Fjällbacka 1943
‘Komt er nooit een eind aan deze oorlog?’
Elsy beet op haar pen en dacht erover na hoe ze verder zou gaan. Hoe moest ze haar gedachten over de oorlog die niet bij hen werd gevoerd maar desondanks aanwezig was, samenvatten? Het voelde vreemd om een dagboek bij te houden. Ze wist niet hoe ze op dat idee was gekomen, maar ze had behoefte alle gedachten te formuleren die het gewone en tegelijk vreemde bestaan met zich meebracht. Een deel van haar kon zich de vooroorlogse tijd amper herinneren. Ze was nu dertien, bijna veertien, en ze was negen geweest toen de oorlog uitbrak. De eerste jaren had ze er maar weinig van gemerkt. Alleen dat de volwassenen waakzaam waren geweest. Opeens volgden ze naarstig het nieuws, in de kranten en op de radio. Als ze met hun oor naar de radio in de woonkamer gewend zaten te luisteren, zag ze het in hun houding: zenuwachtig, bang en op hetzelfde moment merkwaardig opgewonden. Wat er in de wereld gebeurde, was ondanks alles spannend – dreigend, maar spannend. Verder was het leven niet veranderd. De boten vertrokken en kwamen weer thuis. Soms was de vangst goed, soms slecht. Aan land deden de vrouwen hun taken, en dat waren dezelfde taken die hun moeders hadden verricht, en hun moeders vóór hen. Kinderen moesten worden gevoed, was moest worden gewassen en huizen moesten worden schoongemaakt. Het was een kringloop zonder eind, maar de oorlog dreigde het leven en de werkelijkheid die ze kenden te verstoren. Die spanning had ze als kind gevoeld. En nu was de oorlog bijna hier.
‘Elsy?’ De stem van haar moeder kwam van beneden. Snel sloot Elsy het schrift en legde het in de bovenste la van haar bureautje voor het raam. Ze had hier vele uren aan haar huiswerk gezeten, maar nu waren haar schooljaren verleden tijd en had ze eigenlijk niets meer aan het meubel. Ze stond op, streek haar jurk glad en ging naar moeder.
‘Elsy, kun je even water voor me halen?’ Haar moeder zag er moe en grauw uit. Ze hadden de hele zomer in de kleine kamer in de kelder gewoond. De rest van het huis was verhuurd aan zomergasten. Schoonmaken, maaltijden en bediening waren bij de huur inbegrepen en deze zomer waren de gasten veeleisend geweest. Een advocaat uit Göteborg met zijn vrouw en drie wilde kinderen. Elsy’s moeder, Hilma, had van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat heen en weer moeten vliegen. Ze had hun kleren gewassen, een twaalfuurtje gemaakt als ze een boottochtje gingen maken, binnen de rommel opgeruimd en tegelijk ook nog haar eigen huishouden gedaan.
‘Ga maar even zitten, moeder,’ zei Elsy zacht en ze legde aarzelend een hand op haar moeders schouder. Bij de aanraking deinsde Hilma terug. Ze waren het niet gewend elkaar beet te pakken, maar na enige aarzeling legde ze haar hand op die van haar dochter en liet zich dankbaar op een stoel duwen.
‘Het werd ook hoog tijd dat ze vertrokken. Wat een veeleisende mensen. Zou u misschien dit… Zou u misschien dat… Zou u misschien even…’ Hilma deed hun beschaafde stemmen na, maar sloeg vervolgens verschrikt een hand voor haar mond. Over deftige mensen hoorde je niet zo respectloos te praten. Het was belangrijk om je plek te weten.
‘Ik begrijp dat u moe bent. Ze waren niet makkelijk.’ Elsy goot het laatste restje water in een pan en zette die op de plaat. Toen het water had gekookt, roerde ze de surrogaatkoffie erdoor en zette een kopje voor Hilma en zichzelf neer.
‘Ik zal zo water gaan halen, moeder, maar eerst drinken we een kopje.’
‘Je bent een lieve meid.’ Hilma nam een slok van het verschrikkelijke surrogaat. Bij feestelijke gelegenheden dronk ze haar koffie op een schoteltje, met een suikerklontje tussen haar tanden. Maar tegenwoordig moest je zuinig zijn op suiker en met surrogaatkoffie was het ook niet echt hetzelfde.
‘Heeft vader gezegd wanneer hij thuiskomt?’ Elsy sloeg haar ogen neer. Nu het oorlog was, had die vraag een heel andere lading dan vroeger. Nog niet zo lang geleden was de Öckerö getorpedeerd en met man en muis vergaan. Sinds die tijd had het afscheid wanneer haar vader uitvoer steeds iets noodlottigs. Maar het werk moest doorgaan. Niemand had een keuze. De lading moest worden geleverd, de vis moest omhoog worden gehaald. Dat waren de voorwaarden voor hun bestaan, of het nu oorlog was of niet. Ze mochten dankbaar zijn dat ze überhaupt nog tussen Zweden en Noorwegen mochten varen. Dat leek ook veiliger dan met een vrijbrief de zee oversteken, omdat je dan langs de versperringen moest. Nu konden de boten uit Fjällbacka blijven vissen, en hoewel de vangst kleiner was dan vroeger, konden ze in elk geval wat bijverdienen met transporten van en naar de Noorse havens. Vaak had Elsy’s vader ijs uit Noorwegen bij zich en als hij geluk had, had hij ook een vracht als hij die kant uit ging.
‘Ik wou alleen…’ Hilma viel stil, maar ging toen verder. ‘Ik wou alleen dat hij een beetje voorzichtiger was.’
‘Wie? Vader?’ vroeg Elsy, hoewel ze heel goed wist op wie haar moeder doelde.
‘Ja…’ Hilma vertrok haar gezicht toen ze een slok van de surrogaatkoffie nam. ‘Hij heeft deze keer de zoon van de dokter bij zich en… Ja, dat kan nooit goed gaan, dat kan ik je wel zeggen.’
‘Axel is moedig, hij doet wat hij kan. En vader wil waarschijnlijk alleen maar zijn steentje bijdragen.’
‘Maar de risico’s…’ – Hilma schudde haar hoofd – ‘de risico’s als hij die jongen en zijn vrienden meeneemt… ja, ik vind dat hij vader en de anderen in het ongeluk stort.’
‘We moeten doen wat we kunnen om de Noren te helpen,’ zei Elsy kalm. ‘Wat als wij waren getroffen – hadden we dan hun hulp ook niet nodig gehad? Axel en zijn kameraden doen goed werk.’
‘Nee, nu hebben we het er niet meer over. Haal je dat water nog?’ Hilma’s toon was korzelig toen ze opstond en naar het aanrecht liep om het kopje af te wassen. Maar Elsy nam het goed op. Ze wist dat die korzeligheid alleen voortkwam uit bezorgdheid.
Na een laatste blik op haar moeders voortijdig kromme rug pakte ze de emmer en ging water halen uit de put.
Tot zijn eigen verbazing genoot Patrik van de wandeling. De afgelopen jaren was er niet veel van sporten gekomen, maar als hij tijdens zijn vaderschapsverlof elke dag een lange wandeling kon maken, zou hij zijn beginnende buikje misschien kunnen wegwerken. Dat Erica thuis maar matig snoepte, had aanstekelijk gewerkt en daardoor was hij al een kilootje of twee afgevallen.
Hij passeerde de OK/Q8-pomp en liep in stevig tempo langs de weg die naar het zuiden voerde. Hij was van plan naar de molen te gaan en daarna terug te keren. Maja zat met haar gezicht naar voren in de kinderwagen en brabbelde vrolijk. Ze vond het heerlijk om te wandelen en begroette iedereen die ze tegenkwamen breed glimlachend met een blij ‘hoi’. Ze was echt een zonnestraaltje, maar als ze dat wilde kon ze ook een duivels humeur hebben. Dat kwam vast van Erica’s kant, dacht Patrik.
Terwijl hij verder liep, voelde hij zich steeds tevredener met zijn bestaan. Het dagelijks leven liep tegenwoordig op rolletjes. Eindelijk hadden Erica en hij het huis voor zichzelf. Niet dat hij Anna en haar kinderen niet mocht, maar het was vermoeiend als je maand na maand op elkaars lip woonde. Nu was er alleen nog dat gedoe met zijn moeder. Dat baarde hem zorgen. Hij had altijd het gevoel dat hij klem zat tussen Erica en Kristina. Natuurlijk begreep hij dat Erica het vervelend vond dat zijn moeder zomaar bij hen naar binnen stapte en commentaar leverde op de mannier waarop ze hun huishouden deden en voor Maja zorgden. Maar het zou prettig zijn als ze daar net als hij Oost-Indisch doof voor kon zijn. En je moest toch een beetje begrip voor Kristina hebben; ze leefde alleen en had eigenlijk niemand anders. Lotta, zijn zus, woonde in Göteborg, en hoewel dat niet het eind van de wereld was, was het voor Kristina veel makkelijker om bij Erica en hem langs te gaan. Bovendien was ze een grote hulp; ze hadden een paar keer uit eten kunnen gaan terwijl Kristina oppaste. Dus ja… het zou fijn zijn als Erica de voordelen iets beter zag.
‘Kijk, kijk!’ zei Maja opgewonden en ze wees met haar vingertje toen ze langs de wei kwamen waar de paarden van manege Rimfaxe liepen te grazen. Paarden waren niet Patriks lievelingsdieren, maar hij moest bekennen dat de fjordpaarden er heel lief uitzagen en relatief ongevaarlijk leken. Ze bleven even naar ze staan kijken en Patrik bedacht dat hij de volgende keer wel wat appels of wortelen mee kon nemen. Nadat Maja uitgekeken was, liep hij het laatste stukje naar de molen en ging toen terug naar Fjällbacka.
Zoals altijd werd hij gefascineerd door de kerktoren die zich steeds krachtiger boven de heuvel verhief. Net op dat moment zag hij een bekende auto. Er werd niet met zwaailicht of sirene gereden, dus het leek niet acuut te zijn, maar hij voelde zijn hart sneller kloppen. Toen de eerste politiewagen over de top van de heuvel was gekomen, zag hij dat de tweede er vlak achter reed en hij fronste zijn voorhoofd. Beide auto’s. Dan moest het relatief belangrijk zijn. Hij begon te zwaaien toen de eerste auto zo’n honderd meter van hem vandaan was. Die minderde vaart en Patrik liep naar Martin toe, die achter het stuur zat. Maja zwaaide opgewonden met haar armen. In haar wereld was het altijd leuk als er iets gebeurde.
‘Hoi Hedström, ben je een wandelingetje aan het maken?’ vroeg Martin en hij wuifde naar Maja.
‘Ja, ik moet toch een beetje in vorm blijven… Waar gaan jullie naartoe?’ De andere auto stopte ook en Patrik zwaaide naar Bertil en Gösta.
‘Hallo, Paula Morales.’ Nu pas zag Patrik dat er een onbekende vrouw in politie-uniform naast Martin zat. Hij pakte haar uitgestoken hand beet en stelde zich nog voordat Martin zijn vraag kon beantwoorden voor.
‘We hebben een melding van een lijk binnengekregen. Hier vlakbij.’
‘Denken jullie dat het om een misdrijf gaat?’ Patrik fronste zijn voorhoofd.
Martin spreidde zijn handen. ‘Dit is het enige dat we weten. Twee jongens hebben een lijk gevonden en ons gebeld.’ De tweede politiewagen toeterde en Maja veerde op.
‘Zeg,’ zei Martin haastig, ‘kun je niet even meekomen? Het voelt niet helemaal veilig met… nou ja, je weet wel,’ zei hij terwijl hij naar de auto achter hem knikte.
‘Tja, maar hoe moet dat dan?’ vroeg Patrik. ‘Ik heb de kleine meid bij me… en formeel gezien ben ik vrij.’
‘Alsjeblieft,’ zei Martin en hij hield zijn hoofd schuin. ‘Kom gewoon even kijken, dan breng ik jullie daarna wel weer naar huis. De kinderwagen kan in de achterbak.’
‘Maar je hebt geen kinderzitje…’
‘Daar heb je gelijk in. Misschien kun je erheen lopen? Het is vlak om de hoek. De eerste weg rechts, het tweede huis aan je linkerhand. Er moet FRANKEL op de brievenbus staan.’
Patrik aarzelde, maar nam een besluit toen de achterste politiewagen weer toeterde. ‘Oké. Ik kom wel even een kijkje nemen. Maar dan moet jij op Maja letten als ik naar binnen ga. En geen woord hierover tegen Erica. Ze zou uit haar vel springen als ze erachter kwam dat ik Maja heb meegenomen naar een politiezaak.’
‘Promise,’ zei Martin en hij knipoogde. Hij gebaarde naar Bertil en Gösta in de auto achter hem en zette de zijne in z’n één. ‘Tot zo dan.’
‘Oké,’ zei Patrik. Hij had sterk het gevoel dat hij hier spijt van zou krijgen. Maar zijn nieuwsgierigheid was sterker dan zijn drang tot zelfbehoud, en hij draaide de kinderwagen met Maja om en liep in hoog tempo richting Hamburgsund.
‘Alles van grenenhout moet weg!’ Anna stond met haar handen in haar zij en probeerde er zo angstaanjagend mogelijk uit te zien.
‘Wat is er mis met grenen?’ vroeg Dan en hij krabde op zijn hoofd.
‘Het is lelijk! Verder nog vragen?’ zei Anna, maar ze kon haar lach niet onderdrukken. ‘Kijk niet zo verschrikt, lieverd… Ik sta erop, niets is zo lelijk als grenen meubels. En het bed is wel het allerergst. Bovendien wil ik niet langer in het bed slapen waar Pernilla en jij in hebben gelegen. Ik kan ermee leven dat we in hetzelfde huis wonen, maar hetzelfde bed… nee…’
‘Daar kan ik inkomen. Maar het is duur als we allemaal nieuwe meubels moeten kopen…’ Dan keek bezorgd. Sinds Anna en hij een stel waren, had hij besloten om ondanks alles het huis te houden, maar het was nog steeds een beetje lastig om de eindjes aan elkaar te knopen.
‘Ik heb het geld nog dat ik heb gekregen toen Erica me uit ons ouderlijk huis uitkocht. Daar heeft Lucas nooit aan kunnen komen. Dus daar nemen we wat van op om nieuwe spullen van te kopen. Samen als je wilt, anders kun je me de vrije teugels geven als je dat durft.’
‘O, jawel,’ zei Dan. ‘Ik vind het helemaal niet erg om geen beslissingen over meubels te hoeven nemen. Zolang het niet te gek is, mag je kopen wat je wilt. Genoeg gepraat. Kom liever hier en geef me een kus.’ Hij trok haar naar zich toe en zoende haar lang en grondig. Zoals zo vaak raakten ze opgewonden en Dan had net Anna’s bh op haar rug losgemaakt, toen iemand de buitendeur opentrok en naar binnen kwam. Vanuit de hal keek je rechtstreeks de keuken in en het leed geen twijfel wat er gaande was.
‘Gadver, wat goor, staan jullie in de keuken te lebberen!’ Belinda’s gezicht was rood van woede en ze stormde langs hen heen naar boven. Helemaal boven aan de trap bleef ze staan en riep naar beneden: ‘Ik ga zo snel mogelijk terug naar mama, hoor! Daar hoef ik in elk geval niet te zien hoe jullie aldoor jullie tong in elkaars keel steken. Pijnlijk gewoon! Hartstikke goor! Snappen jullie dat?!’
Pang! De deur van Belinda’s kamer werd dichtgesmeten en ze hoorden hoe ze de sleutel omdraaide. Het volgende moment stond haar muziek zo hard aan dat de borden op het aanrecht op de maat meerammelden.
‘Oeps,’ zei Dan en hij trok een gezicht terwijl hij naar boven keek.
‘Ja, oeps is inderdaad het juiste woord,’ zei Anna en ze maakte zich los uit de omhelzing. ‘Dit is echt niet makkelijk voor haar.’ Ze pakte de rinkelende borden en zette ze in de gootsteen.
‘Nee, maar ze moet verdomme wel accepteren dat ik een nieuwe vrouw heb ontmoet,’ zei Dan geïrriteerd.
‘Probeer je eens in haar situatie te verplaatsen. Eerst gaan Pernilla en jij scheiden, vervolgens passeren er snel wat losse…’ – ze woog haar woorden op een goudschaaltje – ‘een aantal meisjes de revue, en dan kom ik met mijn twee kleine kinderen hier wonen. Belinda is nog maar zeventien en alleen dat al is lastig. Als je dan ook nog drie vreemden op je dak krijgt…’
‘Ja, ik weet dat je gelijk hebt…’ Dan zuchtte. ‘Maar ik weet niet hoe je met een puber moet omgaan. Ik bedoel, moet ik haar met rust laten of denkt ze dan dat ik haar verwaarloos? Of moet ik volhouden, met het risico dat ze me opdringerig vindt? Waar is verdorie de handleiding?’
Anna lachte. ‘Ik miste de handleiding op de kraamafdeling al. Maar ik vind dat je moet proberen met haar te praten. Als ze de deur voor je neus dichtsmijt, heb je in elk geval je best gedaan. En dan probeer je het gewoon nog een keer. En nog een keer. Ze is bang dat ze je kwijtraakt. Ze is bang dat ze het recht verliest om klein te zijn. Ze is bang dat wij alles overnemen nu we hier wonen. Zo gek is dat niet.’
‘Waar heb ik zo’n verstandige vrouw aan verdiend?’ zei Dan en hij trok Anna weer naar zich toe.
‘Dat weet ik niet,’ zei Anna. Glimlachend drukte ze haar gezicht tegen zijn borst. ‘Eigenlijk ben ik niet zo verstandig. Dat lijkt alleen maar zo in vergelijking met je vorige veroveringen…’
‘Zeg,’ zei Dan lachend terwijl hij zijn armen stevig om Anna klemde, ‘pas op. Anders blijft het grenen bed staan waar het staat…’
‘Wil je dat ik blijf of niet?’
‘Oké. Jij wint. Beschouw het als weggegooid.’
Ze lachten. En kusten. Boven hun hoofden denderde de popmuziek oorverdovend voort.
Martin zag de jongens meteen toen hij de oprit bij het huis opreed. Ze stonden een beetje opzij, beiden met hun armen stevig over elkaar, licht huiverend. Ze hadden alle twee een bleek gezicht en hun opluchting toen ze de politiewagens zagen was groot.
‘Martin Molin.’ Hij stak zijn hand uit naar de jongen die het dichtst bij stond, die zich mompelend voorstelde als Adam Andersson. De andere jongen, die schuin achter hem stond, wuifde afwerend met zijn rechterhand en zei verontschuldigend en licht beschaamd: ‘Ik heb overgegeven en mijn mond afgeveegd met… Ik geef maar geen hand.’
Martin knikte begrijpend. Hij had bij de aanblik van lijken precies dezelfde reactie gehad en dat was echt niets om je voor te schamen.
‘En, wat is er gebeurd?’ Hij wendde zich tot Adam, die het meest beheerst leek. Hij was kleiner dan zijn vriend en had halflang blond haar en veel acne.
‘Nou, we waren…’ Adam keek zoekend naar Mattias, maar die haalde alleen maar zijn schouders op, dus hij ging verder: ‘We wilden binnen een kijkje nemen, omdat het leek alsof de oude mannen weg waren.’
‘De oude mannen?’ vroeg Martin. ‘Woont er meer dan één?’
Mattias antwoordde: ‘Het zijn twee broers. Ik weet hun voornamen niet, maar mijn moeder vast wel. Ze zorgt al sinds begin juni voor hun post. De ene is ’s zomers altijd weg, maar de andere niet. Maar nu werd de post niet uit de brievenbus gehaald, dus we dachten…’ Hij maakte zijn zin niet af en keek stug naar zijn schoenen. Er lag nog een dode vlieg op en met een vies gezicht begon hij heftig te schoppen om hem eraf te krijgen. ‘Is hij dat lijk binnen?’ vroeg hij terwijl hij weer opkeek.
‘Op dit moment weten jullie meer dan wij,’ zei Martin. ‘Maar ga verder. Jullie wilden binnen een kijkje nemen. Wat gebeurde er toen?’
‘Mattias ontdekte een raam dat we open konden krijgen en hij klom als eerste naar binnen,’ zei Adam. ‘Daarna trok hij mij omhoog. Toen we op de vloer sprongen, hoorden we het onder onze voeten kraken, maar we konden niet zien wat dat was, want het was veel te donker.’
‘Donker?’ onderbrak Martin hem.‘Waarom was het donker?’ Vanuit zijn ooghoek zag hij schuin achter zich dat Gösta, Paula en Bertil afwachtend naar de woorden van de jongens luisterden.
‘Alle rolgordijnen waren dicht.’ Adam legde het geduldig uit. ‘Maar we hebben het rolgordijn van het raam waardoor we naar binnen waren gekomen opengetrokken. En toen zagen we dat de hele vloer vol dode vliegen lag. En het stonk er verschrikkelijk.’
‘Hartstikke verschrikkelijk,’ echode Mattias, die een nieuwe braakneiging leek te onderdrukken.
‘En toen?’ maande Martin Adam aan verder te gaan.
‘Toen liepen we verder de kamer in, en de bureaustoel stond met de rug naar ons toe, dus je kon niet zien dat er iemand in zat. Maar ik had het gevoel dat… Ja, ik heb natuurlijk weleens naar CSI gekeken, dus een vieze stank en dode vliegen en zo… Je hoeft geen Einstein te zijn om tot de conclusie te komen dat er iemand was overleden. Dus ik liep op die stoel af en draaide die om… en toen zat hij daar.’
Mattias zag het beeld kennelijk weer duidelijk voor zich want hij draaide zich om en gaf in het gras achter zich over. Hij veegde zijn mond met zijn hand af en verontschuldigde zich fluisterend.
‘Geeft niet,’ zei Martin. ‘Dat hebben we allemaal weleens gedaan bij de aanblik van een lijk.’
‘Ik niet,’ zei Mellberg superieur.
‘Ik ook niet,’ zei Gösta laconiek.
‘Nee, ik evenmin,’ verklaarde Paula.
Martin draaide zich om en keek hen scherp aan.
‘Hij zag er heel walgelijk uit,’ zei Adam behulpzaam. Ondanks de schok leek hij de situatie wel vermakelijk te vinden. Achter zijn rug maakte Mattias met zijn gezicht halverwege de grond nog een keer rare geluiden, maar nu leek er alleen maar gal te komen.
‘Kan een van jullie deze jongens naar huis brengen?’ vroeg Martin en hij wendde zich tot alle collega’s achter zich. Eerst viel er een stilte, toen zei Gösta: ‘Ik doe het wel. Kom maar, jongens, dan breng ik jullie naar huis.’
‘We wonen maar een paar honderd meter hiervandaan,’ zei Mattias zwakjes.
‘Dan loop ik met jullie mee,’ zei Gösta en hij gebaarde dat ze hem moesten volgen. Op de voor pubers zo typerende manier sjokten ze achter hem aan, Mattias met een dankbaar gezicht, Adam zichtbaar teleurgesteld dat hij het vervolg moest missen.
Martin keek hen na tot ze om de hoek waren verdwenen en zei toen allesbehalve enthousiast: ‘Nu moeten we zelf maar een kijkje gaan nemen.’
Bertil Mellberg schraapte zijn keel. ‘Tja, ik heb weliswaar geen problemen met lijken en zo… absoluut niet… ik heb er in mijn tijd diverse gezien. Maar iemand moet… de omgeving controleren. Het is misschien het beste als ik, als jullie meerdere en de meest ervaren politieagent ter plekke, die taak op me neem.’ Hij schraapte nogmaals zijn keel.
Martin en Paula keken elkaar even geamuseerd aan, maar Martin trok zijn gezicht snel weer in de plooi voordat hij antwoordde: ‘Daar zeg je zowat, Bertil. Het lijkt me inderdaad het beste als iemand met jouw ervaring de tuin grondig doorzoekt. Dan gaan Paula en ik naar binnen.’
‘Juist, ja. Dat lijkt mij ook het verstandigst.’ Mellberg treuzelde even, maar liep toen weg over het gras.
‘Zullen we dan maar?’ vroeg Martin. Paula knikte.
‘Voorzichtig, hoor,’ zei Martin voordat hij de deur opende. ‘We mo gen geen sporen vernietigen als zou blijken dat het geen natuurlijke dood is. We kijken alleen rond, daarna moeten de technici komen.’
‘Ik heb vijf jaar ervaring bij de afdeling Geweldsdelicten van de regiorecherche in Stockholm. Ik weet wat je op een mogelijke plaats delict moet doen,’ zei Paula, maar het klonk niet lelijk.
‘Sorry, dat wist ik eigenlijk ook wel,’ zei Martin beschaamd. Vervolgens richtte hij zich op de taak die voor hen lag.
Er hing een griezelige stilte in het huis toen ze de hal binnenstapten. Behalve hun eigen voetstappen hoorden ze helemaal niets. Martin vroeg zich af of hij de stilte net zo eng had gevonden als hij niet had geweten dat er boven een lijk in een stoel zat en concludeerde dat dat waarschijnlijk niet het geval zou zijn geweest.
‘Daar,’ fluisterde hij, maar hij besefte meteen dat er geen reden was om te fluisteren. Daarom herhaalde hij met een normale stem, die in de stilte tussen de wanden stuiterde: ‘Daar.’
Paula liep vlak achter hem. Martin deed een paar passen in de rich ting van de kamer die de bibliotheek moest zijn en opende de deur. De vreemde lucht die ze hadden geroken zodra ze het huis binnenstapten, werd nog sterker. De jongens hadden gelijk gehad: er lagen heel veel vliegen op de vloer. Het kraakte luid toen eerst hij en vervolgens Paula de kamer inliep. De stank was zoet en verzadigd, en waarschijnlijk was die eerst nog duizend keer erger geweest.
‘Het lijdt geen twijfel dat hier een flinke tijd geleden iemand is overleden,’ zei Paula, terwijl zowel haar ogen als die van Martin naar het achterste deel van de kamer werden getrokken.
‘Nee, niet echt,’ zei Martin, met een nare smaak in zijn mond. Hij vermande zich en liep voorzichtig dwars door de kamer naar het lijk in de stoel.
‘Blijf jij maar daar.’ Hij hief afwerend zijn hand op naar Paula, die gehoorzaam bij de deur bleef staan. Ze vatte het niet verkeerd op. Hoe minder politievoeten er door de kamer liepen, des te beter.
‘Het lijkt in elk geval geen natuurlijke dood,’ constateerde Martin, terwijl hij zijn maaginhoud door zijn keel voelde schieten. Hij slikte krampachtig om het kokhalzen te onderdrukken en probeerde zich op zijn taak te concentreren. Ondanks de slechte staat van het lijk leed het evenmin twijfel dat zijn conclusie klopte. Een grote kneuzing aan de rechterkant van het hoofd van het slachtoffer sprak duidelijke taal: de persoon in de stoel was met grof geweld om het leven gebracht.
Voorzichtig draaide Martin zich om en liep de kamer uit. Paula ging achter hem aan. Na in de frisse lucht een paar keer diep te hebben ademgehaald, namen de braakneigingen af. Op hetzelfde moment zag hij Patrik de hoek om komen en over het grindpad naar hen toe lopen.
‘Het is moord,’ zei Martin zodra Patrik binnen gehoorsafstand was. ‘Torbjörn en zijn team moeten hier aan de slag. Wij kunnen op dit moment niets meer doen.’
‘Oké,’ zei Patrik met een grimmig gezicht. ‘Zou ik even…’ Hij zweeg abrupt en keek naar Maja in de kinderwagen.
‘Ga maar even kijken, ik pas wel op Maja,’ zei Martin enthousiast en hij liep naar Maja toe en tilde haar op. ‘Kom, meiske. Zullen we naar de bloemetjes gaan kijken?’
‘Loem,’ zei Maja blij en ze wees naar het perk.
‘Ben jij ook binnen geweest?’ vroeg Patrik.
Paula knikte. ‘Het zag er niet fraai uit. Het lijkt alsof hij hier al sinds het begin van de zomer zit. Dat is in elk geval mijn inschatting.’
‘Ja, je zult tijdens je jaren in Stockholm wel het een en ander hebben gezien.’
‘Maar niet veel mensen die al zo lang dood waren. Dat waren er slechts een paar.’
‘Oké, ik ga een kijkje nemen. Eigenlijk heb ik vaderschapsverlof, maar…’
Paula glimlachte. ‘Het is moeilijk weg te blijven. Dat begrijp ik. Maar Martin lijkt de zaken goed waar te nemen…’ Ze keek glimlachend naar het perk, waar Martin op zijn hurken naast Maja zat om de bloemen te bewonderen die nog bloeiden.
‘Hij is een rots in de branding. Op alle fronten,’ zei Patrik terwijl hij naar het huis liep. Een paar minuten later was hij weer terug.
‘Ik ben het met Martin eens. Het is vrij duidelijk. Een flinke kneuzing op zijn hoofd.’
‘Geen verdachte sporen.’ Mellberg hijgde toen hij de hoek om kwam. ‘En, hoe zag het er binnen uit? Ben je wezen kijken, Hedström?’ Hij keek Patrik sommerend aan en die knikte.
‘Ja, het lijdt geen twijfel dat het moord is. Bel jij de technici?’
‘Uiteraard,’ zei Mellberg zelfgenoegzaam. ‘Ik ben immers de baas van dit gekkenhuis. Wat doe jij hier trouwens?’ vroeg hij. ‘Ik dacht dat jij zo nodig met vaderschapsverlof moest en nu duik je opeens hier op.’ Mellberg wendde zich tot Paula en ging verder. ‘Dat soort nieuwigheden begrijp ik dus helemaal niet: kerels die thuis luiers willen verschonen en vrouwen die in uniform willen rondlopen.’ Hij keerde hun abrupt de rug toe en beende naar de auto om de technici te bellen.
‘Welkom op het politiebureau van Tanumshede,’ zei Patrik droog en Paula glimlachte geamuseerd.
‘Het geeft niet. Zo zijn er veel. Als ik me druk moest maken om dinosauriërs in uniform, had ik de handdoek al lang geleden in de ring geworpen.’
‘Fijn dat je het zo ziet,’ zei Patrik. ‘Het voordeel van Mellberg is dat hij in elk geval consequent is – hij discrimineert alles en iedereen.’
‘Ja, dat is een troost,’ zei Paula lachend.
‘Wat is er zo leuk?’ vroeg Martin, die Maja nog altijd op zijn arm droeg.
‘Mellberg,’ zeiden Patrik en Paula tegelijk.
‘Wat heeft hij nu weer gezegd?’
‘Ach, niets nieuws,’ zei Patrik en hij stak zijn armen uit naar Maja. ‘Maar Paula lijkt ertegen te kunnen, dus het komt vast wel goed. Nu gaan de kleine meid en ik naar huis. Zwaai maar even dag.’
Maja zwaaide en grijnsde extra breed naar Martin, wiens gezicht oplichtte.
‘Nou zeg, neem je zomaar mijn meisje mee? Ik dacht dat wij iets bijzonders hadden…’ Hij liet zijn onderlip pruilend hangen en deed net alsof hij verdrietig was.
‘Maja zal nooit een andere man hebben dan papa, hè lieverd?’ Patrik stak zijn neus in haar hals en Maja schaterde het uit. Vervolgens zette hij haar in de kinderwagen en zwaaide naar de achterblijvers. Een deel van hem was opgelucht dat hij kon vertrekken. Een ander deel wilde niets liever dan blijven.
Ze was in de war. Was het maandag? Of was het al dinsdag? Britta banjerde nerveus door de woonkamer. Het was zo… frustrerend. Hoe harder ze probeerde iets te pakken te krijgen, des te sneller leek het weg te glippen. Op heldere momenten zei een stem in haar dat ze dit met wilskracht moest kunnen beheersen. Dat ze haar hersenen moest kunnen dwingen haar te gehoorzamen. Tegelijk wist ze dat haar hersenen veranderden, werden afgebroken, hun vermogen verloren om zich dingen te herinneren, om momenten, feiten, informatie, gezichten vast te houden.
Maandag. Het was maandag. Ja, zo was het. Gisteren hadden haar dochters met hun gezinnen bij hen gegeten. Gisteren. Dus was het maandag. Zonder meer. Midden in een pas bleef Britta opgelucht staan. Het voelde als een kleine overwinning. Ze wist welke dag het was.
Ze kreeg tranen in haar ogen en ging op een hoekje van de bank zitten. Het Josef Franck-motief was vertrouwd. Herman en zij hadden de stof samen gekocht. Dat betekende dat zij die had gekozen en hij instemmend had gebromd. Als zij er maar gelukkig van werd. Hij had met alle plezier een oranje bank met groene stippen geaccepteerd als zij er zo een had willen hebben. Herman, ja… Waar was hij? Ze begon onrustig aan de bloemmotieven op de bank te plukken. Ze wist toch waar hij was? In gedachten zag ze zijn mond bewegen toen hij duidelijk tegen haar zei waar hij heen ging. Ze herinnerde zich zelfs dat hij het een paar keer had herhaald. Maar net als met de dagen van de week zopas, gleed dat stukje informatie weg, spotte met haar, hoonde haar. Gefrustreerd pakte ze de armleuning beet. Ze moest het zich kunnen herinneren, als ze zich maar concentreerde. Nu sloeg de paniek toe. Waar was Herman? Zou hij lang wegblijven? Hij was toch niet op reis gegaan? Hij had haar toch niet achtergelaten? Misschien had hij haar wel verlaten. Was dat wat zijn mond in haar herinnering zei? Ze moest zich ervan vergewissen dat dat niet waar was. Ze moest gaan kijken, controleren of zijn spullen er nog waren. Britta stond abrupt op en rende de trap op. De paniek bonsde als een vloedgolf in haar oren. Wat had Herman gezegd? Een blik in de klerenkast stelde haar gerust. Al zijn kleding hing er nog. Colbertjes, truien, overhemden. Alles was er. Maar ze wist nog steeds niet waar hij was.
Britta wierp zich op het bed, kroop als een klein kind in elkaar en huilde. In haar hersenen verdween steeds meer. Elke tel. Elke minuut. De harddisk van haar leven werd gewist. En ze kon er niets tegen doen.
‘Hoi. Dat moet een heel verre wandeling zijn geweest, jullie zijn zo lang weg geweest!’ Erica liep Patrik en Maja tegemoet en kreeg een natte kus van haar dochter.
‘Ja… Zou jij niet werken?’ Patrik keek Erica bewust niet aan.
‘Jawel…’ Erica zuchtte. ‘Maar het is moeilijk om op gang te komen. Ik zit voornamelijk naar het scherm te staren en toffees te eten. Als dat zo doorgaat, weeg ik honderd kilo voordat dit boek af is.’ Ze hielp Patrik, die Maja uit haar overall wurmde. ‘Ik kan het niet nalaten af en toe in mijn moeders dagboeken te lezen.’
‘Staat er iets interessants in?’ vroeg Patrik, opgelucht dat er verder geen vragen over de lange wandeling leken te komen.
‘Tja, het gaat vooral over haar dagelijkse leven. Ik heb maar een paar pagina’s gelezen. Ik moet ze stukje bij beetje doornemen, heb ik gemerkt.’
Erica liep naar de keuken en vroeg, vooral om het gesprek een andere wending te geven: ‘Zullen we een kopje thee drinken?’
‘Ja, lekker,’ zei Patrik en hij hing zijn kleren en die van Maja op. Hij liep achter Erica aan en keek naar haar terwijl ze water opzette en theezakjes en kopjes pakte. Ze hoorden hoe Maja met haar speelgoed in de woonkamer ging spelen. Even later had Erica voor hen allebei een kopje dampende thee neergezet en ze gingen tegenover elkaar aan de keukentafel zitten.
‘Zo, voor de dag ermee,’ zei Erica en ze keek Patrik aan. Ze kende hem zo goed. Zijn heimelijke blik, het nerveuze getrommel met zijn vingers. Er was iets wat hij haar niet wilde of durfde te vertellen.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij, terwijl hij er zo onschuldig mogelijk probeerde uit te zien.
‘Zeg, het helpt heus niet om van die grote ogen op te zetten. Wat houd je voor me achter?’ Ze nam een slok van de hete thee en wachtte geamuseerd tot hij zich niet langer in allerlei bochten wrong en ter zake kwam.
‘Nou…’
‘Nou…’ zei Erica behulpzaam. Ze kon niet ontkennen dat een klein, sadistisch deel van haar van zijn duidelijke kwelling genoot.
‘Nou… er is iets gebeurd toen Maja en ik aan het wandelen waren.’
‘O? Maja en jij zijn heelhuids teruggekeerd, dus wat zou dat geweest kunnen zijn?’
‘Nou…’ Patrik nam een slok thee om tijd te winnen terwijl hij erover nadacht hoe hij het gebeurde het beste kon presenteren. ‘Nou, we liepen in de richting van de molen van Lersten, en toen kwamen mijn collega’s langs.’ Hij keek haar behoedzaam aan. Erica trok een wenkbrauw op en wachtte op het vervolg.
‘Ze hadden een melding gekregen van een lijk in een huis in de richting van Hamburgsund en waren op weg ernaartoe.’
‘Maar jij hebt vaderschapsverlof, dus dat ging jou niet aan.’ Het kopje kwam halverwege haar mond tot stilstand. ‘Je bedoelt toch niet dat jij…’ Ze staarde hem ongelovig aan.
‘Jawel,’ zei Patrik met een ietwat schelle stem en zijn blik op het tafelblad gericht.
‘Heb je Maja meegenomen naar een plek waar ze een lijk hebben gevonden?!’ Ze keek hem strak aan.
‘Ja, maar toen ik binnen een kijkje nam, was Maja bij Martin. Ze hebben naar de bloemetjes gekeken.’ Hij probeerde verzoenend te glimlachen, maar kreeg een ijskoude blik terug.
‘Toen jij binnen een kijkje nam.’ De ijsblokjes rinkelden onbarmhartig. ‘Jij hebt vaderschapsverlof. Met de nadruk op “verlof ”. En ook op “vader”. Hoe moeilijk is het om te zeggen: “Ik werk op dit moment niet”?’
‘Ik heb alleen maar wat rondgekeken…’ zei Patrik lam, maar hij wist dat Erica gelijk had. Hij had verlof. Vaderschapsverlof. Zijn collega’s hadden het kunnen afhandelen. En hij had Maja niet mee moeten nemen naar een plaats delict.
Op hetzelfde moment realiseerde hij zich dat er een detail was dat Erica niet wist. Er speelde een nerveus trekje over zijn gezicht toen hij slikte en zei: ‘Het was trouwens een moord.’
‘Een moord!’ Erica’s stem sloeg over. ‘Dus je hebt Maja niet alleen meegenomen naar een plek waar een lijk is gevonden – het was ook nog eens een vermóórd lijk.’ Ze schudde haar hoofd en het leek alsof de woorden die ze wilde zeggen zich opstapelden en bleven steken.
‘Maar verder doe ik niets meer.’ Patrik spreidde zijn handen. ‘De anderen moeten dit maar oplossen. Ik ben tot januari vrij, en dat weten ze. Ik zal me volledig aan Maja wijden. Op mijn erewoord!’
‘Dat is je geraden ook!’ mopperde Erica met lage stem. Ze was zo boos dat ze hem over de tafel heen wel door elkaar wilde schudden. Haar nieuwsgierigheid kalmeerde haar echter enigszins.
‘Waar was het ergens? Weten jullie wie er is vermoord?’
‘Ik heb geen idee. Het was een groot wit huis, op zo’n honderd meter na de eerste afslag rechts voorbij de molen.’
Erica keek hem vreemd aan. Toen zei ze: ‘Een groot wit huis met grijze hoeken?’
Patrik dacht na en knikte toen bevestigend. ‘Ja, ik geloof het wel. Er stond frankel op de brievenbus.’
‘Ik weet wie daar woont. Dat zijn Axel en Erik Frankel. Je weet wel, Erik Frankel, de man die naar de nazimedaille zou kijken.’
Patrik keek haar onnozel aan. Hoe had hij dat in ’s hemelsnaam kunnen vergeten? Frankel was nou niet bepaald een gewone naam.
In de woonkamer hoorden ze Maja’s vrolijke, woordeloze gebrabbel.
Het was al laat in de middag toen ze eindelijk naar het politiebureau konden terugkeren. Het hoofd van de technische afdeling, Torbjörn Ruud, en zijn team waren gekomen en hadden grondig hun werk gedaan. Daarna waren ze weer vertrokken. Ook het lijk lag er niet meer. Het was onderweg naar de Forensische Eenheid, waar het op alle denkbare – en ondenkbare – manieren zou worden onderzocht.
‘Wat een beroerde maandag,’ zuchtte Mellberg toen Gösta de garage van het bureau binnenreed en parkeerde.
‘Ja,’ zei Gösta, die gewoontegetrouw geen onnodige woorden verspilde.
Toen ze het politiebureau binnenliepen, zag Mellberg nog net dat er met hoge snelheid iets op hem afkwam voordat hij door iets ruigs werd besprongen dat probeerde zijn gezicht te likken.
‘Hé zeg! Hou daarmee op!’ Mellberg duwde met afkeer de hond weg, die met platliggende oren teleurgesteld naar Annika sjokte. Daar was hij in elk geval welkom. Met de rug van zijn hand veegde Mellberg mopperend het hondenspeeksel weg, terwijl Gösta zijn best deed zijn gezicht in de plooi te houden. Het haar dat Mellberg als een nestje boven op zijn hoofd had gedraaid, was naar beneden gegleden en dat maakte de situatie er niet beter op. Hij bracht zijn kapsel geïrriteerd weer in orde en bleef de hele weg naar zijn kamer mopperen.
Grinnikend liep Gösta naar zijn eigen kamer, maar hij veerde verbaasd op toen hij een bekende brul hoorde: ‘Ernst! Ernst! Hier!’
Verbaasd keek Gösta om zich heen. Het was alweer een tijdje geleden dat zijn collega Ernst Lundgren was ontslagen en hij wist niet dat hij terug zou komen.
Maar Mellberg riep nog een keer: ‘Ernst! Hier! Nu!’
Gösta liep naar de gang om het mysterie op te helderen en zag dat Mellberg met een vuurrood hoofd naar iets op de vloer wees. Gösta kreeg een donkerbruin vermoeden. En als op bestelling kwam de hond met een beschaamd hangende kop aangesukkeld.
De hond deed net alsof hij niet snapte waar Mellberg het over had. Maar de drol op de vloer in Mellbergs kamer sprak duidelijke taal.
‘Annika!’ bulderde Mellberg, en nog geen tel later kwam de secretaresse van het bureau aangesneld.
‘Oeps, hier is kennelijk een ongelukje gebeurd.’ Ze keek de hond meelevend aan, die dankbaar naar haar toe ging.
‘Een ongelukje! Ernst heeft op mijn vloer gepoept.’
Nu kon Gösta zich niet langer inhouden. Hij begon te grinniken, maar omdat hij zo zijn best deed om zich in te houden, moest hij nog harder lachen. Dat werkte aanstekelijk op Annika en uiteindelijk stonden ze allebei te schateren terwijl de tranen over hun wangen liepen.
‘Wat is er aan de hand?’ Martin kwam nieuwsgierig aangelopen, met Paula op zijn hielen.
‘Ernst…’ – Gösta kreeg bijna geen lucht – ‘Ernst… heeft op de vloer gepoept.’
Martin leek het in eerste instantie niet te begrijpen, maar toen hij van de hoop op Mellbergs vloer naar de hond keek die zich tegen Annika’s benen aan drukte, drong het tot hem door.
‘Heb je… heb je de hond Ernst genoemd?’ vroeg Martin. Ook hij schaterde het uit. Nu waren Mellberg en Paula de enigen die niet hysterisch lachten. Terwijl Mellberg elk moment van nijd leek te kunnen ontploffen, keek Paula voornamelijk niet-begrijpend.
‘Ik leg het je straks wel uit,’ zei Martin tegen haar terwijl hij zijn ooghoeken afveegde. ‘Wat een stunt, Bertil. Echt humor,’ zei hij toen.
‘Tja… het is misschien wel grappig,’ zei Bertil en onwillig gingen zijn mondhoeken iets omhoog. ‘Annika, zorg jij dat dit wordt schoongemaakt, dan kunnen we weer aan het werk.’ Hij bromde wat en ging achter zijn bureau zitten. De hond keek eerst een beetje aarzelend van Annika naar Bertil, maar besloot toen dat de ergste woedeaanval voorbij was en liep kwispelend achter zijn nieuwe baasje aan.
De anderen op het politiebureau keken vol verbazing naar het merkwaardige duo en vroegen zich af wat het was dat zijzelf niet in Bertil Mellberg zagen, maar de hond klaarblijkelijk wel.
Erica bleef de hele avond aan Erik Frankel denken. Ze had hem niet goed gekend, maar zijn broer Axel en hij waren in zekere zin altijd een vanzelfsprekend onderdeel van Fjällbacka geweest. De zonen van de dokter. Zo werden ze in het dorp altijd genoemd, hoewel het vijftig jaar geleden was dat hun vader als dokter in Fjällbacka werkte en hij ook al veertig jaar dood was.
Erica dacht terug aan haar bezoek aan het huis dat de broers deelden. Haar enige bezoek. De mannen woonden samen in hun ouderlijk huis, ze waren alle twee vrijgezel en hadden allebei een brandende belangstelling voor Duitsland en het nazisme, zij het ieder op zijn eigen manier. Erik was leraar geschiedenis op de middelbare school geweest en had in zijn vrije tijd voorwerpen uit de naziperiode verzameld, waar hij speciale belangstelling voor had. Als ze het zich goed herinnerde, was Axel, de oudste broer, op de een of andere manier verbonden aan het Simon Wiesenthalcentrum, en vagelijk wist ze dat hem in de oorlog iets naars was overkomen.
Eerst had ze Erik gebeld. Ze had verteld wat ze had gevonden en de medaille beschreven. Gevraagd of hij haar kon helpen om te achterhalen waar die vandaan kwam, hoe die tussen haar moeders spullen was beland. In eerste instantie had hij gezwegen. Ze had een paar keer ‘hallo!’ in de hoorn geroepen omdat ze dacht dat hij per ongeluk had opgehangen. Vervolgens had hij op een merkwaardige toon gevraagd of ze met de medaille langs kon komen, dan zou hij ernaar kijken. Het was haar opgevallen: de lange stilte, de vreemde klank in zijn stem. Ze had het destijds niet tegen Patrik gezegd; ze had zichzelf voorgehouden dat ze het zich had verbeeld. En toen ze naar het huis van de broers ging, was haar niets bijzonders in zijn gedrag opgevallen. Erik had haar beleefd begroet en ze had hem in de bibliotheek de medaille laten zien. Hij had die met afgemeten belangstelling aangepakt en grondig bekeken. Daarna had hij gevraagd of hij hem een tijdje mocht houden, zodat hij wat onderzoek kon doen. Erica had geknikt, dankbaar dat iemand er nader naar wilde kijken.
Erik had haar ook zijn verzameling laten zien. Met een mengeling van vrees en opwinding had ze alle voorwerpen bekeken die zo nauw verbonden waren met een zwarte, kwade tijd in de geschiedenis. Ze had niet kunnen nalaten te vragen hoe het kwam dat iemand die tegen alles was waar het nazisme voor stond, zich omringde met voorwerpen die daar juist aan deden denken. Het had even geduurd voordat Erik iets had gezegd. Nadenkend had hij aan een pet met een ss-embleem staan frummelen terwijl hij over zijn antwoord leek na te denken.
‘Ik vertrouw niet op het vermogen van de mens om zich dingen te herinneren,’ had hij uiteindelijk gezegd. ‘Als we niets hebben dat we kunnen zien of vastpakken, vergeten we dat wat we niet willen weten heel makkelijk. Ik verzamel spullen die ons helpen herinneren. En een deel van me wil ook voorkomen dat deze voorwerpen in handen vallen van mensen die er met andere ogen naar kijken – met bewonderende ogen.’
Erica had geknikt. Het gedeeltelijk begrepen, gedeeltelijk ook niet. Daarna hadden ze elkaar de hand geschud en afscheid genomen.
En nu was hij dood. Vermoord. Misschien vlak nadat zij bij hem was geweest. Patrik had met tegenzin verteld dat hij de hele zomer dood in zijn huis had gezeten.
Ze dacht opnieuw aan de wonderlijke toon in Eriks stem toen ze over de medaille had verteld en ze draaide zich om naar Patrik, die naast haar op de bank zat te zappen.
‘Weet je of de medaille er nog is?’
Patrik keek haar vragend aan. ‘Daar heb ik niet aan gedacht. Geen idee. Maar het lijkt geen roofmoord te zijn geweest. Wie zou bovendien geïnteresseerd zijn in een oude nazimedaille? Ze zijn niet bepaald uniek. Er zijn er best veel van, bedoel ik…’
‘Ik weet het…’ zei Erica aarzelend. Ze had nog steeds een vreemd gevoel. ‘Zou je morgen je collega’s kunnen vragen of ze willen kijken of hij er nog is?’
‘Tja…’ zei Patrik. ‘Ik denk dat zij wel wat anders te doen hebben dan naar een medaille te zoeken. We moeten Eriks broer maar vragen of hij hem voor ons kan vinden. Hij ligt vast nog ergens.’
‘O ja, Axel. Waar is hij? Waarom heeft hij zijn broer de hele zomer niet gevonden?’
Patrik haalde zijn schouders op. ‘Ik heb vaderschapsverlof, weet je nog? Vraag het maar aan Mellberg.’
‘Ha ha, erg leuk,’ zei Erica met een glimlach. Maar haar onrust wilde niet verdwijnen. ‘Is het niet gek dat Axel hem niet heeft gevonden?’
‘Ja, maar zei jij niet dat hij op reis was toen je bij hen thuis was?’
‘Ja, dat klopt. Erik zei dat zijn broer in het buitenland zat. Maar dat was in juni.’
‘Waarom houdt dit je zo bezig?’ Patrik keek weer naar de tv. Er zou net een klusprogramma beginnen.
‘Ach, ik weet het niet…’ zei Erica terwijl ze leeg naar het televisiescherm staarde. Ze kon niet uitleggen waarom ze zich onrustig voelde. Maar ze hoorde Eriks stilte door de telefoon. De vreemde, onechte klank in zijn stem toen hij haar vroeg langs te komen. Hij had ergens op gereageerd. Op iets wat met de medaille te maken had.
Ze probeerde zich op het timmerwerk van Martin Timell te concentreren. Echt goed slaagde ze daar niet in.
‘Opa, je had het moeten zien vandaag. Die stomme zwarte probeerde voor te dringen en toen… knal. Eén schop en hij viel meteen neer. Ik heb hem nog een keer tegen zijn ballen getrapt en toen lag hij wel een kwartier te kermen.’
‘En wat bereik je daarmee, Per? Behalve dat ze je kunnen aanklagen voor mishandeling en je naar een jeugdinrichting kunnen sturen, zal iedereen zich tegen je keren, waardoor de tegenkrachten zich nog meer zullen bundelen. En in plaats van onze zaak te helpen, heb je dan alleen maar steun voor de tegenstanders gemobiliseerd.’ Frans keek zijn kleinzoon afgemeten aan. Soms wist hij niet hoe hij alle puberhormonen die door het lichaam van de jongen raasden in bedwang moest houden. Per wist zo weinig. Ondanks zijn stoere uiterlijk, met een legerbroek, stevige schoenen en een geschoren hoofd, was hij niets anders dan een bangig kind van vijftien. Hij wist niets van de zaak. Hij wist niet hoe het er in de wereld aan toeging. Hij wist niet hoe destructieve impulsen moesten worden gekanaliseerd, zodat ze de maatschappelijke structuren als een speerpunt konden doorboren.
De jongen liet beschaamd zijn hoofd hangen. Ze zaten naast elkaar op het stoepje. Frans wist dat hij hem met zijn harde woorden had geraakt. Zijn kleinzoon wilde hem juist imponeren. Maar hij zou Per een slechte dienst bewijzen als hij hem niet vertelde hoe de wereld in elkaar stak. De wereld was koud en onverzoenlijk, alleen de sterksten kwamen als overwinnaar uit de strijd.
Tegelijk was hij dol op de jongen en wilde hij hem voor het kwaad behoeden. Frans sloeg zijn arm om Pers schouders en realiseerde zich hoe teer die nog waren. De jongen had zijn lichaamsbouw geërfd: lang en slungelig, met smalle schouders. Geen enkele sportschool ter wereld kon iets aan hun constitutie doen.
‘Je moet gewoon je hoofd gebruiken,’ zei Frans op mildere toon. ‘Eerst denken en dan pas doen. Woorden gebruiken in plaats van je vuisten. Geweld is niet het eerste gereedschap, maar het laatste.’ Hij drukte de schouders van de jongen nog eens tegen zich aan. Even leunde Per tegen hem aan, net als toen hij klein was. Vervolgens herinnerde hij zich dat hij een man wilde worden, dat hij niet langer klein was. Maar het belangrijkste was toch dat zijn opa trots op hem was, nu nog net zozeer als toen. Hij ging rechtop zitten.
‘Ik weet het, opa. Maar ik werd zo kwaad toen hij zomaar voordrong. Want zo zijn die lui gewoon. Ze dringen altijd voor, denken dat de wereld van hen is, dat Zweden van hen is. Ik werd er gewoon zo… pislink van.’
‘Ik weet het,’ zei Frans en hij trok zijn arm terug en gaf de jongen een klopje op zijn knie. ‘Maar denk alsjeblieft na. Als ze je opsluiten heb ik geen plezier van je.’