23

Aan de keukentafel snijdt hij het vlees dat Lida hem heel gewoon, alsof er daarnet in de kinderkamer niets is voorgevallen, op de houten plank heeft aangereikt. Hij snijdt het vlees zoals hij dat altijd doet. De drie tanden van de vleesvork heeft hij diep in het gebraad gestoken, maar deze keer is het alsof hij zich vasthoudt aan de steel van de vork. Met alle aandacht die hij kan opbrengen richt hij zich op zijn werk en sust zichzelf; de schade in de kinderkamer is overzichtelijk gebleven, het had erger gekund.

Op hun pianokruk volgen de jongens zijn bewegingen, ook Beccy kijkt naar hem en wrijft haar handen alsof ze het koud heeft. De spiegels liggen vlak naast de kinderen zij aan zij op tafel, hun ovalen glas kleurt wit van het plafond.

‘Van wie is dat?’

Het mes boven het vlees hangt stil. ‘Van wie dat is?’ vraagt hij bête.

‘Ja, van welk dier is dat?’

Het valt hem steeds weer op hoe hun woorden in elkaar klinken en hij er nooit aan went.

‘Roastbeef,’ zegt hij en bedekt met een tweede, van binnen al mooi roodroze plak gedeeltelijk het doorbakken kapje. ‘Gezond en lekker. Roastbeef,’ legt hij al verder snijdend uit, ‘is van een koe.’

Met zorg rangschikt hij een derde plak. ‘Beef betekent rund in het Engels, en een rund is een koe. Vandaar.’

‘Is die koe doodgemaakt?’

Hij legt het mes neer, maar blijft zich vasthouden aan de steel van de vork. Hij kijkt zijn kinderen aan.

‘Waarom wachten ze niet, papa?’

‘Wachten waarop?’

‘Tot de koe gewoon doodgaat. Vanzelf.’

‘Eten jullie nou maar,’ hoort hij zichzelf zeggen en grijpt naar het mes.

‘Toe, meneer Nathan, zo is het wel genoeg, zoveel eten de kleintjes niet, en straks snijdt u het hele stuk op en blijft er niets over voor vanavond.’

‘Ha!’ Beccy laat beide handen plat op tafel neerkomen: ‘Die is goed.’

De sperziebonen in de schaal springen op.

Lida loopt naar de tafel, haalt de borden van de kinderen naar zich toe en neemt de regie over. Op elk bord legt ze een plak vlees, die ze in kleine stukjes begint te snijden en met een vertrouwelijk knikje naar Beccy: ‘Dat deed ik voor jou ook weet je nog, en jij maar kauwen en kauwen. Je kreeg het nooit weg, hoe klein ik de stukjes ook maakte.’

‘Je ziet wat ervan gekomen is.’ Weer kan hij het niet laten.

‘Jullie beiden’, Lida kijkt van hem naar Beccy en weer naar hem, ‘zouden eens moeten ophouden met ruziemaken, ik zeg het al zo vaak, maar ik meen het…’ Ze draait het hoofd om als Alice in haar lichtblauwe badjas en op slippers binnenwervelt en zonder acht op hen te slaan met een zwaai de met glazen ruitjes versierde deuren van de kastwand opentrekt en haar armen langs haar lichaam laat vallen. Keurend kijkt ze omhoog langs de planken volgestapeld met serviezen.

Rond de tafel kijken ze op hun beurt allemaal naar haar en volgen haar wanneer ze langs hen heen naar het aanrecht loopt waar het trapje staat en dat in beide armen naar de kast draagt.

‘Zal ik…’ zegt hij. Maar zijn vrouw schudt het hoofd en zet de kruk neer. ‘Nee, ik wil zelf weten welk servies...’

Ze maakt haar zin niet af en klimt de twee treden op.

Zo opgewekt, denkt hij, ze kan toch niet vergeten zijn wat er net heeft plaatsgevonden in onze slaapkamer? Misschien is ze vol hoop op een goede afloop vanavond, dat zal het zijn, vol hoop op een voor haar goede afloop.

‘Papa, waarom gaan jullie straks boven eten en alleen wij hier beneden, wij kunnen de trap toch allang zelf op?’

Beccy veert overeind. ‘Heb je ze het dan niet verteld, Nathan?’

Hij heeft het ze wel verteld.

Hij heeft ook gezegd dat het te laat zou worden. Veel te laat. Nog later dan op oudejaarsavond.

‘Tante Beccy, kan jij ook sommen maken in de binaire codering? Wij wel. Net zoals de mensen van Mercurius. Die hebben maar twee vingers, weet je waarom?’

Beccy glimlacht.

‘Want het is daar te heet voor vijf vingers en in de winter is het er te koud. Daarom tellen zij daar van 0 naar 1. Maar dan komt niet 2.’ Van opwinding houden ze de adem in. ‘Dan komt 10, dan 11, dan 100, dan 101. En kan jij het ook Lida?’

Lida schudt ontkennend het hoofd en gaat door met snijden.

‘Jij tante Beccy, kan jij verder tellen?’

‘Pas op jullie, het is Beccy’, en plagend: ‘Dan komt 102.’

‘110,’ roepen de kinderen triomfantelijk, ‘het is niet 102 maar 110, want 2 bestaat daar niet. Ze hebben alleen vingers voor 0 en 1, meer hebben ze niet.’

Behoedzaam zet Alice een stapel kobaltblauwe borden met dof gouden randjes op tafel, klimt weer omhoog en haalt blauwe, goudomrande schotels, kopjes, soepkommen en schalen uit de kast naar beneden.

‘Het zal veel te laat worden wanneer ze met ons mee-eten.’ Hij heeft het tegen Beccy.

‘Waarom neemt Alice het blauwe servies, papa?’

‘Om te dekken boven in de herenkamer, dokter Lobatto komt toch ook.’

‘Waarom het blauwe servies? Waarom niet het andere? Dat met de oranje en rode bloemen. Dat vinden wij het mooist. Met die gele hartjes erin.’

‘Omdat Alice het blauwe servies heeft gekozen.’

Alice reageert niet, ze is het gewend dat de kinderen via hem met haar, of over haar praten. Evenals Lida dat gewend is. Evenals Beccy. Evenals hijzelf en toch had hij een ogenblik lang de behoefte gevoeld mama te zeggen; omdat mama het blauwe servies vandaag het mooist vindt.

Zij had best kinderen willen hebben toen ze ze voelde bewegen in haar buik...

Met de soepborden loopt Alice de keukendeur uit. Ze horen de lichte tred van haar voeten door de hal de serre binnengaan en dan over de treden omhoog. Ze blijven luisteren naar haar voetstappen over de beukendelen van de overloop tot de deur in de herenkamer in het slot valt.

‘En nu eten,’ zegt Lida, ‘anders wordt het koud, en ik wil geen verhalen meer horen en geen rare sommen die helemaal niet kunnen. Daar wacht je maar mee tot alles op is, begrepen.’ Ze schuift de borden naar de kinderen met daarop een schilderij van kleingesneden stukjes vlees, een aardappel met jus en een bundeltje sperziebonen.

‘Ken jij het geheim van water, Lida? Het wonder van water, ken jij dat dan wel?’

‘Mond houden en eten, hoe moeten jullie anders groeien?’ Ze loopt naar de koelkast, komt terug met een fles spa en schenkt Beccy en Nathan een glas in.

‘Drinken,’ beveelt ze, ‘een mens kan niet genoeg water drinken.’

‘Op andere planeten misschien niet, Lida, maar op aarde is water het enigste wat lichter wordt als het bevriest.’

‘Enige,’ zegt Nathan.

‘De enigste vloeistof die dan lichter wordt, Lida, in plaats van zwaarder. Anders zou het ijs zakken en alle vissen dooddrukken en zouden er in onze vijver helemaal geen vissen meer kunnen leven.’

‘Enige, niet enigste,’ herhaalt hij.

‘Ik wil nu echt niks meer horen, ik meen het,’ dreigt Lida met een vinger, ‘Beccy, duw ze eens wat dichter naar de tafel toe, niets wil ik meer horen, niet over water en niet over die…’

‘Binaire codering,’ haasten de kinderen zich.

‘Ik zei dat ik niets meer wil horen.’

Beccy is opgestaan en schuift de kinderen op hun pianokruk naar de tafelrand. De poten knerpen over de plavuizen. ‘Wie leert jullie dat allemaal, kuikentjes van me, jullie papa soms?’ Ze begraaft haar gezicht beurtelings in de krullen van de een en dan van de ander, en gaat weer aan tafel zitten.

Nathan heeft zich afgewend. Met het nog halfvolle glas in zijn hand laat hij zijn blik langs de schilderijen glijden, die in een evenwijdige rij boven het aanrecht aan de muur hangen. Door Alice geschilderde stillevens van groente en fruit met blikkerend witte achtergrond en paarse slagschaduwen. Ze schildert ze in de bijkeuken. Ze schildert daar waar, net als bij Edvard Munch, licht uit het noorden binnenvalt. Maar de beroemde Noorse meester werkte in de openlucht, zijn doeken bevestigd tegen een buitenmuur. Dat is haar te koud.

Vroeger vertederden die verhalen hem, evenals haar ijverige schilderijen, nu doen die hem pijn aan zijn ogen.

Weer wervelt Alice de keuken binnen, ze hadden haar niet horen aankomen.

‘Kaarsen,’ zegt ze, ze is blijven staan, ‘waar zijn de kaarsen, ik kan ze nergens vinden, ze horen toch in het buffet te liggen boven, daar liggen ze altijd, ik heb ze er zelf in gestopt.’

Lida wijst. ‘In de bijkeuken, boven op de voorraadkast. U heeft ze daar vorige week zelf neergelegd en vergeten mee naar boven te nemen.’

Beccy klapt in haar handen. ‘Goed zo, Lida.’

Een vernietigende blik van Alice naar Beccy voor ze de deur opent en de bijkeuken binnengaat.

‘Dooreten kinderen,’ zegt Lida, ‘als je bord leeg is, gaan jullie eerst in bad. En dan, als je helemaal schoon bent, met je badjas aan en warme sloffen aan,’ ze haalt diep adem en laat haar neus rimpelen terwijl ze met beide handen achter haar rug aan de strik van haar schort friemelt, ‘dan staat hier het verrassingstoetje te wachten.’

‘Chocolade-ijs met lange vingers?’

‘Als ik het verklap is het geen verrassing meer.’

Ze buigen zich over hun bord. Het blonde haar onder de lamp is als van glas zoals, denkt hij, vanmorgen op het grindpad onder die ene zonnestraal. Met een teug ledigt hij zijn glas en zet het neer.

‘Meer?’ vraag Lida.

Beccy keert zich naar hem: ‘Zou ik bij wijze van grote gunst de tweeling straks in bad mogen doen, meneer?’

De kinderen kijken op, van haar naar hun vader en weer naar haar.

‘Dooreten,’ zegt Lida, ‘hoe moeten jullie groter worden als jullie je bord niet leegeten?’

Gehoorzaam steken ze hun vork in een stukje vlees.

Hij ziet zijn kinderen eten. Hij moet zich inhouden om niet te vragen: stonden jullie nou wel of niet op het pad vanmorgen, voor Klein Heerle?