Borlänge 1945
Hij kwam niet meer terug. Hij had haar vaarwel gekust, gezegd dat hij gauw terug zou zijn en was toen vertrokken. En zij had gewacht. Eerst vol vertrouwen, daarna met een zweem bezorgdheid, die na verloop van tijd overging in een wilde paniek. Want hij was nooit teruggekomen. Hij had zijn belofte aan haar verbroken, had haar en het kind in de steek gelaten. Terwijl ze zo zeker van hem was geweest. Ze had geen moment getwijfeld aan de belofte die hij haar had gedaan, maar had als vanzelfsprekend aangenomen dat hij evenveel van haar hield als zij van hem. Naïef, dom meisje. Hoeveel meisjes waren er in de loop van de geschiedenis niet op dezelfde manier bedrogen?
Toen ze het niet langer verborgen had kunnen houden, was ze naar haar moeder gegaan. Met gebogen hoofd, zonder dat ze Hilma in de ogen had kunnen kijken, had ze alles verteld: dat ze zich had laten bedriegen, dat ze Hans’ beloften had geloofd en dat ze nu zijn kind droeg. Moeder had eerst niets gezegd. Er was een dode, koude stilte over de keuken neergedaald, en toen pas had de angst Elsy’s hart serieus in zijn greep gekregen. Want een heel klein deel van haar had gehoopt dat moeder haar in haar armen zou nemen, haar zou wiegen en zeggen: ‘Ach meisje toch, het komt goed. We vinden wel een oplossing.’ De moeder die ze voor vaders dood had gehad, zou zo hebben gereageerd. Die zou de kracht hebben gehad om toch van haar te houden, ondanks de schande. Maar zonder vader was moeder niet langer dezelfde. Een deel van haar was doodgegaan, en het deel dat over was, was niet sterk genoeg.
Dus had ze zonder een woord te zeggen een koffer voor Elsy gepakt, met alleen het allernoodzakelijkste. Daarna had ze haar zwangere zestienjarige dochter op een trein naar Borlänge gezet, naar haar zuster die daar op een boerderij woonde, met een handgeschreven brief in haar zak. Ze had zich er zelfs niet toe kunnen zetten Elsy op het station uit te zwaaien, en had alleen kort afscheid genomen in het halletje, waarna ze haar dochter de rug toekeerde en de keuken in stapte. De versie die de mensen in het dorp te horen zouden krijgen was dat Elsy was vertrokken om naar de huishoudschool te gaan.
Sindsdien waren er vijf maanden verstreken. Het waren geen makkelijke vijf maanden geweest. Hoewel haar buik elke week dikker werd, had ze even hard moeten werken als de anderen op de boerderij. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat had ze alle werkzaamheden verricht die haar werden opgedragen, terwijl haar rug steeds meer pijn deed door de last die nu in haar buik trappelde. Iets in haar wilde het kind haten, maar ze kon het niet. Het was een deel van haar, en een deel van Hans, en ze kon Hans niet eens voluit haten. Hoe zou ze dan iets kunnen haten wat hen beiden verenigde? Maar alles was al geregeld. Het kind zou meteen na de geboorte bij haar worden weggehaald en ter adoptie worden aangeboden. Er was geen andere manier, zei Edith, Hilma’s zus. Haar man Anton had alle praktische zaken geregeld, voortdurend mopperend over de schande dat zijn vrouw een nichtje had dat zich aan de eerste de beste man had aangeboden. Elsy was niet in staat te protesteren. Ze nam de terechtwijzingen zonder commentaar en zonder hem een andere verklaring te kunnen geven in ontvangst, want het viel immers niet te ontkennen dat Hans, ondanks zijn beloften, niet terug was gekomen.
De weeën begonnen op een vroege ochtend. Eerst had ze gedacht dat het de gewone rugpijn was die haar voortijdig had gewekt. Maar vervolgens was de zeurende pijn toegenomen, af en aan, steeds sterker. Nadat ze twee uur in haar bed had liggen draaien, had ze geleidelijk aan ingezien wat er aan de hand was en ze was moeizaam uit haar bed gerold. Met haar handen tegen haar onderrug gedrukt was ze naar de slaapkamer van Edith en Anton gesloft, waar ze voorzichtig haar tante had gewekt. Toen was er een koortsachtige activiteit ontstaan. Ze had te verstaan gekregen dat ze weer in bed moest gaan liggen, en de oudste dochter van het gezin was naar de vroedvrouw gestuurd. Er werd water gekookt, er werden handdoeken klaargelegd en in haar bed voelde Elsy dat de angst steeds meer vat op haar kreeg.
Tien uur later was de pijn onverdraaglijk. De vroedvrouw was uren eerder al gearriveerd en had haar nors onderzocht. Ze was hardhandig en onvriendelijk geweest, en had duidelijk laten merken wat ze van jonge, ongetrouwde meisjes vond die een kind kregen. Elsy had het gevoel alsof ze zich op vijandelijk terrein bevond. Niemand had een vriendelijk woord of een glimlach over voor het meisje dat in bed lag en dacht dat ze dood zou gaan. Want zoveel pijn deed het. Elke keer dat een pijngolf haar overspoelde, pakte ze de rand van het bed vast en klemde haar kaken op elkaar om het geschreeuw te smoren. Het was alsof iemand probeerde haar in tweeën te delen. In het begin had ze tussen de weeën door nog wat rust gehad, een paar minuten om uit te hijgen en op krachten te komen. Maar nu volgden de weeën elkaar zo snel op dat ze geen kans meer kreeg om even te rusten. De gedachte kwam keer op keer in haar op: nu ga ik dood.
Ze moest het hardop hebben gezegd, realiseerde ze zich door de pijnnevels heen toen de vroedvrouw haar boos aankeek en zei: ‘Stel je niet aan. Het is je eigen schuld dat je er zo bij ligt, en dan moet je dit zonder te klagen doorstaan. Denk daar maar aan.’
Elsy had de kracht niet om te protesteren. Ze pakte de rand van het bed zo stevig beet dat haar knokkels wit werden toen een nieuwe pijngolf via haar middenrif uitstraalde naar haar benen. Ze had nooit geweten dat er zo’n pijn bestond. Die was overal, drong elke vezel binnen, elke cel van haar lichaam. En nu begon ze moe te worden. Ze had inmiddels zo lang met de pijn gevochten dat een deel van haar alleen maar wilde zwichten, terug in bed wilde zakken en zich eraan wilde overgeven. Maar ze wist dat ze dat niet kon toestaan. Het was het kind van Hans en haar dat eruit moest, en ze zou het ter wereld brengen, al was dat het laatste wat ze deed.
Een nieuw soort pijn vermengde zich met de inmiddels bekende pijn. Ze voelde een druk, en de vroedvrouw knikte tevreden naar haar tante, die een eindje verder weg stond.
‘Nu is het snel voorbij,’ zei ze en ze duwde op Elsy’s buik. ‘Als ik het zeg, moet je zo hard persen als je kunt; dan is de baby er gauw uit.’
Elsy antwoordde niet, maar ze hoorde wat de vrouw zei en wachtte op wat komen zou. Het gevoel dat ze moest persen werd steeds heviger, en ze haalde diep adem.
‘Zo, nu pers je zo hard je kunt.’ De woorden van de vroedvrouw klonken als het bevel dat ze ook waren, en Elsy drukte haar kin tegen haar borst en perste. Ze had niet het gevoel dat er iets gebeurde, maar de vroedvrouw knikte kort naar haar ten teken dat ze kennelijk iets goed had gedaan.
‘Wacht nu tot de volgende wee komt,’ zei ze bars, en Elsy gehoorzaamde haar. Ze voelde dat de druk weer werd opgebouwd, en toen die op z’n hevigst was, kreeg ze opnieuw te horen dat ze moest persen. Deze keer voelde ze dat iets als het ware losliet. Het was moeilijk te beschrijven, maar het was alsof er iets meegaf.
‘Het hoofd is er nu uit. Nog één wee en dan…’
Elsy deed haar ogen even dicht, maar zag alleen Hans voor zich. Ze had geen kracht om nu om hem te rouwen, dus deed ze haar ogen weer open.
‘Nu!’ zei de vroedvrouw, die tussen Elsy’s benen stond, en met haar laatste krachten drukte Elsy haar kin op haar borst en perste zo hard ze kon, met opgetrokken knieën.
Er gleed iets nats en glads uit haar, en uitgeput viel ze achterover op het van zweet doordrenkte laken. Haar eerste gevoel was opluchting. Opluchting dat alle uren van kwelling voorbij waren. Ze was moe op een manier die ze nog nooit had meegemaakt; elk deel van haar lichaam was volkomen uitgeput en ze kon zich geen millimeter verroeren. Tot ze de schreeuw hoorde. Een boze, schelle schreeuw, die haar moeizaam een eindje overeind deed komen om te kunnen zien wie dat geluid maakte.
Ze begon te snikken toen ze hem zag. Hij was… volmaakt. Kliederig en bebloed, en boos omdat hij in de kou terecht was gekomen, maar volmaakt. Toen het tot haar doordrong dat dit de eerste maar ook de laatste keer was dat ze hem zag, viel Elsy terug tegen de kussens. De vroedvrouw knipte de navelstreng door en waste de baby grondig schoon met een washandje. Toen deed ze hem een klein babyhemdje met een geborduurd randje aan, dat Edith uit haar linnenkast had gepakt. Niemand schonk enige aandacht aan Elsy, maar ze kon haar ogen niet van haar zoontje afhouden. Ze had het gevoel dat haar hart van liefde zou barsten, en begerig verslond ze elk detail van hem. Pas toen Edith aanstalten maakte om hem op te pakken en de kamer uit wilde gaan, kon ze wat zeggen: ‘Ik wil hem vasthouden!’
‘Dat is gezien de omstandigheden niet raadzaam,’ zei de vroedvrouw boos en ze gebaarde naar Edith dat ze moest gaan. Maar haar tante aarzelde.
‘Alstublieft, laat me hem vasthouden. Heel even maar. Daarna mag u hem meenemen.’ Elsy’s stem klonk smekend, en Edith was niet in staat haar dit te weigeren. Ze liep naar het bed en legde de jongen in Elsy’s armen, en zijn moeder hield hem voorzichtig vast en keek hem in de ogen.
‘Dag lieverd,’ fluisterde ze terwijl ze hem zachtjes wiegde.
‘Zijn hemdje komt helemaal onder het bloed te zitten,’ zei de vroedvrouw met een geïrriteerd gezicht.
‘Ik heb meer hemdjes,’ zei Edith en ze keek de vroedvrouw aan met een blik die haar deed zwijgen.
Elsy kon geen genoeg van hem krijgen. Hij voelde warm en zwaar in haar armen, en ze staarde gefascineerd naar zijn vingertjes, met de minieme, volmaakte nagels.
‘Het is een mooie jongen,’ zei Edith terwijl ze naast haar kwam staan.
‘Hij lijkt op zijn vader,’ zei Elsy en ze glimlachte toen hij haar wijsvinger stevig beetpakte.
‘Nu moet je hem loslaten. Hij moet gevoed worden,’ zei de vroedvrouw en ze rukte de jongen uit Elsy’s armen. Haar eerste instinct was om weerstand te bieden, hem terug te trekken om hem nooit meer los te laten. Maar toen ging het moment voorbij, en de vroedvrouw trok met heftige bewegingen zijn bebloede hemdje uit en deed hem een schone aan. Toen gaf ze hem aan Edith, die na een laatste blik op Elsy met de baby de kamer uit liep.
Op dat moment voelde Elsy vanbinnen iets knappen. Toen ze haar zoon voor het laatst zag, werd er ergens diep in haar hart iets kapotgescheurd. Ze wist dat ze een dergelijke pijn nooit meer zou overleven. En in haar bezwete, bebloede bed, met een lege buik en met lege armen, besloot ze zich hier nooit meer aan bloot te stellen. Ze besloot om nooit meer iemand in haar hart toe te laten. Nooit van haar leven. In tranen nam ze zich dat heilig voor, terwijl de vroedvrouw haar hardhandig hielp met de nageboorte.
‘Martin!’
‘Paula!’
Ze riepen elkaar op precies hetzelfde moment, en kennelijk waren ze allebei met een dringende boodschap naar elkaar op weg. Nu bleven ze in de gang staan en keken elkaar met rode wangen aan. Martin herpakte zich als eerste.
‘Ga even mee naar mijn kamer,’ zei hij. ‘Kjell Ringholm is net bij me geweest, en ik moet je iets belangrijks vertellen.’
‘Ik heb daarna ook iets voor jou,’ zei Paula en ze volgde Martin naar zijn kamer.
Hij deed de deur achter haar dicht en ging zitten. Zij nam plaats tegenover hem, maar ze wilde zo graag vertellen wat ze had ontdekt dat het haar moeite kostte om stil te zitten.
‘Ten eerste heeft Frans Ringholm de moord op Britta Johansson bekend, en verder suggereert hij dat hij Erik Frankel heeft gedood en’ – Martin aarzelde – ‘ook de man die we in het graf hebben gevonden.’
‘Wat zeg je nou? Heeft hij voor zijn dood een bekentenis afgelegd tegenover zijn zoon?’ zei Paula verbluft. Martin schoof haar het plastic hoesje met de brief toe.
‘Eerder daarna. Kjell heeft deze brief per post ontvangen. Lees hem maar en geef daarna je spontane reactie.’
Paula pakte de brief uit het hoesje en begon geconcentreerd te lezen. Toen ze klaar was, legde ze de brief terug en zei met een nadenkende frons op haar voorhoofd: ‘Het lijdt geen enkele twijfel dat hij uitdrukkelijk zegt dat hij Britta heeft vermoord. Maar Erik en Hans Olavsen… Hij schrijft dat hij daar schuld aan draagt, maar dat is een beetje vreemd uitgedrukt, vooral omdat hij zo duidelijk schrijft dat hij Britta heeft vermoord. Dus ik weet niet… Ik ben er niet zo zeker van dat hij bedoelt dat hij de andere twee letterlijk heeft gedood… En bovendien…’ Ze boog zich naar voren en wilde vertellen wat ze zelf had ontdekt, toen Martin haar onderbrak.
‘Wacht even, er is nog meer.’ Hij stak zijn hand op en ze deed beledigd haar mond dicht. ‘Kjell heeft deze Hans Olavsen eens wat beter bekeken. Hij heeft geprobeerd te achterhalen waar hij heen ging, en wilde sowieso wat meer over hem te weten komen.’
‘Ja, en?’ zei Paula ongeduldig.
‘Hij heeft contact gehad met een Noorse hoogleraar die een autoriteit is op het gebied van de Duitse bezetting in Noorwegen. Omdat die man zoveel materiaal over de Noorse verzetsbeweging heeft, dacht Kjell dat hij misschien kon helpen Hans Olavsen te lokaliseren.’
‘Ja…’ zei Paula weer en ze keek een beetje geïrriteerd omdat Martin niet ter zake kwam.
‘Aanvankelijk kon hij niets vinden…’
Paula zuchtte demonstratief.
‘… tot Kjell hem een artikel met een foto van de “verzetsstrijder” Hans Olavsen faxte.’ Martin tekende met zijn vingers aanhalingstekens in de lucht.
‘En?’ Nu was Paula’s belangstelling definitief gewekt en even vergat ze haar eigen nieuws.
‘Die jongen was helemaal geen verzetsstrijder. Hij was een zoon van een ss’er Reinhardt Wolf. Olavsen was de meisjesnaam van zijn moeder en die nam hij aan toen hij naar Zweden vluchtte. Zijn Noorse moeder was getrouwd met een Duitser, en toen de Duitsers Noorwegen bezetten kreeg Wolf, omdat hij Noors had geleerd van zijn vrouw, een hoge positie binnen de ss in Noorwegen. Tegen het eind van de oorlog werd de vader in een Duitse gevangenis opgesloten. Over het verdere lot van de moeder is niets bekend, maar de zoon, Hans, verdween in 1944 uit Noorwegen en sindsdien is er niets van hem vernomen. En wij weten waarom. Hij vluchtte naar Zweden, gaf zich uit voor verzetsstrijder en belandde op de een of andere manier in een graf op het kerkhof in Fjällbacka.’
‘Wat een ongelooflijk verhaal. Maar wat betekent het voor ons onderzoek?’ vroeg Paula.
‘Dat weet ik nog niet. Maar ik voel gewoon dat het belangrijk is,’ zei Martin peinzend. Toen glimlachte hij. ‘Zo, nu weet je wat mijn grote nieuws was. Wat had jij op je hart?’
Paula haalde diep adem en vertelde vervolgens snel wat ze had ontdekt. Martin keek zijn collega waarderend aan.
‘Dat plaatst de dingen zonder meer in een heel ander daglicht,’ zei hij en hij stond op. ‘We moeten meteen een huiszoeking gaan doen. Rijd jij de auto even voor, dan bel ik de officier van justitie om toestemming te vragen.’
Paula had geen verdere aansporingen nodig. Ze vloog van haar stoel, terwijl het bloed in haar oren suisde. Ze waren nu dichtbij. Dat voelde ze. Ze waren dichtbij.
Ze had helemaal niets gezegd sinds ze weer in de auto waren gestapt. Had alleen maar naar buiten gestaard, met de dagboeken op haar schoot, terwijl de woorden en de pijn van haar moeder door haar hoofd tolden. Patrik had haar met rust gelaten; hij realiseerde zich dat ze er wel met hem over zou praten als ze zelf zover was. Omdat hij de dagboeken niet had gelezen kende hij niet evenveel details als Erica, maar terwijl Erica zat te lezen, had Kristina hem verteld over het kindje dat Elsy had afgestaan.
Eerst was hij best kwaad op zijn moeder geweest. Hoe had ze zoiets voor Erica kunnen verzwijgen? En trouwens ook voor Anna. Maar geleidelijk aan was hij het vanuit haar standpunt gaan bekijken. Ze had Elsy beloofd het niet te vertellen. Ze had een vriendin een belofte gedaan en daar had ze zich aan gehouden. Ze had weleens overwogen Erica en Anna te vertellen dat ze een broer hadden, maar tegelijk was ze bang geweest voor de gevolgen. Daarom was ze als ze twijfelde over wat ze moest doen toch altijd tot de conclusie gekomen dat het beter was haar mond te houden. Een deel van Patrik wilde nog steeds tegen die conclusie protesteren, maar hij geloofde Kristina oprecht toen ze verklaarde dat ze geprobeerd had te doen wat volgens haar het beste was.
Maar nu was het geheim bekend geworden, en hij had aan Kristina gezien dat ze opgelucht was. Nu was het alleen de vraag wat zijn vrouw met deze kennis zou doen. Maar eigenlijk wist hij dat wel. Hij kende Erica goed genoeg om te weten dat ze alles in het werk zou stellen om haar broer te vinden. Hij draaide zijn hoofd om en keek naar haar profiel, terwijl ze met een lege blik naar buiten staarde. Het trof hem ineens hoe zielsveel hij van haar hield. Het was maar al te makkelijk dat te vergeten. Al te makkelijk om het leven gewoon te laten voortrollen, met werk en huishoudelijke bezigheden en alleen maar dagen die voorbijgaan. Maar er waren van die momenten, zoals dit moment, waarop hij met een bijna beangstigende kracht voelde hoezeer zij tweeën bij elkaar hoorden. En hoe heerlijk hij het vond om elke ochtend naast haar wakker te worden.
Toen ze thuiskwamen, liep Erica linea recta naar haar werkkamer, nog steeds zonder iets te hebben gezegd en met dezelfde afwezige gezichtsuitdrukking. Patrik rommelde wat in huis en bracht Maja naar bed voor haar middagdutje. Toen durfde hij Erica pas te storen.
‘Mag ik binnenkomen?’vroeg hij na voorzichtig op de deur te hebben geklopt. Erica draaide zich om en knikte, nog steeds een beetje bleek, maar inmiddels met een meer aanwezige uitdrukking in haar ogen.
‘Hoe gaat het?’ vroeg hij en hij ging in de fauteuil in de hoek zitten.
‘Om je de waarheid te zeggen, weet ik het niet goed,’ zei ze en ze haalde diep adem. ‘Ik ben in de war.’
‘Ben je boos op mijn moeder? Omdat ze niets heeft gezegd, bedoel ik.’
Erica dacht even na en schudde vervolgens haar hoofd. ‘Nee, eigenlijk niet. Mama heeft het haar laten beloven, en ik kan best begrijpen dat ze bang was dat ze het alleen maar erger zou maken door het te vertellen.’
‘Ga jij het aan Anna vertellen?’ vroeg Patrik.
‘Uiteraard. Zij heeft er ook recht op het te weten. Maar ik moet het eerst tot mezelf laten doordringen.’
‘Je bent al aan het zoeken, neem ik aan,’ zei Patrik en hij knikte glimlachend naar de computer, waarop Erica had zitten internetten.
‘Natuurlijk,’ zei Erica en ze glimlachte bleekjes terug. ‘Ik heb gekeken wat voor manieren er zijn om adopties na te trekken, en volgens mij is het niet al te moeilijk om hem te vinden.’
‘Vind je het niet eng?’ vroeg Patrik. ‘Je hebt geen idee hoe hij is, of wat voor leven hij heeft geleid.’
‘Hartstikke eng,’ knikte Erica. ‘Maar het lijkt me nog akeliger om het niet te weten. En ik bedoel maar: ergens heb ik een broer. Ik heb altijd al een oudere broer willen hebben…’ Ze glimlachte scheef.
‘Je moeder zal in de loop van de jaren wel vaak aan hem hebben gedacht. Verandert dat iets aan het beeld dat je van haar hebt?’
‘Ja, dat is logisch,’ antwoordde ze. ‘Ik kan niet zeggen dat ik vind dat het goed was dat ze Anna en mij zo buitensloot. Maar…’ Ze zocht naar de juiste woorden. ‘Ik kan wel begrijpen dat ze niemand meer in haar hart durfde toe te laten. Stel je voor, eerst word je in de steek gelaten door de vader van je kind – want dat dacht zij immers. En daarna word je gedwongen je kind ter adoptie af te staan. Ze was nog maar zestien! Ik kan me niet eens voorstellen hoe pijnlijk het voor haar moet zijn geweest. Terwijl ze kort daarvoor haar vader had verloren – en daardoor in feite ook haar moeder, zo lijkt het. Nee, ik kan het haar niet kwalijk nemen. Hoe graag ik het ook zou willen, kan ik dat niet.’
‘Als ze maar geweten had dat Hans haar niet in de steek had gelaten.’ Patrik schudde zijn hoofd.
‘Ja, dat is bijna nog het wreedste van alles. Hij is nooit weggegaan uit Fjällbacka. Hij heeft haar nooit in de steek gelaten. In plaats daarvan werd hij vermoord.’ Erica’s stem brak. ‘Waarom? Waarom werd hij vermoord?’
‘Zal ik Martin bellen om te horen of hij nog wat meer te weten is gekomen?’ zei Patrik. Hij wilde niet alleen omwille van Erica bellen; hij was zelf ook enorm gefascineerd geraakt door het lot van de Noor, en die belangstelling was niet minder geworden nu ze wisten dat hij de vader van Erica’s halfbroer was.
‘Ja, heel graag,’ zei Erica enthousiast.
‘Goed, ik doe het meteen.’ Patrik stond op.
Een kwartier later was hij weer bij Erica, en ze zag meteen aan hem dat hij nieuws had.
‘Ze hebben een mogelijk motief voor de moord op Hans Olavsen gevonden,’ zei hij.
Erica kon nauwelijks stilzitten op haar stoel. ‘En?’ zei ze.
Patrik aarzelde heel even voordat hij vertelde wat hij van Martin had gehoord. ‘Hans Olavsen was geen verzetsstrijder. Hij was de zoon van een hoge ss-officier en werkte tijdens de bezetting van Noorwegen zelf voor de Duitsers.’
Het werd doodstil in de kamer. Erica staarde hem aan en was voor de verandering sprakeloos.
Patrik vervolgde: ‘Kjell Ringholm is vandaag op het bureau geweest met een zelfmoordbrief van Frans die hij per post had ontvangen. Daarin bekent Frans dat hij Britta heeft vermoord en hij schrijft ook dat hij schuld draagt aan de dood van Erik en Hans. Maar Martin was nogal aarzelend op dat punt. Toen ik hem vroeg of Frans volgens hem de moord op Erik en Hans had bekend, antwoordde hij dat hij daar geen eed op durfde te doen.’
‘Maar wat bedoelt hij dan? Hij draagt er schuld aan – wat betekent dat?’ zei Erica toen ze eindelijk weer iets kon uitbrengen. ‘En dat Hans geen verzetsstrijder was… Wist mama dat? Hoe…?’ Ze schudde haar hoofd.
‘Wat denk je zelf, na het lezen van de dagboeken? Wist zij het?’ zei Patrik en hij ging weer zitten.
Erica dacht even na, maar schudde vervolgens haar hoofd. ‘Nee,’ zei ze resoluut. ‘Ik geloof niet dat mama het wist. Nee, absoluut niet.’
‘De vraag is of Frans er op de een of andere manier achter is gekomen.’ Patrik dacht hardop na. ‘Maar waarom schrijft hij dan niet expliciet dat hij hen heeft vermoord, als hij dat bedoelde? Waarom schrijft hij dat hij er “schuld aan draagt”?’
‘Zei Martin hoe ze nu verder zouden gaan?’
‘Nee, alleen dat Paula misschien een opening had gevonden die ze zouden controleren, en dat hij zou bellen als hij meer wist. Hij klonk monter,’ voegde Patrik eraan toe en hij voelde een kleine steek in zijn buik. Het was een ongebruikelijk en enigszins vervelend gevoel om buiten het centrum van de gebeurtenissen te staan.
‘Ik zie wat je nu denkt,’ zei Erica geamuseerd.
‘Ik zou inderdaad liegen als ik zei dat ik op dit moment niet graag op het bureau had willen zijn,’ zei Patrik. ‘Maar ik zou het niet anders willen hebben, en volgens mij weet jij dat ook.’
‘Ik weet het,’ zei Erica. ‘En ik begrijp je. Het is helemaal niet raar.’
Als een bevestiging van hun gesprek hoorden ze een luide schreeuw uit Maja’s kamer. Patrik stond op.
‘Daar heb je de prikklok.’
‘Aan het werk, jij,’ lachte Erica. ‘Maar kom zo even hier met die kleine slavendrijver, zodat ik haar een kusje kan geven.’
‘Komt voor elkaar,’ zei Patrik. Toen hij de kamer uit ging hoorde hij Erica naar adem happen.
‘Ik weet wie mijn broer is,’ zei ze. Ze lachte, terwijl de tranen begonnen te stromen, en herhaalde: ‘Patrik, ik weet wie mijn broer is.’
Martin ontving het bericht dat ze toestemming voor de huiszoeking hadden gekregen toen ze in de auto zaten. Daar hadden ze ook op gegokt en daarom waren ze al gaan rijden. Geen van tweeën zei onderweg iets. Ze waren allebei diep in gedachten verzonken en probeerden de draden met elkaar te verbinden, het patroon te zien dat nu tevoorschijn kwam.
Er deed niemand open toen ze aanklopten.
‘Er is kennelijk niemand thuis,’ stelde Paula vast.
‘Hoe komen we dan binnen?’ vroeg Martin met een peinzende blik op de stevige voordeur, die moeilijk te forceren leek.
Paula glimlachte en voelde met haar hand boven een van de balken die boven de voordeur uitstaken.
‘Met de sleutel,’ zei ze en ze liet zien wat ze had gevonden.
‘Wat zou ik zonder jou moeten beginnen?’ zei Martin en hij meende elk woord.
‘Vermoedelijk had je dan je schouder gebroken in een poging de deur open te krijgen,’ zei ze terwijl ze de sleutel omdraaide.
Ze stapten naar binnen. Het was griezelig stil, bedompt en warm. Daarom trokken ze hun jas in de hal uit.
‘Zullen we allebei een gedeelte doen?’ vroeg Paula.
‘Ik doe beneden wel, dan kun jij boven kijken.’
‘Wat zoeken we eigenlijk?’ Paula zag er ineens onzeker uit. Ze twijfelde er niet aan dat ze op het goede spoor zaten, maar nu ze hier stonden was ze niet meer zo overtuigd dat ze iets zouden vinden wat haar vermoedens staafde.
‘Ik weet het niet goed.’ Martin leek door dezelfde onzekerheid bevangen. ‘Laten we gewoon zo goed mogelijk om ons heen kijken, dan zien we wel wat we vinden.’
‘Oké.’ Paula knikte en liep de trap op.
Een uur later kwam ze weer beneden. ‘Nog niets. Zal ik boven verdergaan, of zullen we even ruilen? Of heb jij iets interessants gevonden?’
‘Nee, nog niet.’ Martin schudde zijn hoofd. ‘Even ruilen is misschien een goed idee. Maar…’ Hij keek nadenkend en wees naar een deur in de hal. ‘We kunnen ook eerst in de kelder gaan kijken. Daar is nog niemand geweest.’
‘Goed idee,’ zei Paula en ze opende de kelderdeur. Het was pikdonker op de trap, maar ze vond een lichtknopje in de gang, vlak naast de deur. Ze liep voor Martin naar beneden en bleef onder aan de trap een paar tellen staan, terwijl ze haar ogen liet wennen aan de zwakke verlichting.
‘Best wel creepy hier,’ zei Martin, die achter haar aan was gelopen. Hij liet zijn ogen over de muren dwalen en zijn mond viel open bij wat hij zag.
‘Sst…’ zei Paula en ze drukte een wijsvinger tegen haar lippen. Ze fronste haar voorhoofd. ‘Hoorde jij iets?’
‘Nee…’ zei Martin en hij spitste zijn oren. ‘Nee, ik heb niets gehoord.’
‘Het klonk als een autoportier dat werd dichtgedaan. Weet je zeker dat je niets hebt gehoord?’
‘Ja. Waarschijnlijk verbeeld je je het maar…’ Hij zweeg toen ze plot seling duidelijke voetstappen op de verdieping erboven hoorden.
‘Verbeelding, hè? Laten we maar naar boven gaan,’ zei Paula en ze zette haar voet op de onderste tree. Op hetzelfde moment viel de kelderdeur met een klap dicht, en ze hoorden dat er een sleutel werd omgedraaid.
‘Wat is dat, verdomme…’ Paula nam twee treden tegelijk naar boven toen het licht ook uitging. Ze bleven in het pikdonker staan.
‘Wel godverdegodver!’ vloekte Paula en Martin hoorde haar op de deur bonzen. ‘Laat ons eruit! Hoor je dat! Wij zijn van de politie! Doe de deur open en laat ons eruit!’
Maar toen ze zweeg om op adem te komen en opnieuw wilde beginnen, hoorden ze duidelijk dat er een autoportier werd dichtgeslagen en dat er een auto plankgas vandoor ging.
‘Verdomme!’ zei Paula terwijl ze op de tast naar beneden liep.
‘We moeten om hulp bellen,’ zei Martin. Hij wilde zijn mobieltje pakken, maar op dat moment realiseerde hij zich dat zijn telefoon in zijn jaszak zat.
‘We moeten jouw mobiel gebruiken, ik heb de mijne in mijn jas laten zitten die in de gang hangt,’ zei Martin. Paula antwoordde niet en hij werd onrustig.
‘Zeg niet dat die van jou ook…’
‘Jawel,’ zei Paula met een dun stemmetje. ‘Mijn telefoon zit ook in mijn jaszak…’
‘Shit!’ Martin liep voorzichtig de trap op om te proberen de deur open te breken.
‘Verdomme!’ schreeuwde hij toen zijn poging slechts in een pijnlijke schouder resulteerde. Hij liep weer terug naar Paula.
‘Die krijgen we nooit open.’
‘Wat moeten we nu doen?’ zei Paula somber. Toen hapte ze naar adem. ‘Johanna!’
‘Wie is Johanna?’ vroeg Martin onthutst.
Paula zweeg een paar tellen, toen zei ze: ‘Mijn partner. We krijgen over twee weken een baby. Maar je weet nooit… en ik heb haar beloofd aldoor telefonisch bereikbaar te zijn.’
‘Dat loopt vast wel los,’ zei Martin, terwijl hij probeerde de hoogstpersoonlijke informatie die hij net van zijn nieuwe collega had gekregen tot zich door te laten dringen. ‘Een eerste kind komt meestal pas na de uitgerekende datum.’
‘Laten we het hopen,’ zei Paula. ‘Anders ben ik nog niet jarig. Gelukkig kan ze mijn moeder altijd te pakken krijgen. In het ergste geval…’
‘Zo moet je niet denken,’ troostte Martin haar. ‘Zo lang zullen we hier niet vastzitten, en je zei zelf dat ze pas over twee weken is uitgerekend, dus er is vast niets aan de hand.’
‘Maar niemand weet dat we hier zijn,’ zei Paula en ze ging op de onderste tree zitten. ‘En terwijl wij hier vastzitten, gaat de moordenaar ervandoor.’
‘Je moet het van de positieve kant bekijken. Het lijdt in elk geval geen enkele twijfel dat we gelijk hadden,’ zei Martin in een poging de moed erin te houden. Paula nam niet eens de moeite hem te antwoorden.
Boven in de hal begon Paula’s telefoon nijdig te rinkelen.
Mellberg aarzelde voor de deur. Vrijdag tijdens de les had het heel goed gevoeld, maar sindsdien had hij Rita niet meer gezien, ondanks herhaalde wandelingetjes langs haar gebruikelijke route. En hij verlangde naar haar. Het verbaasde hem dat zijn gevoelens zo sterk waren, maar hij kon zijn ogen er niet langer voor sluiten dat hij echt naar haar verlangde. Voor Ernst leek hetzelfde te gelden, want hij had herhaaldelijk aan de riem getrokken om aan te geven dat hij naar Rita’s flat wilde, en Mellberg had die pogingen niet echt tegengewerkt. Maar nu werd hij onzeker. Enerzijds wist hij niet of ze thuis was, anderzijds voelde hij zich ineens verlegen en bang dat hij opdringerig zou overkomen, iets waar hij normaal gesproken nooit last van had. Maar hij schudde het ongebruikelijke gevoel van zich af en drukte op de bel. Niemand reageerde, en hij had zich al omgedraaid toen de intercom begon te kraken en hij een zwaar hijgende stem hoorde.
‘Hallo?’ zei hij en hij liep weer terug. ‘Ik ben het, Bertil Mellberg.’
Eerst kwam er geen antwoord, toen hoorde hij een nauwelijks verstaanbaar: ‘Kom maar boven.’ En daarna gekreun. Hij fronste zijn voorhoofd. Vreemd. Met Ernst in zijn kielzog liep hij de twee trappen naar Rita’s appartement op. De deur stond op een kier en hij stapte naar binnen.
‘Hallo?’ riep hij, maar aanvankelijk reageerde er niemand. Toen hoorde hij vlakbij gekreun en toen hij in de richting van het geluid keek, zag hij iemand op de vloer liggen.
‘Ik… heb… weeën,’ kreunde Johanna, die zich tot een bal had opgerold, terwijl ze hijgde om een wee te doorstaan.
‘O mijn god,’ zei Mellberg en het zweet brak hem uit. ‘Waar is Rita? Ik bel haar! En Paula, we moeten Paula te pakken krijgen, en een ambulance…’ stamelde hij terwijl hij in de hal naar de dichtstbijzijnde telefoon zocht.
‘Al geprobeerd… Ik… kan… haar… niet… bereiken,’ kreunde Johanna, maar vanwege de wee kon ze niet verder praten. Toen die was gezakt, kwam ze moeizaam overeind door zich op te trekken aan de deurknop van de klerenkast naast haar. Ze hield haar buik vast en staarde verwilderd naar Bertil.
‘Dacht je dat ik niet had geprobeerd ze te bellen? Maar niemand neemt op! Hoe moeilijk kan het zijn om… O, shit, verdomme…’ Haar gevloek werd afgebroken door een nieuwe wee en ze viel weer op haar knieën en ademde snel in en uit.
‘Breng me… ziekenhuis,’ zei ze en moeizaam wees ze naar een paar autosleutels op het ladekastje in de gang. Mellberg staarde ernaar alsof ze elk moment in een gevaarlijke gifslang konden veranderen, maar vervolgens zag hij zichzelf in slow motion zijn hand naar de sleutels uitsteken. Zonder te weten wat hem ertoe bracht, droeg en sleepte hij Johanna min of meer naar de auto op de parkeerplaats en duwde haar op de achterbank. Ernst moest in de flat blijven en plankgas reed Mellberg naar het ziekenhuis. Toen de geluiden die Johanna op de achterbank uitbracht steeds geforceerder klonken, voelde hij dat de paniek dichtbij was, en er leek geen eind te komen aan de vele kilometers naar het ziekenhuis, dat tussen Vänersborg en Trollhättan lag. Maar eindelijk kwam hij voor de ingang van de kraamkliniek slippend tot stilstand. Hij sleepte Johanna met zich mee, die hem met van schrik vervulde ogen naar de balie volgde.
‘Ze krijgt een kind,’ zei Mellberg tegen de verpleegkundige achter het glas. Die keek naar Johanna en leek de verstrekte informatie enigszins overbodig te vinden.
‘Kom maar mee,’ gebood ze en ze nam hen mee naar een kamertje een eindje verderop.
‘Ik denk dat ik nu… maar ga…’ zei Mellberg nerveus toen de verpleegkundige tegen Johanna zei dat ze haar broek moest uittrekken. Maar net toen hij door de deur naar buiten wilde vluchten pakte Johanna zijn arm beet en snauwde tijdens een wee: ‘Jij… gaat… nergens… heen… Ik… ben… niet… van… plan… om… in… mijn… eentje…’
‘Maar…’ begon Mellberg te protesteren, maar toen realiseerde hij zich dat hij niet in staat was haar alleen achter te laten. Met een zucht ging hij op een stoel zitten en probeerde de andere kant op te kijken toen Johanna inwendig werd onderzocht.
‘Zeven centimeter ontsluiting,’ zei de vroedvrouw met een blik naar Mellberg, alsof ze aannam dat hij behoefte had aan deze informatie. Hij knikte, maar vroeg zich af wat dat betekende. Was het goed? Slecht? Hoeveel centimeter was er nodig? En met toenemende ontzetting drong het tot hem door dat hij niet alleen dat, maar nog veel meer te weten zou komen voordat deze beproeving voorbij was.
Hij pakte zijn mobieltje uit zijn zak en toetste Paula’s nummer nog een keer in, maar hij kreeg alleen haar voicemail. Bij Rita hetzelfde verhaal. Wat waren dat eigenlijk voor mensen? Waarom hadden ze hun telefoon niet aanstaan als ze wisten dat Johanna elk moment kon bevallen? Mellberg stopte zijn mobieltje terug en overwoog of hij er in een onbewaakt ogenblik niet toch vandoor kon gaan.
Twee uur later was hij er nog steeds. Ze waren nu in een verloskamer, en hij werd resoluut op zijn plaats gehouden door Johanna, die zijn hand in een ijzeren greep hield. Onwillekeurig had hij medelijden met haar. Hij had uitgelegd gekregen dat de zeven centimeter er tien moesten worden, maar de laatste drie leken alle tijd te nemen. Johanna maakte vlijtig gebruik van het lachgas, en Mellberg wilde het eigenlijk ook wel proberen.
‘Ik kan niet meer…’ zei Johanna met ogen die wazig waren van de verdoving. Haar bezwete haar plakte aan haar voorhoofd, en Mellberg pakte een handdoek om het af te vegen.
‘Dank je…’ zei ze en ze keek hem aan met ogen die hem alle gedachten om te vluchten deden vergeten. Mellberg was gefascineerd door wat zich voor zijn ogen afspeelde. Hij wist wel dat het een pijnlijk proces was om een kind te baren, maar hij had zich nooit gerealiseerd welke herculesarbeid verricht moest worden, en voor het eerst van zijn leven voelde hij een diep respect voor het vrouwelijk geslacht. Hij zou het nooit hebben aangekund, dat was een ding dat zeker was.
‘Probeer… nog eens… te bellen…’ zei Johanna en ze begon weer lachgas in te ademen toen het apparaat dat aan het ding op haar buik was gekoppeld aangaf dat ze weer een hevige wee had.
Mellberg maakte zijn hand los en toetste weer de nummers in die hij de afgelopen uren talloze malen had geprobeerd te bellen. Maar nog steeds nam er niemand op, en hij schudde spijtig zijn hoofd naar Johanna.
‘Waar… zijn… ze… verdomme…’ zei ze, maar toen kwam er een nieuwe wee en haar woorden gingen over in gejammer.
‘Weet je zeker dat je geen ruggenprik wilt, of hoe het ook maar heet waar de zuster het over had?’ vroeg Mellberg bezorgd terwijl hij nieuwe zweetparels van Johanna’s voorhoofd veegde.
‘Nee… ik ben er nu bijna… Hou het… nog even… vol…’ Ze jammerde weer en kromde haar rug in een boog. De vroedvrouw kwam de kamer weer in en voelde hoeveel ontsluiting Johanna had, zoals ze de hele tijd regelmatig had gedaan sinds ze hier waren.
‘Ze heeft nu volledige ontsluiting,’ zei de vroedvrouw tevreden. ‘Hoor je dat, Johanna! Goed gedaan. Tien centimeter. Straks kun je gaan persen. Je hebt goed je best gedaan. Je baby is er nu bijna.’
Mellberg pakte Johanna’s hand en kneep er hard in. Hij had een vreemd gevoel in zijn borst, dat hij het beste kon omschrijven als trots. Trots omdat Johanna werd geprezen, omdat ze hadden samengewerkt en omdat de baby van Paula en haar er straks zou zijn.
‘Hoe lang duurt het persen?’ vroeg hij de vroedvrouw, die zijn vraag vriendelijk beantwoordde. Niemand had gevraagd wat zijn relatie tot Johanna was, dus hij nam aan dat ze dachten dat hij de vader van het kind was, zij het een behoorlijk oude. Hij liet hen graag in die waan.
‘Dat is heel verschillend, maar ik denk dat de baby er binnen een halfuur is,’ zei ze en ze glimlachte bemoedigend naar Johanna, die tussen twee weeën door een paar tellen uitrustte. Toen vertrok ze haar gezicht en spande ze haar lichaam weer.
‘Het voelt nu anders,’ zei ze verbeten en ze reikte weer naar het lachgas.
‘Dat zijn de persweeën,’ zei de vroedvrouw. ‘Wacht tot er een heel sterke komt. Ik help je wel, en als ik zeg dat je moet persen, dan trek je je knieën op en duw je je kin tegen je borst, en dan pers je zo hard je kunt.’
Johanna knikte vermoeid en kneep Mellbergs hand weer. Hij kneep terug, en vervolgens keken ze beiden naar de vroedvrouw in afwachting van nieuwe aanwijzingen.
Een paar tellen later begon Johanna te puffen, en ze keek vragend naar de vroedvrouw.
‘Wacht, wacht, wacht… Hou vol… Wacht tot die echt hevig is… En nú ga je persen.’
Johanna deed wat de vroedvrouw zei. Ze duwde haar kin tegen haar borst, trok haar knieën omhoog en perste zo hard dat ze rood aanliep, tot de perswee wegebde.
‘Heel goed! Dat heb je goed gedaan. Dat was een echt goede wee! Wacht nu op de volgende, dan zul je zien dat het zo voorbij is.’
De vroedvrouw had gelijk. Twee weeën later gleed de baby eruit en werd direct op Johanna’s buik gelegd. Mellberg staarde gefascineerd naar Johanna en het kind. Theoretisch wist hij wel hoe het allemaal ging, maar toch… Om het in het echt te zien, was iets heel anders. Dat er een kind uit kwam, dat met armen en benen zwaaide en protesterend schreeuwde, voordat het naar Johanna’s tepel begon te zoeken.
‘Help je zoontje nu maar naar je borst; die zoekt hij,’ zei de vroedvrouw vriendelijk en ze hielp Johanna tot het nieuwe mensje de tepel te pakken kreeg en begon te zuigen.
‘Hartelijk gefeliciteerd,’ zei de vroedvrouw tegen hen beiden, en Mellberg straalde als de zon. Zoiets had hij verdomme nog nooit meegemaakt.
Toen de jongen een poosje later klaar was met drinken, werd hij afgedroogd en in een dekentje gewikkeld. Johanna ging rechtop zitten met een kussen in haar rug als steun en keek vol aanbidding naar haar zoon. Toen keek ze naar Mellberg en zei zachtjes: ‘Dankjewel. Ik had dit in mijn eentje niet gekund.’
Mellberg kon alleen maar knikken. Er zat een brok in zijn keel waardoor hij geen woord kon uitbrengen. Hij slikte en slikte om die weg te krijgen.
‘Wil je hem vasthouden?’ vroeg Johanna en ze keek hem vragend aan.
Mellberg kon opnieuw alleen maar knikken. Hij was nerveus toen Johanna voorzichtig haar zoon in zijn armen legde en ervoor zorgde dat hij het hoofdje goed ondersteunde. Het was een vreemd gevoel om het warme, nieuwe, kleine lichaam in zijn armen te houden. Hij keek naar het kleine gezicht en voelde die rare, dikke brok in zijn keel alleen maar groter worden. En toen hij in de ogen van de jongen keek, wist hij één ding: dat hij vanaf dat moment hopeloos, hulpeloos verliefd was.
Fjällbacka 1945
Hans glimlachte bij zichzelf. Dat zou hij misschien niet moeten doen, maar hij kon het niet laten. Natuurlijk zouden ze het in het begin niet makkelijk hebben. Veel mensen zouden met terechtwijzingen en commentaar komen, en ze zouden ongetwijfeld zeggen dat ze tegenover God hadden gezondigd en meer van die dingen. Maar als de gemoederen een beetje waren bedaard, zouden ze samen een leven kunnen opbouwen: hij, Elsy en het kind. Hoe zou hij daar iets anders dan vreugde over kunnen voelen?
Maar de glimlach op zijn lippen bestierf toen hij dacht aan wat voor hem lag. Het was geen gemakkelijke taak. Iets in hem wilde het verleden laten rusten, hier blijven en doen alsof hij nooit een ander leven had gehad. Dat deel van hem wilde doen alsof hij op de dag dat hij zich op de boot van Elsy’s vaders had verstopt was herboren. Een nieuw, blanco vel papier.
Maar de oorlog was nu voorbij, en dat maakte alles anders. Hij kon niet verdergaan zonder eerst terug te keren. Vooral vanwege zijn moeder. Hij moest zich ervan vergewissen dat het goed met haar ging en dat ze wist dat hij leefde en een thuis had gevonden.
Hans pakte een tas en begon voor een paar dagen kleren in te pakken. Een week misschien, langer was hij niet van plan weg te blijven. Langer dan dat kon hij waarschijnlijk zelfs niet zonder Elsy zijn. Ze was zo’n belangrijk deel van zijn leven geworden dat het niet eens bij hem opkwam om langer dan noodzakelijk bij haar weg te zijn. Maar als hij deze reis eenmaal had gemaakt, konden ze weldra voor altijd samen zijn. Elke nacht zouden ze samen naar bed gaan en ’s ochtends zouden ze in elkaars armen wakker worden, zonder schaamte en geheimzinnigdoenerij. Hij had het gemeend toen hij zei dat ze naar de koning konden gaan. Als ze maar toestemming kregen, konden ze trouwen voordat de baby was geboren. Hij vroeg zich af wat het zou worden. De glimlach kwam weer terug toen hij zijn kleren opvouwde. Een meisje, met Elsy’s lieve glimlach. Of een jongetje, met zijn blonde krullen. Het maakte niet uit. Hij was zo gelukkig en nam slechts dankbaar in ontvangst wat God hun wilde geven.
Toen hij een trui pakte, viel er iets hards, dat in een stuk stof lag gewikkeld, uit de la. Het voorwerp rinkelde luid toen het de grond raakte, en Hans boog zich snel omlaag om het op te pakken. Moeizaam ging hij op de rand van het bed zitten, terwijl hij het ding in zijn hand bekeek. Het was het IJzeren Kruis dat zijn vader had gekregen als beloning voor zijn inzet tijdens de eerste oorlogsjaren. Hans staarde ernaar. Hij had het van zijn vader gestolen, had het meegenomen als een herinnering aan wat hij ontvluchtte toen hij Noorwegen verliet, en als een extra verzekering voor het geval de Duitsers hem zouden oppakken voordat hij Zweden had bereikt. Maar toen dat was gelukt, had hij zich van de medaille moeten ontdoen. Dat snapte hij ook wel. Als iemand zijn spullen doorzocht en de medaille vond, zou zijn geheim misschien worden onthuld. Maar hij had hem nodig. Hij had hem nodig om het zich allemaal te kunnen herinneren.
Hij had geen verdriet gevoeld omdat hij zijn vader had moeten achterlaten. Als het aan hem lag, had hij nooit meer iets met de man te maken. Hij vertegenwoordigde alles wat er mis was met de mens, en Hans schaamde zich omdat hij in een bepaalde periode van zijn leven te zwak was geweest om weerstand tegen hem te bieden. Er verschenen beelden in zijn hoofd. Wrede, onverzoenlijke beelden van handelingen die waren uitgevoerd door iemand met wie hij niet langer iets gemeen had. Dat was een zwakkeling geweest, iemand die zich had onderworpen aan de wil van zijn vader, maar zich daar uiteindelijk van los had weten te maken. Hans hield de medaille zo stevig vast dat de rand bijna in zijn huid sneed. Hij ging niet terug om zijn vader te ontmoeten. Waarschijnlijk was hij uiteindelijk door het lot ingehaald en had hij de straf gekregen die hij verdiende. Maar hij moest zijn moeder zien. Zij verdiende de bezorgdheid niet die ze waarschijnlijk voelde; ze wist immers niet eens of hij leefde of dood was. Hij moest met haar praten, laten zien dat het goed met hem ging en over Elsy en de baby vertellen. En na verloop van tijd zou hij haar misschien zover kunnen krijgen dat ze bij Elsy en hem kwam wonen. Hij dacht niet dat Elsy daar bezwaar tegen zou hebben. Een van de redenen waarom hij zoveel van haar hield, was dat ze een goed hart had. Hij vermoedde dat zij en zijn moeder het goed met elkaar zouden kunnen vinden.
Hans kwam weer overeind van zijn bed en legde na enige aarzeling de medaille terug in de la. Die kon daar blijven liggen tot hij weer terug was, als een herinnering aan de persoon die hij nooit meer zou worden. Om hem eraan te herinneren dat hij nooit meer een laf, zwak jongetje zou worden. Voor Elsy en de baby moest hij nu een man zijn.
Hij deed de tas dicht en keek de kamer rond waar hij het afgelopen jaar zo gelukkig was geweest. De trein zou over een paar uur vertrekken. Hij moest nog één ding doen voordat hij vertrok. Hij moest met iemand praten. Hij liep naar buiten en deed de deur dicht. Plotseling werd hij overvallen door een noodlottig voorgevoel toen hij de deur hoorde dichtgaan. Het gevoel dat er iets niet goed zou gaan. Maar toen schudde hij dat van zich af en liep weg. Over een week zou hij immers terug zijn.
Erica had erop gestaan alleen naar Göteborg te gaan, hoewel Patrik had aangeboden mee te komen. Dit was iets wat ze alleen moest doen.
Ze bleef even voor de deur staan voordat ze in staat was haar vinger op te heffen en op de bel te drukken, maar uiteindelijk kon ze het niet langer uitstellen.
Märta keek haar verbaasd aan toen ze opendeed, maar deed vervolgens een pas opzij en liet haar binnen.
‘Sorry dat ik stoor,’ zei Erica, ineens met droge keel. ‘Ik had van tevoren moeten bellen, maar…’
‘Het geeft niet.’ Märta knikte haar vriendelijk toe. ‘Als je zo oud bent als ik, ben je dankbaar als je bezoek krijgt, dus ik vind het alleen maar gezellig. Kom binnen.’
Erica volgde haar door de gang en ze gingen in de woonkamer zitten. Ze dacht koortsachtig na hoe ze moest beginnen, maar Märta was haar voor.
‘Zijn jullie al verder gekomen met die moorden?’ vroeg ze. ‘Het spijt me dat wij jullie laatst niet meer konden helpen, maar zoals ik toen al zei: ik had geen inzicht in ons financiële reilen en zeilen.’
‘Ik weet waar het geld voor was. Of liever gezegd: voor wie,’ zei Erica. Haar hart ging wild tekeer.
Märta keek haar vragend aan, maar leek niet te begrijpen wat ze bedoelde.
Langzaam, met haar blik strak op de oude dame gericht, zei Erica zachtjes: ‘In november 1945 heeft mijn moeder een zoon gekregen, die na de geboorte ter adoptie is afgestaan. Ze kreeg de baby bij de zus van mijn oma, in Borlänge. Ik denk dat de man die vermoord is, Erik Frankel, geld aan uw man overmaakte voor dat kind.’
Het was doodstil in de woonkamer. Toen sloeg Märta haar ogen neer. Erica zag dat haar handen trilden.
‘Het is inderdaad bij me opgekomen. Maar Wilhelm heeft er nooit iets over tegen mij gezegd en… ja, iets in mij wilde het waarschijnlijk niet weten. Göran is in feite altijd onze zoon geweest, en hoewel het vreselijk koud klinkt, heb ik er niet vaak aan gedacht dat hij door iemand anders ter wereld is gebracht. Hij was immers van ons. Van Wilhelm en mij, en we hebben altijd evenveel van hem gehouden alsof ik hem zelf had gebaard. We verlangden zo lang naar een kind, we hebben het zo lang geprobeerd en… Göran kwam als een geschenk uit de hemel.’
‘Weet hij dat hij…?’
‘Dat hij geadopteerd is? Ja, dat hebben we nooit voor hem verborgen gehouden. Maar als ik eerlijk ben, geloof ik niet dat hij daar vaak over heeft nagedacht. Wij waren immers zijn ouders, zijn familie. We hebben het er af en toe wel over gehad, Wilhelm en ik, wat we ervan zouden vinden als hij meer over zijn… biologische ouders wilde weten. Maar we zeiden altijd: wie dan leeft, die dan zorgt, en Göran leek nooit naar hen te verlangen, dus lieten we het zoals het was.’
‘Ik vind hem aardig,’ zei Erica spontaan terwijl ze probeerde te wennen aan het idee dat de man die ze hier laatst had ontmoet haar broer was. Die van haar en Anna, verbeterde ze zichzelf.
‘Hij vond jou ook aardig,’ zei Märta en haar gezicht begon te stralen. ‘En een deel van mij heeft waarschijnlijk onbewust gereageerd op het feit dat jullie op elkaar lijken. Jullie ogen hebben iets wat… Ik weet het niet, maar jullie hebben trekjes gemeen.’
‘Hoe denk je dat hij zal reageren als…’ Erica durfde de zin niet af te maken.
‘Als kind heeft hij heel vaak om een broertje of zusje gezeurd, dus ik denk dat een zusje met open armen wordt ontvangen.’ Märta glimlachte en leek van de eerste schok bekomen te zijn.
‘Twee zusjes,’ zei Erica. ‘Ik heb een zus die Anna heet.’
‘Twee zusjes,’ echode Märta en ze schudde haar hoofd. ‘Dat is me ook wat. Het leven verbaast je telkens weer. Zelfs op mijn leeftijd.’ Toen werd ze ernstig. ‘Zou je het erg vinden om me iets over je moeder… zijn moeder te vertellen?’ Ze keek Erica onderzoekend aan.
‘Met alle plezier,’ zei Erica en ze begon te vertellen over Elsy en waarom ze haar zoon had moeten afstaan. Ze bleef lang aan het woord, meer dan een uur, en probeerde haar moeder en haar situatie recht te doen tegenover de vrouw die met zoveel liefde de zoon had opgevoed van wie Esly afstand had moeten doen.
Toen de voordeur openging en ze een vrolijke stem in de gang hoorden, veerden ze allebei op.
‘Dag mama, heb je bezoek?’ Voetstappen naderden de woonkamer.
Erica zocht vragend Märta’s blik, en de oude dame knikte licht om haar goedkeuring te geven. De tijd van de geheimen was voorbij.
Vier uur later begonnen ze te wanhopen. Ze voelden zich als mollen, opgesloten in de pikdonkere kelder, hoewel hun ogen na een tijdje enigszins aan het duister gewend waren geraakt en ze contouren konden onderscheiden.
‘Zo had ik het me niet voorgesteld,’ zei Paula en ze zuchtte. ‘Denk je dat ze snel een opsporingsbericht naar ons laten uitgaan?’ grapte ze flauwtjes, maar ze kon het niet laten weer een zucht te slaken.
Martin, die toch nog een paar pogingen met de deur had gedaan, zat over zijn schouder te wrijven, die inmiddels behoorlijk pijn deed. Dat zou een flinke blauwe plek worden.
‘Hij is nu vast al ver weg,’ zei Paula en ze voelde de frustratie opborrelen.
‘Die kans is aanwezig,’ stemde Martin in, waardoor hij haar frustratie nog verder aanwakkerde.
‘Wat veel spullen staan hier.’ Paula kneep haar ogen half dicht om de contouren te zien van alle dingen waarmee de planken in de kelder waren volgestouwd.
‘Volgens mij is het meeste van Erik,’ zei Martin. ‘Ik heb begrepen dat hij de verzamelaar was.’
‘Al die nazispullen, die moeten een vermogen waard zijn.’
‘Vast. Maar als je het grootste deel van je leven wijdt aan het verzamelen van dingen, krijg je uiteindelijk heel veel spullen.’
‘Waarom heeft hij het gedaan, denk je?’ Paula staarde in het donker voor zich uit en probeerde zich te concentreren op wat ze inmiddels als een feit beschouwden. Als ze eerlijk was, had ze het al zeker geweten op het moment dat ze over de alibi’s was gaan nadenken. Toen had ze de ingeving gekregen om te controleren of er in juni meer vluchten waren geweest met de naam Axel Frankel op de passagierslijst. Toen ze zijn alibi controleerden, hadden ze alleen maar geverifieerd of hij Zweden had verlaten op het tijdstip dat hij zelf had opgegeven, niet of hij nog meer reizen had gemaakt. Vervolgens hadden ze die informatie zwart op wit gekregen. Ene Axel Frankel had op 16 juni een vlucht van Parijs naar Göteborg genomen, en weer terug.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Martin. ‘Dat begrijp ik ook nog steeds niet. De broers lijken een goede relatie te hebben gehad, dus waarom zou Axel Erik doodslaan? Wat riep zo’n sterke reactie op?’
‘Het moet iets te maken hebben met dat plotselinge contact tussen Erik, Axel, Britta en Frans. Dat kan gewoon geen toeval zijn. En op de een of andere manier houdt dat verband met de moord op de Noor.’
‘Ja, tot die conclusie was ik ook gekomen. Maar hoe? En waarom? Waarom nu, na zestig jaar? Dat begrijp ik niet.’
‘We moeten het hem maar vragen. Als we hier ooit wegkomen. En als het ons lukt hem op te pakken. Hij is inmiddels vast al onderweg naar een ver land,’ zei Paula mismoedig.
‘Misschien worden onze skeletten hier over een jaar gevonden,’ grapte Martin, maar zijn humor werd niet gewaardeerd.
‘Als we geluk hebben, probeert een van de kids uit de buurt hier nog een keer in te breken,’ zei Paula droog, en ze kreeg een harde por in haar zij van Martin.
‘Hé, daar zeg je wat!’ zei hij opgewonden, terwijl Paula over de plek wreef waar zijn elleboog haar had geraakt.
‘Ik hoop in elk geval van harte dat wat ik net zei belangrijk genoeg was om mijn ene nier te beschadigen,’ zei ze zuur.
‘Weet je niet meer wat Per tijdens het verhoor heeft gezegd?’
‘Daar was ik niet bij, Gösta en jij hebben hem verhoord,’ verbeterde ze hem, maar ze klonk geïnteresseerd.
‘Hij zei dat hij door een raam in de kelder was binnengekomen.’
‘Er zijn helemaal geen ramen. Dan zou het hier veel lichter moeten zijn,’ zei Paula sceptisch, terwijl ze probeerde rond te kijken.
Martin stond op en liep voorzichtig naar de buitenmuur.
‘Maar dat zei hij wel. Er moet een raam zijn. Er kan natuurlijk iets voor hangen. Want je hebt gelijk, die spullen moeten een vermogen waard zijn. Erik wilde waarschijnlijk niet dat zijn collectie van buitenaf te zien was.’
Nu kwam Paula ook overeind en ze volgde Martin. Ze hoorde hem ‘au’ zeggen toen hij tegen de tegenoverliggende muur stootte, maar toen dat gevolgd werd door een ‘aha!’ kreeg ze hoop. Een hoop die overging in triomf toen Martin een dik stuk stof voor een raam wegrukte en er plotseling daglicht de kelder in stroomde.
‘Had je dat niet wat eerder kunnen bedenken?’ zei Paula mokkend.
‘Hé, wees liever dankbaar omdat ik het dilemma van de gevangenen heb opgelost,’ zei Martin vrolijk, terwijl hij de vergrendeling losmaakte en het raam naar buiten toe opende. Hij pakte een stoel die een meter verderop stond en zette die vlak onder het raam. ‘Dames gaan voor!’
‘Dank je,’ pruttelde Paula, terwijl ze op de stoel klom en door het raam naar buiten kronkelde.
Martin volgde even later en daarna bleven ze een tijdje stilstaan om hun ogen aan het onbarmhartige daglicht te laten wennen. Toen zetten ze de vaart erin. Ze renden om het huis naar de voordeur, maar konden alleen constateren dat die nu op slot zat, en deze keer lag er geen sleutel boven de deur. Dat betekende dat hun jassen binnen waren opgesloten, met hun telefoons en autosleutels. Martin wilde net naar de buren rennen, toen hij een enorm gerinkel hoorde. Hij keek in de richting van het geluid en zag dat Paula met een tevreden gezicht een steen door een van de benedenramen had gegooid.
‘Omdat we door een raam naar buiten zijn gekomen, vond ik dat we wel op dezelfde manier weer naar binnen konden gaan.’ Ze pakte een stokje waarmee ze de glassplinters wegveegde die nog in het raamkozijn zaten, en keek toen sommerend naar Martin. ‘En? Wilde je Axel nog meer voorsprong geven, of ga je me helpen?’
Martin aarzelde maar even. Toen duwde hij zijn collega naar binnen en klom vervolgens zelf door het raam. Nu moesten ze de moordenaar van Erik Frankel zien in te halen. Axel had al een veel te grote voorsprong gekregen. En er waren nog steeds veel te veel onbeantwoorde vragen.
Hij was niet verder gekomen dan vliegveld Landvetter. Daar bleef hij zitten. De adrenaline die door zijn aderen had gegierd toen hij de politieagenten in de kelder opsloot en zijn koffers in de auto gooide en wegreed, was weggeëbd en nu was er alleen een grote leegte.
Axel zat doodstil door de ramen naar buiten te staren, terwijl het ene vliegtuig na het andere van het vliegveld opsteeg. Hij had in elk van die toestellen kunnen zitten. Hij had het geld, en hij had de contacten. Hij kon verdwijnen waarheen hij maar wilde, op de manier die hij maar wilde. Hij was zo lang de jager geweest dat hij alle kneepjes kende die een stuk wild dat zich schuil wilde houden nodig had. Maar hij wilde niet. Uiteindelijk was hij daar terechtgekomen. Hij kon vluchten. Maar hij wilde niet. Daarom was hij hier blijven zitten, in niemandsland, terwijl hij naar de vliegtuigen keek die landden en opstegen. Hij wachtte tot het lot hem uiteindelijk zou inhalen. En tot zijn verbazing voelde het helemaal niet zo slecht als hij had gedacht. Misschien hadden zijn eigen stukken wild zich net zo gevoeld op de dag dat er iemand bij hen aanklopte en hen bij hun juiste naam had genoemd: een vreemde mengeling van angst en opluchting.
Maar in zijn geval was de prijs te hoog geweest. Het had hem Erik gekost.
Was Elsy’s dochter maar niet met die medaille gekomen. De medaille die alles symboliseerde wat ze hadden geprobeerd te vergeten, waarmee ze hadden geprobeerd te leven. In één klap had ze alles weer tot leven gewekt, en Erik had dat beschouwd als een teken dat de tijd nu was gekomen. Want Erik had het er vaker over gehad dat ze moesten rechtzetten wat ze konden rechtzetten, of in elk geval verantwoording moesten afleggen. Niet voor de wet. Daar was het te laat voor. Niemand zou hen nog op strafrechtelijke gronden kunnen veroordelen. Maar wel op een menselijk, moreel niveau. Tegenover hun gelijken, hun medemensen, zouden ze kunnen vertellen wat ze hadden gedaan, had Erik gezegd. Ze verdienden de schaamte, de verdoemenis. Ze hadden het vonnis veel te lang weten te ontvluchten, had hij steeds koppiger beweerd.
Maar Axel had hem altijd kunnen kalmeren en hem ervan kunnen overtuigen dat het nergens toe zou dienen. Het zou alleen maar schaden. Niets van wat er was gebeurd kon immers worden veranderd. Het was zoals het was, en als ze het achter zich lieten kon Axel zijn tijd eraan besteden genoegdoening te zoeken en de daders ter verantwoording te roepen. Niet alleen voor hun misdaden; door zijn werk diende hij ook het goede en bestreed hij het kwaad. Dat kon hij niet doen als Erik bleef volhouden dat ze verantwoording moesten afleggen voor oude zonden. Gedane zaken nemen geen keer, en het zou zinloos zijn om al het goede werk dat hij had verricht, en nog kon verrichten, op te offeren voor een boetedoening die niets zou veranderen. Zelfs de wet stond immers onverschillig en tandeloos tegenover het misdrijf.
Erik had geluisterd. En hij had geprobeerd het te begrijpen. Maar diep in zijn hart had Axel geweten dat de schuldgevoelens aan zijn broer knaagden, dat ze hem vanbinnen opvraten tot uiteindelijk alleen de schaamte overbleef. Axel had geprobeerd zijn broer voor te houden dat de wereld grijs was, hoewel hij had moeten weten, en ook wist, dat dat beeld op den duur nooit zou standhouden. Want Eriks wereld was zwart-wit, zo was het gewoon. Eriks wereld bestond uit feiten. Geen dubbelzinnigheden. Eriks wereld bestond uit jaartallen en namen, tijdstippen en plaatsen, geschreven met zwarte letters op een witte achtergrond. Daar had Axel tegen moeten vechten. En dat was lang goed gegaan. Zestig jaar. Toen was Erica Falck op hun drempel verschenen met een symbool uit het verleden, terwijl tegelijkertijd Britta’s verdedigingsmuren het begaven door een ziekte die langzaam haar hersenen aantastte.
Erik was steeds meer gaan wankelen. En Axel had de paniek elke dag voelen toenemen. Wanhopig had hij geprobeerd te smeken en te argumenteren. Hij kon zich niet verantwoorden voor iets wat hij niet was. Zo zagen de mensen hem immers niet. Alles wat hij was, alles wat iedereen in hem zag, zou als een nevel oplossen, en daarna zou alleen het vreselijke overblijven. Een heel levenswerk zou instorten.
En die dag in de werkkamer. Erik had hem in Parijs opgebeld en gezegd dat het nu tijd was. Alleen dat. Hij klonk dronken toen hij belde, wat erg verontrustend was omdat Erik altijd matig was met alcohol. En hij had door de telefoon gehuild en gezegd dat hij het niet langer kon uitstellen, dat hij bij Viola was geweest en hun relatie had verbroken omdat hij haar de schande wilde besparen als de waarheid bekend werd. Vervolgens had Erik gemompeld dat hij het balletje al aan het rollen had gebracht, en niet in staat was nog langer te wachten tot iemand hun vuile was buiten hing en openbaar maakte wat hij zelf niet had durven bekennen. Nu was het afgelopen met de lafheid, afgelopen met het wachten, had hij gelald terwijl Axel de hoorn van de telefoon met bezwete handen had vastgeklemd.
Axel was met het eerste het beste vliegtuig naar huis gevlogen om te proberen met hem te praten, het hem aan zijn verstand te peuteren. Hij had zijn broer in de werkkamer aangetroffen. Axel deed zijn ogen dicht, zijn hart deed pijn toen hij het voor zich zag. Erik had achter zijn bureau gezeten toen Axel naar binnen stormde. Hij had afwezig op een notitieblok zitten krabbelen, terwijl hij met zijn enigszins droge, toonloze stem de woorden had uitgesproken waar Axel zes decennia lang bang voor was geweest. Erik had een beslissing genomen. De schuldgevoelens vraten hem van binnenuit op en hij kon zich er niet langer tegen verzetten. Hij had helder en duidelijk tegenover Axel verklaard dat hij bezig was maatregelen te treffen, zodat ze eindelijk hun verantwoordelijkheid op zich zouden nemen.
Axel had gehoopt dat wat Erik door de telefoon had gezegd alleen maar loze praat was geweest en dat zijn broer zijn verstand weer was gaan gebruiken zodra hij nuchter was. Nu realiseerde hij zich dat hij het mis had gehad. Zijn broer bleef met een beangstigende wilskracht bij zijn besluit.
Axel had gesmeekt. Hij had Erik gevraagd het niet te doen, om dat wat begraven was begraven te laten. Maar voor het eerst was zijn broer onverzettelijk geweest. Deze keer zou het Axel niet lukken Erik te bewegen het uit te stellen. Deze keer had Erik besloten de waarheid naar buiten te brengen. Hij had het ook over het kind gehad. Voor het eerst had hij verteld hoe hij er door naspeuringen achter was gekomen waar het kind heen was gegaan. Dat het een jongen was. Dat hij, sinds hij zijn eigen geld verdiende, elke maand geld naar hem had overgemaakt. Als een soort boetedoening voor wat ze hem hadden ontnomen. De adoptievader van de jongen had waarschijnlijk gedacht dat hij de vader was en zonder vragen te stellen het geld geaccepteerd. Maar dat was niet voldoende geweest. Die boetedoening had de pijn die hem dreigde te verscheuren niet gelenigd, maar alleen de gevolgen van hun daden nog werkelijker gemaakt. Nu was het tijd voor de echte boetedoening, had Erik gezegd, terwijl hij zijn broer recht in de ogen had gekeken.
Axel had zijn leven voor zich gezien. Hij had zichzelf van buitenaf gezien. Hoe de mensen naar hem keken. Een leven vol bewondering, vol respect. Weg. Met één knip van de vingers zou het weg zijn. Daarna had hij het kamp voor zich gezien. De gevangene naast hem, die in de kuil werd geduwd die ze groeven. De honger, de stank, de vernedering. Het gevoel van de geweerkolf die hem boven zijn oor raakte, waardoor er binnenin iets geknapt was. De dode man die in de bus tegen hem aan leunde, terwijl ze door Europa richting Zweden reisden. Hij was terug. Hij hoorde de geluiden, rook de geuren, voelde de razernij die voortdurend in zijn borst had liggen smeulen, zelfs toen hij volkomen krachteloos was en zich alleen maar had gericht op het overleven, één dag tegelijk. Hij zag niet langer zijn broer in de stoel voor zich. Hij zag niet Erik, maar alle mensen die hem hadden vernederd, beschadigd, en die honend naar hem grijnsden, vol leedvermaak, tevreden omdat het nu zijn beurt was om naar het schavot te worden geleid. Maar hij kon hun die voldoening niet geven. Alle doden, en alle levenden, stonden in een rij spottend naar hem te lachen. Dat zou hij niet overleven. Hij moest overleven. Dat was het enige dat telde.
Het suisde in zijn oor, erger dan gewoonlijk, en hij hoorde niets van wat Erik zei, zag alleen diens mond bewegen. Maar het was niet langer Erik. Het was de blonde jongen in Grini, die zo vriendelijk tegen hem had gepraat, die hem had doen geloven dat hij een medemens was, die zich tegenover Axel had voorgedaan alsof hij het enige menselijke op een onmenselijke plek was. De jongen die het geweer ophief en die vervolgens, met zijn blik strak op Axel gericht, het geweer met de kolf naar beneden liet vallen, tot het Axels oor trof, hem in zijn hart trof.
Vervuld van razernij en pijn had Axel vastgepakt wat het dichtst bij hem stond. Hij had de zware stenen buste hoog boven zijn hoofd getild, terwijl Erik bleef praten en op het notitieblok bleef krabbelen dat op zijn bureau lag.
Toen had hij de buste laten vallen. Hij had niet eens kracht gebruikt. Hij had het beeld door zijn eigen gewicht op het hoofd van zijn broer laten vallen. Nee, niet op Eriks hoofd – op het hoofd van de bewaker. Of was het toch Erik? Alles was zo verwarrend geweest. Hij was thuis in de bibliotheek geweest, maar de geuren en de geluiden waren heel echt. De stank van lijken, laarzen die in de maat stampten, Duitse bevelen die nog een dag leven konden betekenen, of de dood.
Axel kon nog steeds het geluid horen toen de zware steen huid en botten raakte. Toen was het voorbij. Erik had maar één keer gekreund en was toen in elkaar gezakt, zijn ogen nog steeds open. Maar na de eerste schok, na het besef van wat hij had gedaan, was er vreemd genoeg een kalmte over Axel gekomen. Wat gebeurd was, was onvermijdelijk geweest. Voorzichtig had hij de stenen buste onder het bureau gelegd, zijn bebloede handschoenen uitgetrokken en in zijn jaszak gestopt. Vervolgens had hij alle rolgordijnen laten zakken en de deur op slot gedaan. Hij was in de auto gestapt en teruggereden naar het vliegveld, waar hij de eerste de beste vlucht terug naar Parijs had genomen. Hij had geprobeerd alles te verdringen en had zich op zijn werk gestort, tot de politie belde.
Het was moeilijk geweest om terug te keren. Aanvankelijk wist hij niet of hij wel in staat zou zijn het huis binnen te gaan. Maar nadat de twee vriendelijke politieagenten hem van het vliegveld hadden opgehaald, had hij zich vermand en gewoon gedaan wat hij moest doen. En naarmate de dagen verstreken, had hij een soort vrede gesloten met Eriks geest, wiens aanwezigheid hij nog steeds in huis voelde. Hij wist dat Erik hem had vergeven. Daarentegen zou hij Axel waarschijnlijk nooit kunnen vergeven wat hij met Britta had gedaan. Hij had haar weliswaar niet zelf vermoord, maar hij wist wat het gevolg zou zijn toen hij Frans belde. Hij wist wat hij deed toen hij Frans vertelde dat Britta alles zou onthullen. Hij had zijn woorden, zijn formuleringen nauwkeurig uitgekozen. Hij had gezegd wat gezegd moest worden om Frans met grote precisie als een dodelijke kogel te lanceren. Hij wist dat Frans’ politieke eerzucht, zijn verlangen naar status en macht, de kop zouden opsteken. Al tijdens het telefoongesprek hoorde hij de uitzinnige woede die altijd Frans’ drijfkracht was geweest. Daarom had hij evenveel schuld aan Britta’s dood als Frans. En dat kwelde hem. Hij herinnerde zich hoe haar man naar haar had gekeken. Hermans ogen waren gevuld geweest met veel meer liefde dan Axel ooit had gekend. En die liefde, die gemeenschap had hij hun ontnomen.
Axel zag nog een vliegtuig opstijgen en met onbekende bestemming wegvliegen. Hij had het einde van de weg bereikt. Hij kon nu nergens meer heen.
Het kwam als een opluchting toen hij na uren wachten eindelijk een hand op zijn schouder voelde en zijn naam hoorde.
Paula kuste Johanna op haar wang en haar zoon op zijn hoofd. Ze kon nog steeds niet begrijpen dat ze alles had gemist. En dat Mellberg erbij was geweest.
‘Ik vind het zo erg,’ herhaalde ze. Ze wist zelf niet hoe vaak ze dat al had gezegd.
Johanna glimlachte vermoeid. ‘Ik heb je weliswaar tig keer vervloekt toen ik je niet te pakken kreeg, dat moet ik toegeven, maar ik begrijp ook wel dat je er niets aan kon doen dat je werd opgesloten. Ik ben in elk geval blij dat je niks mankeert.’
‘Ik ook. Dat jou niks mankeert, bedoel ik,’ zei Paula en ze kuste Johanna nog een keer. ‘En hij is… fantastisch.’ Ze keek weer naar hun zoon in Johanna’s armen en kon niet bevatten dat hij er was. Dat hij er eindelijk echt was.
‘Hier, neem jij hem maar,’ zei Johanna en ze gaf hem aan Paula, die naast het bed ging zitten en hem in haar armen wiegde. ‘En dat Rita’s mobieltje het uitgerekend vandaag moest begeven.’
‘Ja, mama is er helemaal kapot van,’ zei Paula en ze brabbelde tegen haar pasgeboren zoon. ‘Ze is er vast van overtuigd dat je nooit meer met haar wilt praten.’
‘Ach, zij kon er ook niets aan doen. En ik heb uiteindelijk toch hulp gekregen.’ Ze lachte.
‘Ja, mijn hemel, wie had dat kunnen denken?’ zei Paula, nog steeds ontdaan dat haar baas als coach had opgetreden bij de geboorte van haar zoon. ‘Je moest hem eens horen in de wachtkamer tegen mama. Hij zit tegenover iedereen op te scheppen wat een “prachtig ventje” het is, en hoe flink jij was. Als mama nog niet verliefd op hem was, dan is ze het nu zeker, nu hij haar kleinzoon ter wereld heeft helpen brengen. Mijn hemel…’ zei Paula hoofdschuddend.
‘Ik heb wel even gedacht dat hij ervandoor wilde gaan, maar ik moet toegeven dat hij heel wat flinker is gebleken dan ik had gedacht.’
Alsof hij wist dat ze het over hem hadden, hoorden ze een klop op de deur en Bertil en Rita verschenen in de deuropening.
‘Kom erin,’ zei Johanna en ze zwaaide naar hen.
‘We wilden even kijken hoe het met jullie is,’ zei Rita, terwijl ze op Paula en haar kleinzoon af liep.
‘Natuurlijk, jullie zijn immers al een halfuur niet meer geweest,’ plaagde Johanna.
‘We moeten kijken of hij al is gegroeid. En of hij al een baard krijgt,’ zei Mellberg en hij glimlachte met zijn hele gezicht, terwijl hij vol verlangen langzaam naar de jongen liep. Rita keek naar hem met een blik die alleen als verliefd kon worden geïnterpreteerd.
‘Mag ik hem weer even vasthouden?’ kon Mellberg niet laten te vragen.
Paula knikte. ‘Ja hoor, dat heb je wel verdiend,’ zei ze en ze gaf hem haar zoon.
Toen leunde ze achterover en zag hoe Mellberg naar haar zoon keek, en hoe Rita naar hen keek. Hoewel het bij haar was opgekomen dat het misschien goed zou zijn als haar zoon een mannelijk voorbeeld in zijn leven had, had ze die rol nooit serieus aan Bertil Mellberg toebedeeld. Maar nu ze begreep dat die mogelijkheid niet ondenkbaar was, vond ze dat eigenlijk helemaal niet zo’n slecht idee.
Fjällbacka 1945
Hij had erop gegokt dat Erik thuis zou zijn. Hij vond het belangrijk om hem nog een keer te spreken voordat hij vertrok. Hij vertrouwde Erik. Achter Eriks façade ging iets echts, iets eerlijks schuil. En hij wist dat Erik loyaal was. Daar rekende hij vooral op, want Hans kon niet uitsluiten dat er iets misging. Hij zou teruggaan naar Noorwegen, en hoewel de oorlog was afgelopen, kon hij niet weten wat hem daar zou overkomen. Hij had dingen gedaan, onvergeeflijke dingen, en zijn vader was een van de voornaamste symbolen van het Duitse kwaad in het land geweest. Dus hij moest realistisch zijn. Nu hij zelf vader zou worden, moest hij zich als een man gedragen en met alles rekening houden. Hij kon Elsy niet zonder vangnet, zonder beschermer achterlaten. En in zijn ogen was Erik de enige die die rol zou kunnen vervullen. Hij klopte aan.
Erik was niet alleen thuis. Hans zuchtte inwendig toen hij zag dat Britta en Frans ook in de bibliotheek zaten, waar ze platen draaiden op de grammofoon van Eriks vader.
‘Mijn ouders blijven tot morgen weg,’ legde Erik uit, terwijl hij op zijn gebruikelijke plek achter het bureau ging zitten. Hans bleef aarzelend in de deuropening staan.
‘Ik wilde eigenlijk even alleen met jou praten,’ zei hij met een knikje naar Erik.
‘Wat hebben jullie voor geheimen?’ zei Frans plagerig en hij legde een been op de armleuning van de fauteuil waarin hij zat.
‘Ja, wat hebben jullie voor geheimen?’ echode Britta en ze glimlachte naar Hans.
‘Ik wil gewoon graag even met je praten,’ drong Hans aan.
Erik haalde zijn schouders op en stond op. ‘We kunnen wel naar buiten gaan,’ zei hij en hij liep naar het trapje voor het huis. Hans volgde hem en deed de deur goed achter hen dicht. Ze gingen op de onderste traptree zitten.
‘Ik moet een paar dagen weg,’ zei hij, terwijl hij met zijn schoen lijnen trok in het grind.
‘Waarheen?’ vroeg Erik en hij schoof zijn bril omhoog, die steeds hardnekkig over zijn neus omlaaggleed.
‘Naar Noorwegen. Ik moet naar huis om… wat zaken te regelen.’
‘Ja,’ zei Erik ongeïnteresseerd.
‘En ik wil jou om een dienst vragen.’
‘Oké.’ Erik haalde wederom zijn schouders op. Vanuit het huis hoorden ze de muziek van de grammofoon. Frans had het volume kennelijk hoger gedraaid.
Hans aarzelde. Toen zei hij: ‘Elsy is in verwachting.’
Erik zei niets. Hij schoof alleen zijn bril omhoog, die alweer naar beneden was gegleden.
‘Ze is zwanger, en ik wil de koning om toestemming vragen met haar te trouwen. Maar eerst moet ik naar huis om wat zaken te regelen en als… als er iets met mij zou gebeuren – beloof je me dan dat je haar zult helpen?’
Nog steeds zei Erik niets, en Hans wachtte gespannen op zijn antwoord. Hij wilde niet vertrekken zonder de belofte dat iemand die hij vertrouwde er voor Elsy zou zijn.
Uiteindelijk zei Erik: ‘Natuurlijk help ik Elsy. Al vind ik het ongelukkig dat je haar in deze situatie hebt gebracht. Maar wat zou er kunnen gebeuren?’ Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Je zou als een held ontvangen moeten worden in Noorwegen. Niemand kan het je toch kwalijk nemen dat je vluchtte toen het te gevaarlijk werd?’ Hij keek Hans aan.
Hans negeerde Eriks vraag, stond op en veegde de achterkant van zijn broek schoon.
‘Natuurlijk gebeurt er niets. Maar voor het geval dat, wilde ik het er toch met je over hebben. En nu heb je het beloofd.’
‘Ja, ja,’ zei Erik en hij stond ook op. ‘Ga je mee naar binnen om de anderen gedag te zeggen, voordat je vertrekt? Mijn broer is trouwens ook thuis. Hij is gisteren gekomen,’ zei Erik en zijn gezicht begon te stralen.
‘Wat fijn om te horen,’ zei Hans en hij kneep in Eriks schouder. ‘Hoe is het met hem? Ik hoorde dat hij op weg naar huis was, maar dat hij het zwaar heeft gehad.’
‘Ja.’ Eriks gezicht betrok. ‘Hij heeft het zeker zwaar gehad. En hij is zwak. Maar hij is thuis!’ zei hij en hij begon weer te stralen. ‘Kom hem gedag zeggen, jullie hebben elkaar tenslotte nooit gezien.’
Hans knikte glimlachend en volgde Erik weer naar binnen.
De eerste minuten was de sfeer aan de keukentafel een beetje gespannen geweest. Daarna was de nervositeit verdwenen en hadden ze vrolijk en ontspannen met hun broer kunnen praten. Anna was nog steeds geschokt door het nieuws, maar ze keek gefascineerd naar Göran, die tegenover haar aan de tafel zat.
‘Heb je nooit iets over je ouders willen weten?’ vroeg Erica nieuwsgierig, terwijl ze een toffee pakte van het bord waar ze allerlei verschillende snoepjes op had gelegd.
‘Ja, soms wel natuurlijk,’ antwoordde Göran. ‘Maar tegelijk… Voor mij waren papa en mama, ik bedoel dus Wilhelm en Märta, eigenlijk altijd voldoende. Natuurlijk dacht ik er weleens over na, en vroeg ik me af waarom ze me had afgestaan en zo.’ Hij aarzelde. ‘Ik heb begrepen dat ze het moeilijk had.’
‘Ja,’ antwoordde Erica en ze wierp een blik op Anna. Ze had het lastig gevonden om te bepalen hoeveel ze haar jongere zus zou vertellen, die ze altijd te veel had beschermd. Maar uiteindelijk had ze ingezien dat Anna beduidend ergere dingen had overleefd dan zijzelf, en toen had ze haar zusje alle informatie gegeven die ze had, inclusief de dagboeken. Anna had het allemaal kalm opgenomen, en nu zaten ze hier bij elkaar, thuis bij Erica en Patrik. Met z’n drieën. Twee zussen en een broer. Het was een vreemd gevoel, maar gek genoeg voelde het toch vanzelfsprekend. Misschien was het waar dat het hemd nader was dan de rok.
‘Ik neem aan dat het te laat is om me te gaan bemoeien met de keuze van jullie vriendjes en zo,’ lachte Göran en hij wees naar Patrik en Dan. ‘Het lijkt erop dat ik dat stadium helaas heb gemist.’
‘Daar lijkt het wel op,’ zei Erica met een glimlach en ze pakte nog een toffee.
‘Ik heb trouwens ook gehoord dat jullie de moordenaar te pakken hebben gekregen – de broer,’ zei Göran en hij was ineens ernstig.
Patrik knikte. ‘Ja, hij zat op het vliegveld te wachten. Heel vreemd, want als hij dat had gewild, had hij ervandoor kunnen gaan, en dan zouden we hem waarschijnlijk nooit hebben gegrepen. Maar volgens mijn collega’s is hij heel coöperatief geweest.’
‘Maar waarom heeft hij zijn broer doodgeslagen?’ vroeg Dan en hij sloeg een arm om Anna’s schouders.
‘Ze zijn hem nog steeds aan het verhoren, dus ik weet het niet goed,’ zei Patrik en hij stopte een stukje chocola in Maja’s mond. Ze zat naast hem op de vloer met de pop van Görans moeder te spelen.
‘Ik vraag me toch af waarom hij, de broer die doodging bedoel ik, al die jaren geld overmaakte aan mijn vader. Voor zover ik heb begrepen was hij niet mijn vader, dat was een Noor. Of zit ik er helemaal naast?’ zei Göran en hij keek Erica aan.
‘Nee, je hebt helemaal gelijk. Volgens mama’s dagboeken heet jouw vader Hans Olavsen, of eigenlijk Hans Wolf. Erik en mama schijnen nooit een liefdesrelatie te hebben gehad. Dus ik weet niet…’ Erica zoog nadenkend haar onderlip naar binnen. ‘Maar dat blijkt vast als we horen wat Axel Frankel te zeggen heeft.’
‘Zeker,’ zei Patrik en hij knikte instemmend.
Dan schraapte zijn keel en iedereen keek hem vragend aan. Anna en hij wisselden een blik en uiteindelijk zei Anna: ‘Eh… we hebben een nieuwtje.’
‘Wat dan?’ vroeg Erica, nieuwsgierig terwijl ze nog een toffee in haar mond stopte.
‘Nou…’ Anna aarzelde even, maar toen kwamen de woorden snel naar buiten gerold. ‘We krijgen een kind. Dit voorjaar.’
‘Nee! Wat leuk!’ gilde Erica en ze rende om de tafel heen om eerst haar zus en daarna Dan te omhelzen, waarna ze met een stralende blik weer ging zitten.
‘Hoe is het met je? Hoe voelt het? Gaat alles goed?’ Erica vuurde haar vragen in een snel tempo af en Anna lachte.
‘Nou, ik voel me enorm beroerd. Maar dat was met Adrian net zo. En verder heb ik steeds zo’n zin in die zuurstoksnoepjes.’
‘Ha, ha, zuurstoksnoepjes nota bene,’ lachte Erica. ‘Maar ik mag niets zeggen, ik heb me ongans gegeten aan Dumle-toffees toen ik zwanger was…’ Erica stopte midden in haar zin en staarde naar de berg toffeepapiertjes op tafel. Ze keek naar Patrik en zag aan zijn open mond dat hij hetzelfde had opgemerkt. Koortsachtig begon ze na te denken. Wanneer moest ze ongesteld worden? Ze was zo druk bezig geweest met al het gedoe rondom haar moeder dat ze er niet eens bij had stilgestaan… Twee weken geleden! Ze had twee weken geleden ongesteld moeten worden. Ze staarde nog een keer met een dom gezicht naar de berg toffeepapiertjes. Toen hoorde ze dat Anna begon te schaterlachen.
Fjällbacka 1945
Axel hoorde stemmen van beneden. Moeizaam stapte hij uit zijn bed. Het zou een tijd duren voordat hij helemaal was hersteld, had de dokter gezegd toen hij na zijn aankomst in Zweden was onderzocht. En zijn vader had met een bezorgd gezicht hetzelfde gezegd toen hij gisteren eindelijk was thuisgekomen. Het was vreselijk fijn geweest om thuis te komen. Heel even was het alsof alle angst, alle verschrikkingen die hij had meegemaakt, nooit hadden bestaan. Maar zijn moeder had gehuild toen ze hem zag. En ze had gehuild toen ze haar armen om zijn magere, zwakke lichaam sloeg. Het had pijn gedaan. Want het waren niet alleen vreugdetranen, maar ook tranen omdat hij niet langer dezelfde was. Dat kon hij nooit meer worden. De vrijmoedige, onverschrokken, vrolijke Axel bestond niet langer. Die eigenschappen hadden deze jaren uit hem geslagen. En hij zag in zijn moeders ogen dat ze rouwde om de zoon die ze nooit terug zou krijgen, terwijl ze tegelijk blij was met het kleine stukje van hem dat weer was thuisgekomen.
Ze had niet met vader mee willen gaan omdat ze elders zouden blijven overnachten, zoals al heel lang geleden was afgesproken. Maar vader had begrepen dat Axel rust nodig had en hij had erop aangedrongen toch te gaan.
‘Hij is nu immers thuis, de jongen,’ had vader gezegd. ‘We hebben tijd genoeg om elkaar te zien en te spreken. We moeten hem even met rust laten, zodat hij kan bijkomen. En Erik is thuis, die houdt hem wel gezelschap.’
Uiteindelijk had ze toegegeven en was ze meegegaan. Axel was blij geweest dat hij alleen kon zijn. Het kostte hem al moeite genoeg eraan te wennen dat hij weer thuis was. Eraan te wennen Axel te zijn.
Hij draaide zijn rechteroor naar de deur en luisterde. Hij moest er waarschijnlijk rekening mee houden dat hij nooit meer met zijn linkeroor kon horen, had de dokter gezegd. Dat bericht was niet als een verrassing gekomen. Toen de bewaker met de geweerkolf zwaaide en hem boven zijn oor raakte, had hij al gevoeld dat er iets was kapotgegaan. Het beschadigde oor zou een eeuwige, dagelijkse herinnering blijven aan wat hij had meegemaakt.
Met sloffende passen liep hij de gang in. Omdat zijn benen nog steeds zo zwak waren, had hij een stok van zijn vader gekregen die hij de eerste tijd als steun kon gebruiken. Het was de oude stok van zijn grootvader, een flinke, stevige wandelstok met zilverbeslag.
Hij moest zich goed vasthouden aan de trapleuning toen hij moeizaam naar beneden liep, maar hij had lang liggen rusten en was nieuwsgierig naar de stemmen die hij had gehoord. En hoewel hij naar de eenzaamheid had verlangd, had hij nu behoefte aan wat gezelschap.
Frans en Britta zaten allebei in een fauteuil, en het voelde vreemd hen daar te zien zitten, alsof er niets was gebeurd. Hun leven was gewoon doorgegaan. Zij hadden geen lijken gezien die op elkaar werden gestapeld, of hun vriend naast zich zien opschrikken en door een kogel in het voorhoofd zien omvallen. Heel even voelde hij woede omdat het zo onrechtvaardig was, maar toen zei hij tegen zichzelf dat hij er zelf voor had gekozen zich aan gevaar bloot te stellen en daarom ook de consequenties moest aanvaarden. Maar een deel van de woede bleef toch smeulen.
‘Axel! Wat fijn dat je op bent!’ zei Erik en hij ging rechtop in de bureaustoel zitten. Zijn gezicht begon te stralen toen hij zijn broer zag binnenkomen. Dat had Axels hart nog het meest verwarmd toen hij thuiskwam: om het gezicht van zijn broer weer te zien.
‘Ja, het is de oude man gelukt om met behulp van een stok overeind te komen,’ lachte Axel en voor de grap zwaaide hij dreigend met de stok naar Frans en Britta.
‘Hier is iemand die ik graag aan je wil voorstellen,’ zei Erik enthousiast. ‘Hans komt uit Noorwegen en zat bij het verzet, maar is met Elofs boot hierheen gevlucht toen hij gezocht werd door de Duitsers. Hans, dit is mijn broer Axel.’ Eriks stem zwol van trots.
Axel zag nu pas dat er iemand bij de lange muur stond. Zijn rug was naar de deur gedraaid, dus Axel zag alleen een tengere figuur met blond, krullend haar. Axel had al een pas naar voren gedaan om de ander te begroeten, toen die zich omdraaide.
Op dat ogenblik kwam de wereld tot stilstand. Axel zag de geweerkolf voor zich. Hoe die werd opgetild en vervolgens boven zijn oor terechtkwam. Hij beleefde het verraad opnieuw – hoe het voelde om iemand te hebben vertrouwd van wie hij dacht dat die aan de goede kant stond, om vervolgens door die persoon te worden verraden. Hij zag de jongen voor zich en herkende hem meteen. Het suisde in zijn oren en zijn bloed stroomde wild door zijn borstkas. Voordat Axel wist wat hij deed, hief hij de stok in de lucht en sloeg de jongen daarmee recht in het gezicht.
‘Wat doe je?’ schreeuwde Erik en hij rende op Hans af, die op de grond was gevallen en naar zijn hoofd greep, terwijl er bloed tussen zijn vingers sijpelde. Ook Frans en Britta waren haastig overeind gekomen en staarden Axel met een wilde blik aan.
Hij wees met de stok naar de jongen en met een van haat bevende stem zei hij: ‘Hij heeft tegen jullie gelogen. Hij is geen Noorse verzetsstrijder. Hij was bewaker in Grini toen ik daar gevangenzat. Hij is de man die me mijn gehoor heeft afgenomen, hij heeft me met zijn geweer geslagen.’
Het werd doodstil in de kamer.
‘Is het waar wat mijn broer zegt?’ vroeg Erik zachtjes en hij knielde naast Hans neer, die op de vloer lag te kermen. ‘Heb je tegen ons gelogen? Hoorde je bij de Duitsers?’
‘In Grini zeiden ze dat hij de zoon van een ss-officier was,’ zei Axel, wiens hele lichaam nog steeds trilde.
‘En zo iemand heeft Elsy zwanger gemaakt,’ zei Erik met een hatelijke blik naar Hans.
‘Wát zeg je?’ zei Frans. Zijn gezicht was helemaal wit geworden. ‘Heeft hij Elsy zwanger gemaakt?’
‘Dat heeft hij me net verteld. En hij had het lef mij te vragen voor haar te zorgen als hem iets zou overkomen. Want hij moest dingen regelen in Noorwegen.’ Erik was zo boos dat zijn lichaam trilde. Hij opende en sloot zijn vuisten terwijl hij naar Hans staarde, die vergeefs probeerde overeind te komen.
‘Dat kan ik me indenken, dat hij daar iets moet regelen. Waarschijnlijk wil hij naar zijn vader,’ zei Axel en hij hief de stok weer omhoog. Met volle kracht raakte hij Hans, die weer met een kreun neerviel.
‘Nee, ik zou… mijn moeder…’ bracht Hans moeizaam uit en hij keek hen smekend aan.
‘Klootzak!’ zei Frans met samengeknepen lippen en hij schopte Hans hard in zijn middenrif.
‘Hoe kon je ons zo recht in ons gezicht voorliegen? Terwijl je wist dat mijn broer…’ Erik had tranen in zijn ogen en zijn stem brak. Hij liep een paar passen naar achteren, sloeg zijn armen om zich heen en trilde nog meer.
‘Wist niet… Je broer…’ zei Hans onduidelijk en hij probeerde opnieuw overeind te komen.
‘Je was van plan ervandoor te gaan, of niet soms?’ schreeuwde Frans. ‘Elsy zwanger maken en ’m dan smeren. Godverdomme, wat een klootzak ben je!’ Zijn stem schoot omhoog.
Britta staarde hem vertwijfeld aan. Het was alsof ze nu pas zag hoe sterk zijn gevoelens voor Elsy waren. De pijn in haar hart deed haar ineenzakken op de vloer, waar ze ongecontroleerd begon te snikken.
Frans richtte zijn blik op haar en keek haar een paar tellen aan. Voordat iemand van de anderen kon reageren liep hij naar het bureau, pakte de briefopener die daar lag en stak die diep in Hans’ borst.
De anderen staarden hem een paar tellen aan. Erik en Britta waren als verlamd van de schok, maar het was alsof de aanblik van het bloed dat rond de briefopener stroomde iets dierlijks bij Axel losmaakte. Hij richtte zijn eigen razernij op het hoopje dat nu stil op de vloer lag. Klappen, schoppen en slagen troffen Hans, terwijl Axel en Frans primitieve geluiden uitstootten. Toen ze eindelijk ophielden, afgemat en buiten adem, was de jongen op de vloer niet langer te herkennen. Ze keken elkaar aan. Bang, maar op een bepaalde manier toch vrolijk. Het gevoel alle haat, alles wat daar binnen zat en naar buiten wilde, los te kunnen laten was bevrijdend en machtig geweest. Ze keken elkaar in de ogen.
Zo bleven ze een tijdje staan, deelden het moment, zogen het in, terwijl hun handen, kleren en gezicht bedekt waren met Hans’ bloed. Het bloed had in een wijde cirkel om hen heen gespat, en onder Hans’ lichaam verspreidde zich langzaam een donkere plas. Het was deels ook op Erik gespat, die nog steeds met zijn armen om zijn lichaam hevig stond te beven. Hij kon zijn ogen niet van de bebloede bundel losmaken, en zijn mond stond half open toen hij zijn blik op zijn broer richtte. Britta zat op de vloer en staarde naar haar handen, die ook onder het bloed zaten, en haar blik was even afwezig als die van Erik. Niemand zei iets. Het was als de griezelige stilte na een storm, alles is stil, maar de stilte draagt nog steeds herinneringen aan de gierende wind.
Frans was de eerste die weer wat zei. ‘We moeten dit opruimen,’ zei hij koud en hij stootte met zijn voet tegen Hans. ‘Britta, jij gaat hier schoonmaken. Erik, Axel en ik zorgen ervoor dat hij hier wegkomt.’
‘Maar waarheen?’ zei Axel, terwijl hij met de mouw van zijn trui probeerde bloed van zijn gezicht te vegen.
Frans dacht even na en zei toen: ‘Ik weet wat we doen. We wachten tot het donker is, dan brengen we hem weg. We moeten hem ergens op leggen, zodat de boel niet nog meer onder het bloed komt te zitten. Daarna ruimen we het hier op en maken onszelf ook schoon.’
‘Maar…’ begon Erik, maar hij was niet in staat zijn vraag af te maken en zakte op de vloer ineen terwijl hij zijn blik op een punt achter Frans gericht hield.
‘Ik weet de ideale plek. Hij kan bij zijn eigen mensen liggen,’ zei Frans met een geamuseerde bijklank.
‘Zijn eigen mensen?’ echode Axel met vlakke stem. Hij staarde naar de stok, waarvan het uiteinde bedekt was met bloed en haren.
‘We leggen hem in het graf van de Duitsers. Op het kerkhof,’ zei Frans en zijn glimlach werd nog breder. ‘Als dat geen poëtische rechtvaardigheid is!’
‘Ignoto Militi,’ mompelde Erik, die op de vloer met nietsziende ogen voor zich uit staarde. Frans keek hem vragend aan. ‘Voor de onbekende soldaat,’ verduidelijkte hij zachtjes, ‘dat staat bij het graf van de onbekende soldaat.’
Frans lachte. ‘Kijk eens aan, het kan niet beter.’
De anderen lachten niet, maar niemand protesteerde tegen Frans’ voorstel. Met stijve bewegingen begonnen ze te doen wat gedaan moest worden. Erik haalde een grote papieren zak uit de kelder, waar ze Hans op legden. Axel haalde schoonmaakspullen uit de kast in de gang, en Frans en Britta begonnen aan de zware klus de bibliotheek schoon te schrobben. Dat bleek moeilijker dan ze hadden gedacht. Het bloed was stroperig en leek zich aanvankelijk alleen maar verder uit te spreiden. Britta huilde hysterisch tijdens het schrobben. Af en toe stopte ze en zat snikkend op de vloer met de borstel in haar hand, maar dan snauwde Frans haar toe verder te gaan. Hij zwoegde zelf zo hard dat het zweet van hem af stroomde, maar in tegenstelling tot de anderen was zijn blik niet geschokt of omfloerst. Erik schrobde met mechanische bewegingen en zeurde niet langer dat ze aangifte moesten doen van het gebeurde. Uiteindelijk had hij begrepen dat Frans gelijk had; hij kon niet het risico nemen dat Axel, die net thuis was gekomen na de hel in de concentratiekampen te hebben overleefd, door de politie zou worden opgepakt en in de gevangenis zou worden gegooid.
Na ruim een uur hard werken veegden ze het zweet van hun voorhoofd en Frans stelde tevreden vast dat er niets te zien was van wat zich hier had afgespeeld.
‘We moeten jullie iets uit vaders en moeders klerenkast lenen,’ zei Erik op gedempte toon en hij liep weg om kleren voor Frans en Britta te halen. Toen hij terugkwam, bleef hij staan en keek naar zijn broer, die in elkaar gezakt in een hoek van de bibliotheek zat, nog steeds met zijn blik op de bebloede plukjes haar aan het uiteinde van zijn stok. Hij had geen woord gezegd sinds de razernij hem had verlaten, maar nu keek hij op en zei voor zich uit: ‘Hoe krijgen we hem op het kerkhof? Is het niet beter om hem ergens in het bos te begraven?’
‘Jullie hebben toch een fietskar? Die kunnen we gebruiken,’ zei Frans, die zijn plan niet wilde opgeven. ‘Kom op zeg. Als we hem in het bos begraven, wordt hij door een dier opgegraven, maar niemand zal op het idee komen dat er nog iemand in het graf van de Duitsers begraven ligt. Ik bedoel, daar liggen immers al een paar dooien. Als we hem in de fietskar leggen en ergens mee bedekken, zal niemand er iets van zien.’
‘Ik heb genoeg graven gegraven…’ zei Axel afwezig en hij verplaatste zijn blik weer naar de stok.
‘Frans en ik doen het wel,’ zei Erik snel. ‘Jij kunt hier blijven, Axel. En Britta, jij moet naar huis, ze worden vast ongerust als je niet thuis komt eten.’ Hij praatte snel; de woorden ratelden als mitrailleurschoten uit zijn mond, en hij bleef naar zijn broer kijken.
‘Niemand maakt zich er druk om wanneer ik kom of ga,’ zei Frans dof. ‘Dus ik kan blijven. We wachten tot tien uur. Dan zijn er niet veel mensen meer buiten en is het behoorlijk donker.’
‘Wat doen we met Elsy?’ vroeg Erik, nu zachter en langzamer. Hij keek naar zijn schoenen. ‘Zij wacht immers tot hij weer thuis zal komen. En nu ze in verwachting is…’
‘Een moffenjong, ja. Ze moet gewoon de consequenties aanvaarden!’ snauwde Frans. ‘Elsy mag hier niets van weten! Begrepen? Laat haar maar denken dat hij is vertrokken en haar daarna in de steek heeft gelaten, wat hij waarschijnlijk ook van plan was! Ik ben in elk geval niet van plan mijn medeleven aan haar te verspillen. Ze moet zichzelf maar zien te redden. Iemand die daar bezwaar tegen heeft?’ Frans boorde zijn blik in die van de anderen. Niemand zei iets.
‘Goed! Dat is dan besloten. Dit is en blijft ons geheim. Ga nu maar naar huis, Britta, voordat ze je gaan zoeken.’
Britta stond op en streek met bevende handen haar bebloede jurk glad. Zonder een woord te zeggen nam ze de jurk aan die Erik haar gaf en liep de kamer uit om zich te wassen en om te kleden. Het laatste dat ze zag voordat ze de drie jongens in de bibliotheek achterliet, was Eriks blik. Alle woede die in zijn ogen had gebrand toen Hans’ geheim werd onthuld, was nu verdwenen. Er was alleen nog maar schaamte.
Een paar uur later werd Hans in het graf gelegd waar hij zestig jaar ongestoord zou rusten.