingo was mijn vader, meneer.'
De legaat verstarde. 'Een Yllipo?'
Geschokt zwijgen.
Toen zei de prins zachtjes: 'Dank u, heren,' en alle anderen smolten weg. Opmerkelijk. Lege tent.
Alleen zij beiden.
Prins Emshandar knikte naar een eikehouten kist. De nieuwe signaleur wankelde er dankbaar naar toe en ging zitten. Hij dacht dat hij zou zijn omgevallen als hij nog langer had moeten staan. Zijn botten brandden. `Vertel eens.'
Ylo vertelde zijn verhaal. Het nam niet veel tijd in beslag.
De legaat staarde hem al die tijd doordringend aan, zijn vingers nog steeds onbeweeglijk op het wolfsvel. Toen maakte hij een gebaar naar een tafel in een hoek. 'Wijn. En neem er zelf een.'
Ylo stond op. Hij opende de verzegelde veldfles met een handigheid die hij vergeten was dat hij bezat, maar zijn hand trilde toen hij de drinkhoorns vulde. Het was zojuist tot hem doorgedrongen dat hij een probleem moest vormen voor de prins, en mannen die prinsen in verlegenheid brachten hadden een korte levensverwachting. Zijn hand trilde nog heviger toen hij de hoorn overhandigde, omdat hij dacht: vergif. Dat was ook een manier om iemand te vermoorden, veiliger voor de moordenaar. De wraak zou zoeter zijn als hij zelf in leven kon blijven om ervan te genieten. O, Goden! Zijn geest was een rattenest. Waar dacht hij aan? De troonopvolger vermoorden? Wat was dat voor waanzin?
Hij liep terug naar de kist.
Ze dronken, en de blik van de legaat liet hem geen moment los. Goede wijn... bracht herinneringen terug.
Signaleur; zei de prins zacht.
Niet zeker wetend of het woord tot hem gericht was, zei Ylo: 'Meneer?' Je voorganger was een mij na staande vertrouwensman. Wist je dat?' Ja, meneer. Uw neef.'
Dat staaltje van kennis leverde hem een knikje van verbazing en goedkeuring op. 'Ja. Hij was mijn signaleur. Hij was tevens mijn particuliere secretaris, mijn intiemste en meest vertrouwde adjudant, en hoofd van mijn persoonlijke staf.' Emshandar nam een slok wijn zonder zijn ogen van Ylo af te wenden. 'Ik nam aan dat je een gewone legionair was. Ik nam aan dat je signaleur van het legioen zou worden - maar niet van mij. Begrijp je? Begrijp je het verschil?'
Ja, meneer.'
`Er ligt een wereld van verschil tussen een man die met een stok zwaait en een man die brieven codeert aan de imperator.'
`Ik begrijp het, meneer.'
De prins legde zijn drinkhoorn op een tafel naast hem en wreef met de knokkels van beide handen in zijn ogen. Toen richtte hij zijn donkere, brandende blik weer op Ylo.
Als hij in staat was geweest iets te voelen, zou Ylo misschien opluchting hebben gevoeld - of zelfs vermakelijkheid bij de gedachte dat hij, Ylo, zou trachten als adjudant op te treden van de prins imperatoriaal Hij was voldoende om signaleur van het legioen te zijn - het was een hemel vergeleken bij het lot van een gewone zwaardmepper. En hij zou gelegenheid genoeg hebben om wraak te nemen, als hij dat nog wilde na het voor en tegen te hebben overwogen.
Toen zei de prins: 'Zou je me kunnen dienen?'
God van de Waanzin! Ylo had gedacht dat de zaak beklonken was. Deze moordenaar dienen?
De imperator was oud. De Goden konden nu elke dag zijn zwarte ziel tot Zich roepen en die beoordelen - hij wenste Hun veel geluk als Ze ook maar een greintje goed erin vonden! Deze man zou de Opalen Troon beklimmen als Emshandar V.
Zijn naaste vrienden en adjudanten zouden onmiddellijk aan de top komen. Zijn eigen signaleur zou op de nominatie staan voor enorme promoties, misschien zelfs een benoeming tot consul. De verloren gegane politieke carrière lag weer voor het grijpen. Veelbelovender dan ooit tevoren.
Een plotselinge behoedzaamheid waarschuwde Ylo dat de politiek gevaarlijker was gebleken voor zijn familie dan elke militaire loopbaan. Hij verlangde naar een beetje zekerheid in zijn leven. Maar toch...
Wráak? In dienst treden van deze man zou verraad betekenen aan zijn voorouders, zijn ouders, zijn broers...
Of zou het juist een zoetere wraak zijn? En de kansen om hem te vermoorden zouden onbeperkt zijn, dag en nacht.
Verward mompelde hij: IJ zou me niet kunnen vertrouwen!'
De prins had blijkbaar al zijn gedachten gelezen in die aarzeling.
Je hebt het vaandel van het legioen; dat heb je verdiend en niemand kan je trouw aan het Impenrijk in twijfel trekken. Voor de rest accepteer ik je woord.'
Ylo stotterde en flapte er toen uit: 'Waarom?' — wat bijna een halsmisdaad was in het leger.
De legaat fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik was in Guwush toen het gebeurde, signaleur. Ik was het er niet mee eens. Het was een bloedige, onvergeeflijke moordpartij! Ik heb geprobeerd er een eind aan te maken. Kun je me op mijn woord geloven?'
Dergelijke woorden zouden uit de mond van ieder ander hoogverraad zijn. En hij hoefde niet te liegen. Hij léek ook niet te liegen.
Tot Ylo's verbazing zei zijn eigen stem: 'Ja, meneer. Ik geloof u.'
`En ik wil trachten het enigszins goed te maken, voorzover dat in mijn vermogen ligt. Ben je bereid dat te geloven?'
Ylo moest geknikt hebben, want de legaat stond op en ook Ylo kwam wankelend overeind. Hij legde zijn drinkhoorn neer en strompelde naar voren om de cape te accepteren die hem werd aangeboden. De Goden waren beslist gek geworden.
`Ik benoem je tot mijn signaleur, Ylo van de Yllipo's!' zei de legaat plechtig. Hij maakte een grimas. 'Mijn grootvader draait zich om in zijn graf!' Er was geen veilig antwoord op die opmerking. Ylo was trouwens toch niet in staat iets te zeggen. Waar was hij in terecht gekomen? En hoe? Er blonk een vreemde schittering in de ogen van de prins. 'Ik wil er niet omheen draaien. Jij moet de oudste overlevende man van je familie zijn? Als je de naam wilt opeisen en jezelf tot Yllipo wilt uitroepen, moet je dat nu doen!'
Het zou een klap zijn in het gezicht van de imperator. Het zou een belediging zijn. Het zou zelfs onwettig kunnen zijn, of verraderlijk. Het was veel te gevaarlijk!
Gelukkig had Ylo een goed excuus bij de hand. Hij kreeg zijn stem terug. `Ik geloof dat ergens nog een bejaarde oom van me leeft, meneer.' Een banneling natuurlijk, vogelvrij en straatarm.
`Maar het is niet erg waarschijnlijk dat hij je je aanspraken zal betwisten?'
`Nee, meneer... maar ik zou het niet prettig vinden als het hem ter ore zou komen.'
De prins knikte ernstig. Die mening strekt je tot eer! Het blijft dus bij Ylo. Je eerste plicht is jegens de imperator, dan jegens mij, dan het legioen, in die volgorde. Maar je zult ervaren dat die plichten nooit met elkaar in strijd zijn.'
Hij was erg overtuigd van zijn eigen beweegredenen, dacht Ylo. Hijzelf was dat niet. Feitelijk was hij er een stuk minder zeker van dan tien minuten geleden. Waarom had hij ja gezegd? En Yllipo? Waarom zou de prins imperatoriaal een dergelijk staaltje van lef hebben gesuggereerd? Wat had Ylo vandaag bereikt? Een baan als consul, of wraak? Als hij het goed speelde...
De legaat keek zijn nieuwe adjudant nog een ogenblik aandachtig aan -kwam er twijfel bij hem op? Maar toen stak hij zijn hand uit. Ylo nam zijn hand aan; hij kon nauwelijks geloven dat dit echt gebeurde.
`Ik betreur mijn neef meer dan ik kan zeggen,' zei de prins, 'maar ik heet jou welkom in zijn plaats. Ik geloof dat het niet alleen de Krijgsgod was Die ons vandaag op het slagveld terzijde stond, signaleur. Ik geloof dat de God van de Gerechtigheid er ook bij was.'
De tranen sprongen Ylo plotseling in de ogen.
Hij vroeg zich af of hij zojuist zijn ziel had weggeschonken.

5

De verschrikkelijke dag was nog niet voorbij - integendeel, hij was nog maar nauwelijks begonnen.
Ylo liep wankelend de tent van de legaat uit, de verblindende hitte in, al had het uur van twaalf reeds geslagen. Het leger beschouwde een belangrijke veldslag niet als een reden om de discipline te laten verslappen. Het kamp lag uitgespreid om hem heen, rijen tenten zo recht als speren, alle kanten op. Aan de randen waren legionairs van de infanterie bezig de omringende loopgraven te spitten. De geschreeuwde dreigementen van de centurio's drongen flauw tot hem door. Wel, dat was de eerste zegen...
Jij hebt je eigen plichten na te komen.' Met die woorden had Shandie hem weggestuurd, maar wat in de Naam van het Kwaad bedoelde hij daarmee?
De massale centurio hield Ylo weer staande en salueerde. Hij had de ontbrekende sandaal vervangen.
Verbijsterd beantwoordde Ylo het saluut en besefte toen pas dat hij de cape van de gesneuvelde signaleur over zijn arm droeg. Die had de schavuit met het leren gezicht eer bewezen.
Hardgraa; gromde de monoliet. 'Commandant van zijn lijfwacht.' `Ylo,' zei Ylo. 'Persoonlijke signaleur.'
Het gaf hem een immens bevredigend gevoel. Niet geloofwaardig, alleen bevredigend.
`Dacht dat je deze wel nodig zou hebben,' merkte Hardgraa op. Hij overhandigde hem een hoop lappen en een opgerolde rode doek.
Natuurlijk zou de eerste taak van een signaleur zijn om voor het vaandel te zorgen - het schoonmaken, de wimpels vervangen. Dat had de legaat bedoeld. Ylo accepteerde het aangebodene met trillende handen. `Dank u.' Hij dwong zijn pijnlijke voeten te bewegen.
De centurio bleef naast hem lopen tot ze bij het vaandel waren. De gemakkelijkste manier om van de cape af te komen was hem om te slaan. Hij beschermde tegen de zon, en de capuchon was een stuk comfortabeler dan de zware, gedeukte helm. Toen Ylo aan het werk wilde gaan mompelde de centurio: `Een ogenblik, signaleur,' en trok de capuchon recht. Perfectionist met ogen op steeltjes!
Ylo begon het laagste embleem op te wrijven. Hij zou een kruk nodig hebben om bij de ster te kunnen komen, want hij mocht de stok nooit op de grond leggen. Hij probeerde de toekijkende Hardgraa te negeren. `Zie je die burger daar, die eruitziet als een gepensioneerde priester?' Ylo dwong zijn blik die richting uit en bromde iets.
`Sir Acopulo, zijn voornaamste politieke adviseur. En die dikzak die net de tent binnengaat? Lord Umpily, chef protocol. En ik. Als je iets wilt weten, als je hulp nodig hebt... je vraagt het maar. Je kunt het iedereen vragen, maar vooral een van die drie.'
Ylo bromde weer iets en kneep zijn ogen samen tegen de felle zon die in zijn ogen scheen. `Nogmaals bedankt.'
`Alles wat te maken heeft met de beveiliging of met zijn veiligheid - alles, hoe onbelangrijk ook - moet je me onmiddellijk laten weten.'
Ylo knikte en besloot zijn eigen streven naar een scherp mes tussen de koninklijke ribben maar liever te verzwijgen. Hij ging verder met zijn werk.
De centurio wreef over de schors van zijn kin. 'Je zei toch persoonlijke signaleur, signaleur?'
Ja.'
`Merkwaardig. Een Yllipo? Wil hij een soort politieke verklaring afleggen?'
Ylo klemde zijn tanden op elkaar en ging door met poetsen. `Belangrijke baan. Zul je natuurlijk verpesten. Misschien is dat wel de opzet.'
Ylo wist zich nog steeds te beheersen. Het zweet droop over zijn huid onder zijn maliënkolder, en hier en daar voelde hij een schrijnende pijn alsof de schakels door zijn tuniek waren gedrongen. Al zijn botten deden pijn, elke spier trilde van vermoeidheid.
Hardgraa krabde over zijn wang. 'En ik heb nog nooit meegemaakt dat Shandie voor een knap gezicht viel. Nee, dan de tribuun van het Vde Cohort — dat is een schooier. Keurt alle jonge rekruten... maar zo is Shandie niet.'
Ylo draaide zich met een ruk om, wankelde, hield zich met één hand vast aan die vervloekte stok. Hij keek kwaad naar de onbehouwen, verweerde veteraan. Een stenenvreter, die kerel. Hij had al heel wat keiharde centurio's meegemaakt maar deze spande de kroon, deze was het prototype ervan. 'Ik heb begrepen dat zijn persoonlijke signaleur zijn stafchef was, centurio?'
`Precies.'
`Dan_ ik... u...' Hij was teveel in de war om de juiste woorden te kunnen vinden.
Jij geeft me geen bevelen, signaleur. Je geeft zijn bevelen door. Als hij er geen heeft gegeven, vertel je me wat je denkt dat zijn bevelen zouden zijn. Die bevelen gehoorzaam ik.'
O, lieve Goden — verantwoordelijkheid!
`We vormen een team!' De oudere man grinnikte droogjes. Je denkt dat we op je ondergang uit zijn? Je verwacht misschien een bende bloedhonden?' Ylo knikte zwijgend. Hij was een buitenstaander. Hij was middenin deze hechte coterie terechtgekomen terwijl zijn vacht nog nat was en zijn slagtanden nog niet gegroeid waren. Zijn trouw was even twijfelachtig als zijn geschiktheid, en dat wisten ze natuurlijk allemaal.
De centurio schudde zijn hoofd. 'Als Shandie jou wil, dan krijgt hij je. Je kunt ons vertrouwen! Je hoort er nu bij, begrijp je? Een van ons. En hoe eerder je je voor hem verdienstelijk weet te maken, hoe gelukkiger wij ons allemaal voelen. Jij kunt mijn werk niet doen, en ik het jouwe niet omdat ik niet van hoge geboorte ben. We zingen allemaal op onze eigen manier, begrijp je? Een team. En als je hem ooit teleurstelt, op wat voor manier dan ook, zal ik persoonlijk dat knappe gezicht van je verbouwen tot je eruitziet als een gepensioneerde gladiator die ernstig lijdt aan...' `Wat wil je me eigenlijk vertellen, centurio?'
`De krijgsraad komt over een halfuur bijeen.'
Ylo smeet de doek neer. 'Waarom in de Naam van het Kwaad heb je dat niet eerder gezegd? Ik moet zo gauw mogelijk twee manipel-signaleurs hier hebben. Als in de krijgsraad het vaandel van een ander legioen dat van het XIIde in glans overtreft, zal ik persoonlijk hun ballen roosteren aan een stok. Ik moet me scheren, wassen, en ik heb schone kleren nodig — stante pede!'
Hardgraa grijnsde en liet een onregelmatige rij geelbruine tanden zien. Jawel, meneer!' zei hij, en verdween in looppas.
Een uur later was Ylo nog steeds wakker en woonde de krijgsraad bij.
Tenminste, hij dacht dat hij nog wakker was. Wie was ooit op het idee gekomen om een man een cape van wolfsvel - met een capuchon notabene - over een volledige wapenrusting te laten dragen in een tropische woestijn? En dan een krijgsraad bijwonen, met trillende benen staande achter de prins imperatoriaal tegenover een proconsul... Nee, hij moest wakker zijn; geen enkele droom kon zo onwaarschijnlijk zijn. Als de Goden niet krankzinnig waren, dan was hij het wel.
Onder de gloeiendhete zon zat de kring legaten bijeen binnen de kring van hun signaleurs. Ylo stond er niet dicht genoeg bij om te kunnen horen wat er gezegd werd, maar hij had Shandie zijn adviseurs al horen vertellen wat hij verwachtte dat er gezegd zou worden, en wat er gezegd hoorde te worden, en de beraadslagingen zouden daar niet ver van afwijken.
Technisch gezien was Shandie de ondergeschikte van Iggipolo, maar iedereen wist dat er elk moment een eind kon komen aan die toestand, zodra een koerier op een bezweet paard het bericht kwam brengen van de dood van de imperator. Bovendien was Shandie degene die het XIIde tijdig had ingezet om Karthin van een volslagen nederlaag te veranderen in een krappe overwinning. De proconsul zou dan ook terdege rekening houden met de mening van die speciale legaat. Shandies mening was dat de kalif een lesje had gehad, maar dat het Impenrijk meer middelen in het geding zou moeten brengen voor het aan een verdere opvoeding kon denken. Er was geen officiële oorlogsverklaring geweest, er zou geen officieel vredesverdrag worden gesloten. De status quo was hersteld en de geschilpunten zouden moeten wachten tot een volgende keer.
Niemand was daar erg gelukkig mee. Er werden teveel dode impen uit de modder opgegraven. Zelfs een door de strijd uitgeputte nieuweling als Ylo zou ogenblikkelijk het hoofd van de kalif op een paal wensen - bij voorkeur nadat een ander het had afgehakt - maar het was waanzin om de werkelijkheid te ontkennen. Het Impenrijk had het terrein bezet maar kon er niets mee beginnen: een nutteloze overwinning.
Toen iedereen het daarmee eens was ging de raad uiteen, en het leger bemoeide zich weer met zijn eigen zaken: het verzorgen van de gewonden, het begraven van de doden, het danken van de Goden... gevangenen en veevoer en voedsel en transport en afvalverwerking en vervangingen en alle bezigheden van een mobiele stad. De lafaards werden gegeseld in bijzijn van het verzamelde legioen - vier van hen stierven en de rest was blijvend invalide. Shandie had de vonnissen bekrachtigd; hij keek onbewogen toe toen ze werden uitgevoerd. Zijn signaleur stond achter hem en keek eveneens en dacht aan de uren die hij in het moeras had gelegen en had gedaan of hij dood was.
Het gerucht ging dat het VIIde Cohort van het XXXste het slagveld in de steek had gelaten en was gevlucht, en officieel gedecimeerd zou worden.
In het imperatoriale leger kon een tribuun het bevel voeren over een cohort of een peloton cavalerie of een administratieve sectie of soms zelfs het legioen zelf — of over helemaal niets. Het onderscheid was heel gering en van het grootste belang. De legaat van het XIIde had een groot aantal diverse tribunen tot zijn beschikking. Omdat hij niet alleen commandant van het elitaire XIIde was maar bovendien een prins, had hij ook nog een civiele staf, een hofhouding en een tiental adviseurs en lakeien. Van Ylo werd verwacht dat hij al die mensen zou coordineren en toezicht zou houden op alle belangrijke of onbelangrijke, militaire of civiele zaken.
Lijsten en rapporten, tientallen rapporten — vooral rapporten. En met allemaal hadden de legaat en zijn signaleur te maken. Signaleurs hadden ook hun eigen taken. Een vaandel kon zonder hulp geen bevelen doorgeven, of zichzelf dragen tijdens een parade, of de Goden eer bewijzen. De signaleur van het legioen voerde het bevel over alle lagere signaleurs; Shandies signaleur was belast met de coderingen en al zijn geheime correspondentie. Ylo had stapelgek kunnen worden in de eerste paar uur, maar hij had er domweg de tijd niet voor. Waar was hij in verzeild geraakt? Er mooi uitzien terwijl hij een maffe stok omhooghield was een baantje dat hij wel aankon. Hij had dit allemaal niet gewild. De nasleep van een veldslag was niet het moment om een nieuwe man wegwijs te maken, maar blijkbaar was Shandie dat toch van plan. Meer dan eens vroeg Ylo zich af of ze het erop toelegden dat hij zich dood zou werken, om op die manier van hem af te zijn. In een ogenblik van diepe wanhoop opperde hij dat zelfs tegen Hardgraa.
Shandie niet,' bromde de monoliet. 'Zijn grootvader wel, ja. Die kende geen scrupules. Maar zo is Shandie niet. Zoals nu gaat het altijd bij hem.' Zonder zijn uniform maakte de prins imperatoriaal geen bijzondere indruk. Zelfs in zijn bad zat hij nog te werken en luisterde naar rapporten, dus Ylo wist precies hoe hij eruitzag, en qua uiterlijk kon hij niet bij Ylo in de schaduw staan. Zoals alle impen had hij donker haar en een donkere huid; hij had een slechte teint. Hij was kleiner en magerder dan de meesten en had vrijwel niets van de adelaarsachtige arrogantie van zijn grootvader. Maar zijn ogen... zijn ogen verrieden hem.
Hij was griezelig onverstoorbaar, maakte geen enkele overbodige beweging en had toch meer energie dan een orkaan. O, hij was kalm. Hij was geduldig. Hij legde alles uitvoerig uit — maar Ylo durfde hem geen reden te geven het twee keer te moeten uitleggen.
Hij dicteerde vier paar secretarissen tegelijk — één van hen een korte stroom zinnen, dan naar de volgende, en tegen de tijd dat de eerste zijn woorden had opgeschreven kwam hij met een volgende stroom. Hij hoefde zelden te vragen om iets terug te lezen.
Ylo werd geacht dat alles te organiseren, ervoor te zorgen dat beide versies van elke brief hetzelfde waren en de brieven te coderen die bijzonder geheim waren. Het ging zonder respijt door tot het donker werd en de insekten rond de lampen fladderden en zoemden. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst had geslapen, en hij had een hoofd vol watten.
Toen hij een stapel brieven aannam die verzegeld moesten worden, stond hij te zwaaien op zijn benen. Shandie stak zijn hand uit om hem te steunen. Ylo tuurde uitgeput naar de inmiddels vertrouwde zwarte blik. Hij begon een verontschuldiging te mompelen, maar werd onderbroken. `Kun je het nog twintig minuten volhouden?'
`Ik denk het wel, meneer.' Leugenaar!
`Mooi. O, en wie wil me nog meer spreken vanavond?'
Ylo draaide zich om naar de deur en deed zijn best zich namen en gezichten te herinneren.
Misschien waren het maar twintig minuten. Het leek een uur voordat de taptoe werd geblazen en Shandie er plotseling een eind aan maakte. De secretarissen pakten hun schrijfkoffertjes op en gingen haastig weg.
Ylo liep naar buiten en gaf een militair escorte opdracht hen te begeleiden naar het verblijf van de assistenten. De maan was inmiddels opgekomen. De verre toppen van het Progistegebergte glansden als parels. Hij huiverde — hij was nog nooit ergens geweest waar het zo snel afkoelde als hier, en hij had nooit geweten dat een mens zo moe kon zijn en het toch overleven. Hij keerde terug naar de tent die zijn gevangenis leek te zijn geworden. Hij haalde de banken weg die de secretarissen hadden gebruikt. Hij zette kasten recht, trok tapijten glad en ruimde de rommel op.
Shandie zat op een stoel en bestudeerde een vel velijnpapier bij het licht van een boven hem hangende olielamp. Hij scheen de vliegen en motten die om hem heen dwarrelden niet op te merken.
Zijn uiterlijk was niet bijzonder indrukwekkend, maar hij kon een man om zijn vinger winden. Ylo haatte hem toch? Haatte hem omdat zijn grootvader de clan had afgeslacht? Haatte hem gewoon omdat hij Shan-die was? Ja toch?
Misschien was hij domweg te moe om te haten, en zou zijn haat morgenochtend terugkomen. Misschien was hij het type niet om te haten.
Ylo duwde een paar grassprietjes terug onder de rand van een kleed. Het beddegoed van de prins moest in een van de kisten liggen, maar hij wist niet in welke. Het was zijn taak om het te vinden en klaar te leggen. Hij wist niet waar hij zelf moest slapen, maar elke steengroeve was goed genoeg, bedankt!
Shandie keek naar hem.
`Beddegoed, meneer?'
`In die, geloof ik. Maar ik denk niet dat we dat nodig zullen hebben. Geef me mijn helm.'
Niet meer, niet meer! Goden, laat er een eind aan komen!
Ylo ging de helm halen. Hij kende de gang van zaken nu - ze stonden tegenover elkaar: hij inspecteerde de prins, zette zijn pluim recht, veegde de vlekken van zijn kuras. Tegelijkertijd inspecteerde Shandie hem, zette de capuchon van het wolfsvel recht zodat de oren keurig rechtop stonden, controleerde zijn maliënkolder en keek zelfs of zijn vingers geen inktvlekken vertoonden.
Shandie moest even uitgeput zijn als Ylo, maar het was hem niet aan te zien. Hij had evenveel reden om uitgeput te zijn. Hij had de hele vorige nacht aan het hoofd van zijn legioen gemarcheerd - Shandie reed nooit op een paard als hij ten strijde trok, wat een van de redenen was waarom zijn manschappen hem op handen droegen. Hij had zeker even hard gevochten als Ylo, en zich daarna even hard afgebeuld. Toch was er niets aan die schurk te zien. De imperatoriale ogen waren op zijn gezicht gericht...
Je doet je werk goed, signaleur.'
Slik. 'Dank u, meneer.'
`Uitstekend zelfs. Ik weet wat het je moet kosten. Nu krijgen we waarschijnlijk nog een bezoeker.' De prins liet zijn stem dalen. 'Ik kan het niet garanderen, maar hij houdt ervan om veldslagen te observeren. Maak de tent dicht.'
Ylo ging. Nu het koeler werd was de nachtlucht buiten bezwangerd met het aroma van een of andere plant die hij niet kende, zo zoetgeurend als wijn. Alles was donker in het kamp. Binnen stonk de tent naar olie. De tentflappen vielen omlaag en sloten de woestijnnacht buiten, sloten de twee mannen en de dans van het lamplicht binnen.
Shandie stond aan een kant te wachten als een blok steen.
Misschien was de man gek. Ylo strompelde naar hem toe en ging achter hem staan; beiden met het gezicht naar de ingang. De enige stoel stond in het midden, leeg. De waterklok drupte monotoon. Ylo's schedel tintelde bijgelovig. Dit was waanzin.
Toen ging de flap aan een kant heel even omhoog, en een man kwam binnen - behalve dat Ylo het waanidee had dat het donker van de opening ononderbroken bleef tot de flap weer neerviel, en in dat geval... Man?
Hij was heel groot. Zijn wapenrusting blonk van het goud, met juwelen op de borst- en scheenplaten. Zijn helm miste de wangstukken of de neusbeschermer, zodat het knappe jonge gezicht duidelijk te zien was. Shandie salueerde. Ylo verstarde, maar gelukkig was dat precies wat hij moest doen. Toen begonnen zijn knieën te knikken.
Een God? Maar de mensen die Goden gezien hadden beschreven Hen niet met dit uiterlijk. De pluim op de helm was van goud. Er was geen rang in het leger die recht gaf op een gouden pluim, zelfs de imperator had er geen. Dit was de grootste imp die Ylo ooit had gezien, zo groot als een jotunn of een trol...
God van de Verschrikking! Een tovenaar! De magister van het oosten natuurlijk.
De reus beantwoordde het saluut, de gespierde onderarm dwars over de borst. 'Je had het bijna verpest!' zei hij, met een stem zo zwaar als de donder, zo opwindend als bugelgeschal. Ylo vroeg zich af hoe vrouwen zouden reageren op dit wonder. Natuurlijk kwam het er alleen maar op aan hoe hij zou willen dat ze reageerden — een magister kreeg alles wat hij wilde.
1.1 had kunnen helpen!' snauwde Shandie.
Ylo kreunde bijna hardop. Hoe durfde de prins een magister zo toe te spreken?
Toen herinnerde hij zich dat het Protocol iedereen verbood om toverkunst te gebruiken tegen de imperator of zijn familie, en Shandie was absoluut familie. Dus was hij veilig. Maar dat wilde niet zeggen dat Ylo geen gevaar liep. De wachters hadden zo hun eigen wetten. Het zweet droop langs zijn ribben, zijn benen trilden hevig. Hij had de grens van zijn uithoudingsvermogen bereikt.
De magister fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik heb verkozen niet te helpen.' Shandie haalde zijn gepantserde schouders op. 'Omnipotentie, mag ik u voorstellen...'
`Een Yllipo? Die ouwe klootzak zal je verloochenen!' zei de reus, naar de stoel lopend. 'Probeer je hem te doden door hem een beroerte te bezorgen?'
`Natuurlijk niet!'
Protocol of geen Protocol, hoe waagde Shandie het zo'n toon aan te slaan tegen een magister? Of tegen zo'n reus? Natuurlijk was een tovenaar niet noodzakelijkerwijs wat hij leek te zijn, en Magister Olybino werd genoemd in de verhalen van Ylo's familie over zijn grootvader en de Oorlog van de Donkere Rivier, en dat was veertig jaar geleden.
Hij kon onmogelijk zo jong zijn als hij eruitzag.
`Hij zal vuur spuwen! Een Yllipo?' De vijandigheid leek wederzijds. De zwarte ogen van de magister vestigden zich op Ylo. Dus je wilt dat ik je vertel of het zaad van de verrader trouw zal zijn, of dat hij van plan is een dolk in...'
'Neer bulderde Shandie. Dat is niet wat ik wil. Ik heb hem gezegd dat ik hem zou vertrouwen, en ik zál hem vertrouwen. Dat is niet wat ik wil.' `Wat dan? Waarom is hij hier?'
`Deel van zijn opvoeding. Wás zijn vader een verrader?'
`Nee. Een van zijn broers was dom, maar niets ernstigs.'
Shandie zei: 'Aha!' op bedroefde toon, maar hij draaide zich niet om naar Ylo. 'Bovendien, zelfs al was hij van plan me in het komende uur de keel af te snijden, dan zou je me niet kunnen waarschuwen, wel?'
Oost keek nijdig. Hij leunde achterover en sloeg de ene massieve dij over de andere. 'Zeg nooit "Kán niet" waar ik bij ben, jongetje. "Wort niet", misschien. Dat is niet hetzelfde. Bovendien zijn er precedenten wat betreft het geven van waarschuwingen. Dat is geen rechtstreeks gebruik van magie.'
`Neem me niet kwalijk.' Nog steeds draaide Shandie zich niet om. 'Signa-leur, dit is Magister Olybino, wachter van het oosten.'
Ylo salueerde. Als er voor een magister meer nodig was dan een gewoon militair saluut, dan was Ylo daarvan niet op de hoogte. Wat hem veel meer verontrustte was het besef dat het Protocol weliswaar het gebruik van magie tegen het imperatoriale leger verbood, maar een uitzondering maakte in geval van Oost.
Het imperatoriale leger was het prerogatief van de wachter van het oosten!
Dus magister Olybino kon zijn toverkracht gebruiken op signaleur Ylo hoe en wanneer hij maar wilde, ook al kon niemand anders dat, zelfs de drie andere wachters niet. Hij kon in Ylo's geest doordringen en ontdekken of hij werkelijk trouw was of op wraak zinde. Dat zou Ylo trouwens zelf ook wel willen weten.
Maar de wachter negeerde hem. 'Zo — dus je wilt dat ik je grote overwinning rapporteer aan de Ouwe?'
`Ik zou u dankbaar zijn als u dat wilde doen,' zei Shandie eerbiedig. 'En dat het me goed gaat. Hij maakt zich zorgen.'
`Terecht. Wil je dat ik hem vertel hoe die tweede speer bijna een troonopvolger maakte van een twee maanden oude baby?'
`Liever niet, Omnipotentie. Ik had me al afgevraagd of u die misschien een beetje hebt afgebogen?'
Het gouden paardehaar wapperde toen de magister zijn hoofd schudde. `Nee.'
`Of de hand had in de prestatie van onze jonge vriend met het vaandel?' `Nee. Ik heb me er volledig buiten gehouden.'
Waarom zou de magister van het oosten hebben nagelaten de Slag bij Karthin te beïnvloeden? Waarom zou hij het XXste Legioen laten vernietigen en drie andere ernstige verliezen laten lijden, zonder dat ze er echt baat bij hadden?
Shandie vroeg het niet, en Ylo zou het zeker niet vragen.
Maar Ylo was opgegroeid in een heel politieke familie. Politiek, had zijn vader hem eens verteld, was een kwestie van lagen. Als je het kon zien, deed het er waarschijnlijk niet toe, en vice versa. De onderste laag bestond altijd uit de wachters. Hun intriges waren de echte intriges, had hij gezegd. De Vier kregen wat ze wilden, en ze regeerden met meerderheid van stemmen. Olybino was omgekocht, of afgeschrikt, maar niemand anders dan de wachters zelf zouden ooit weten wat, waarom, of hoe.
`Mooi,' baste Olybino. 'Ik zal het hem vertellen. Het zal het nieuws over Guwush verzachten.'
`Wat is er met Guwush?' snauwde Shandie.
De magister ontblootte zijn tanden. Oshpoo heeft Abnilagrad ingenomen. Met de grond gelijk gemaakt. Gisteren.'
De prins kreunde.
`Alles wat je hebt gewonnen is geronnen,' zei Olybino vals.
Shandie mompelde een vloek en liep naar een van de kisten. Hij ging zitten en tuurde naar zijn laarzen. Ylo bleef waar hij was, wensend dat hij niet zo open en bloot voor de magister zat.
`Als ik het XIlde daar maar naar toe kon krijgen!' mompelde de prins. `Uitgesloten,' zei Olybino. 'Het zou een maand of langer duren om rond Zark te varen. En ik betwijfel of de kalif je een vrijgeleide zou geven om er doorheen te marcheren.'
Shandie keek op. 'We kunnen toch via Thume?'
Ylo slikte even en zelfs de magister leek verrast. Hij keek kwaad.
`Niet als je je verstand gebruikt! Het Protocol geldt niet in Thume, dat weet je! Daar kan ik je niet helpen!'
`Ik dacht dat er in de XVde Dynastie een imperatoriaal leger door Thume was getrokken.'
`En ik kan er nog drie bedenken die het hebben geprobeerd en spoorloos zijn verdwenen. Thume is volkomen onberekenbaar.'
Shandie zuchtte. Dan zal Hushipi het zonder mij moeten stellen wat de gnomen betreft. Omnipotentie... Vertel me eens over de kalif.'
`Wat is er met de kalif?'
`Is het een persoonlijke kwestie, zijn vete met het Impenrijk? Als mijn grootvader is overleden, zal hij zich dan laten vermurwen? De Goden weten dat ik geen oorlog wil met een verenigd Zark!' Zonder om te kijken, zei hij: 'Ga zitten, signaleur.'
Dankbaar wankelde Ylo naar een kist.
De magister schudde zijn hoofd. Dat geloof ik niet. Hij heeft er zestien jaar over gedaan om opperheer te worden. Niemand is er ooit in geslaagd de djinns te verenigen, behalve nadat het Impenrijk er is binnengetrokken, en ze willen ons er weer uitgooien. Ja, hij koestert een persoonlijke wrok tegen je grootvader, maar ik geloof niet dat hij nu zal ophouden.'
Even bleef het stil, en toen grinnikte Olybino. 'Per slot was jij er ook bij.' Shandie keek verbaasd op. 'Waar?'
`In de Rotonde. Je was nog maar een kind, maar je was er getuige van dat Emshandar hem beledigde.'
`Zijn vrouw van hem heeft afgenomen, bedoelt u?'
`Precies. De vrouw die nu koningin van Krasnegar is.'
`En dat heeft die man al die jaren gedreven?'
`Djinns vergeten nooit een belediging, en kalif Azak is geen gewone djinn.'
`Nee, dat is zo,' gaf Shandie somber toe. 'Het Impenrijk is gekrompen, Omnipotentie.'
`Nog een paar overwinningen als vandaag, en het zal nog veel meer inkrimpen.'
`Precies!' gromde de prins. 'Zoals ik al zei - u had best een handje kunnen helpen!'
Ylo hield zijn adem in, maar de magister glimlachte slechts. Hij rekte zich uit als een grote beer; het lamplicht flakkerde op de juwelen van zijn kuras en trilde op de spieren van zijn onderarmen. 'Waarom zou ik bij elke afleidingsmanoeuvre helpen?'
`Afleidingsmanoeuvre? Karthin was een afleidingsmanoeuvre?' Shandie sprong overeind. 'Wat voert hij in zijn schild?'
Niet nog meer! Natuurlijk zou Ylo graag willen dat de kalif een lesje kreeg, een echte les, maar niet nu. Niet met dit leger. Over een maand of twee misschien...
Olybino grijnsde met zijn grote witte tanden bloot. 'Weleens gehoord van de Pantserhandschoen?'
`Nee.'
Bet is een handelspas door het voorgebergte, even buiten Ullacarn. Terwijl jij hier je wonden likt, trekt de kalif met zijn leger er doorheen. Hij zal de stad innemen, je afsnijden... De haven in Garpoon is natuurlijk helemaal verzand. Vier legioenen...'
`God van de Slachting! Vertel op!'
`Dat probeer ik, jongetje! Voor zover ik weet is niemand daar ooit met een leger doorgetrokken, omdat er meer goede plaatsen voor een hinderlaag zijn dan vlooien op een kameel, maar de kalif kent die pas toevallig persoonlijk...'
Shandie stampvoette. 'We kunnen hem de pas afsnijden?'
Olybino wreef in zijn handen met een gebaar, dat absoluut niet bij zijn uiterlijk paste, iets dat een oude man zou doen, niet een jeugdige reus. `Hij zal in een lange kolonne door de pas trekken, en je kunt hem van opzij aanvallen en hem doormidden snijden als een slang.'
`Een kaart! Ik moet een kaart hebben!'
De magister haalde zijn schouders op en overhandigde hem een rol velijnpapier die hij een ogenblik geleden nog niet in zijn hand had. Ylo's maag kromp ineen bij dit bewijs van toverkunst.
Shandie nam de kaart aan, maar vouwde hem niet open.
`Omnipotentie, ik moet u om een gunst vragen.'
Dat dacht ik wel.' De dodelijke blik van de magister was op Ylo gericht, die nu helemaal ineenkromp. Hij kon het niet langer verdragen!
`Het is zijn eerste veldslag,' zei Shandie. 'Hij is bekaf en ik heb hem nodig. Ik hoopte vanavond zijn taken met hem te kunnen doornemen als u zou willen helpen - en nu heb ik hem harder nodig dan ooit!'
Olybino grinnikte. 'Hem een beetje oppeppen, bedoel je?'
Ai! Ylo sprong overeind met een gevoel of hij door de bliksem was getroffen. De tent was plotseling helder verlicht. Zelfs de vacht van zijn wolfsvel leek te knetteren. Een ogenblik geleden had hij trillend van uitputting in elkaar gezakt op de kist gezeten, en nu stond hij plotseling overeind met een intens verlangen om iets te doen, met iemand te vechten, ergens naar toe te rénnen... Zijn pijn en vermoeidheid waren verdwenen en hij hunkerde naar actie als een éénjarig veulen.
Shandie keek naar hem en glimlachte. 'Dank u, Omnipotentie. Signaleur, ga de proconsul halen! Het kan me niet schelen hoe je het doet, maar breng hem hier. Nú!'
Ylo riep: 'Ja, meneer!' en holde de tent uit.

6

Drie dagen na de slag bij Karthin, toen de strijdkrachten van de kalif moeizaam door de dodelijke engte van de Pantserhandschoen trokken, werd hun flank beslopen door de imperatonale legioenen, die door toverkracht verborgen waren en zich voortbewogen als een onzichtbaar scheermes naar de keel van een slapende.
Op de Plaats van Keez, achter de bergen, lag de oude vrouw Phain nog op sterven.
De Bloedwetten verboden iedereen, behalve de wachter, om binnen ge-hoorafstand van de Heengaanden te komen, maar een vrouw wist zelf het best wat haar plicht was. Dus had Frial een geschikte stronk gezocht aan de rand van de open plek, en daar zat ze een mand te vlechten. Ze had in de laatste drie dagen al een hoop manden gevlochten, tot haar vingers pijn deden, en ze had de omgeving kaalgeplukt op zoek naar twijgen. Haar grootmoeder zou ongetwijfeld sterven op het moment dat het haar uitkwam, zoals de oude lieverd altijd alles had gedaan wanneer het haar uitkwam.
Frial hoefde daar niet te blijven. Er waren veel familieleden en buren meer dan bereid om een oogje op de kleine Thaïle te houden, en de Goden wisten dat er zich genoeg karweitjes ophoopten in de Plaats van Gaib om haar van de vroege ochtend tot de avond bezig te houden —maar ze wilde hier blijven, waar Thaïle haar elk moment kon zien als ze dat wilde, en troost kon vinden.
Het weer was opvallend goed voor deze tijd van het jaar, nog zo vroeg in het seizoen. De regenperiode was geleidelijk afgenomen tot een paar verspreide buien, en er stonden dikke bomen om haar daartegen te beschermen.
Het was een aangename Plaats; de stroom kabbelde en de hoge populieren stonden als bewakers om haar heen. Daarachter stak het Progistegebergte als een puntige barrière af tegen de lucht, wit op blauw, en dat was een geruststellend beeld. De beboste helling van de Kestrelrichel sloot het westen af. De open plek was bedekt met koele varens. Ze hield meer van de Plaats van Gaib, in zijn eigen beschermde kom, maar ze kende heel wat slechtere — hutten die op open terrein waren gebouwd en mijlenver zichtbaar waren. Sommige daarvan gaven haar de rillingen. De Plaats van Keez moest vele jaren geleden, toen haar grootvader hem had gekozen, nog beter zijn geweest. Sindsdien waren er een paar andere omheen gebouwd, onfatsoenlijk dichtbij. Haar eigen broer Vool bijvoorbeeld, en zijn bitse vrouw Wiek... De Plaats van Vool was veel te dichtbij, nauwelijks verborgen achter de helling. Schandelijk!
Diezelfde plaag van een broer was komen kijken hoe het met haar ging, had om haar heen gezoemd als een mug en golven onrust uitgezonden. Vool was als kind al een zeurpiet geweest en nu op zijn veertigste was hij nog steeds een zeurpiet.
`Het kan nog een hele tijd duren, Frial.' Hij was op een omgevallen boomstronk gaan zitten, om zich samen met haar ellendig te voelen bij wijze van troost.
`Ik weet zeker dat de tijd Thaïle nog langer zal lijken,' zei Frial minzaam. `Ze is een heel gevoelig kind.'
`Net als jij,' gaf hij toe. 'Jij bent altijd gevoelig geweest. De gevoeligste van de familie. Al voor je dodenwake.'
Vool zelf was niet gevoelig, dacht ze, naar haar vlijtige vingers kijkend. Als hij ook maar een klein beetje gevoelig was geweest zou hij nooit zijn getrouwd met die beroerde, klagende vrouw van hem. Zijn gezicht had vlak na het huwelijk een chagrijnige uitdrukking gekregen en die was nooit meer verdwenen.
Bet is niet altijd een zegen,' zei ze. Zoals nu bijvoorbeeld.
Frial was niet alleen maar gevoelig, ze had het talent dat ze Gevoel noemden. Ze kon de emoties van mensen Voelen, vaak beter dan hun stemmen horen. Op het ogenblik Voelde ze Vools narigheid. Hij was ongelukkig omdat hij het dichtst bij de Plaats van Keez woonde, waar de oude Phain woonde — en nu stervende was — en dat maakte dat hij zich verantwoordelijk voelde, ook al was hij dat niet. Hij was ongelukkig omdat Frial hier was en zijn irriterende vrouw dáar, verderop, en hij wist dat ze niet met elkaar overweg konden. Hij was ook ongelukkig omdat hij zelf twee kinderen had die binnen afzienbare tijd in aanmerking kwamen voor de dodenwake.
Verderop, in die bouwvallige hut, lag Thaile waarschijnlijk te dutten. In ieder geval was ze minder ongerust dan in de afgelopen vier dagen. De oude vrouw sliep, want Frial kon de verwarde, zinloze patronen van dromen Voelen.
En in de verte maakte haar slechtgehumeurde schoonzuster zich even ernstig ongerust als altijd, waarschijnlijk over niets. Er waren gelukkige kinderen ergens aan de voet van de heuvel, en die hielpen.
De hut was een schande. Waarom hadden een paar familieleden die niet wat beter onderhouden voor de oude vrouw? Frial zou het zelf hebben gedaan als ze in de buurt had gewoond, en Gaib zou ook hebben geholpen, terwille van haar. Gaib hielp veel buren die niet eens familie waren, en liep soms een halve dag om voorraden te brengen aan een bejaarde vriend of vers voedsel aan een invalide. Gaib was een goedhartig mens. Natuurlijk had een vrouw met Gevoel geen andere man kunnen trouwen. De gedachte dat ze getrouwd zou zijn met zo'n zwaarmoedige kerel als Vool bezorgde haar kippevel.
En nu bracht hij een van zijn zorgen naar voren om met haar te delen. Ze hield haar mand op om hem te laten bewonderen, maar voor ze zijn aandacht erop kon vestigen verviel hij in een van zijn gebruikelijke jammerklachten.
`Ik vind dit helemaal verkeerd! Een kind hoort geen dodenwake te houden bij een familielid. Maakt het een stuk moeilijker.'
Je weet dat er niemand in de buurt was die ervoor in aanmerking kwam. Gelukkig maar dat we langskwamen.'
Hij liet zich niet van de wijs brengen. `Thaile hoort geen dodenwake te houden! Het is verspilling van woorden; dat zouden we tegen de archivarissen moeten zeggen.'
Frial zuchtte. Ze had het allemaal al eerder gehoord. Hij maakte zich ongerust over zijn eigen gebroed. 'De archivarissen weten het echt beter, Vool.'
`Misschien wel. Misschien niet. Misschien denken ze alleen maar dat we beledigd zouden zijn als onze familie van de lijst van Begiftigden zou worden geschrapt. Misschien zouden ze het graag doen als we het aanboden.'
`Wat zouden ze graag willen doen?' mompelde ze verstrooid, denkend aan de kippen op de Plaats van Gaib. Ze zouden in deze tijd van het jaar overal op het land hun eieren leggen, en Gaib zou het veel te druk hebben met het omspitten van de groentetuin om eraan te denken. Als ze terugkwam zou ze geen eieren meer vinden om in te leggen, en de haviken zouden te dik zijn om te vliegen.
`Onze familie van de lijst schrappen natuurlijk! Geen enkel familielid heeft sinds generaties nog blijk gegeven van een echte Gave.'
Dat was niet waar, bedacht ze met een huivering. De archivarissen hadden veel belangstelling getoond voor haar Gevoel. Ze waren uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat het niet helemaal krachtig genoeg was om aan te tonen dat ze een ware Gave had, maar een tijdlang had ze zich ernstige zorgen gemaakt, en haar ouders ook. Ze hadden het Vool blijkbaar niet verteld, of anders was hij het gemakshalve vergeten. Vool zelf had geen Gave of enig speciaal talent, behalve misschien voor zeuren.
`Als het waar is wat je zegt hoeven we ons niet ongerust te maken.' `Maar het is een verspilling van magie!'
Dat is de zaak van de archivarissen, Vool.' Hun zorg, niet de zijne.
Wil je op onze Plaats komen voor de lunch?' mompelde hij, de discussie afbrekend.
Bij die mopperpot van een schoonzuster? 'Nee, dank je. Maar een hapje eten zou ik wel op prijs stellen, als je dat zou kunnen brengen, zoals de vorige keer.'
`Het gaat vast regenen,' mompelde Vool, met een kwaad gezicht naar de wolkeloze lucht kijkend. Je slaapt vannacht in onze Plaats. Van al dat slapen in de open lucht krijg je reumatiek.'
Haar zorg, niet de zijne.
`Ik overleef het wel,' zei ze, onwillig om toe te geven dat ze pijn in haar heupen had. 'En...'
Pijn! Ze liet de mand vallen.
`Wat is er, Frial?'
`Ik geloof dat het zover is,' mompelde ze, starend naar de hut. Word wakker, Thaïle!
`Oma?' vroeg Vool zenuwachtig.
Frial knikte. De oude vrouw was wakker, en haar pijn en angst dreunden als een donderslag over de open plek.
Toen Voelde Frial dat ook haar dochter wakker was. Verwarring! Alarm! O, Thaile, schat van me! Angst! Doodsangst!
Doodsangst van de stervende Phain... doodsangst van het kind...
Frial balde haar vuisten, vocht tegen de aandrang om een dochter in nood te hulp te schieten.
Toen kalmte. Vastberadenheid. Medeleven. Thaile was een goeie meid, die zich wist te redden!
`Het komt in orde,' mompelde ze, beseffend dat haar gezicht nat was van het zweet, zich bewust van Vools bezorgdheid vlakbij haar. Hij sprong overeind en kwam naar haar toe en omhelsde haar, en even overschaduwde zijn bezorgdheid alle andere overbrengingen. Ze had nooit geweten hoe belangrijk ze voor hem was! Ze begon te huilen toen het misbaar van emoties weer door haar hoofd klonk.
Paniek. Doodsstrijd! Ze schreeuwde het uit.
Liefde toen, en hulp...
Het was voorbij. Verwarring van de kleine Thaïle toen het woord tot haar doordrong. Enorme golven van bezorgdheid van Vool. Opluchting en vrede en bijna geluk vervaagden toen de oude vrouw heenging... `Het is gebeurd!' Frial veegde haar ogen af en probeerde op te staan. Haar broer hield haar tegen.
`Wacht, lieve,' zei hij. 'Je beeft nog. Het is niet jouw dodenwake. Thaile doet het uitstekend, dat weet ik zeker. We hoeven ons niet ongerust te maken over Thaïle.'
Stel je voor, Vool die zo praatte! Ze voelde zich schuldig dat ze zo lang zo slecht over hem gedacht had. Hij hield wel degelijk van hen.
Ja,' gaf ze toe, en probeerde zich te ontspannen. Oma had haar krachtwoord doorgegeven en was vertrokken naar de Weegplaats, waar de Goden veel goeds zouden vinden in die minzame oude ziel, en heel weinig kwaad. Haar weegschaal zou doorslaan naar het Goede, en... en... en Frial huilde, wat vreemd was en niets voor haar. Ze hoorde bezorgd te zijn voor haar dochter, die zojuist een schokkende ervaring had beleefd. Maar Vool had gelijk; Thaïle was nu veertien, en eigenlijk een jonge vrouw, geen kind meer.
Het kwam allemaal in orde. Ze hoefde zich nergens zorgen over te maken. Generaties lang had niemand in hun familie meer een echte Gave gehad, bracht ze zichzelf streng in herinnering. Natuurlijk had zij Gevoel, en Gaib groene vingers. Niets dat rechtstreeks te maken had met de Gave.
Ze zouden nu het lichaam moeten wassen en alle familieleden bijeenroepen voor de wake, en...
Angst! Wat nu weer? Iets nieuws... Afschuwelijk.
`Moeder! Moeder!'
Thaïle kwam de hut uitgerend en holde over de open plek, de lange armen zwaaiend om in evenwicht te blijven, het kort afgeknipte haar verward. Zelfs op die afstand kon Frial zien hoe bleek haar gezicht was. Ze slaakte een kreet en rukte zich los van haar broer. Ze sprong op en rende haar dochter tegemoet.
Ze botsten tegen elkaar in een omhelzing die zo stevig was dat beiden naar adem snakten. Het kind snikte, gilde bijna. Hysterisch. Schrik en doodsangst...
Thaïle! Thaile! Wat is er?'
Het magere lichaam schokte van pijn. Bedroefde ogen vol angst... 'Voel je het niet?'
Wat moet ik Voelen?' schreeuwde Frial. Ze Voelde alleen maar de dodelijke angst van haar dochter, zo dichtbij.
Thaïle draaide zich om en staarde naar het omhoogrijzende bolwerk van het Progistegebergte. 'Dood! Moord!'
Wat is er?' vroeg Vool, die vol onbegrip naderbij kwam. Wat is er gebeurd? Wat is er aan de hand?'
`Ze Voelt iets!' zei Frial. 'Vertel het! Vertel het me!'
`Duizenden mannen!' riep Thaile. 'Pijn en dood! Een veldslag? Ja, het moet een veldslag zijn. O, moeder, moeder! Zoveel doden! Zoveel haat en lijden!'
Ze verborg haar gezicht tegen de schouder van haar moeder en beefde onbedaarlijk. Frial en Vool staarden elkaar vol afgrijzen aan.
Als Thaïle werkelijk een veldslag Voelde, dan moest dat achter de bergen zijn. Daarbuiten, ver weg.
Er werden nooit veldslagen geleverd in Thume.
Hoeder, bescherm ons!
Frial kon helemaal niets Voelen.