21

Het lage zonlicht, dat de beukendelen op de overloop inmiddels roodgoud kleurt, verraadt dat het al tegen zessen loopt en hij Lobatto weldra zal moeten ophalen. Schuifelend zoekt hij zijn weg over de glanzende vloer naar de balustrade, te wankel nog om zijn voeten op te tillen, en hij grijpt zich met een hand vast aan het gladde hout. Hij kijkt over de rand naar beneden.

Daar staat warempel zijn zus, vlak onder hem. Doodstil in de holte van de Steinway & Sons, rug naar hem toegekeerd. Alleen haar schouders ziet hij, haar nek en de donkere gloed van haar haren, en achter haar, op de hoge piëdestal de varen met haar overdreven tropenbladeren.

Misschien wachtte ze daar op hem.

Verlangen naar haar begrip, naar haar steun grijpt hem bij de strot en met beide handen moet hij zich aan de balustrade vasthouden. Broertje, je beschermt je kinderen en dat is juist goed. Dat is juist heel goed. Hoe zou het anders moeten? Ze zullen elkaar liefhebben voor altijd, ze zijn immers als de eerste mensen op aarde. Ongeschonden en ongedeeld.

Maar Beccy beweegt niet, ze draait zich niet om. Blijkbaar heeft ze hem niet gehoord want ze blijft in de holte van de Steinway & Sons staan, die zwart opglimt als een paar ordinaire, gepoetste mannenschoenen. De varenbladeren leggen schaduwen over haar witte T-shirt, én over haar hoofd dat ze iets gebogen houdt, zoals Monne doet wanneer hij zich zorgen maakt. Ook zij moet zich zorgen maken.

Hij stommelt.

Abrupt draait Beccy zich om en kijkt langs de trap omhoog, ze lijkt niet eens verrast hem daar te zien.

Als ze haar mond opent en begint te praten is het alsof de woorden alle treden van de trap een voor een moeten beklimmen voor ze hem bereiken. ‘En oja, Nathan. Dat moet ik je nog zeggen. Lobatto heeft me gebeld. Hij komt later. Je hoeft hem niet af te halen. Hij neemt een taxi.’

Zijn handen krampen om de balustrade en iets vanbinnen breekt in scherven, hij voelt de steken in zijn borst. ‘Kan er niet eerst een groet af.’ Hij bijt het haar toe. ‘Hallo Nathan, hoe gaat het met je bijvoorbeeld, en waarom belt ie jou, waarom belt ie mij niet, hoe lang ben je hier al zonder mij te zoeken?’

Meewarig schudt ze haar hoofd. ‘Ik bezit ook een telefoon, jij bent niet de enige met zo’n apparaat, daarbij, hij wilde me nog iets vragen, daarom belde hij mij. En wat je tweede vraag betreft’, ze kijkt op haar horloge, ‘ik ben hier nog niet lang, een uur of twee. Hij vroeg het me jou te zeggen, hij had het heel druk.’

‘Dat is buitengewoon attent van hem.’

‘Lobatto is buitengewoon attent.’

‘En jij bent buitengewoon attent de boodschap te willen overbrengen en mij niet voor niets – hoewel het reuze geestig zou zijn, ik kan dat niet ontkennen – naar het station te laten rijden om daar te wachten op een zekere Lobatto met roos op zijn schouders die niet komt. Ben benieuwd of zijn vrouw die roos elke dag liefdevol van zijn colbert borstelt, wat doen de kinderen?’

Beccy wijst naar hun gesloten kamerdeur. ‘We mogen zo komen kijken samen, ze bereiden een toneelstukje voor, ik moest buiten wachten.’

Samen naar een toneelstukje kijken, hoe haalt ze het in haar hoofd.

‘Over voorzetsels, Nathan, je hebt ze blijkbaar lesgegeven over voorzetsels in IJsland, ik weet niet wat ik me daarbij moet voorstellen.’

Hij buigt zich over de balustrade.

Zonlicht stroomt door de horde glazen kevers boven de serreramen naar binnen en bezaait de roze vloer met dartele groene vlekken. De regen van vanmorgen, de grijze hemel van vanmorgen, verdwenen. Ineens ziet hij schuldig in een hoek de rotan schommelstoel van Regina. Alice is bezig die te mollen, hij weet het. Zodra hij zijn hielen ligt zwiept zij in de stoel op en neer tot die kraakt en kermt. Ze is vast gevlucht naar haar bidhuisje na hun confrontatie in de slaapkamer, of ze is bij Lida in de keuken, dat zou beter zijn, Lida kan wel wat hulp gebruiken. Lobatto neemt een taxi. Prima. Hoeft hij hem niet te halen. Een perfect idee om later te komen, later is vroeg genoeg. Karel zal zoals altijd meer dan aanwezig zijn en met zijn aanwezigheid de verloren uren dubbel en dwars inhalen. Zijn vriend Karel Lobatto, il dottore. Zo noemden ze hem al in hun studententijd. Irritant hoe Beccy daar zo onbeweeglijk blijft staan.

Ineens zwaait de deur open en de tweeling komt naar buiten, ieder met een handspiegel die gretig de groene lichtjes vangt in het glas. In krabbenpas hobbelen ze zijdelings over het roze marmer op Beccy toe, die omhoogwijst met een vinger, zij volgen haar vinger met hun blikken, en zodra ze hem ontdekken boven aan de trap, beginnen hun gezichten te stralen. ‘Papa. Waar was je dan straks? We hebben je gezocht. Kom je ook kijken, kom je naar ons toneelstuk, waar was je dan, papa?’

Er is eerst alleen verwondering. Die verwondering neemt hij waar, hij neemt waar dat hij dacht dat ze niet meer van hem hielden, dat het over was, voorbij voorgoed. Hij neemt waar dat die gedachte zich sedert enige dagen in zijn hoofd had vastgezet. Dit waarnemen duurt minutenlang. Of veel langer, of veel korter, hij weet het niet. En in dit roerloos waarnemen, nodig om de dingen hun juiste plaats te laten hervinden, dringt de volle omvang van zijn verlatenheid tot hem door. Hij dacht hun liefde te hebben verloren, vanwege de gesloten kinderdeur, vanwege zijn eeuwige twijfels, vanwege de hallucinatie vanmorgen toen hij ze zag op het pad, ze dacht te zien staan in een straal zonlicht. En tegelijkertijd begint het in hem te jubelen; ze houden van me, ze houden van me, ze houden van me. Op blote voeten vliegt hij de trap af, hij is de trap al af gevlogen, hij staat al beneden en plukt zijn jongetjes van de grond, tilt ze in de lucht, hoog boven zijn hoofd. Zonder zwaartekracht zweven ze rond in zijn geluk, zweven onder het plafond in de groene lichtvlekjes die de glazen kevers nu met bakken vol de serre in werpen. Rond en rond en rond. Zijn geluk is opengebarsten in lachplooien om zijn mondhoeken en zijn lippen groeien door tot aan twee gloeiende oren terwijl hij met de kinderen in zijn armen door de serre danst.

‘Natuurlijk komt papa kijken, wat dacht je, dat papa zou zeggen, nee, ik kom niet?’ Hij bazelt, hij kan zijn mond niet meer houden, hij kan nooit meer zijn mond houden, ze houden van hem. ‘Papa komt kijken, natuurlijk komt papa kijken.’