De club van moordenaars

Nicholas Blake

Nigel Strangeways, die tijdens een diner van de club van moordenaars' zelf ooggetuige was van een moord, is ook weer een van die zeer gewaardeerde detectives die zijn voortgekomen uit de 'Gouden Eeuw' van de misdaadverhalen. Hij is een erudiet man en een scherpzinnige, moedige rechter en heeft als zodanig iets gemeen met zijn schepper, Nicholas Blake (1904-1972), ook wel bekend als Cecil Day Lewis, de romanschrijver en criticus, die in 1968 tot Poet Laureate werd benoemd. Lewis begon in 1935 onder pseudoniem zijn verhalen over Strangeways te schrijven als aanvulling op zijn inkomen, en de detective wordt beschreven als 'geloofwaardiger dan de meeste detectives uit romans'. Lewis was een groot bewonderaar van het misdaadverhaal, dat hij eens beschreef als 'de volksmythe van de twintigste eeuw'. In het volgende verhaal is hij op zijn best.


'Nee,' dacht Nigel Strangeways, de tafel rondkijkend, 'dat raadt niemand.'

Sinds ze zich een kwartier geleden in de antichambre hadden verzameld voor de sherry, was Nigel zich steeds zenuwachtiger gaan voelen - veel zenuwachtiger dan het vooruitzicht na het diner een toespraak te moeten houden, zou rechtvaardigen. Als eregast werd er natuurlijk van hem wel iets meer verwacht dan een vrolijk praatje na het eten. En het aanwezige gezelschap zou van nature extra kritisch zijn. Maar toch, hij had dit soort dingen al vaak genoeg gedaan; hij was er zelfs goed in. Waarom dan nu ineens die bibbers? Na afloop was Nigel geneigd 'die bibbers' te vervangen door 'dat voorgevoel'; hij zou zich afvragen of hij niet, net als Cassandra, die heel vreemde gevoelens van het dak had moeten schreeuwen - ook al betekende het dat hij daarmee een veelbelovend diner zou bederven. Het diner werd immers toch bedorven en dat liet niet lang op zich wachten. Maar, als je het goed bekeek, zou het waarschijnlijk toch weinig verschil hebben uitgemaakt.

In een poging om dat gevoel van onbehagen te verdrijven, speelde Nigel met zichzelf het oude spel van raden naar de identiteit. De gezichten van de ongeveer twintig eters vertoonden een vreemde gelijkenis. De vrouwen - het waren er maar drie - zagen er alledaags en humoristisch uit. Ze waren slecht gekleed, zonder dat het hun blijkbaar iets uitmaakte. De mannen, vond Nigel ten slotte, leken met z'n allen op gezondheidsinspecteurs of zeer laag geklasseerde ambtenaren. De meesten van hen waren nogal beneden de maat, hadden een hangsnor, een bril met een gouden rand en zagen er niet erg intelligent uit. Er waren natuurlijk uitzonderingen bij. Die oudere man in het midden van de tafel, met dat gezicht van een chagrijnige, versleten bloedhond - het was niet moeilijk om hem te plaatsen; zelfs zonder hoge hoed en pruik waarmee het publiek hem normaal associeerde: rechter Pottinger was goed te herkennen. Hij was de meest gevierde strafrechter van zijn generatie. En dan dat leeuwachtige, beweeglijke gezicht links van hem; het was net zo vaak gefotografeerd als een society-schoonheid; en dat was begrijpelijk, want er werd gefluisterd dat de gouden tong van Sir Eldred Travers evenveel moordenaars had gered als rechter Pottinger had laten ophangen. Er waren een paar uitzonderingen, zoals de donkerharige, dichterlijk uitziende jongeman rechts van Nigel, die broodballetjes zat te rollen.

'Nee,' zei Nigel nu hardop, 'dat raadt niemand.'

'Wat niet?' vroeg de jongeman.

'Het bloeddorstige karakter van deze bijeenkomst.' Hij pakte de menukaart, waarboven in rode letters stond:

DE MOORDENAARS

Diner, 20 december

'Nee,' lachte de jongeman, 'ik moet toegeven, we zien er helemaal niet uit als moordenaars - zelfs niet als huurmoordenaars.'

'Allemachtig, zit jij ook in het vak?'

'Ja. Ik had mezelf eigenlijk moeten voorstellen. Herbert Dale is de naam.'

Met groeiende belangstelling keek Nigel naar de jongeman. Er waren van Dale nog maar twee misdaadromans uitgegeven, maar hij werd al geaccepteerd als behorend tot de élite onder de detectiveschrijvers. Anders had hij ook geen lid kunnen zijn van die uiterst exclusieve club, de Moordenaars; want afgezien van een vertegenwoordiger van de rechtbank, de balie, en Scotland Yard, bestond deze club helemaal uit de prinsen van de detectiveroman.

Toen vielen Nigel twee dingen op: dat de hand waarmee hij voortdurend broodballetjes draaide, beefde, en dat er op de glanzende menukaart die Dale net had neergelegd, een vochtige vingerafdruk stond.

'Houd jij ook een toespraak?' vroeg Nigel.

'Ik? Lieve hemel, nee. Hoezo?'

'Ik vond dat je er nogal zenuwachtig uitzag,' zei Nigel zonder er doekjes om te winden.

De jongeman lachte, iets te luid. En alsof dat een soort teken was, viel er een van die onbedoelde stiltes over het gezelschap. Zelfs buiten op straat werden de geluiden gedempt, alsof er een enorme, zachte deken over alles was gelegd. Nigel besefte dat het na zijn komst hier was gaan sneeuwen. Een vervelend, mysterieus gevoel bekroop hem. Dat ergerde hem-een detective heeft niet het recht op paranormale gevoelens, bedacht hij boos, zelfs niet een gevierde privé-detective als Nigel Strangeways- en hij dwong zichzelf rond te kijken in de fel verlichte kamer, naar de opgewekte, maar bijzonder onverschillige gezichten van de eters, de maitre d'hotel met zijn witte handschoenen, en de onbewogen kelners, wier gezichten even vriendelijk en glad waren als het zijne. Alles was heel normaal; en toch... Om de een of andere reden, waarvoor hij later geen goede verklaring had, verbrak hij de gapende stilte:

'Wat zou dit een prachtig decor zijn voor een moord.'

Als Nigel op dat moment in de goede richting zou hebben gekeken, zou alles heel anders zijn verlopen. Nu merkte hij niet eens dat het wijnglas van Dale plotseling opzij viel en er een paar druppels sherry werden gemorst.

Meteen gonsde het rond de tafel van de stemmen. Rechts van Nigel, drie plaatsen verderop, tilde een man zijn hoofd op, dat bijna in zijn soepbord hing, en zei:

'Tja! Dit is nu juist de plaats waar nooit een moord gepleegd zou worden. Mijn gerespecteerde collega's zijn vredelievende mensen.Ik betwijfel of een van ons iemand een strobreed in de weg zou durven leggen. O ja, ze zouden wel mannen van actie, stoere kerels, willen zijn. Maar, zie ze daar nou eens zitten! Daarom zijn het schrijvers van detectiveverhalen geworden. Wensvervulling, noemen psychoanalytici dat - hoewel ik er ook geen cent voor geef. Maar dat bloedvergieten is heel veilig, zolang je het op papier doet.'

De man draaide zijn dikke lippen en kleine, arrogante ogen naar Nigel toe. 'De moeilijkheid met jullie amateur-onderzoekers is, dat jullie zo romantisch zijn. Daarom is de politie jullie steeds weer te slim af.'

Een zwaargebouwde, donkere man tegenover hem riep: 'Dan vergis je je toch, Carruthers. In het verleden zijn wij Strangeways toch niet iedere keer te slim af geweest.'

'Onze agressieve vriend is dus de David Carruthers. Zo, zo,' fluisterde Nigel tegen Dale.

'Ja,' zei Dale met effen stem. 'Een vies ventje, hè? Maar hij weet het publiek wel te boeien. Van onze boeken zijn er duizenden verkocht, van de zijne tienduizenden. Maar ik durf te wedden dat hij ondanks al die poeha, laf is. Jammer dat er niemand is die hem tijdens dit diner op zijn nummer zet, alleen om hem te laten zien dat hij niet zo onfeilbaar is als hij zich voordoet.'

Carruthers wierp een gemene blik op Dale. 'Waarom probeer jij dat niet? Krijg je wat meer bekendheid; komt misschien zelfs de verkoop van je boeken ten goede. Hoewel,' vervolgde hij met een klap op de schouder van een nietszeggend mannetje dat tussen hem en Da-Ie inzat, 'ik eerst op de kleine Crippen hier zou gokken. Jij kan mijn bloed wel drinken, hè, Crippen?'

De kleine man zei stijfjes: 'Doe niet zo belachelijk, Carruthers. Je bent zeker weer dronken. En wil je er alsjeblieft aan denken dat ik Cripps heet.'

Op dat moment kwam de voorzitter tussenbeide met een schokkende verandering van onderwerp, waarna het diner rustig werd voortgezet. Terwijl zij bezig waren een alleszins redelijke forel naar binnen te werken, kwam een kelner zeggen dat Dale aan de telefoon werd verlangd. De jongeman liep weg. Nigel probeerde te luisteren naar een heel ingewikkeld verhaal van de voorzitter en verwonderde zich over de de vreemde uitdrukking op het gezicht van Cripps. Toen gingen alle lichten ook nog eens uit...

Er volgden een paar seconden van verbaasde stilte. Daarop volgde een stortvloed van woorden - het soort gedwongen vrolijkheid waarmee men zich nog steeds moed inpraat als men wordt geconfronteerd met een plotselinge duisternis. Nigel hoorde overal om zich heen bewegen, het achteruitduwen van stoelen, snelle, gedempte stappen op het tapijt-ongetwijfeld van kelners. Aan het eind van de tafel streek iemand een lucifer aan, wat belachelijk was; daarmee werd nog eens benadrukt hoe donker het wel was.

'Stevens, is er niemand die even de kaarsen kan aansteken?' riep de voorzitter geërgerd.

'Neemt u mij niet kwalijk, sir,' kwam de stem van de maitre d'hótel, 'er zijn geen kaarsen. Harry, ren jij even naar de meterkast en kijk wat er mis is.'

De deur sloeg achter de kelner dicht. Nog geen minuut later gingen alle lichten weer aan. Knipperend als zwemmers na een duik in het diepe keken de eters elkaar aan. Het viel Nigel op dat het gezicht van Carruthers nog dieper over zijn bord was gebogen dan anders. Vreemd, dat hij al die tijd was doorgegaan met eten - Maar nee, hij lag met zijn hoofd in het bord - net zoals Johannes de Doper. En tussen zijn schouderbladen stak een lang wit handvat; het handvat - allemachtig! dat kon toch niet waar zijn; dit was te ijzingwekkend - maar het was inderdaad het handvat van een vismes.

Rechter Pottinger stootte een klokkend geluid uit. Alle ogen gingen naar de plaats die hij met zijn bevende hand aanwees en werden groot van afschuw, waarna die ogen zich weer spottend op hem richtten, alsof hij op het punt stond de jury toe te spreken.

'God bewaar me!' was alles wat de rechter kon uitbrengen.

Er was echter iemand die de situatie wel begreep. De gezette man, die tegenover Carruthers had gezeten, stond al met zijn rug tegen de deur. Zijn stem snauwde:

iedereen blijft waar hij is. Ik vrees dat hier geen twijfel over bestaat. Ik moet deze zaak onmiddellijk ter hand nemen. Strangeways, wil jij Scotland Yard even bellen-de politiedokter, de mannen van de vingerafdrukken, fotografen - het hele circus; jij weet wat en wie we moeten hebben.'

Nigel sprong op. Toen hij snel de kamer rondkeek, viel hem op dat er iets was veranderd, er ontbrak een detail; hij kon het nog niet met name noemen. Misschien zou het hem later nog wel te binnen schieten. Hij liep naar de deur. Op dat moment vloog de deur met een ruk open, waardoor de gezette man opzij werd geduwd. Even hield iedereen de adem in, alsof ze verwachtten iemand naar binnen te zien komen met bloed aan zijn handen. Het was de jonge Dale alleen maar, een beetje bleek, maar vriendelijk glimlachend.

'Wat is er in hemelsnaam -?' begon hij. Toen zag hij het ook...

Een uur later bevonden Nigel en de gezette man, hoofdinspecteur Bateman, zich alleen in de antichambre. De prinsen van de detectiveromans zaten in een andere kamer geschokt samen te fluisteren.

'Van de werkelijkheid moeten ze niets hebben, hè?' had de hoofdinspecteur smalend gezegd. 'Het zal ze goeddoen om nu eens geconfronteerd te worden met een zaak van vlees en bloed. Ik wens ze er succes mee.'

'Nou ja,' zei hij nu. 'Voor de wereld is die Carruthers geen groot verlies. Niemand heeft een goed woord voor hem over. Te veel eten, te veel drinken, te veel vrouwen. Maar dat geeft ons nog geen motief. Maar nu die Cripps. Carruthers zei, dat Cripps zijn bloed wel kon drinken, ik vraag me toch af waarom hij dat zou hebben gezegd.'

'Ik heb geen idee. Toen we Cripps ondervroegen, liet hij niets los.'

'Hij had er gelegenheid genoeg voor. Toen de lichten uit waren hoefde hij alleen maar naar het buffet te lopen, het eerste het beste mes dat hij in zijn vingers kreeg pakken - hij dacht waarschijnlijk dat het vismes een vleesmes was - dat hem tussen de ribben te steken, en gaan zitten en doen of zijn neus bloedde.'

'Ja, hij had zijn zakdoek om het heft kunnen wikkelen. Dat is de reden dat er geen vingerafdrukken zijn. En niemand durft er een eed op te doen dat hij van zijn stoel is opgestaan; Dale bevond zich niet in de kamer - en het is nu een beetje te laat om er Carruthers naar te vragen, die aan de andere kant naast hem zat. Maar als hij het inderdaad heeft gedaan, dan heeft hij geluk gehad.'

'Dan hebben we de jonge Dale zelf,' zei Bateman, bijtend op de zijkant van zijn duim. 'Vóór het gebeurde, zwetste hij dat hij Carruthers zou vermoorden. Kan natuurlijk bluf zijn. Want kijk, Strangeways, er bestaat geen enkele twijfel over de getuigenverklaring van die kelner. De hoofdschakelaar was omgezet. Wat denk je daarvan? Dale had het zo geregeld dat hij tijdens het diner zou worden opgebeld; op rekening van de beller; dan zet hij de hoofdschakelaar om -dat zal hij wel met handschoenen aan hebben gedaan, want er zitten alleen maar vingerafdrukken van de kelner op - komt daarna in het donker terug, steekt die man in zijn rug en verdwijnt weer.'

'Mm,' zei Nigel peinzend, 'maar het motief? En waar zijn de handschoenen gebleven? En als het moord met voorbedachten rade is geweest, waarom gebruikte hij er dan zo'n vreemd wapen voor?'

'Als hij die handschoenen heeft verborgen, vinden we ze nog wel. En-' De hoofdinspecteur werd onderbroken door het gerinkel van de telefoon aan zijn elleboog. Er volgde een korte dialoog. Daarna wendde hij zich tot Nigel.

'Dat was de man die ik heb weggestuurd om Morton - die vent die Dale tijdens het diner opbelde-te gaan ondervragen. Hij zweert dat hij een minuut of vijf met Dale heeft staan praten. Dat maakt Dale niet meer verdacht, of het moet een komplot zijn.'

Op dat moment kwam een man in burger binnen met op zijn gezicht een triomfantelijke grijns, die hij moeilijk kon verbergen. Hij gaf een opgerold paar zwarte leren handschoenen aan Bateman. 'Die waren weggestopt achter de pijpen op het toilet, inspecteur.'

Bateman rolde ze uit. Er zaten vlekken op de vingers. Aan het polsgedeelte bekeek hij de binnenkant, waarna hij de handschoenen doorgaf aan Nigel, wijzend op een paar initialen die erin gedrukt waren.

'Nou, nou,' zei Nigel. 'H.D. Laat hem nog maar eens binnenkomen. Zo te zien was er bij dat telefoongesprek inderdaad sprake van een komplot.'

'Ja, nu hebben we hem te pakken.'

Maar toen de jongeman binnenkwam en de handschoenen op de tafel zag liggen, reageerde hij heel anders dan de hoofdinspecteur had verwacht. Op zijn gezicht stond opluchting te lezen in plaats van schuld.

'Wat dom van me,'zei hij. 'Ik had er even mijn hoofd niet bij toen... Maar laat ik bij het begin beginnen. Carruthers zat altijd op te scheppen dat hij zoveel lef had en in wat voor moeilijke situaties hij had verkeerd en zo. Een rare snuiter. Dus besloten Morton en ik hem een poets te bakken. Hij zou mij opbellen. Ik zou dan de kamer uitgaan en de hoofdschakelaar omzetten, clan zou ik terugkomen en doen of ik Carruthers van achteren aan zou vallen - terwijl ik hem alleen maar flink door elkaar zou schudden - dan zou ik een bloedstollende boodschap op zijn bord leggen. Daarin stond dat dit nog maar een waarschuwing was, maar dat de Onbekende de volgende keer het werk zou afmaken. We dachten dat hij zou beven van angst als de lichten weer aangingen. Nou, alles ging goed, tot ik achter hem ging staan; maar toen - toen voelde ik dat mes en wist ik dat iemand me voor was geweest, maar nu niet voor de lol. Ik werd bang en raakte in paniek, vooral toen ik ontdekte dat er wat bloed aan mijn handschoenen zat. Dus verstopte ik ze en verbrandde de zogenaamde boodschap. Heel dom van me. Het was helemaal een stom plan, dat zie ik nu wel in.'

'Vanwaar die handschoenen?' vroeg Nigel.

'Omdat ze zeggen dat je in het donker vooral wordt herkend aan je handen en het voorstuk van je overhemd; dus deed ik zwarte handschoenen aan en speldde mijn jas over mijn overhemd. Ja, hoor eens,' voegde hij er afkeurend aan toe. 'ik hoef jullie toch niets te vertellen. Maar als ik hem werkelijk had willen vermoorden, zou ik toch geen handschoenen hebben aangetrokken waarin mijn initialen staan?'

'Dat kan wel zo zijn.' zei Bateman ijzig, 'maar ik moet je toch waarschuwen dat je...'

'Wacht eens even,' viel Nigel hem in de rede. 'Wat heeft Cripps aan de dood van Carruthers?'

'Dat kan je beter aan Cripps vragen. Als hij het je niet wil vertellen, kan ik het beter ook niet doen.'

'Doe niet zo gek. Je zit in een heel moeilijk parket en je kunt je die ridderlijkheid niet veroorloven.'

'Goed dan. Die kleine Cripps mag dan dom overkomen, hij is van het goede soort. Hij heeft me eens in vertrouwen verteld dat Carruthers een idee van hem had gepikt voor een plot en daar een bestseller van had gemaakt. Maar niemand pleegt een moord omdat...'

'Dat maken wij wel uit, Dale,' zei de hoofdinspecteur.

Toen de jongeman de kamer had verlaten, onder streng toezicht van een agent, wendde Bateman zich vermoeid tot Nigel.

'Nou,' zei hij, 'hij kan het zijn, maar het kan ook Cripps zijn. Maar met al die schrijvers van misdaadverhalen kan het eenieder van hen zijn.'

Nigel sprong van zijn stoel. 'Ja,' riep hij uit, 'en daarom hebben we aan niemand anders gedacht. En' - zijn ogen lichtten op - 'grote goden! Nu weet ik het weer - het ontbrekende detail. Snel! Zijn al die kelners en mannen er nog?'

'Ja, we hebben ze in de eetzaal gehouden. Maar wat -'

Nigel rende naar de eetzaal, met Bateman op zijn hielen. Hij keek uit een raam, dat van boven openstond.

'Wat is daar beneden?' vroeg hij aan de maitre d'hötel.

'Een binnenplaats, sir; de keuken kijkt er ook op uit.'

'Goed, waar zat Sir Eldred Travers?'

De man wees zonder enige aarzeling de plaats aan. Zijn onverstoorbare gezicht verried geen enkele verbazing.

'Wil je hem dan gaan vragen even hier te komen. Waar zijn overigens uw handschoenen? voegde hij eraan toe toen de maitre d'hötel de deur had bereikt.

De man knipperde met zijn ogen. 'Mijn handschoenen, sir?'

'Ja. Voordat de lichten uitgingen had u witte handschoenen aan. Het schiet me nu te binnen dat u ze niet meer aan had, toen de lichten weer aangingen. Liggen die soms op de binnenplaats?'

De man keek met een wanhopige blik om zich heen; toen verdween ineens de onverschillige uitdrukking op zijn gezicht. Snikkend liet hij zich in een stoel vallen.

'Mijn dochter... hij heeft haar kapotgemaakt...ze heeft zelfmoord gepleegd. Toen de lichten uitgingen, zag ik mijn kans schoon. Hij heeft het verdiend. Ik heb geen spijt.'

'Ja,' zei Nigel tien minuten later, 'het werd hem te veel. Hij pakte het eerste het beste wapen dat hij bij de hand had. Hij wist natuurlijk ook wel dat iedereen zou worden gefouilleerd en gooide daarom de handschoenen het raam uit. Er zou weleens bloed op kunnen zitten. Met een beetje geluk zouden wij niet op de binnenplaats zijn gaan kijken voor hij ze weg zou halen. En je moest er echt naar gaan zoeken, wilde je ze in de sneeuw kunnen vinden. Want ze waren wit.'

'Maar wat was er met Sir Eldred Travers?' vroeg de hoofdinspecteur.

'O, ik wilde hem afleiden en hem bij het raam vandaan halen. De mogelijkheid bestond dat hij de handschoenen achterna zou willen springen.'

'Nou, als u er niet was geweest, had die jonge Dale pech gehad met zijn vismes,' zei de hoofdinspecteur in een poging geestig te zijn. 'Waar grijns jij om?'

'Ik stond er net aan te denken dat het vast de eerste keer was dat een rechter aanwezig was bij een moord.'