De doodkistenmaker

Alexander Poesjkin

De Russische voorliefde voor gigantische maaltijden is al in een aantal romans van de beroemdste schrijvers van het land beschreven. Overvloedige maaltijden werden weggespoeld met talloze glazen wodka, wijn en champagne. Alexander Poesjkin (1799-1837), de grote dichter wiens leven en dood - tijdens een duel op 37-jarige leeftijd - even uitzonderlijk was als wat hij schreef, verwerkte zijn liefde voor zwelgpartijen in diverse verhalen, waaronder de grimmige vertelling van 'De doodkistenmaker' waarmee hij wilde aantonen dat men soms veel angstiger kan zijn voor de kosten van een flinke maaltijd dan voor een bedorven maag.


De laatste bezittingen van de doodkistenmaker Adrian Prokhoroff werden op de lijkwagen gezet, en een stel zielig uitziende paarden sjokte voor de vierde maal van Basmannaia naar Nikitskaia, omdat de doodkistenmaker met zijn hele hebben en houwen verhuisde. Na het afsluiten van de winkel, plakte hij een biljet op de deur waarop stond, dat het huis te huur of te koop was, waarna hij te voet op weg ging naar zijn nieuwe woonplaats. Bij het naderen van het gele huisje, dat hij maar niet uit zijn gedachten had kunnen zetten en dat hij ten slotte voor een aanzienlijk bedrag had gekocht, merkte de doodkistenmaker tot zijn verbazing dat zijn hart geen sprongetje maakte van blijdschap. Toen hij over de onbekende drempel was gestapt en zag dat er grote wanorde heerste in zijn nieuwe huis, verlangde hij naar zijn oude huisje, waar achttien jaar lang alles keurig op orde was geweest. Hij begon tegen zijn twee dochters en de bediende te schelden omdat ze zo traag waren en ging toen zelf aan het werk om hen te helpen. Het duurde niet lang of alles stond op zijn plaats; in de daarvoor bestemde hoek achter in de kamer kwamen de heiligenbeelden, de kast met aardewerk, de tafel, de bank en het bed. In de keuken en de woonkamer werd alles neergezet wat de meester voor zijn beroep nodig had -doodkisten in alle kleuren en van alle afmetingen, daarbij kasten met rouwhoeden, capes en toortsen.

Boven de deur werd een bord gehangen met daarop een mollige Cupido met een omgekeerde toorts in zijn hand en deze inscriptie: 'Hier worden eenvoudige en gekleurde doodkisten verkocht en vanbinnen bekleed; er worden eveneens doodkisten verhuurd en oude exemplaren gerepareerd.'

De meisjes gingen naar hun slaapkamer; Adrian maakte een inspectieronde door zijn huis, ging daarna bij het raam zitten en zei dat de theeketel gerepareerd moest worden.

De verlichte lezer weet dat Shakespeare en Walter Scott hun doodgravers als vrolijke, geestige mensen hebben afgeschilderd, opdat het contrast beter tot onze verbeelding zou spreken. Uit respect voor de waarheid kunnen we hun voorbeeld niet volgen en moeten we bekennen dat het karakter van de doodkistenmaker helemaal overeenkwam met zijn trieste beroep. Adrian Prokhoroff was gewoonlijk somber en peinzend. Hij opende zelden zijn mond, behalve om zijn dochters uit te schelden als hij zag dat ze niets uitvoerden en alleen maar naar buiten keken naar de voorbijgangers. Of als hij een buitensporige prijs vroeg voor zijn waren aan mensen die de pech-en soms het geluk - hadden ze nodig te hebben. Zo kwam het dat Adrian, terwijl hij voor het raam zijn zevende kopje thee dronk, zoals gewoonlijk verzonken was in zwaarmoedige overpeinzingen .Hij dacht aan de stromende regen die een weck geleden tijdens de begrafenis van een gepensioneerde brigadecommandant begon te vallen. Door die regen waren veel van de capes gekrompen en de vorm was uit de meeste hoeden. Hij voorzag onvermijdelijke kosten, omdat zijn oude begrafeniskleding in erbarmelijke staat verkeerde. Hij hoopte die verliespost goed te kunnen maken met de begrafenis van de oude Trukhina, de winkeliersvrouw, die al meer dan een jaar op het randje van de dood zweefde. Maar Trukhina lag te sterven in Rasgouliai, en Prokhoroff was bang dat haar erfgenamen, ondanks hun belofte, niet de moeite zouden nemen hem van zo ver te laten komen, maar een begrafenisondernemer uit dc buurt zouden nemen.

Die overpeinzingen werden plotseling verstoord door drie harde kloppen op de deur.

'Wie is daar?' vroeg de doodkistenmaker.

De deur ging open en er kwam een man binnen, die bij eerste oogopslag zou kunnen doorgaan voor een Duitse handwerksman. Hij stapte heel joviaal op de doodkistenmaker af.

'Neem me niet kwalijk, geëerde buurman,' zei hij in dat Russische dialect waar we nog steeds niet zonder glimlach naar kunnen luisteren: 'Neemt u mij niet kwalijk dat ik u lastig val... Ik wil zo snel mogelijk kennis met u maken. Ik ben schoenmaker en mijn naam is GottIieb Schultz. Ik woon aan de overkant in het huisje hier recht tegenover. Morgen vier ik mijn zilveren huwelijksfeest en ik kom u en uw dochters uitnodigen bij ons te komen dineren.'

De uitnodiging werd beleefd aangenomen. De doodkistenmaker vroeg de schoenmaker een kopje thee met hem te blijven drinken en dankzij de openheid van Gottlieb Schultz ontstond er algauw een vriendelijk gesprek.

'Hoe gaan de zaken bij u?' vroeg Adrian.

'Gaat wel,' antwoordde Schultz, 'ik mag niet klagen. Mijn koopwaar is natuurlijk van een ander soort: de levenden kunnen het zonder schoenen doen, maar de doden niet zonder doodkist.'

'Volkomen waar,' merkte Adrian op, 'maar als een levende geen geld heeft om schoenen te kopen, kunt u daar niets van zeggen, hij loopt op blote voeten rond; maar een dode bedelaar krijgt zijn kist voor niets.'

Zo ging het gesprek een tijdlang door; ten slotte stond de schoenmaker op en verliet de doodkistenmaker, na eerst zijn uitnodiging te hebben herhaald.

De volgende dag, om precies twaalf uur, stapten de doodkistenmaker en zijn dochters de deur van hun pas gekochte huis uit en liepen in de richting van het huis van hun buurman. Ik zal u een beschrijving van de Russische kaftan van Adrian Prokhoroff en de Europese toiletten van Akoulina en Daria besparen, dit in tegenstelling tot de gewoonte van moderne romanschrijvers. Maar het lijkt me niet overbodig op te merken dat ze beiden de gele capes en rode schoenen aan hadden, die ze altijd alleen bij plechtige gelegenheden droegen.

Het kleine huis van de schoenmaker was gevuld met gasten, voornamelijk Duitse handwerkslieden met hun vrouwen en voormannen. Er was slechts één Russische functionaris aanwezig: Yourko de Fin, een bewaker, die ondanks zijn nederige beroep de speciale aandacht van de gastheer kreeg. Vijfentwintig jaar lang had hij trouwde plichten vervuld van postrijder van Pogorelsky. De grote brand van 1812, die de oude stad verwoestte, verwoestte ook zijn gele wachthuisje. Maar vlak nadat de vijand was verdreven, kwam er een nieuw huisje voor in de plaats, grijs geschilderd met witte Dorische zuilen. En Yourko ging net als vóór de brand, opnieuw gekleed in zijn grijze postjas en gewapend met zijn bijl, weer heen en weer lopen voor dat nieuwe huisje. De meeste Duitsers die in de buurt van de Nikitskaia-poort woonden, kenden hem, en sommigen van hen hadden van zondag op maandag weieens de nacht onder zijn dak doorgebracht.

Adrian ging onmiddellijk kennis met hem maken, omdat het een man was die hij vroeg of laat weieens nodig zou kunnen hebben. En toen de gasten hun plaatsen aan tafel opzochten, gingen zij naast elkaar zitten. Herr Schultz, zijn vrouw en zijn dochter Lotchen, een meisje van zeventien, namen de honneurs waar en hielpen de kok met bedienen. Het bier vloeide overvloedig; Yourko at voor vier, en Adrian kon niet tegen hem op; maar zijn dochters behielden hun waardigheid. Het gesprek, dat in het Duits werd gevoerd, werd steeds heftiger. Plotseling vroeg de gastheer even de aandacht. Hij ontkurkte een verzegelde fles en zei met luide stem in het Russisch:

'Op de gezondheid van mijn lieve Louise!'

De champagne bruiste. De gastheer drukte een tedere kus op het frisse gezicht van zijn partner, en de gasten dronken rumoerig op de gezondheid van de lieve Louise.

'Op de gezondheid van mijn aardige gasten!' riep de gastheer, terwijl hij een tweede fles ontkurkte. En de gasten toonden hun dankbaarheid door de glazen nog eens leeg te drinken.

Daarna werd de ene toost na de andere uitgebracht. Er werd gedronken op de gezondheid van elke gast afzonderlijk. Ze dronken op de gezondheid van Moskou en op een tiental Duitse stadjes; ze dronken op alle corporaties in het algemeen en elk afzonderlijk. Ze dronken op de gezondheid van de meesters en de voormannen. Adrian dronk met enthousiasme en werd zo vrolijk dat hij voorstelde een geestige toost op zichzelf uit te brengen. Plotseling hief een van de gasten, een dikke bakker, het glas en riep:

'Op de gezondheid van degenen voor wie wij werken, onze klanten!'

Net als alle andere voorstellen werd dit voorstel vrolijk en met algemene stemmen ontvangen. De gasten begonnen elkaar te groeten; de kleermaker boog naar de schoenmaker, de schoenmaker naar de kleermaker, de bakker naar beiden, het hele gezelschap naar de bakker, enzovoort. Te midden van al die wederzijdse gelukwensen riep Yourko, zich tot zijn buurman wendend:

'Vooruit, vadertje! Drink op de gezondheid van je lijken!'

Iedereen begon te lachen, maar de doodkistenmaker voelde zich beledigd, en fronste het voorhoofd. Niemand zag het. De gasten gingen door met drinken en de klok voor de vespers had al geluid, toen ze van tafel opstonden.

Op dit late uur gingen de gasten uiteen, de meesten in een uitgelaten stemming. De dikke bakker en de boekbinder, wiens gezicht van rood leer leek, staken hun armen door die van Yourko en brachten hem terug naar zijn kleine wachthuisje, in navolging van het spreekwoord: 'De ene dienst is de andere waard.'

De doodkistenmaker kwam dronken en boos thuis.

'Hoe komt het,' riep hij luid, 'dat mijn vak minder eerlijk is dan een ander vak? Is doodkistenmaker soms niet zoiets als een beul? Waarom lachen die heidenen? Is een doodkistenmaker iemand waarom je lacht? Ik had ze naar mijn nieuwe huis willen uitnodigen en ze een feestmaal willen aanbieden, maar ik peins er niet meer over. In plaats van hen uit te nodigen, nodig ik degenen uit voor wie ik werk: de gewone doden.'

'Wat is er, vadertje?' vroeg de bediende, die op dat moment zijn laarzen uittrok. 'Waarom kraam je zo'n onzin uit? Maak het kruisteken! De doden uitnodigen in je nieuwe huis. Absurd!'

'Ja, bij God, ik zal ze uitnodigen,' ging Adrian verder, 'en wel voor morgen!... Doe me het plezier, weldoeners, morgenavond op mijn feest te komen; ik zal u onthalen op wat God mij heeft gezonden.'

Na die woorden te hebben gesproken, ging de doodkistenmaker naar bed en lag algauw te snurken.

Het was nog donker toen Adrian uit zijn slaap ontwaakte. Trukhina, de winkeliersvrouw, was in de loop van die nacht overleden en door de gerechtsdienaar was er een speciale boodschapper te paard op uitgestuurd om Adrian het nieuws mee te delen. De doodkistenmaker gaf hem tien kopeken om er brandewijn voor te kopen, kleedde zich zo snel mogelijk aan, nam een droshky en ging op weg naar Rasgouliai. Voor het huis waarin de overledene lag, had de politic al een post betrokken, en de vakmensen liepen ervoor heen en weer, als raven die een dode ruiken. Wit als was, maar nog niet aangetast door ontbinding, lag de overledene op een tafel. Om haar heen stonden haar familieleden, buren en het huishoudelijk personeel. Alle ramen stonden open; er brandden kaarsen en de priesters lazen de gebeden voor de doden. Adrian liep naar de neef van Trukhina, een jonge winkelier met een moderne overjas aan, en vertelde hem dat de doodkist, waskaarsen, het lijkkleed en andere dingen die voor de begrafenis nodig waren, meteen met alle mogelijke precisie geleverd zouden worden. De erfgenaam bedankte hem afwezig en zei dat hij niet wilde afdingen op de prijs, maar dat hij erop rekende naar beste geweten behandeld te worden. Zoals hij altijd deed, beloofde de doodkistenmaker ook nu niet te veel te zullen rekenen, hij keek de gerechtsdienaar eens veelbetekenend aan en vertrok toen om met zijn werk te beginnen.

De hele dag werd er heen en weer gereden tussen Rasgouliai en Nikitskaia-poort. Tegen de avond was alles klaar, en keerde hij te voet naar huis terug, na zijn koetsier te hebben weggestuurd. Het was een door de maan verlichte nacht. De doodkistenmaker kwam veilig in de Nikitskaia-poort aan. Vlak bij de Kerk van de Hemelvaart werd hij door onze kennis Yourko aangeroepen, die, toen hij de doodkistenmaker herkende, hem goedenacht wenste. Het was al Iaat. De doodkistenmaker naderde juist zijn huis, toen hij dacht iemand te zien die op zijn poort afliep. De man duwde het poortje open en verdween erachter.

'Wat heeft dat te betekenen?' dacht Adrian. 'Wie moet me nu weer hebben? Of zou het een dief zijn die me komt beroven? Of heeft een van die domme meisjes van me een minnaar die achter haar aankomt? Ik vrees dat het niet veel goeds betekent.'

En de doodkistenmaker dacht erover zijn vriend Yourko te hulp te roepen. Maar op dat moment liep er nog iemand naar het poortje toe en wilde naar binnen gaan. Toen hij de heer des huizes echter zag, liep hij snel naar hem toe, bleef staan en nam zijn driehoekige hoed af. Zijn gezicht kwam Adrian bekend voor, maar in zijn haast had hij het niet goed kunnen bekijken.

'U vereert mij met een bezoek,' zei Adrian buiten adem. 'Kom binnen, smeek ik u.'

'Doe niet zo formeel, vadertje,' antwoordde de ander met een holle stem. 'Na jou, en wijs je gasten de weg.'

Adrian had geen tijd om formeel te zijn. Het poortje stond open; hij liep het trapje af met de ander achter zich aan. Adrian meende mensen te horen rondlopen in zijn kamers.

'Wat voor de duivel heeft dit allemaal te betekenen?' dacht hij bij zichzelf, en hij liepsnel naar binnen. Bij wat hij toen zag dreigden zijn benen het onder hem te begeven.

De kamer was vol met lijken. De maan, die door de ramen viel, bescheen hun geel-blauwe gezichten, de ingevallen mond, de halfgesloten ogen en de vooruitstekende neus. Vol afschuw herkende Adrian in hen de mensen die hij zelf had begraven en in de gast die met hem naar binnen was gegaan, de brigadecommandant, die hij in de stromende regen had begraven. Al die mannen en vrouwen omringden de doodkistenmaker met buigingen en begroetingen, op een arme kerel na die hij onlangs gratis had begraven en die zich bewust was van zijn lompen en er zich voor schaamde. Daarom durfde hij niet naderbij te komen en bleef afzijdig in een hoek staan. Alle anderen waren behoorlijk gekleed: de vrouwelijke lijken hadden mutsjes op met linten, de beambten waren in uniform, maar ongeschoren, en de vaklieden in hun vrijetijds-kaftans

'Zie je, Prokhoroff,' zei de brigadecommandant uit naam van het hele geëerde gezelschap, 'gehoor gevend aan jouw uitnodiging, zijn wij opgestaan. Alleen degenen die niet konden komen, zijn thuisgebleven en dan bedoel ik degenen die verpulverd zijn en waar niets anders van over is dan botten zonder vlees. Maar zelfs onder hen was er iemand die niet het geduld kon opbrengen om achter te blijven - zo graag wilde hij je komen bezoeken...'

En op dat moment duwde een klein skelet zich naar voren door de menigte heen en stapte op Adrian af. Met zijn vleesloze gezicht glimlachte hij beminnelijk naar de doodkistenmaker. Flarden groene en rode stof en vergaan linnen hingen hier en daar om hem heen, en de botten van zijn voeten rammelden in zijn grote laarzen, als stampers in mortieren.

'Je herkent me niet, Prokhoroff,' zei het skelet. 'Herinner je je de gepensioneerde gardeofficier Peter Petrovitch Kourilkin niet meer, aan wie je in het jaar 1799 je eerste doodkist verkocht, toen nog van vurehout in plaats van eiken?'

Met die woorden strekte het lijk zijn knokige armen naar hem uit; maar Adrian verzamelde al zijn kracht, gilde en duwde hem van zich af. Peter Petrovitch wankelde, viel en brak in stukken. Er werd onder de lijken verontwaardigd gemompeld; ze gingen allemaal staan om hun metgezel te eren, en ze slingerden Adrian allerlei dreigementen en verwensingen naar zijn hoofd. De arme gastheer raakte gevoelloos door hun gegil en werd bijna doodgedrukt. Hij verloor het bewustzijn en viel in onmacht op de botten van de gepensioneerde gardeofficier.

De zon scheen al een tijdje op het bed waarop de doodkistenmaker lag. Eindelijk opende hij de ogen en zag de bediende bezig met de theeketel. Vol afschuw herinnerde Adrian zich het gebeurde van de vorige dag. In zijn verbeelding zag hij Trukhina, de brigadecommandant en de sergeant, Kourilkin, weer vaag voor zich staan. Hij bleef zwijgend wachten tot de bediende hem zou gaan vertellen wat er die nacht was gebeurd.

'Wat heeft u geslapen, vadertje Adrian Prokhorovitch!' zei Aksi-nia, terwijl ze hem zijn kamerjas aangaf. 'Uw buurman, de kleermaker, is hier geweest en ook de bewaker is geweest om u te laten weten dat het vandaag zijn naamdag is; maar u sliep zo vast, dat we u niet wakker wilden maken.'

'Is er nog iemand geweest van de overleden Trukhina?'

'De overleden? Is die dan dood?'

'Wat ben jij dom! Je hebt me gisteren toch zelf geholpen alles klaar te maken voor haar begrafenis?'

'Heeft u uw verstand verloren, vadertje, of bent u dat drinkgelag van gisteren nog niet te boven? Wat was er gisteren voor begrafenis? U heeft de hele dag gefeest bij die Duitser thuis, en daarna kwam u dronken thuis en gooide u op bed, waar u tot nu toe hebt geslapen, terwijl de klokken voor de mis al hebben geluid.'

'Echt waar?' zei de doodkistenmaker opgelucht.

'Ja, echt waar,' antwoordde de bediende.

'Als dat het geval is, moet je maar zo snel mogelijk thee zetten en mijn dochters roepen.'