Fjällbacka 1945
‘Vind je het niet heerlijk om niet te hoeven werken?’ kirde Britta terwijl ze over Hans’ arm wreef. Hij lachte alleen maar en schudde haar hand weg. Nu hij hen allemaal ruim een halfjaar kende, wist hij wanneer hij werd gebruikt om Frans jaloers te maken. De geamuseerde blikken van Frans vertelden dat hij ook precies wist wat Britta aan het doen was. Hans had wel bewondering voor Britta’s volharding, ze zou waarschijnlijk altijd naar Frans blijven smachten. Maar het was ook een beetje Frans’ eigen schuld, omdat hij haar verliefdheid soms voedde door een heel klein beetje aandacht aan haar te schenken, om haar vervolgens weer op zijn gewone koele manier te behandelen. Hans vond dat het spelletje dat Frans speelde aan wreedheid grensde, maar hij wilde zich er niet mee bemoeien. Wat hem daarentegen stoorde, was dat hij er na verloop van tijd achter was gekomen voor wie Frans echt belangstelling had. Hij keek naar haar – ze zat een eindje bij hem vandaan – en voelde een steek in zijn borst toen ze net op dat moment glimlachte en iets tegen Frans zei. Elsy had een mooie glimlach. Niet alleen haar glimlach was mooi, ook haar ogen, haar ziel, haar armen in de hemdjurk met korte mouwen, het kuiltje links van haar mond als ze lachte. Alles, echt alles, elk detail aan haar, zowel vanbinnen als vanbuiten, was mooi.
Ze waren aardig voor hem geweest, Elsy en haar ouders. Hij betaalde heel weinig huur, en Elof had werk voor hem geregeld op een van de boten. Ze vroegen hem ook vaak om met hen mee te eten – in feite bijna elke avond – en hun warmte, hun gemeenschap, vervulde hem. De gevoelens die door de oorlog waren verdwenen, kwamen langzaam weer terug. En dan was er Elsy. Hij had geprobeerd te vechten tegen de gedachten, de beelden en de gevoelens die hem overspoelden als hij ’s avonds in bed lag en haar voor zich zag. Maar uiteindelijk had hij begrepen dat hij moest capituleren voor het inzicht dat hij hopeloos verliefd op haar was. En elke keer dat hij Frans naar haar zag kijken, waarschijnlijk met dezelfde blik als hijzelf, brandde de jaloezie in zijn hart. En dan was er Britta. Die niet zo snugger was dat ze doorhad hoe het allemaal in elkaar zat, maar die wel aanvoelde dat zij niet in het middelpunt stond, voor Frans noch voor Hans. Hij wist dat ze dat heel erg vond. Ze was een egoïstisch, oppervlakkig meisje, en eigenlijk begreep hij niet dat iemand als Elsy met haar kon omgaan. Maar zolang Elsy ervoor koos haar om zich heen te hebben, moest hij zich daarin schikken.
Van zijn vier nieuwe vrienden mocht hij, na Elsy natuurlijk, Erik het meest. Die had iets vroegrijps, iets ernstigs over zich, waarvan Hans voelde dat het oprecht was. Hans vond het prettig om een eindje bij de anderen vandaan met hem te praten. Ze hadden het over de oorlog, over geschiedenis, over politiek en economie, en Erik had tot zijn vreugde ontdekt dat hij in Hans de gelijke had gevonden die hij vroeger had gemist. Hans wist weliswaar niet evenveel cijfers en feiten als Erik, maar hij bezat veel kennis over hoe de wereld en de geschiedenis eruitzagen, en wat de onderlinge verbanden waren. Dus zaten ze urenlang te praten. Elsy plaagde hen regelmatig en zei dan dat ze net twee oude mannen waren die op een bankje sterke verhalen zaten te vertellen, maar Hans kon aan haar zien dat ze het fijn vond dat ze het naar hun zin hadden in elkaars gezelschap.
Het enige waar ze niet over praatten, was Eriks broer. Hans had het onderwerp nooit ter sprake gebracht, en na die eerste keer had Erik dat ook niet meer gedaan.
‘Ik denk dat mijn moeder het eten zo klaar heeft,’ zei Elsy terwijl ze opstond en haar rok afveegde. Hans knikte en kwam ook overeind.
‘Dan kan ik maar beter met je meegaan, anders wordt ze nog boos,’ zei hij en hij keek naar Elsy, die alleen maar toegeeflijk glimlachte en de heuvel begon af te lopen. Hans merkte dat hij bloosde. Hij was twee jaar ouder dan zij, zeventien, maar ze gaf hem altijd het gevoel dat hij een schooljongen was die een blunder had begaan.
Hij zwaaide de andere drie, die rustig bleven zitten, gedag en haastte zich achter Elsy aan de heuvel af. Ze keek om zich heen voordat ze de weg overstak en opende toen het hek naar het kerkhof. Op die manier sneden ze een stuk af.
‘Wat een heerlijk weer vanavond,’ zei hij en hij hoorde dat hij nerveus klonk. Hij vloekte inwendig en zei tegen zichzelf dat hij zich niet zo dwaas moest gedragen. Ze liep snel over het grindpad en hij holde half achter haar aan. Na een paar passen had hij haar ingehaald en liep hij met zijn handen in zijn zakken naast haar. Ze had niet gereageerd op zijn opmerking over het weer, en daar was hij blij om, want het was maar domme praat.
Plotseling voelde hij zich diep en intens gelukkig. Hij liep naast Elsy, kon zelfs stiekem af en toe naar haar nek en profiel kijken, de wind was verrassend warm en de steentjes op het grindpad knarsten aangenaam onder hun voeten. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij zich voor het laatst zo had gevoeld. Dit was puur geluk. Als hij dat ooit zo puur had gevoeld. Er had zoveel in de weg gestaan voor een dergelijk gevoel. Zoveel waardoor zijn borst pijn deed van vernedering, haat en angst. Hij had zijn best gedaan om niet aan het verleden te denken. Op het moment dat hij zich op Elofs boot verborg, had hij besloten om alles achter zich te laten, om niet terug te kijken.
Maar nu kwamen de beelden toch. Hij liep stil naast Elsy en probeerde de beelden terug te duwen naar de plekken waar hij ze had verstopt, maar ze drongen door zijn barrières heen zijn bewustzijn binnen. Misschien was dat de prijs die hij moest betalen voor het geluksmoment van zonet. Het korte, bitterzoete geluksmoment. In dat geval was het dat misschien wel waard geweest. Maar daar had hij nu niets aan, nu hij naast Elsy liep en merkte dat de gezichten, de beelden, de geuren, de herinneringen, de geluiden in hem naar buiten wilden. Hij raakte in paniek en voelde dat hij iets moest doen. Zijn keel werd dichtgesnoerd, en zijn ademhaling was kort en oppervlakkig. Hij kon de beelden niet langer tegenhouden, maar hij kon de confrontatie ook niet aan. Hij moest iets doen.
Op dat moment raakte Elsy’s hand de zijne. De aanraking deed hem terugdeinzen. Die was zacht en elektriserend, en in haar eenvoud was ze alles wat nodig was om de gedachten waaraan hij niet kon denken te verdrijven. Op de heuvel boven het kerkhof bleef hij abrupt staan. Elsy liep een pas voor hem, en toen ze zich omdraaide, kwam haar gezicht door het hoogteverschil precies voor het zijne terecht.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze bezorgd, en op dat moment wist hij niet wat hem bezielde. Hij deed een halve pas in haar richting, pakte haar gezicht tussen zijn handen en kuste haar zacht op haar lippen. Eerst verstijfde ze, en hij raakte weer even in paniek. Toen verslapte ze plotseling, haar lippen ontspanden zich tegen de zijne en openden zich. Langzaam, heel langzaam, opende ze haar mond en angstig, maar vervuld stak hij voorzichtig zijn tong naar binnen en zocht de hare. Hij begreep dat ze nooit eerder was gekust, maar instinctief ontmoette haar tong de zijne, en hij voelde zijn knieën knikken. Met gesloten ogen trok hij zich weer terug en pas na een paar tellen keek hij weer op. Het eerste dat hij zag waren haar ogen. En in die ogen zag hij een spiegelbeeld van wat hij zelf voelde.
Toen ze langzaam en zwijgend naast elkaar naar huis liepen, bleven de beelden weg. Het was zelfs alsof ze er nooit waren geweest.
Christian was verdiept in iets wat op het beeldscherm stond toen Erica binnenkwam. Ze was rechtstreeks naar de bibliotheek gereden na haar bezoek aan Uddevalla en had nog evenveel vragen als toen ze Herman in het ziekenhuis had achtergelaten. Ze had nog steeds het gevoel dat de namen iets bekends hadden, en ze had ze op een papiertje geschreven, dat ze nu aan Christian gaf.
‘Hoi Christian, zou je willen kijken of je iets kunt vinden over deze twee namen, Paul Heckel en Friedrich Hück?’ zei ze en ze keek hem hoopvol aan.
Hij keek naar het papiertje, en bezorgd constateerde ze dat hij er moe uitzag. Waarschijnlijk een herfstverkoudheid, of drukte met de kinderen, dacht ze, maar ze maakte zich toch een beetje zorgen om hem.
‘Ga maar even zitten, dan zal ik kijken of de namen iets opleveren,’ zei hij, en ze deed wat hij zei. Inwendig duimde ze, maar haar hoop nam af toen ze geen reactie zag op Christians gezicht terwijl hij het resultaat van de zoekopdracht bestudeerde.
‘Nee, helaas. Ik kan niets vinden,’ zei hij uiteindelijk en hij schudde spijtig zijn hoofd. ‘In elk geval niet in onze registers en databases. Maar je kunt het natuurlijk op het internet proberen. Het probleem is alleen dat het volgens mij vrij gewone Duitse namen zijn.’
‘Oké,’ zei Erica teleurgesteld. ‘Maar er is dus geen verband tussen de namen en deze omgeving?’
‘Helaas.’
Erica zuchtte. ‘Het zou ook te makkelijk zijn geweest als je wel iets had gevonden, neem ik aan.’ Toen klaarde haar gezicht op. ‘Zeg, kun je kijken of je iets meer kunt vinden over iemand die in de artikelen genoemd wordt die je me de vorige keer hebt gegeven? Toen zochten we niet specifiek naar hem, alleen naar mijn moeder en een paar van haar vrienden. Het gaat om de Noorse verzetsstrijder Hans Olavsen, die hier in Fjällbacka woonde…’
‘Aan het eind van de oorlog, ik weet het,’ zei Christian laconiek.
‘Ken je hem?’ vroeg Erica verbaasd.
‘Nee, maar jij bent al de tweede binnen twee dagen die naar hem vraagt. Hij schijnt een populaire vent te zijn.’
‘Wie wilde er informatie over hem hebben?’ vroeg Erica en ze hield haar adem in.
‘Dat moet ik even nakijken,’ antwoordde Christian terwijl hij de kantoorstoel naar een ladeblok rolde. ‘Hij heeft me zijn visitekaartje gegeven voor het geval ik wat meer over die vent zou vinden. Dan moest ik hem bellen.’ Hij humde zachtjes terwijl hij in de la zocht, en uiteindelijk had hij het gevonden.
‘Aha, hier is het. Kjell Ringholm, staat er.’
‘Dank je, Christian,’ zei Erica en ze glimlachte. ‘Dan weet ik met wie ik moet gaan praten.’
‘Dat klinkt ernstig,’ lachte Christian, maar zijn glimlach bereikte zijn ogen niet.
‘Ach, ik ben gewoon nieuwsgierig waarom hij zo geïnteresseerd is in Hans Olavsen.’ Erica dacht hardop na. ‘Heb je trouwens iets over hem gevonden toen Kjell Ringholm hier was?’
‘Alleen hetzelfde materiaal dat jij laatst hebt gekregen. Helaas kan ik je dus niet verder helpen.’
‘Jammer, dat was een magere oogst vandaag,’ zei Erica met een zucht.‘Mag ik het telefoonnummer van het visitekaartje overnemen?’
‘Be my guest,’ zei Christian en hij schoof het kaartje naar haar toe.
‘Dankjewel,’ zei ze met een knipoog. Christian knipoogde vermoeid terug.
‘Trouwens,’ zei ze, ‘gaat het nog steeds goed met je boek? Weet je zeker dat ik je nergens mee kan helpen? Zeemeermin zou toch de titel worden?’
‘Ja hoor, het gaat best,’ antwoordde hij op een enigszins vreemde toon. ‘En het gaat inderdaad Zeemeermin heten. Maar als je het niet erg vindt, moet ik nu weer aan het werk.’ Hij draaide haar zijn rug toe en begon op het toetsenbord te tikken.
Beteuterd liep Erica weg. Christian had zich nog nooit zo gedragen. Nou ja, er waren andere dingen om aan te denken. Zoals een gesprek met Kjell Ringholm.
Ze hadden op het schiereiland Veddö afgesproken. In deze tijd van het jaar was de kans niet groot dat ze daar door iemand zouden worden gezien, en als dat toch gebeurde waren ze gewoon twee oude mannen die liepen te wandelen.
‘Stel je voor dat je had geweten hoe je toekomst eruit zou zien,’ zei Axel en hij schopte tegen een steen, die over het strand wegrolde. ’s Zomers deelden de zwemmers deze plek met een kudde koeien, en dan zag je zowel zwemmende kinderen als langharige runderen die verkoeling zochten in het water. Maar nu was het strand verlaten, en de wind nam droge slierten zeewier mee en blies die weg. Ze waren stilzwijgend overeengekomen het niet over Erik te hebben. Of over Britta. Geen van beiden wist eigenlijk waarom ze hadden afgesproken elkaar te zien. Het diende immers nergens toe. Het zou niets veranderen. Toch was de behoefte daar, als een muggenbeet die gekrabd wil worden. En hoewel ze, net als bij de muggenbeet, wisten dat het alleen maar erger zou worden, hadden ze aan de verleiding toegegeven.
‘Het is waarschijnlijk de bedoeling dat je dat niet weet,’ zei Frans met zijn blik op het water. ‘Als je een glazen bol had die alles liet zien wat je in je leven zou meemaken, zou je vermoedelijk nooit de kracht hebben om overeind te komen. Het idee is waarschijnlijk dat je het leven in kleine porties toegediend krijgt. Dat je het verdriet en de problemen in stukjes krijgt die net klein genoeg zijn om het aan te kunnen.’
‘Soms krijgt je te grote stukken,’ zei Axel en hij schopte weer tegen een steen.
‘Dan heb je het over anderen, niet over jou en mij,’ zei Frans en hij keek Axel aan. ‘In de ogen van andere mensen komen wij misschien heel verschillend over, maar we lijken op elkaar, jij en ik. Dat weet je. Hoe groot de portie ook is die ons wordt toebedeeld.’
Axel knikte slechts. Toen keek hij Frans aan. ‘Heb jij ergens spijt van?’
Frans dacht lang na over die vraag. Daarna zei hij aarzelend: ‘Waar zou ik spijt van moeten hebben? Gedane zaken nemen geen keer. We maken allemaal onze keuzes. Jij hebt de jouwe gemaakt, en ik de mijne. Of ik ergens spijt van heb? Nee, wat zou dat voor nut hebben?’
Axel haalde zijn schouders op. ‘Berouw is toch een uitdrukking van menselijkheid. Wat zouden we zijn zonder berouw?’
‘Maar het is de vraag of het iets verandert. Hetzelfde geldt voor jouw werk. Wraak. Jij hebt je hele leven op misdadigers gejaagd, en jouw enige doel was wraak nemen. Een ander doel is er niet. En heeft dat iets veranderd? Die zes miljoen mensen in de concentratiekampen zijn toch doodgegaan. Wat verandert er als jullie een vrouw opsporen die in de oorlog kampbewaarder was, maar die daarna als huisvrouw in Amerika heeft gewoond? Als jullie haar voor het gerecht slepen voor misdaden die ze meer dan zestig jaar geleden heeft gepleegd, wat verandert er daardoor?’
Axel slikte. Meestal was hij volledig overtuigd van het belang van wat hij deed, maar Frans raakte een gevoelig punt. Hij stelde de vraag die hij zichzelf soms had gesteld, op zwakke momenten.
‘Het geeft de familie van het slachtoffer rust. En het is een signaal dat we als mens niet alles accepteren.’
‘Flauwekul,’ zei Frans en hij stak zijn handen in zijn zakken. ‘Denk je dat het iemand afschrikt, of een signaal afgeeft nu het heden zoveel sterker is dan het verleden? Het ligt in de aard van de mens om niet naar de consequenties van zijn daden te kijken, om niet van de geschiedenis te leren. Als je na zestig jaar geen rust hebt gevonden, dan vind je die nooit. Het is ieders eigen verantwoordelijkheid om die rust te vinden; je kunt niet op een soort vergelding wachten en denken dat de rust zich daarna aandient.’
‘Dat zijn cynische woorden,’ zei Axel en ook hij stopte zijn handen in de zakken van zijn jas. De wind werd koud en hij huiverde even.
‘Ik wil alleen dat je inziet dat achter het in jouw ogen nobele werk waaraan je je leven hebt gewijd, een uiterst primitief, basaal, menselijk gevoel schuilgaat: wraak. Ik geloof daar niet in. Ik geloof dat we ons alleen moeten richten op dingen waarmee we zaken in het heden kunnen veranderen.’
‘En jij denkt dat jij dat doet,’ zei Axel. Zijn stem was gespannen.
‘Wij staan ieder aan een kant van de barricades, Axel,’ zei Frans droog. ‘Maar inderdaad, ik denk dat ik dat doe. Ik verander iets. Ik neem geen wraak. Ik heb geen spijt. Ik kijk vooruit en volg dat wat ik geloof. Dat is echter iets heel anders dan waar jij in gelooft, op dat punt zullen we het nooit eens worden. Onze wegen scheidden zich zestig jaar geleden en zullen elkaar nooit meer kruisen.’
‘Hoe is toch zo gelopen?’ zei Axel zachtjes en hij slikte.
‘Dat probeer ik je net duidelijk te maken. Het maakt niet uit hoe het zo is gelopen. Nu is het zoals het is. En het enige dat we kunnen proberen te doen is veranderen, overleven. We moeten niet omzien. We moeten ons niet wentelen in berouw of speculaties over hoe het had kunnen zijn.’ Frans bleef staan en dwong Axel hem aan te kijken. ‘Jij mag niet omzien. Wat gebeurd is, is gebeurd. Het verleden is het verleden. Berouw bestaat niet.’
‘Op dat punt heb je het helemaal mis, Frans,’ zei Axel en hij boog zijn hoofd. ‘Op dat punt heb je het helemaal mis.’
De arts die verantwoordelijk was voor Herman had hun zeer tegen zijn zin toestemming gegeven een paar minuten met Herman te praten. Pas toen Martin en Paula hadden gezegd dat twee van zijn dochters erbij mochten zijn, had de arts toegestemd.
‘Dag Herman,’ zei Martin en hij stak zijn hand uit naar de man in het bed. Herman pakte die beet, maar zijn greep was zwak en had geen kracht. ‘We hebben elkaar bij u thuis ontmoet, maar ik weet niet zeker of u zich dat kunt herinneren. Dit is mijn collega, Paula Morales. We zouden u graag een paar vragen willen stellen, als dat schikt.’ Hij sprak vriendelijk, en Paula en hij gingen bij het bed zitten. Martin wist niet dat hij op dezelfde stoel zat als Erica nog maar kort tevoren.
‘Dat is goed,’ zei Herman, die zich nu wat meer bewust leek van zijn omgeving. Zijn dochters zaten aan de andere kant van het bed, en Margareta hield haar vaders hand vast.
‘Onze oprechte deelneming,’ zei Martin. ‘Ik heb begrepen dat Britta en u lang getrouwd waren?’
‘Vijfenvijftig jaar,’ zei Herman en voor het eerst sinds ze bij hem waren, zagen ze wat leven in zijn ogen. ‘We waren vijfenvijftig jaar getrouwd, Britta en ik.’
‘Kunt u vertellen hoe het ging – toen ze doodging?’ vroeg Paula en ze probeerde even vriendelijk te praten als Martin.
Margareta en Anna-Greta keken hen bezorgd aan en stonden op het punt te protesteren toen Herman afwerend met zijn hand zwaaide.
Martin, die al had gezien dat Hermans gezicht geen verwondingen vertoonde, probeerde onder de mouwen van het ziekenhuishemd te kijken of er misschien schrammen op zijn armen zaten. Hij kon niets zien en besloot te wachten tot ze klaar waren met het gesprek.
‘Ik had koffiegedronken bij Margareta,’ zei Herman. ‘Ze zijn erg lief voor me, mijn dochters. Vooral toen Britta ziek werd.’ Herman glimlachte naar zijn dochters. ‘We hadden veel te bespreken. Ik… had besloten dat het voor Britta beter was als ze ergens woonde waar beter voor haar gezorgd kon worden…’ Zijn stem klonk gekweld.
Margareta klopte hem op zijn hand. ‘Dat was het enige dat je kon doen, papa. Er was geen andere oplossing, dat weet je.’
Herman leek haar niet te horen en ging verder. ‘Daarna ging ik naar huis. Ik was een beetje ongerust omdat ik zo lang was weggebleven. Bijna twee uur. Meestal probeer ik op te schieten, zodat ik niet langer dan een uur weg ben, terwijl zij een middagdutje doet. Ik ben zo bang… was zo bang dat ze wakker zou worden voordat ik thuis was en het huis en zichzelf in brand zou steken.’ Hij trilde, maar haalde toen diep adem en ging verder. ‘Toen ik binnen was, riep ik haar. Er kwam geen reactie. Omdat ik dacht dat ze nog lekker lag te slapen, liep ik naar de slaapkamer. En daar lag ze… Ik vond dat het er vreemd uitzag, want ze had een kussen over haar gezicht. Waarom zou ze er zo bij liggen? Ik liep naar haar toe en haalde het kussen weg. En ik zag meteen dat ze dood was. Haar ogen… haar ogen staarden naar het plafond en ze bewoog helemaal niet meer.’ Hij begon te huilen en Margareta veegde de tranen voorzichtig weg.
‘Moet dit echt?’ vroeg ze smekend en ze keek Martin en Paula aan. ‘Mijn vader is nog steeds van slag en…’
‘Het is goed, Margareta,’ zei Herman. ‘Het is goed.’
‘Oké, nog een paar minuten, papa. Daarna gooi ik ze er eigenhandig uit, want jij moet rusten.’
‘Zij is altijd de meest strijdlustige van de drie geweest,’ zei Herman en er verscheen een flauwe glimlach op zijn gezicht. ‘Een echte helleveeg.’
‘Stil jij, je hoeft niet meteen brutaal te worden,’ zei Margareta, maar ze was blij dat hij haar plaagde.
‘U beweert dus dat ze dood was toen u de kamer binnenkwam?’ zei Paula verbaasd. ‘Maar waarom hebt u gezegd dat u haar hebt gedood?’
‘Omdat ik haar heb gedood,’ zei Herman en zijn gezicht sloot zich weer. ‘Maar ik heb nooit gezegd dat ik haar heb vermoord. Al heb ik dat in feite wel gedaan.’ Hij keek naar zijn handen, niet in staat de politieagenten of zijn dochters aan te kijken.
‘Maar papa, we begrijpen je niet.’ Anna-Greta keek vertwijfeld, maar Herman weigerde te antwoorden.
‘Weet u wie haar heeft vermoord?’ vroeg Martin, omdat hij aanvoelde dat Herman op dit moment niet wilde vertellen waarom hij als een koppige dwaas volhield dat hij zijn vrouw had gedood.
‘Ik kan niet meer praten,’ zei Herman terwijl hij naar het laken bleef staren. ‘Ik kan nu niet meer.’
‘Jullie horen wat mijn vader zegt,’ zei Margareta en ze kwam overeind. ‘Hij heeft gezegd wat hij te zeggen had. Maar het belangrijkste is dat jullie hebben gehoord dat hij mijn moeder niet heeft vermoord. Dat andere… dat is zijn verdriet dat spreekt.’
Martin en Paula stonden op. ‘Bedankt dat we even mochten komen. Maar we willen u nog één ding vragen,’ zei Martin en hij draaide zich om naar Herman. ‘Zouden we even naar uw armen mogen kijken? Dat is om wat u net zei te kunnen bevestigen. Britta heeft degene die haar verstikte namelijk gekrabd.’
‘Moet dat? Hij zegt toch dat…’ Margareta was harder gaan praten, maar Herman stroopte stilletjes de mouwen van zijn ziekenhuishemd op en liet Martin zijn armen zien. Martin keek grondig naar de boven- en onderkant van de armen. Geen schrammen.
‘Nou zien jullie het zelf,’ zei Margareta en ze leek Martin en Paula nu hardhandig door de deur naar buiten te willen duwen, zoals ze een paar minuten geleden had gedreigd.
‘We zijn nu klaar. Bedankt voor uw tijd, Herman. En nogmaals gecondoleerd,’ zei Martin en hij gebaarde naar Margareta en Anna-Greta dat ze even mee naar buiten moesten komen.
In de gang legde hij de situatie met de vingerafdruk uit, en ze vonden het geen enkel probleem hun vingerafdrukken te laten nemen, zodat ze van het onderzoek konden worden uitgesloten. Toen ze klaar waren, kwam Birgitta er net aan en zij liet ook haar vingerafdrukken nemen, zodat ze de afdrukken van alle dochters tegelijk naar het Gerechtelijk Laboratorium in Linköping konden sturen.
Paula en Martin bleven een poosje in de auto zitten. ‘Wie neemt hij in bescherming, denk je?’ vroeg Paula en ze stak het sleuteltje in het contact, maar draaide het niet om.
‘Ik weet het niet. Maar ik kreeg precies dezelfde indruk als jij: dat hij weet wie Britta heeft vermoord, en dat hij die persoon in bescherming neemt. En dat hij zichzelf op de een of andere manier verantwoordelijk houdt voor haar dood.’
‘Kon hij het ons maar vertellen,’ zei Paula en nu draaide ze de sleutel om, zodat de motor startte.
‘Ik kan me absoluut niet voorstellen…’ Martin schudde zijn hoofd en trommelde geïrriteerd met zijn vingers op het dashboard.
‘Maar je gelooft hem?’ Paula wist het antwoord al.
‘Ja, ik geloof hem. En het feit dat hij geen schrammen had, bewijst ook dat ik gelijk had. Maar ik kan me absoluut niet voorstellen waarom hij de moordenaar van zijn vrouw in bescherming neemt. En waarom hij zichzelf schuldig acht.’
‘Daar komen we toch niet achter,’ zei Paula en ze reed de parkeerplaats af. ‘We hebben de vingerafdrukken van de dochters bij ons. Die sturen we op, zodat we zeker weten dat hun afdrukken niet op de kussensloop staan, en dan moeten we proberen erachter te komen van wie de afdruk wel is.’
‘Ja, dat kunnen we nu inderdaad doen,’ zei Martin. Hij slaakte een zware zucht en keek aan zijn kant door het raam naar buiten.
Geen van beiden merkte dat ze even ten noorden van Torp Erica passeerden.
Fjällbacka 1945
Het was geen toeval dat Frans zag wat er gebeurde. Hij had Elsy de hele weg met zijn blik gevolgd, wilde haar zien tot ze achter de top van de heuvel uit het zicht verdween. Daarom kon de kus hem niet ontgaan. Het was alsof iemand een dolk recht in zijn hart had gestoken. Zijn bloed stroomde snel, terwijl zich tegelijk een ijzige kou door zijn gewrichten verspreidde. Het deed zo’n pijn dat hij dacht dat hij ter plekke dood zou neervallen.
‘Kijk nou toch…’ zei Erik, die Hans en Elsy ook zag. ‘Dat is me ook wat…’ lachte hij en hij schudde zijn hoofd. Het geluid van Eriks lach veroorzaakte een explosie van wit licht in Frans’ hoofd. Hij moest alle pijn die hij voelde afreageren, dus hij wierp zich op Erik en pakte hem in een wurggreep bij de keel.
‘Hou je bek, hou je bek, hou je bek, stomme…’ Hij greep Eriks keel nog steviger vast en zag hoe Erik naar adem snakte. Het was fijn om de angst in zijn ogen te zien; daardoor werd de harde klomp die altijd in zijn buik zat en die door de kus in één klap tien keer zo groot was geworden kleiner.
‘Waar ben je mee bezig?’ Britta schreeuwde schel en ze staarde naar de jongens voor zich: Erik op zijn rug en Frans erbovenop. Zonder erbij na te denken rende ze naar voren en begon aan Frans’ hemd te trekken, maar hij haalde zo hard uit met zijn arm dat ze achteroverviel.
‘Hou op, hou op, Frans!’ riep ze uit, en terwijl de tranen over haar wangen stroomden stapte ze naar achteren. Iets in haar stem maakte hem wakker. Hij keek naar Erik, die een vreemde kleur in zijn gezicht had gekregen, en liet snel zijn keel los.
‘Sorry,’ mompelde hij en hij wreef over zijn ogen. ‘Sorry… ik…’
Erik ging rechtop zitten en greep naar zijn keel. ‘Wat is dit, verdomme? Wat heb je opeens? Je hebt me bijna gewurgd! Ben je niet goed wijs?’ Eriks bril was scheef gezakt. Hij deed hem af en zette hem weer recht op zijn neus.
Frans antwoordde niet en staarde alleen met lege ogen voor zich uit.
‘Hij is verliefd op Elsy, snap dat dan!’ zei Britta bitter, terwijl ze haar tranen, die nog steeds stroomden, met de rug van haar hand wegveegde. ‘En hij dacht natuurlijk dat hij wel een kans maakte. Maar je bent echt gek als je dat echt gelooft, Frans! Ze heeft nog nooit naar je omgekeken. En nu werpt ze zich in de armen van die Noor. Terwijl ik…’ Hevig huilend begon ze de berg af te rennen. Frans zag met een lege blik hoe ze wegvluchtte, terwijl Erik hem nog steeds woedend aanstaarde.
‘Verdomme, Frans. Je bent toch… Is het waar? Ben je echt verliefd op Elsy? Dan begrijp ik dat je net boos werd. Maar je kunt niet…’ Erik zweeg en schudde zijn hoofd.
Frans antwoordde hem niet. Hij kon het niet. Hij zag alleen Hans die zich vooroverboog en Elsy kuste. En Elsy die zijn kus beantwoordde.
Tegenwoordig keek Erica altijd extra goed als ze een politiewagen zag, en ze meende dat ze Martin in de auto zag zitten die ze vlak voor Torp passeerde toen ze voor de tweede keer op die dag naar Uddevalla reed. Ze vroeg zich nieuwsgierig af waar ze waren geweest.
Wat ze nu ging doen had weliswaar niet echt haast, maar ze wist dat ze niet rustig kon gaan schrijven als ze niet eerst aan de gang ging met de nieuwe informatie die ze had gekregen. En ze vroeg zich echt af waarom Kjell Ringholm, journalist bij de Bohusläningen, ook geïnteresseerd was in de Noor.
Toen ze even later bij de receptie van de Bohusläningen zat te wachten, dacht ze na over de motieven voor zijn belangstelling, maar ze besloot niet verder te speculeren voordat ze hem daarnaar had kunnen vragen. Een paar minuten later bracht iemand haar naar zijn kamer. Hij keek haar nieuwsgierig aan toen ze binnenstapte en hem begroette.
‘Erica Falck? Jij bent toch schrijfster, is het niet?’ zei hij en hij wees naar een bezoekersstoel. Ze ging zitten en hing haar jas over de rugleuning.
‘Ja, dat klopt.’
‘Ik heb helaas niets van je gelezen, maar ik heb gehoord dat je boeken goed zijn,’ zei hij beleefd. ‘Ben je hier om research te doen voor een nieuw boek? Ik ben geen misdaadverslaggever, dus ik weet niet goed hoe ik je zou kunnen helpen. Je schrijft over waargebeurde moordzaken, als ik me niet vergis?’
‘Ik moet bekennen dat mijn bezoek niets met mijn boeken te maken heeft,’ zei Erica. ‘Om verschillende redenen ben ik onderzoek gaan doen naar het verleden van mijn moeder. Zij was vroeger onder meer goed bevriend met jouw vader.’
Kjell fronste zijn voorhoofd. ‘Wanneer was dat?’ vroeg hij en hij boog zich naar voren.
‘Ik heb begrepen dat ze als kind met elkaar omgingen, en ook als tiener. In mijn onderzoek heb ik me in eerste instantie op de oorlogsjaren geconcentreerd, en toen waren ze zoals je weet een jaar of vijftien.’
Kjell knikte en wachtte op het vervolg.
‘Ze waren met z’n vieren en dat groepje was kennelijk heel dik met elkaar. Behalve je vader waren er nog ene Britta Johansson en ene Erik Frankel. En zoals je ongetwijfeld weet, zijn de laatste twee in nog geen twee maanden tijd allebei vermoord. Nogal toevallig, vind je ook niet?’
Er kwam nog steeds geen antwoord van Kjell, maar Erica zag dat zijn lichaam zich spande en dat zijn ogen begonnen te glinsteren.
‘En…’ Ze stopte even. ‘Er was nog iemand. In 1944 kwam er een Noorse verzetsstrijder, een jongen nog, naar Fjällbacka. Hij had zich verstopt op de boot van mijn opa en kreeg daarna een kamer bij mijn grootouders. Hij heette Hans Olavsen. Maar dat weet je al, toch? Ik heb namelijk begrepen dat jij ook belangstelling voor hem hebt, en ik wil graag weten waarom.’
‘Ik ben journalist, daar kan ik niets over zeggen,’ zei Kjell afwerend.
‘Dat kun je best. Je kunt alleen je bronnen niet onthullen,’ zei Erica kalm. ‘Maar ik zie niet in waarom we elkaar niet zouden kunnen helpen. Ik kan vrij goed dingen opsporen, en jij hebt daar als journalist ook ervaring mee. We zijn allebei geïnteresseerd in Hans Olavsen. Ik kan ermee leven dat je niet vertelt waarom, maar we kunnen toch zeker informatie uitwisselen, zowel wat we al weten als wat we ieder voor zich eventueel nog ontdekken?’ Ze zweeg en wachtte gespannen.
Kjell dacht na. Hij trommelde met zijn vingers op het bureau terwijl hij alle voor- en nadelen tegen elkaar leek af te wegen.
‘Oké,’ zei hij uiteindelijk en hij pakte iets uit de bovenste bureaula. ‘Eigenlijk is er geen reden om elkaar niet te helpen. En aangezien mijn bron dood is, kan ik je net zo goed alles vertellen. Het zit is als volgt. Ik kwam in contact met Erik Frankel vanwege een… privékwestie.’ Hij schraapte zijn keel en schoof de map die hij tevoorschijn had gehaald naar Erica. ‘Hij zei toen dat hij me iets wilde vertellen, iets wat ik kon gebruiken en wat naar buiten moest komen.’
‘Formuleerde hij het zo? Gebruikte hij precies die woorden?’ Erica boog zich naar voren en pakte de map. ‘Dat het iets was wat naar buiten moest komen?’
‘Ja, volgens mij wel,’ zei Kjell en hij leunde weer tegen de rug van de stoel. ‘Een paar dagen later kwam hij hier. Hij had de artikelen bij zich die in die map zitten en gaf ze aan me. Verder zei hij er niets over. Ik stelde hem natuurlijk allerlei vragen, maar hij bleef maar zeggen dat als ik echt zo goed was om dingen naar boven te halen als hij had gehoord, het materiaal in de map voldoende zou zijn.’
Erica bladerde door de papieren in de plastic map. Het waren dezelfde artikelen die zij van Christian had gekregen, de artikelen uit de archieven waarin Hans Olavsen en zijn tijd in Fjällbacka ter sprake kwamen. ‘Verder niets dus?’ Ze slaakte een zucht.
‘Ja, zo voelde ik me ook. Als hij echt iets wist, waarom zei hij het dan niet gewoon? Maar om de een of andere reden vond hij het belangrijk dat ik zelf de rest ontdekte. Daar ben ik dus mee begonnen, en ik zou liegen als ik zei dat mijn belangstelling na de moord op Erik Frankel niet enorm was toegenomen. En ik heb me afgevraagd of die misschien hiermee te maken had…’ Hij wees naar de map op Erica’s schoot. ‘En ik heb natuurlijk ook gehoord dat die bejaarde vrouw vorige week is vermoord. Maar ik had geen flauw idee van het verband… Inderdaad, het roept ontegenzeggelijk een aantal vragen op.’
‘Heb je iets ontdekt over de Noor?’ vroeg Erica ijverig. ‘Tot nu toe ben ik eigenlijk alleen te weten gekomen dat hij en mijn moeder een relatie hadden, en dat hij haar en Fjällbacka daarna plotseling schijnt te hebben verlaten. Mijn plan was om te proberen hem te lokaliseren, kijken waar hij heen is gegaan, of hij terug is gegaan naar Noorwegen, of…? Maar misschien ben jij daarmee al verder dan ik?’
Kjell bewoog zijn hoofd om aan te geven dat hij die vraag bevestigend noch ontkennend kon beantwoorden. Hij vertelde over zijn gesprek met Eskil Halvorsen en dat die Hans Olavsen niet direct had kunnen identificeren, maar wel had beloofd verdere naspeuringen te doen.
‘Hij kan natuurlijk ook in Zweden zijn gebleven,’ zei Erica nadenkend. ‘In dat geval zou dat via de Zweedse autoriteiten achterhaald kunnen worden. Dat zou ik kunnen checken. Maar als hij ergens in het buitenland is verdwenen, hebben we een probleem.’
Kjell pakte de map van Erica aan. ‘Dat is een goed idee. Eigenlijk is er geen reden om aan te nemen dat hij terug is gegaan naar Noorwegen. Veel mensen zijn na de oorlog in Zweden gebleven.’
‘Heb je Eskil Halvorsen een foto van Hans Olavsen gestuurd?’ vroeg Erica.
‘Nee, daar zeg je wat, dat heb ik niet gedaan,’ zei Kjell en hij begon in de artikelen te bladeren. ‘Maar je hebt gelijk, dat moet ik inderdaad doen. Je kunt nooit weten, alles kan helpen. Ik zal hem straks meteen bellen om te vragen of ik een foto kan opsturen, of nog beter: faxen. Misschien deze? Die is het duidelijkst, vind je ook niet?’ Hij schoof Erica het artikel met de groepsfoto toe die ze een paar dagen geleden zo grondig had bestudeerd.
‘Ja, die lijkt me goed. Bovendien staat de hele groep erop. Dit is mijn moeder.’ Erica wees naar Elsy.
‘Jij zegt dus dat deze mensen destijds veel met elkaar omgingen?’ zei Kjell nadenkend. Hij baalde ervan dat hij geen verband had gelegd tussen de Britta op de foto en de Britta die was vermoord. Maar hij troostte zichzelf met de gedachte dat de meeste mensen dat verband waarschijnlijk niet zouden hebben gelegd. Het was moeilijk om overeenkomsten te zien tussen het vijftienjarige meisje Britta en de vrouw van vijfenzeventig.
‘Ja, ik heb begrepen dat ze een heel hecht groepje vormden, hoewel dat in die tijd waarschijnlijk niet helemaal werd geaccepteerd. De standsverschillen in Fjällbacka waren heel duidelijk, en Britta en mijn moeder behoorden tot de armere kant, terwijl de jongens, Erik Frankel en, ja… jouw vader, tot de “chique” kant behoorden.’ Erica tekende aanhalingstekens in de lucht.
‘Ja, heel chic…’ morde Kjell, en Erica vermoedde dat er heel wat schuilging achter die woorden.
‘Ik heb nog niet met Axel Frankel gepraat,’ zei Erica opgewonden. ‘Hij weet misschien iets over Hans Olavsen. Hij was weliswaar wat ouder dan de anderen, maar hij lijkt op de achtergrond toch aanwezig te zijn geweest. Misschien dat hij…’ Ze werd meegesleept door haar gedachten en verwachtingen, maar Kjell stak afwerend een hand omhoog.
‘Daar zou ik niet te veel op hopen. Ik heb hetzelfde gedacht, maar ik heb gelukkig eerst wat onderzoek gedaan naar Axel Frankel. Je weet waarschijnlijk wel dat hij tijdens een reis naar Noorwegen door de Duitsers gevangen is genomen?’
‘Ik weet daar niet zoveel van,’ zei Erica, terwijl ze Kjell vol belangstelling aankeek. ‘Dus alles wat jij te weten bent gekomen…’ Ze spreidde haar handen en wachtte.
‘Zoals ik net al zei, werd Axel gevangengenomen door de Duitsers toen hij het verzet een document wilde overhandigen. Hij werd naar de Grini-gevangenis in de buurt van Oslo gebracht en daar heeft hij tot begin 1945 gezeten. Toen hebben de Duitsers hem en een heleboel andere gevangenen per boot en trein van Grini naar Duitsland getransporteerd. Axel Frankel kwam eerst in een kamp terecht dat Sachsenhausen heette; daar werden veel Scandinavische gevangenen heen gebracht. Daarna, tegen het eind van de oorlog, werd hij naar Neuengamme overgebracht.’
Erica haalde diep adem. ‘Daar had ik geen flauw idee van… Heeft Axel Frankel in Duitse concentratiekampen gezeten? Ik wist niet eens dat dat Noren of Zweden was overkomen.’
Kjell knikte. ‘Ja, daar kwamen vooral Noorse gevangenen terecht. En mensen uit andere landen die door de Duitsers gevangen waren genomen omdat ze in het verzet hadden gezeten. Ze werden NN-gevangenen genoemd, “Nacht und Nebel ”, Nacht en Nevel. De naam is afkomstig van een decreet dat Hitler in 1941 uitvaardigde. Daarin werd bekendgemaakt dat burgers in de bezette landen niet in hun eigen land voor het gerecht zouden worden gedaagd en veroordeeld. In plaats daarvan zouden ze naar Duitsland worden gestuurd, om vervolgens “in de nacht en de nevel” te verdwijnen. Sommigen werden ter dood veroordeeld en terechtgesteld, de anderen moesten zich doodwerken. Hoe dan ook, feit is dat Axel Frankel niet in Fjällbacka was toen Hans Olavsen daar woonde.’
‘Maar we weten toch niet precies wanneer de Noor uit Fjällbacka is vertrokken?’ zei Erica en ze fronste haar voorhoofd. ‘Ik heb daar in elk geval niets over gevonden. Ik heb geen flauw idee wanneer hij mijn moeder verliet.’
‘Maar ik weet wel wanneer Hans Olavsen is vertrokken,’ zei Kjell triomfantelijk en hij begon tussen de papieren op zijn bureau te zoeken. ‘In elk geval ongeveer,’ voegde hij eraan toe. ‘Aha!’ Hij vond een vel papier, dat hij voor Erica neerlegde. Hij wees naar een passage midden op de pagina. Erica boog zich naar voren en las hardop: ‘De Fjällbacka-vereniging heeft dit jaar met groot succes…’
‘Nee, nee, je moet de kolom ernaast hebben,’ zei Kjell en hij wees nog een keer.
‘O ja!’ Erica deed een nieuwe poging. ‘Het heeft een aantal mensen zeer verbaasd dat de Noorse verzetsstrijder die in Fjällbacka een toevluchtsoord had gevonden, ons zo abrupt heeft verlaten. Menig inwoner vindt het spijtig dat ze geen afscheid van hem hebben kunnen nemen en hem niet hebben kunnen bedanken voor zijn inzet tijdens de oorlog waar nu eindelijk een eind aan is gekomen…’ Erica keek naar de datum helemaal boven aan de pagina en keek toen op. ‘Dit is van 19 juni 1945.’
‘Ja, hij is dus vlak na het eind van de oorlog verdwenen, als ik het allemaal goed interpreteer,’ zei Kjell en hij pakte het artikel terug en legde dat boven op de stapel papieren.
‘Maar waarom?’ Erica hield haar hoofd scheef terwijl ze nadacht. ‘Toch denk ik dat het goed kan zijn om met Axel te praten. Zijn broer kan iets tegen hem hebben gezegd. Dat wil ik wel doen. Jij kunt zeker niet met je vader praten?’
Kjell zweeg even. Ten slotte zei hij: ‘Natuurlijk kan ik dat wel doen. En ik bel je als ik iets van Halvorsen hoor. En jij moet mij direct bellen als je iets ontdekt. Begrepen?’ Hij hief een waarschuwende vinger op. Hij was het niet gewend om met anderen samen te werken, maar in dit geval zag hij duidelijke voordelen als Erica hem kon helpen.
‘Ik zal het ook met de Zweedse autoriteiten checken,’ zei Erica en ze stond op. ‘En ik beloof dat ik contact opneem zodra ik iets te weten kom.’ Ze was al bezig haar jas aan te trekken, maar stopte halverwege.
‘O ja, Kjell, er is nog iets. Ik weet niet of het belangrijk is, maar…’
‘Vertel maar, alles kan nu waardevol zijn,’ zei hij nieuwsgierig en hij keek haar aan.
‘Ik heb met Britta’s man, Herman, gepraat. Hij lijkt hier iets over te weten… Ik weet het niet, maar dat gevoel heb ik. Toen ik hem naar Hans Olavsen vroeg, reageerde hij heel vreemd. Vervolgens zei hij dat ik het aan ene Paul Heckel en Friedrich Hück moest vragen. Ik heb geprobeerd iets over die lui te vinden, maar heb niets gevonden. En toch…’
‘Nou?’ zei Kjell.
‘Ach, ik weet het niet. Ik kan zweren dat ik nooit op die mannen ben gestuit. En toch komen hun namen me bekend voor… Ik kan er de vinger niet op leggen.’
Kjell trommelde met zijn pen op het bureau. ‘Paul Heckel en Friedrich Hück?’ vroeg hij, en toen Erica knikte, noteerde hij de namen op een notitieblok.
‘Goed, ik zal ook mijn best doen. Maar er gaat bij mij ook geen belletje rinkelen.’
‘Dan hebben we dus het een en ander te doen,’ zei Erica en ze glimlachte toen ze even in de deuropening bleef staan. Het voelde prettig dat ze dit met z’n tweeën deden.
‘Ja, daar lijkt het op,’ zei Kjell, maar hij klonk afwezig.
‘We hebben contact,’ zei Erica.
‘Ja, goed,’ zei Kjell en hij pakte de hoorn van de haak zonder naar haar te kijken toen ze vertrok. Nu brandde hij van ijver om dit tot op de bodem uit te zoeken. Zijn journalistieke neus kon ruiken dat hier iets niet in de haak was.
‘Zullen we alles nog een keer doornemen?’ Het was maandagmiddag en het was rustig op het politiebureau.
‘Dat is best,’ zei Gösta en hij stond onwillig op. ‘Paula ook?’
‘Natuurlijk,’ zei Martin en hij liep naar haar kamer om haar te halen. Mellberg was Ernst aan het uitlaten en Annika leek druk bezig bij de receptie, dus gingen ze met z’n drieën in de keuken zitten, met al het aanwezige onderzoeksmateriaal voor zich.
‘Erik Frankel,’ zei Martin en hij zette zijn pen op een schoon, wit vel papier in zijn notitieblok.
‘Hij werd in zijn eigen huis vermoord, met een voorwerp dat daar aanwezig was,’ zei Paula, en Martin schreef koortsachtig.
‘Dat zou erop kunnen duiden dat het niet met voorbedachten rade was,’ zei Gösta, en Martin knikte.
‘Er zitten geen vingerafdrukken op de buste die het moordwapen was, maar die lijkt ook niet te zijn afgeveegd, dus de moordenaar moet handschoenen hebben gedragen, wat op zich juist wel op voorbedachten rade kan wijzen,’ merkte Paula op. Ze keek naar de letters die Martin op het notitieblok krabbelde.
‘Kun je straks echt lezen wat daar staat?’ vroeg ze sceptisch omdat de woorden nog het meest op hiëroglyfen leken. Of op steno.
‘Als ik het meteen op de computer uitwerk,’ zei Martin met een glimlach, terwijl hij bleef schrijven. ‘Anders ben ik de sigaar.’
‘Erik Frankel overleed aan één harde klap tegen zijn slaap,’ zei Gösta en hij pakte de foto’s van de plaats delict. ‘Vervolgens heeft de moordenaar het moordwapen daar achtergelaten.’
‘Dat wekt ook de indruk dat het geen koudbloedige of berekende moord was,’ zei Paula, die opstond om koffie voor hen in te schenken.
‘Het enige vijandbeeld dat we hebben kunnen identificeren is zijn kennis van het nazisme en het conflict met de neonazistische organisatie de Vrienden van Zweden.’ Martin reikte naar de vijf in plastic hoesjes gestoken brieven en spreidde ze uit over de tafel. ‘Bovendien heeft hij door zijn jeugdvriend Frans Ringholm een persoonlijke connectie met de organisatie.’
‘Hebben we iets wat Frans aan de moord kan koppelen? Überhaupt?’ Paula staarde naar de brieven alsof ze die kon laten spreken.
‘Tja, drie van zijn nazivrienden beweren dat hij die bewuste dagen samen met hen in Denemarken was. Het is natuurlijk geen waterdicht alibi, als zoiets al bestaat, maar we hebben niet zoveel concreet bewijs om van uit te gaan. De voetsporen die we hebben aangetroffen zijn van de jongens die hem hebben gevonden. Verder waren er geen andere voet- of vingerafdrukken en dergelijke dan de te verwachten sporen.’
‘Krijgen we nog koffie of blijf je daar nog lang met die kan staan?’ vroeg Gösta, omdat Paula met de koffiekan in haar hand was blijven staan.
‘Als je alsjeblieft zegt, krijg je koffie,’ zei Paula plagend en Gösta liet een grommend ‘alsjeblieft’ horen.
‘Dan is er nog de datum,’ zei Martin en hij knikte naar Paula om haar te bedanken. ‘We hebben met vrij grote zekerheid kunnen vaststellen dat hij ergens tussen 15en 17 juni is overleden. Het gaat dus om twee dagen. Daarna is hij in zijn stoel blijven zitten, omdat zijn broer op reis was en niemand verwachtte iets van hem te horen. Dat had eventueel Viola kunnen zijn, maar volgens haar had hij hun relatie vlak daarvoor verbroken.’
‘En niemand heeft iets gezien? Gösta, heb jij met de buren gepraat? Hebben ze geen onbekende auto’s gezien? Of verdachte personen?’ Martin keek Gösta vragend aan.
‘Er wonen niet zoveel mensen in de naaste omgeving,’ morde Gösta.
‘Moet ik dat als een nee opvatten?’
‘Ja, ik heb met alle buren gepraat, en niemand heeft iets gezien.’
‘Oké, dan hoeven we daar voorlopig niets mee te doen.’ Martin slaakte een zucht en nam een slok koffie.
‘En Britta Johansson? Het is zonder meer opmerkelijk dat zij een soort koppeling met Erik Frankel lijkt te hebben gehad. Met Frans Ringholm trouwens ook. Dat ligt weliswaar allemaal ver in het verleden, maar we hebben telefoonlijsten die aantonen dat ze in juni contact met elkaar hebben gehad, en zowel Frans als Erik heeft Britta in die periode ontmoet.’ Martin stopte even en keek de anderen sommerend aan. ‘Waarom werd na zestig jaar precies dat moment gekozen om weer contact op te nemen? Moeten we Britta’s man geloven als hij zegt dat het was omdat Britta steeds zieker werd en herinneringen aan vroeger wilde ophalen?’
‘Persoonlijk vind ik dat bullshit,’ zei Paula en ze pakte een ongeopende rol Ballerina-koekjes. Ze maakte die aan de ene kant open en nam zelf drie koekjes voordat ze het pak liet rondgaan. ‘Daar geloof ik niets van. Volgens mij zou deze zaak een stuk duidelijker worden als we erachter konden komen waarom ze elkaar zagen. Maar Frans zwijgt als het graf, en Axel houdt zich aan dezelfde versie als Herman.’
‘En we moeten die betalingen niet vergeten,’ zei Gösta, terwijl hij met chirurgische precisie de lichte bovenkant van het koekje losmaakte. Hij likte zorgvuldig de chocola op voordat hij eraan toevoegde: ‘Wat de moord op Frankel betreft, bedoel ik.’
Martin keek Gösta verbaasd aan. Hij wist niet dat Gösta op de hoogte was van dat aspect van het onderzoek, omdat Gösta meestal zijn strategie van ‘ik neem alleen notie van de informatie die mij wordt verstrekt’ huldigde.
‘Ja, daar heeft Hedström ons zaterdag bij geholpen,’ zei Martin en hij pakte de aantekeningen die hij had gemaakt toen Patrik had gebeld om te vertellen hoe het bij Wilhelm Fridén was gegaan.
‘En, wat heeft hij ontdekt?’ Gösta pakte nog een koekje en haalde dezelfde manoeuvre uit. Hij verwijderde voorzichtig het lichte deel, likte de chocola op en legde vervolgens de twee koekjeshelften weg.
‘Maar Gösta, je kunt toch niet de chocola opeten en de rest laten liggen?’ zei Paula verontwaardigd.
‘Ben jij soms van de Ballerina-politie?’ zei Gösta en hij pakte demonstratief nog een koekje. Paula snoof alleen maar, pakte toen de rol en legde die op het aanrecht, zodat Gösta er niet bij kon.
‘Helaas niet zoveel,’ zei Martin. ‘Wilhelm Fridén is een paar weken geleden overleden en zijn vrouw en zoon wisten niets van die betalingen. We weten natuurlijk niet zeker of ze de waarheid spraken, maar volgens Patrik klonken ze geloofwaardig. De zoon heeft in elk geval beloofd hun notaris te vragen alle papieren van zijn vader op te sturen. Als we geluk hebben, staat daar misschien iets interessants in.’
‘En Eriks broer? Wist hij er niets van?’ Gösta keek begerig naar het pak koekjes op het aanrecht en leek serieus te overwegen om op te staan en het te pakken.
‘We hebben Axel gebeld,’ zei Paula, die Gösta met een waarschuwende blik aankeek. ‘Maar hij had geen idee waar het geld voor was.’
‘En geloven we hem?’ Gösta schatte de afstand tussen zijn stoel en het aanrecht. Een snelle uitval, dan zou het misschien lukken.
‘Ik weet het eerlijk gezegd niet. De man is moeilijk te doorgronden. Vind je ook niet, Paula?’ Martin draaide zich met een vragend gezicht om naar Paula. Terwijl zij in gepeins verzonk, zag Gösta zijn kans schoon. Hij sprong overeind en stortte zich op de koekjes, maar Paula’s linkerhand schoot met de snelheid van een reptiel uit en greep het pak.
‘O nee, die vlieger gaat niet op.’ Ze knipoogde plagend naar hem en hij kon het niet laten terug te lachen. Hij was de manier waarop ze met elkaar omgingen gaan waarderen.
Paula draaide zich met de Ballerina-rol stevig verankerd op haar schoot om naar Martin. ‘Ik ben het met je eens. Het is moeilijk hoogte van hem te krijgen… Dus nee, ik weet het niet.’ Ze schudde haar hoofd.
‘Terug naar Britta,’ zei Martin en met grote letters schreef hij britta op zijn notitieblok en trok daar een streep onder.
‘Wat ik als ons allerbeste spoor beschouw, is dat Pedersen waarschijnlijk DNA van de moordenaar onder Britta’s nagels heeft gevonden. En dat ze degene die haar vermoedelijk heeft verstikt flink in het gezicht of op de armen heeft gekrabd. We hebben Herman vanochtend kort gesproken en hij vertoonde geen schrammen. Hij zei ook dat ze al dood was toen hij thuiskwam. Dat ze in bed lag met het kussen over haar gezicht.’
‘Maar hij beweert nog steeds dat hij schuldig is aan haar dood,’ merkte Paula op.
‘Hoe bedoelt hij dat?’ Gösta fronste zijn voorhoofd. ‘Beschermt hij soms iemand?’
‘Ja, dat denken wij ook.’ Paula’s gezicht werd zachter, en ze schoof de rol koekjes naar Gösta. ‘Alsjeblieft, knock yourself out.’
‘Nock wat?’ zei Gösta, wiens kennis van het Engels zich beperkte tot aan golf gerelateerde uitdrukkingen, al liet zijn uitspraak ook dan veel te wensen over.
‘Laat maar, ga maar lekker chocola likken,’ zei Paula.
‘Dan hebben we nog de vingerafdruk,’ Martin luisterde geamuseerd naar het liefdevolle gekibbel tussen Gösta en Paula. Als hij niet beter wist, zou hij denken dat zijn oudere collega begon te ontdooien.
‘Eén vingerafdruk op een knoop van de kussensloop. Niet veel om over naar huis te schrijven,’ zei Gösta somber.
‘Nee, op zich niet, maar als de vingerafdruk afkomstig is van dezelfde persoon die zijn DNA onder Britta’s nagels heeft achtergelaten, dan lijkt het me vrij hoopvol.’ Martin onderstreepte DNA op zijn notitieblok.
‘Wanneer is het DNA-profiel klaar?’ vroeg Paula.
‘Het Gerechtelijk Laboratorium heeft me laten weten dat dat waarschijnlijk donderdag wordt,’ antwoordde Martin.
‘Oké, dan moeten we daarna bij verschillende mensen wangslijm afnemen.’ Paula strekte haar benen uit. Soms vroeg ze zich af of Johanna’s zwangerschapssymptomen besmettelijk waren. Tot nu toe had ze namelijk rillingen in haar benen, vreemde krampen en een razende eetlust gehad.
‘Hebben we daar dan kandidaten voor?’ Gösta was inmiddels bezig aan zijn vijfde koekje.
‘Ik dacht in eerste instantie aan Axel en Frans.’
‘Moeten we echt tot donderdag wachten? Het duurt tenslotte ook nog even voordat we de uitslag horen, en wonden genezen immers. Het lijkt me beter het zo snel mogelijk te doen,’ zei Gösta.
‘Goed gedacht, Gösta,’ zei Martin verbaasd. ‘We doen het morgen. Is er nog iets wat we over het hoofd hebben gezien of zijn vergeten?’
‘Wat hoor ik daar over iets wat we over het hoofd zouden hebben gezien?’ hoorden ze een stem bij de deur. Mellberg stapte met een lichtelijk amechtige Ernst achter zich aan naar binnen. De hond, die meteen lucht kreeg van de door Gösta versmade stukjes koek, stormde naar voren en ging smekend aan zijn voeten zitten. Het gebedel werd beloond en de koekjes waren in een mum van tijd verdwenen.
‘We nemen alleen wat dingen door en proberen te bedenken of we iets over het hoofd hebben gezien,’ zei Martin en hij wees naar de documenten die voor hen op de tafel lagen. ‘We zeiden net dat we morgen wangslijm gaan afnemen bij Axel en Frans.’
‘Ja, doe dat,’ zei Mellberg ongeduldig, bang dat hij betrokken zou raken bij het eigenlijke werk dat moest worden gedaan. ‘Ga op de ingeslagen weg verder. Het ziet er goed uit.’ Hij riep Ernst, die hem kwispelstaartend naar zijn kamer volgde. Daar ging de hond op zijn gebruikelijke plek onder het bureau aan Mellbergs voeten liggen.
‘Ik geloof dat hij het plan om een nieuw baasje voor de hond te vinden in de ijskast heeft gelegd,’ zei Paula geamuseerd.
‘We kunnen er wel van uitgaan dat Ernst goed wordt verzorgd. Al is het maar de vraag wie voor wie zorgt. En in het dorp wordt gezegd dat Mellberg op zijn oude dag salsakoning is geworden.’ Gösta grinnikte.
Martin liet zijn stem zakken en fluisterde: ‘Ja, dat hebben we gezien… Toen ik vanochtend zijn kantoor binnenstapte, zat hij op de vloer rekoefeningen te doen…’
‘Dat meen je niet!’ zei Gösta met grote ogen. ‘Hoe ging dat?’
‘Niet geweldig.’ Martin lachte. ‘Hij probeerde zijn tenen aan te raken, maar zijn buik zat in de weg. Om maar één reden te noemen.’
‘Zeg luister even, mijn moeder geeft die salsacursus die Mellberg volgt,’ zei Paula vermanend. Gösta en Martin keken haar verbluft aan.
‘En ze heeft hem een paar dagen geleden uitgenodigd om te komen lunchen, en hij… nou, hij was echt aardig,’ eindigde ze.
Nu viel zowel Martins als Gösta’s mond open van verbazing. ‘Volgt Mellberg een salsacursus bij jouw moeder? En heeft hij bij jullie thuis geluncht? Dan mag je binnenkort zeker “papa” tegen hem zeggen?’ lachte Martin luid en Gösta lachte met hem mee.
‘Ach, hou toch op,’ zei Paula chagrijnig en ze stond op. ‘We waren toch klaar?’ Ze stapte de kamer uit. Martin en Gösta keken elkaar beteuterd aan, maar barstten toen weer in schaterlachen uit. Dit was gewoon te mooi om waar te zijn.
Het weekend was een en al oorlog geweest. Dan en Belinda hadden onafgebroken tegen elkaar lopen schreeuwen, en Anna dacht dat haar hoofd door al het lawaai uit elkaar zou barsten. Ze was een paar keer tegen hen uitgevaren en had hun gevraagd rekening te houden met Adrian en Emma, en gelukkig trokken ze zich allebei iets van dat argument aan. Hoewel Belinda het nooit openlijk zou toegeven, kon Anna wel merken dat ze dol was op haar kinderen, en dat maakte in Anna’s ogen veel goed van Belinda’s koppige pubergedrag. Bovendien vond ze soms dat Dan zijn oudste dochter niet begreep; hij zag niet altijd waarom ze reageerde zoals ze deed. Het was alsof ze ieder in hun eigen positie vastzaten en daar niet uit konden komen. Anna zuchtte toen ze het speelgoed van de kinderen in de woonkamer opruimde, dat ze met grote precisie op elk vrij oppervlak hadden weten te verspreiden.
De afgelopen dagen had ze ook geprobeerd tot zich door te laten dringen dat Dan en zij samen een kind zouden krijgen. De gedachten hadden in haar hoofd rondgetold en het had haar veel energie gekost de angst te onderdrukken. Bovendien was ze even misselijk als tijdens haar eerdere zwangerschappen. Ze hoefde niet zo vaak te braken, maar liep in plaats daarvan rond met een misselijk, schommelend gevoel in haar maag, alsof ze voortdurend zeeziek was. Dan had zich zorgen gemaakt toen hij merkte dat ze minder was gaan eten en als een bezorgde moederkloek had hij geprobeerd haar met allerlei hapjes te verleiden.
Ze ging op de bank zitten en legde haar hoofd op haar knieën, terwijl ze probeerde zich op haar ademhaling te concentreren om de misselijkheid onder controle te krijgen. De laatste keer, met Adrian, had de misselijkheid tot in de zesde maand aangehouden, en dat waren lange maanden geweest… Boven hoorde ze opnieuw opgewonden stemmen die onder begeleiding van Belinda’s harde muziek nu eens harder en dan weer zachter werden. Ze trok het niet. Ze trok het gewoon niet. Ze was misselijk en door de braakreflex kreeg ze zure gal in haar mond. Ze kwam snel overeind en haastte zich naar de badkamer, hurkte neer voor de wc-pot en probeerde het spul dat steeds in haar keel omhoogkwam en weer terugzakte eruit te krijgen. Maar er kwam niets. Alleen lege snikken, die geen tijdelijke verlichting gaven.
Gelaten kwam ze weer overeind, veegde haar mond af met een handdoek en keek naar haar eigen gezicht in de badkamerspiegel. Ze schrok van wat ze zag. Ze was even bleek als de witte handdoek die ze in haar hand hield, en haar ogen waren groot en bang. Ongeveer zoals ze er in de tijd met Lucas had uitgezien. Toch was alles nu heel anders. Stukken beter. Ze wreef met haar ene hand over haar nog platte buik. Zoveel hoop. En zoveel angst. Verzameld in één klein puntje in haar buik, in haar baarmoeder. Zo afhankelijk, zo klein. Natuurlijk had ze met de gedachte gespeeld om samen met Dan een kind te krijgen. Maar niet nu, nog niet. Ooit een keer, in een ver verwijderde, onbepaalde toekomst. Als de situatie rustig was geworden en zich had gestabiliseerd. Toch was het geen moment in haar opgekomen het weg te laten halen nu het er eenmaal was. De band was al gesloten. De onzichtbare, broze, maar toch heel sterke band tussen haar en dat wat met het blote oog nog niet te zien was. Ze haalde diep adem en ging de badkamer uit. De luide stemmen van boven hadden zich via de trap naar de hal verplaatst.
‘Ik ga alleen maar naar Linda. Is dat zo moeilijk te snappen? Ik mag toch zeker wel vrienden hebben? Of mag dat nu ook niet meer, stomme hufter!’
Anna hoorde dat Dan zijn dochter van repliek wilde dienen, maar toen was haar geduld op. Met grote passen stormde ze op hen af en brulde uit alle macht: ‘Nu houden jullie je mond! Begrepen? Jullie gedragen je als een stel kleuters en daar houden jullie nu mee op! Nu meteen!’ Ze stak een wijsvinger in de lucht en ging verder voordat ze haar konden onderbreken: ‘Dan, jij stopt met dat geschreeuw tegen Belinda. Je snapt toch zeker wel dat je haar niet kunt opsluiten en de sleutel kunt weggooien? Ze is zeventien en moet haar vrienden kunnen zien!’
Er verscheen een tevreden glimlach op Belinda’s gezicht, maar Anna was nog niet klaar.
‘En jij houdt op met dat kinderachtige gedoe. Als je als een volwassene wilt worden behandeld, moet je je daar ook naar gedragen! En ik wil geen gezeur meer horen dat de kinderen en ik hier wonen, want dat is nu eenmaal een feit, of je het nu leuk vindt of niet, en wij zijn bereid jou te leren kennen als je ons de kans geeft!’
Anna raakte buiten adem en ging op zo’n toon verder dat Dan en Belinda van pure schrik als tinnen soldaatjes voor haar in de houding gingen staan: ‘En trouwens, we verdwijnen heus niet zomaar, als dat soms je bedoeling was, want je vader en ik krijgen een kind, dus mijn kinderen en jij en je zusjes zullen door een halfbroertje of halfzusje met elkaar worden verbonden. Ik wil heel graag dat we goed met elkaar kunnen opschieten, maar dat kan ik niet alleen doen, daar moeten jullie bij helpen! In elk geval komt er in het voorjaar een baby, of je mij nu wel of niet accepteert. En denk maar niet dat ik wil dat dit tot die tijd zo doorgaat!’ Anna barstte in huilen uit en de twee anderen waren als versteend. Toen hoorden ze een snik van Belinda. Ze staarde Dan en Anna aan en rende vervolgens de voordeur uit, die met een klap achter haar dichtviel.
‘Mooi gedaan, Anna, was dat echt nodig?’ zei Dan vermoeid. Emma en Adrian hadden de commotie ook gehoord en stonden verloren in de hal toe te kijken.
‘Loop naar de pomp!’ zei Anna en ze graaide een jas naar zich toe. De buitendeur viel voor de tweede keer met een klap dicht.
‘Hoi, waar ben jij geweest?’ Patrik kwam Erica bij de deur tegen en gaf haar een zoen op haar mond. Maja wilde ook een kus van haar moeder en kwam waggelend met uitgestoken armen aanrennen.
‘Ik heb twee interessante gesprekken gevoerd, kun je rustig zeggen.’ Erica trok haar jas uit en liep achter Patrik aan naar de woonkamer.
‘Zo, waarover?’ vroeg Patrik nieuwsgierig. Hij ging op de grond zitten en ging verder met waarmee hij en Maja bezig waren geweest toen ze Erica thuis hadden horen komen, namelijk de hoogste blokkentoren ter wereld bouwen.
‘Het is toch de bedoeling dat Maja dit leert?’ zei Erica lachend en ze kwam naast hen zitten. Ze keek geamuseerd toe hoe haar echtgenoot geconcentreerd probeerde een rood blok op een toren te plaatsen die inmiddels groter was dan Maja.
‘Sst…’ zei Patrik en met zijn tong half uit zijn mond probeerde hij met zo vast mogelijke hand het blok boven op de inmiddels behoorlijk wiebelige constructie te plaatsen.
‘Maja, kun je mama dat gele blok geven?’ fluisterde Erica luid tegen Maja en ze wees naar het gele blok helemaal onderaan. Maja begon te stralen omdat ze mama een dienst kon bewijzen; ze boog zich naar voren en trok snel het blok naar zich toe, waardoor Patriks zorgvuldig gebouwde bouwwerk instortte.
Patrik bleef met het rode blok in de lucht zitten. ‘Je wordt bedankt,’ zei hij gepikeerd en hij keek Erica boos aan. ‘Weet je wel hoeveel vaardigheid en precisie het vereist om zo’n hoge toren te bouwen, en wat voor vaste hand je daarvoor moet hebben?’
‘Ha, begint er misschien iemand te begrijpen wat ik een jaar lang bedoeld heb met te weinig stimulans?’ lachte Erica en ze boog zich naar voren om haar man een zoen op zijn mond te geven.
‘Hm, ja, ik begin het te snappen,’ zei hij en hij kuste zijn vrouw terug, maar nu ook met zijn tong. Erica ging in op de uitnodiging en wat begonnen was als een zoen, ontwikkelde zich nu tot een kleine vrijpartij, waar pas een einde aan kwam toen Maja trefzeker een blok naar haar vaders hoofd gooide.
‘Au!’ Hij greep naar zijn hoofd en zwaaide dreigend met een vinger naar Maja. ‘Wat zijn dat voor manieren? Blokken naar papa gooien als hij eindelijk een beetje met mama mag vrijen!’
‘Patrik!’ Erica gaf hem een tik op zijn schouder. ‘Is het echt nodig om onze dochter al op eenjarige leeftijd het woord “vrijen” te leren…’
‘Als ze een broertje of zusje wil, moet ze er maar tegen kunnen een vrijende papa en mama te zien,’ zei hij, en Erica zag dat hij die speciale glinstering in zijn ogen had gekregen.
Ze kwam overeind. ‘We moeten nog maar even wachten met een broertje of zusje. Al kunnen we vanavond natuurlijk wel wat oefenen…’ Ze knipoogde en liep naar de keuken. Het was hun eindelijk gelukt dat onderdeel van hun huwelijksleven weer goed op gang te krijgen. Het was niet te geloven dat de komst van een baby zo’n verwoestend effect op je seksleven kon hebben. Gelukkig ging het na een nogal mager jaar op dat front inmiddels een stuk beter. Maar na een jaar thuiszitten moest ze nog niet denken aan een broertje of zusje voor Maja. Ze had het gevoel dat ze eerst weer een tijdje volwassen moest zijn voordat ze terug kon naar de babywereld.
‘Wat voor interessante gesprekken heb je vandaag gehad?’ vroeg Patrik, die haar naar de keuken was gevolgd.
Erica vertelde over de twee uitstapjes naar Uddevalla en wat ze daar te weten was gekomen.
‘Je herkent die namen dus niet?’ vroeg Patrik en hij fronste zijn voorhoofd toen ze had verteld wat Herman had gezegd.
‘Dat is nou net het gekke. Ik kan me niet herinneren dat ik ze ooit heb gehoord, maar toch hebben ze iets… Ik weet niet. Paul Heckel en Friedrich Hück – op de een of andere manier klinken ze bekend.’
‘En Kjell Ringholm en jij gaan dus met vereende krachten proberen die… Hans Olavsen te lokaliseren?’ Patrik keek sceptisch en Erica begreep waar hij heen wilde.
‘Ja, ik weet dat het een schot in het duister is. Ik heb geen idee welke rol hij heeft gespeeld, maar iets zegt me dat het belangrijk is. En ik bedoel maar, zelfs als het niets met de moorden te maken heeft, dan lijkt hij toch iets voor mijn moeder te hebben betekend, en daar is het mij om te doen. Ik wil gewoon meer over haar te weten komen.’
‘Als je maar voorzichtig bent.’ Patrik zette een pan met water op. ‘Heb je zin in een kopje thee?’
‘Ja, lekker.’ Erica ging aan de keukentafel zitten. ‘Hoe bedoel je, voorzichtig?’
‘Nou, ik heb gehoord dat Kjell een behoorlijk geslepen journalist is, dus kijk maar uit dat hij geen misbruik van je maakt.’
‘Tja, ik zie niet goed hoe hij dat zou kunnen doen. Hij kan natuurlijk mijn informatie gebruiken en vervolgens niets teruggeven, maar dat is volgens mij het ergste wat er kan gebeuren. Dat risico moet ik maar gewoon nemen. Eerlijk gezegd denk ik niet dat hij dat zal doen. We hebben afgesproken dat ik met Axel Frankel over de Noor ga praten, en dat ik check of Hans Olavsen in de Zweedse registers voorkomt. Kjell gaat met zijn vader praten. Al stond hij niet echt te trappelen.’
‘Nee, die twee schijnen geen bijster goede relatie te hebben,’ zei Patrik, terwijl hij het kokendhete water in twee kopjes schonk waar een theezakje in hing. ‘Ik heb een paar artikelen van Kjell gelezen waarin hij zijn vader behoorlijk hard aanpakte.’
‘Dat zal dan een interessant gesprek worden,’ zei Erica laconiek en ze pakte het kopje aan dat Patrik haar gaf. Ze keek naar hem terwijl ze een slokje van de hete thee nam. Vanuit de woonkamer hoorden ze Maja babbelen met een onbekende luisteraar. Waarschijnlijk de pop, die zich de afgelopen dagen voortdurend in haar onmiddellijke nabijheid had bevonden.
‘Hoe vind je het dat je er op dit moment niet bij bent?’ vroeg ze.
‘Ik zou liegen als ik zei dat het niet moeilijk is. Maar ik realiseer me heel goed dat het een enorme kans is om thuis te kunnen zijn met Maja, en het werk is er immers nog als ik terugkom. Niet dat ik meer moordonderzoeken wil, maar je snapt wel wat ik bedoel.’
‘Hoe gaat het met Karin?’ vroeg Erica en ze probeerde zo neutraal mogelijk te klinken.
Het duurde even voordat Patrik antwoordde. Toen zei hij: ‘Ik weet het niet. Ze lijkt zo… verdrietig. Ik geloof niet dat de dingen zijn gelopen zoals zij had gehoopt, en nu bevindt ze zich in een situatie die… nee, ik weet het niet. Ik heb een beetje medelijden met haar.’
‘Heeft ze er spijt van dat ze jou kwijt is?’ zei Erica en ze wachtte gespannen op het antwoord. Ze hadden eigenlijk nooit over zijn huwelijk met Karin gepraat, en de paar keer dat ze had geprobeerd iets te vragen was Patrik kortaf geworden en had hij alleen maar eenlettergrepige antwoorden gegeven.
‘Nee, ik geloof het niet. Of misschien… ik weet het niet. Ik geloof dat ze spijt heeft van wat ze heeft gedaan, en dat ik ze heb betrapt.’ Hij lachte en zijn stem kreeg een bittere klank toen er een beeld op zijn netvlies verscheen dat hij al heel lang niet had gezien en waarvan hij dacht dat hij het achter zich had gelaten. ‘Maar ik weet het niet… Wat ze heeft gedaan kwam natuurlijk voor een groot deel doordat wij het niet goed hadden samen.’
‘Maar denk je dat ze dat nu nog weet?’ vroeg Erica. ‘Soms hebben mensen de neiging de dingen achteraf te verheerlijken.’
‘Ja, natuurlijk, maar volgens weet ze het nog wel. Dat kan haast niet anders,’ zei Patrik, maar hij klonk enigszins nadenkend.
‘En, wat staat er morgen op de agenda?’ vroeg hij abrupt om van onderwerp te veranderen.
Erica begreep wel waarom hij dat deed en liet het maar zo. ‘Ik was van plan met Axel te gaan praten, zoals ik al zei. En het bevolkingsregister en de belastingdienst te bellen of zij iets over Hans hebben.’
‘Hé, moet je niet ook een boek schrijven?’ lachte Patrik, maar hij klonk een beetje bezorgd.
‘Daar heb ik nog tijd genoeg voor, vooral omdat ik de meeste research al heb gedaan. En ik vind het moeilijk me op het boek te concentreren zolang dit nog in mijn systeem zit, dus laat me maar even mijn gang gaan…’
‘Oké, oké,’ zei Patrik en hij stak afwerend zijn handen in de lucht. ‘Je bent een grote meid, dus je beschikt zelf over je tijd. De kleine en ik doen wat wij moeten doen, en jij doet wat jij moet doen.’ Hij stond op en gaf Erica een zoen op haar hoofd toen hij langs haar liep.
‘Nu ga ik een nieuw meesterwerk bouwen. De Taj Mahal op ware grootte,’ zei hij.
Erica schudde lachend haar hoofd. Soms vroeg ze zich echt af of de man met wie ze getrouwd was wel goed wijs was. Waarschijnlijk niet, besloot ze.
Anna zag haar al van verre. Een kleine, eenzame gestalte, helemaal aan het eind van een van de pontonsteigers. Het was niet haar bedoeling geweest haar te zoeken. Maar toen ze de Galärbacken af liep en Belinda zag, wist ze dat ze naar haar toe moest.
Belinda hoorde haar niet aankomen. Ze zat te roken en had een pakje Gula Blend en een doosje lucifers naast zich liggen.
‘Hoi,’ zei Anna.
Belinda schrok. Ze keek naar de sigaret in haar hand en leek even te overwegen die te verstoppen, maar vervolgens bracht ze hem uitdagend naar haar mond en inhaleerde diep.
‘Mag ik er een?’ vroeg Anna terwijl ze naast Belinda ging zitten.
‘Rook jij?’ zei Belinda verbaasd, maar ze gaf Anna het pakje.
‘Vroeger wel. Ik heb vijf jaar gerookt. Maar mijn… ex-man… Hij vond het niet prettig.’ Dat was een understatement. Lucas had haar in het begin een keer betrapt toen ze stiekem een sigaret zat te roken. Hij had hem aan de binnenkant van haar elleboog uitgedrukt. Je kon daar nog steeds een vaag litteken zien.
‘Je vertelt het toch niet aan papa?’ zei Belinda opstandig en ze zwaaide met de sigaret. Maar toen voegde ze er tam aan toe: ‘Alsjeblieft.’
‘Als jij mij niet verklikt, verklik ik jou niet,’ zei Anna en ze deed haar ogen dicht toen ze het eerste trekje nam.
‘Is roken wel verstandig – met het oog op de baby?’ vroeg Belinda en ze klonk plotseling als een verontwaardigd vrouwtje.
Anna lachte. ‘Dit is de eerste en tegelijk de laatste sigaret die ik tijdens mijn zwangerschap rook, dat beloof ik je.’
Ze zaten een tijdje zwijgend naast elkaar en bliezen rookkringen over het water. De zomerwarmte was nu helemaal verdwenen en had plaatsgemaakt voor een gure septemberkou. Maar het was in elk geval windstil, en het water lag glanzend voor hen. De haven zag er verlaten uit, met slechts enkele boten bij de aanlegplaatsen, terwijl ze ’s zomers rijendik naast elkaar lagen.
‘Het valt niet mee, hè?’ zei Anna en ze staarde naar het water.
‘Wat niet?’ zei Belinda stuurs, nog steeds onzeker welke houding ze moest aannemen.
‘Om kind te zijn. En toch bijna volwassen.’
‘Ach, wat weet jij daar nou van?’ zei Belinda en ze schopte een steentje in het water.
‘Je hebt gelijk, ik ben op deze leeftijd geboren,’ lachte Anna en ze porde Belinda plagerig in haar zij. Ze werd beloond met een heel klein glimlachje, dat echter weer snel verdween. Anna ging niet verder. Belinda mocht het tempo bepalen. Ze zwegen een paar minuten. Toen zag Anna vanuit haar ooghoek dat Belinda haar behoedzaam aankeek.
‘Ben je heel misselijk?’
Anna knikte. ‘Als een zeezieke bunzing.’
‘Waarom zou een bunzing zeeziek zijn?’ zei Belinda en ze snoof.
‘Waarom niet? Heb jij bewijzen dat een bunzing niet zeeziek kan worden? In dat geval zou ik die graag zien. Want zo voel ik me precies: als een zeezieke bunzing.’
‘Ach, je kraamt alleen maar onzin uit,’ zei Belinda, maar ze kon het niet laten te lachen.
‘Alle gekheid op een stokje, ik voel me behoorlijk belabberd.’
‘Mama was hondsberoerd toen ze zwanger was van Lisen. Ik was toen al zo groot dat ik dat nog weet. Ze was… sorry, ik zou misschien niet moeten praten over toen mama en papa…’ Ze stopte gegeneerd, pakte nog een sigaret en stak die tussen haar tot een kom gevormde handen aan.
‘Weet je, ik vind het prima als je over je moeder praat. Zoveel je maar wilt. Ik heb er geen probleem mee dat Dan vóór mij ook een leven heeft gehad. Ik bedoel, in dat leven heeft hij jullie drieën gekregen. Met jullie moeder. Geloof me, je moet niet het gevoel hebben dat je je vader verraadt als je van je moeder houdt. En ik meen het als ik zeg dat ik het niet erg vind als je over Pernilla praat. Echt niet.’ Anna legde haar hand op die van Belinda waarmee ze op de steiger steunde. Eerst leek Belinda haar hand terug te willen trekken, maar toen liet ze hem liggen. Een paar tellen later haalde Anna haar hand weg en pakte ook nog een sigaret. Twee kankerstokjes dan maar deze zwan gerschap. Maar daarna was het afgelopen. Zonder meer.
‘Ik kan heel goed voor baby’s zorgen,’ zei Belinda en ze keek Anna aan. ‘Ik heb mama heel veel geholpen met Lisen toen zij nog klein was.’
‘Dat heeft Dan inderdaad verteld – dat hij en je moeder je bijna weg moesten sturen om met je vriendjes en vriendinnetjes te spelen, in plaats van voor de baby te zorgen. En dat je het heel goed deed. Dus ik hoop dat ik in het voorjaar op wat hulp kan rekenen. Jij mag de poepluiers voor je rekening nemen.’ Ze porde Belinda weer in haar zij en nu gaf Belinda een por terug.
Met een glimlach in haar ogen zei ze: ‘Ik doe alleen plasluiers. Deal?’ Ze stak haar hand uit en Anna nam die aan.
‘Deal. De plasluiers zijn voor jou.’ Toen voegde ze eraan toe: ‘Je vader krijgt de poepluiers.’
Hun lach weergalmde door de verlaten haven.
Anna zou zich dit moment altijd herinneren als een van de mooiste in haar leven. Het moment waarop het ijs brak.
Axel was aan het pakken toen ze kwam. Hij opende de deur met in beide handen een overhemd aan een kleerhanger. Aan een deur in de hal hing een kledinghoes.
‘Gaat u op reis?’ vroeg Erica.
Axel knikte terwijl hij voorzichtig de overhemden in de hoes hing, zodat ze niet kreukelden.
‘Ja, ik moet weer aan het werk. Ik ga vrijdag terug naar Parijs.’
‘Kunt u echt weggaan zonder te weten wie…’ Ze liet de woorden wegsterven zonder haar zin af te maken.
‘Ik heb geen keuze,’ zei Axel grimmig. ‘Ik kom natuurlijk met het eerste het beste vliegtuig terug als de politie op de een of andere manier mijn hulp nodig heeft. Maar ik moet echt weer aan het werk. En… het is niet zo constructief om hier alleen maar te zitten piekeren.’ Hij wreef met een vermoeid gebaar over zijn ogen, en Erica zag hoe uitgemergeld hij eruitzag. Het was alsof hij sinds de laatste keer dat ze hem had gezien jaren ouder was geworden.
‘Het is inderdaad misschien goed om er even uit te gaan,’ zei Erica mild. Ze aarzelde. ‘Ik heb een paar vragen, wat dingetjes die ik graag met u zou bespreken. Kunnen we een paar minuten praten? Als u het aankunt?’
Axel knikte vermoeid, gelaten, en gebaarde dat ze binnen kon komen. Ze bleef staan bij de bank in de serre waar ze de vorige keer hadden gezeten, maar nu liep hij door naar het volgende vertrek.
‘Wat een prachtige kamer,’ zei ze ademloos en ze keek om zich heen. Het was alsof je een museum van vervlogen tijden binnenstapte. Alles in de kamer straalde de jaren veertig van de vorige eeuw uit, en hoewel het er netjes en schoon uitzag, hing er toch een geur van oudheid in de kamer.
‘Ja, zowel onze ouders als Erik en ik hebben nooit veel opgehad met moderniteiten. Mijn vader en moeder hebben nooit veel aan het huis veranderd, en dat hebben Erik en ik ook niet gedaan. Ik vind ook dat het een periode met heel mooie spullen was, dus ik zie geen reden om de meubels te vervangen door moderne en, in mijn ogen, lelijker exemplaren,’ zei hij terwijl hij dromerig met zijn hand over een sierlijke ladekast streek.
Ze namen plaats op een bruine bank. Die was niet echt comfortabel en dwong je in feite om netjes rechtop te zitten.
‘Je wilde me iets vragen,’ zei Axel vriendelijk, maar met iets van ongeduld in zijn stem.
‘Ja, dat klopt,’ zei Erica en ze geneerde zich ineens. Dit was de tweede keer dat ze Axel met haar vragen kwam lastigvallen, terwijl hij zoveel andere dingen aan zijn hoofd had. Maar net als de vorige keer besloot ze dat ze, nu ze hier toch was, het beter achter de rug kon hebben.
‘Ik heb wat onderzoek naar mijn moeder gedaan, en daardoor ook naar haar vrienden: uw broer, Frans Ringholm en Britta Johansson.’
Axel knikte en zat met zijn duimen te draaien terwijl hij wachtte tot ze verder zou gaan.
‘Maar er was nog iemand die deel ging uitmaken van hun groepje.’
Axel reageerde nog steeds niet.
‘Tegen het eind van de oorlog is er een Noorse verzetsman met de boot van mijn opa meegekomen… Ik weet dat u ook vaak met die boot mee bent geweest.’
Hij keek haar aan zonder met zijn ogen te knipperen, maar ze zag dat zijn lichaam verstrakte toen ze over de reizen begon die hij naar Noorwegen had gemaakt.
‘Jouw grootvader was een goede man,’ zei Axel na een poosje zachtjes. Zijn handen bleven stil op zijn schoot liggen. ‘Een van de beste die ik ooit heb ontmoet.’
Erica had haar opa nooit gekend, en het deed haar goed dat er met zoveel warmte over hem werd gesproken.
‘Ik heb begrepen dat u gevangenzat toen Hans Olavsen met opa’s boot meevoer. Hij kwam in 1944 in Fjällbacka, en voor zover we hebben kunnen nagaan is hij tot vlak na het eind van de oorlog gebleven.’
‘Je zei “we”,’ onderbrak Axel haar. ‘Welke “we” bedoel je?’ Zijn stem klonk gespannen.
Erica aarzelde. Toen zei ze: ‘Met “we” bedoel ik dat Christian van de bibliotheek in Fjällbacka me heeft geholpen. Verder niets.’ Ze wilde Kjells naam niet noemen, en Axel leek haar uitleg te accepteren.
‘Ja, ik zat toen gevangen,’ zei Axel en zijn lichaam verstijfde weer. Het leek alsof al zijn spieren zich plotseling herinnerden waaraan ze hadden blootgestaan en nu reageerden door zich samen te trekken.
‘Hebt u hem nooit ontmoet?’
Axel schudde zijn hoofd. ‘Nee, hij was al vertrokken toen ik terugkwam.’
‘Wanneer kwam u terug in Fjällbacka?’
‘In juni 1945. Met de witte bussen.’
‘De witte bussen?’ zei Erica, maar toen herinnerde ze zich iets van wat ze tijdens de geschiedenislessen op school had geleerd en dat Folke Bernadotte er op de een of andere manier iets mee te maken had gehad.
‘Dat was een actie onder leiding van Folke Bernadotte,’ bevestigde Axel haar vage herinneringen. ‘Hij organiseerde het vervoer van Scandinavische gevangenen uit Duitse concentratiekampen. De bussen waren wit en hadden een rood kruis op het dak en op de zijkanten, zodat duidelijk te zien was dat het geen militaire doelen waren.’
‘Maar bestond het gevaar dan dat ze als militaire doelen gezien zouden worden, als ze na de oorlog gevangenen ophaalden?’ vroeg Erica verward.
Axel glimlachte welwillend om haar onkunde en begon weer met zijn duimen te draaien. ‘De eerste bussen haalden na onderhandelingen met de Duitsers al in maart en april 1945 gevangenen op. Toen kregen ze vijftienduizend gevangenen mee naar huis. Toen de oorlog was afgelopen, werden er in mei en juni nog eens tienduizend opgehaald. Ik zat bij de allerlaatste groep. Dat was in juni 1945.’ Het klonk droog toen hij de feiten opdreunde, maar onder de afstandelijke klank in zijn stem kon Erica de verschrikkingen horen die hij had meegemaakt.
‘Maar Hans Olavsen verdween zoals gezegd in juni 1945 uit Fjällbacka. Hij moet dus zijn vertrokken vlak voordat u terugkeerde?’ vroeg ze.
‘Het scheelde waarschijnlijk maar een paar dagen,’ knikte Axel. ‘Maar je moet me vergeven als mijn geheugen me op dat punt een beetje in de steek laat. Ik was… behoorlijk verzwakt toen ik terugkwam.’
‘Ja, dat begrijp ik,’ zei Erica en ze sloeg haar ogen neer. Het was een vreemd gevoel om met iemand te praten die de Duitse concentratiekampen vanbinnen had gezien.
‘Heeft uw broer iets over hem gezegd? Iets wat u zich kunt herinneren? Het maakt niet uit wat. Ik heb geen echt bewijs, maar ik heb de indruk gekregen dat Erik en zijn vrienden veel met Hans Olavsen omgingen toen hij dat jaar in Fjällbacka woonde.’
Axel staarde door het raam naar buiten terwijl hij leek na te denken. Hij hield zijn hoofd schuin en fronste zijn voorhoofd licht. ‘Ik meen me te herinneren dat er iets was tussen de Noor en jouw moeder, als je het niet erg vindt dat ik dat zeg.’
‘Nee, absoluut niet.’ Erica zwaaide afwerend met haar hand. ‘Dat is een heel leven geleden, en ik heb diezelfde informatie al eerder gehoord.’
‘Kijk eens aan, dan is mijn geheugen toch niet zo slecht als ik soms vrees.’ Hij glimlachte vriendelijk en keek haar aan. ‘Ja, ik weet vrij zeker dat Erik heeft gezegd dat Elsy en Hans een romance hadden.’
‘Hoe reageerde ze toen hij vertrok? Weet u nog hoe het in die tijd met haar ging?’
‘Daar weet ik niet veel van, ben ik bang. Ze was natuurlijk niet helemaal zichzelf na wat er met je grootvader was gebeurd. Bovendien is ze zelf vrij snel vertrokken… als ik het me goed herinner om naar de huishoudschool te gaan. En daarna zijn we elkaar eigenlijk uit het oog verloren. Toen ze een paar jaar later terugkeerde naar Fjällbacka, werkte ik al in het buitenland en was ik niet zo vaak thuis. Voor zover ik me kan herinneren hadden Erik en zij ook geen contact met elkaar. Dat is ook niet zo ongewoon. Je bent bevriend in je jeugdjaren, maar als je volwassen wordt en het serieuze leven begint, glijd je van elkaar weg.’ Hij keek weer door het raam.
‘Ja, ik begrijp wat u bedoelt,’ zei Erica teleurgesteld. Ook Axel leek geen informatie over Hans te hebben. ‘En niemand heeft ooit gezegd waar hij heen is gegaan? Hij heeft niets tegen Erik gezegd?’
Axel schudde spijtig zijn hoofd. ‘Sorry. Ik had je echt heel graag willen helpen, maar ik was niet helemaal mezelf toen ik terugkwam, en daarna had ik andere dingen aan mijn hoofd. Maar het moet toch mogelijk zijn om hem via de autoriteiten op te sporen?’ zei hij om haar enige hoop te geven. Toen stond hij op. Erica begreep de hint en stond ook op.
‘Ja, dat zal de volgende stap wel worden. Als ik geluk heb, vind ik daar wat ik nodig heb. Misschien is hij wel in de buurt blijven wonen.’
‘Ik wens je in elk geval veel succes. Echt,’ zei Axel en hij pakte haar hand. ‘Ik weet hoe belangrijk het verleden is om in het heden te kunnen leven. Geloof me, dat weet ik.’ Hij klopte haar hand die hij met zijn andere hand vasthield, en Erica glimlachte dankbaar om zijn poging haar te troosten.
‘Ben je trouwens nog iets meer te weten gekomen over die medaille?’ vroeg hij toen ze op het punt stond de voordeur open te doen.
‘Nee, helaas niet,’ zei ze en ze voelde zich met de minuut mismoediger worden. ‘Ik heb in Göteborg een deskundige op het gebied van nazimedailles gesproken, maar de medaille is jammer genoeg zo gewoon dat het niet mogelijk is te achterhalen van wie hij is geweest.’
‘Het spijt me echt dat ik je niet meer heb kunnen helpen.’
‘Het geeft niet, het was een schot in het duister,’ zei ze en ze zwaaide ten afscheid.
Het laatste dat ze zag, was Axel die haar vanuit de deuropening nakeek. Ze had ontzettend met hem te doen. Maar hij had iets gezegd wat haar aan het denken had gezet. Erica richtte doelbewust haar schreden naar het centrum van Fjällbacka.
Kjell aarzelde voordat hij aanklopte. Toen hij voor zijn vaders deur stond, voelde hij zich plotseling weer een kleine, bange jongen. In gedachten ging hij terug naar alle keren dat hij voor de indrukwekkende gevangenispoort had gestaan, terwijl hij zijn moeders hand stevig vasthield en evenveel angst als hoop in zijn buik voelde omdat hij zijn vader zou zien. Want in het begin was er hoop geweest. Hij had naar Frans verlangd, had hem gemist. Hij had zich alleen de goede momenten herinnerd, de korte periodes dat zijn vader zich buiten de muren van de gevangenis had bevonden, en hem hoog de lucht in had gegooid, hand in hand boswandelingen met hem had gemaakt, over alle paddenstoelen, bomen en struiken had verteld. Kjell had gedacht dat zijn vader alles kon en alles wist. Maar ’s avonds had hij op zijn kamer zijn kussen stevig tegen zijn oren moeten drukken om de geluiden van alle ruzies buiten te sluiten: de hatelijke, nare ruzies die nooit een begin leken te hebben en daarom ook geen eind. Zijn vader en moeder begonnen gewoon waar ze de vorige keer waren opgehouden, en daarna gingen ze op hetzelfde spoor verder, met dezelfde ruzies en klappen, steeds opnieuw, tot de politie weer op de deur klopte en zijn vader wegvoerde.
Daardoor verdween de hoop elk jaar steeds een beetje meer, tot hij uiteindelijk alleen nog maar angst voelde als hij in de bezoekersruimte stond en zijn vaders verwachtingsvolle gezicht zag. Vervolgens was de angst omgeslagen in haat. In zekere zin zou het makkelijker zijn geweest als hij de herinneringen aan die boswandelingen niet had gehad. Want wat de haat voedde, aanwakkerde, was de vraag die hij zich als kind voortdurend had gesteld: waarom koos zijn vader niet voor dít leven? Voor hem? Waarom koos hij voor een wereld die grijs en koud was en die elke keer dat hij terugging naar de gevangenis zijn blik doffer maakte?
Kjell bonsde hard op de deur, geïrriteerd omdat hij zich door herinneringen had laten overspoelen.
‘Ik weet dat je thuis bent, doe open!’ riep hij en hij luisterde gespannen. Toen hoorde hij dat de ketting werd losgemaakt en de deur van het slot ging.
‘Goed beschermd tegen je vrienden, neem ik aan,’ zei Kjell wrang en hij liep langs Frans het halletje in.
‘Wat wil je nu weer?’ zei Frans.
Het viel Kjell op dat zijn vader er ineens oud uitzag. Broos. Toen schudde hij die gedachte van zich af. De ouwe was taaier dan de meeste mensen. Hij zou hen vast allemaal overleven.
‘Ik wil wat informatie van je.’ Hij liep de woonkamer in en ging ongevraagd op de bank zitten.
Frans nam plaats in de fauteuil tegenover hem en wachtte zwijgend af wat Kjell zou zeggen.
‘Wat weet je over ene Hans Olavsen?’
Frans schrok even, maar kreeg zichzelf meteen weer in de hand. Hij leunde loom achterover in de stoel en legde zijn ene arm op de armleuning. ‘Hoezo?’ vroeg hij en hij keek zijn zoon recht aan.
‘Daar heb je niets mee te maken.’
‘Waarom zou ik je helpen als je zo doet?’
Kjell boog zich naar voren, zodat zijn gezicht maar tien centimeter van dat van zijn vader verwijderd was. Hij staarde hem lange tijd aan en zei toen kil: ‘Omdat je me dat schuldig bent. Je bent het mij schuldig om elke kleine kans om mij te helpen aan te grijpen, als je tenminste niet wilt dat ik op je graf ga dansen als je dood bent.’
Heel even was er iets in Frans’ ogen te zien. Iets wat verloren was gegaan. Misschien herinneringen aan boswandelingen en een klein jongetje dat door sterke armen hoog de lucht in werd getild. Toen was het weg. Hij keek zijn zoon aan en zei kalm: ‘Hans Olavsen was een Noorse verzetsstrijder die zeventien was toen hij in Fjällbacka kwam. Ik geloof dat het in 1944 was. Een jaar later is hij vertrokken. Dat is het enige dat ik weet.’
‘Lulkoek,’ zei Kjell en hij leunde weer achterover op de bank. ‘Ik weet dat jullie veel met elkaar omgingen: jij, Elsy Moström, Britta Johansson en Erik Frankel. En twee van hen zijn nu dood, vermoord, in nog geen twee maanden tijd. Vind je dat niet een beetje vreemd?’
Frans negeerde de vraag. In plaats daarvan vroeg hij: ‘Wat heeft die Noor daarmee te maken?’
‘Dat weet ik niet. Maar dat ga ik uitzoeken,’ siste Kjell met samengeknepen lippen omdat hij probeerde zijn woede in toom te houden. ‘Vertel dus maar wat je nog meer over hem weet. Vertel over jullie tijd samen, vertel wat er gebeurde toen hij vertrok. Elk detail dat je je kunt herinneren.’
Frans slaakte een zucht en het leek alsof hij probeerde zich te verplaatsen in de tijd. ‘Je wilt dus details hebben… Eens kijken wat ik nog weet. Ja, hij woonde bij Elsy’s ouders, hij kwam hier met de boot van haar vader.’
‘Dat weet ik al,’ zei Kjell. ‘Ga door.’
‘Hij vond werk op de schepen die vracht langs de kust vervoerden, maar in zijn vrije tijd ging hij met ons om. Wij waren weliswaar twee jaar jonger dan hij, maar dat leek hij niet erg te vinden. We konden het allemaal goed met elkaar vinden. Sommigen beter dan anderen,’ zei hij, en de verbittering van zestig jaar geleden was nog steeds in zijn stem te horen.
‘Hij en Elsy,’ zei Kjell droog.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Frans. Het verbaasde hem dat het nog steeds pijn deed als hij aan die twee samen dacht. Het hart had absoluut een langer geheugen dan het hoofd.
‘Dat weet ik gewoon. Ga verder.’
‘Elsy en hij werden dus een stel, en dan weet je vast ook dat ik dat niet echt leuk vond.’
‘Dat wist ik niet.’
‘Dan weet je het nu. Ik had een zwak voor Elsy, maar ze koos hem. En het ironische was dat Britta gek op mij was, terwijl ik niet in haar geïnteresseerd was. Ik zou er niets op tegen hebben gehad met haar naar bed te gaan, maar iets zei me altijd dat ik daar meer last dan plezier van zou hebben, dus dat deed ik niet.’
‘Dat was heel galant van je,’ zei Kjell spottend. Frans fronste slechts zijn wenkbrauwen.
‘En wat gebeurde er daarna? Waarom vertrok Hans, als Elsy en hij zo dik met elkaar waren?’
‘Dat is waarschijnlijk het oudste verhaal ter wereld. Hij beloofde haar gouden bergen, en toen de oorlog was afgelopen zei hij dat hij naar Noorwegen zou gaan om zijn familie te bezoeken. Daarna zou hij weer terugkomen. Maar…’ Frans haalde zijn schouders op en glimlachte stroef.
‘Jij denkt dat hij haar belazerde?’
‘Ik weet het niet, Kjell. Echt, ik weet het niet. Het is zestig jaar geleden en we waren jong. Misschien meende hij alles wat hij tegen Elsy zei wel, maar wogen zijn verplichtingen thuis zwaarder. Of het was de hele tijd zijn bedoeling ervandoor te gaan zodra hij de kans kreeg.’ Frans haalde zijn schouders op. ‘Het enige dat ik weet, is dat hij afscheid van ons nam en zei dat hij terug zou komen zodra hij de zaken met zijn familie had geregeld. En toen vertrok hij. Als ik eerlijk ben, heb ik sindsdien nauwelijks aan hem gedacht. Ik weet dat Elsy een poosje verdriet had, maar haar moeder stuurde haar naar de een of andere school, en wat er daarna is gebeurd, weet ik niet. Toen was ik al uit Fjällbacka vertrokken en… je weet wat er toen gebeurde.’
‘Dat weet ik inderdaad,’ zei Kjell grimmig en hij zag de grote, grijze poort weer voor zich.
‘Ik begrijp dus niet waarom dit interessant voor jou kan zijn,’ zei Frans. ‘Hij kwam en vervolgens verdween hij. En ik geloof niet dat een van ons sindsdien contact met hem heeft gehad. Dus vanwaar deze belangstelling?’ Frans staarde Kjell aan.
‘Dat kan ik je niet vertellen,’ antwoordde zijn zoon nors. ‘Maar als er iets is, dan zal ik dat tot op de bodem uitzoeken, geloof me.’ Hij daagde zijn vader met zijn blik uit.
‘Ik geloof je, Kjell, ik geloof je,’ zei Frans vermoeid.
Kjell keek naar zijn vaders hand op de armleuning. Het was de hand van een oude man: gerimpeld en pezig, met kleine ouderdomsvlekken, verschrompeld. Zo anders dan de hand die tijdens de boswandelingen de zijne had vastgehouden. Die hand was zo sterk geweest, zo glad, zo warm als die de zijne omsloot. Zo veilig.
‘Het lijkt een mooi paddenstoelenjaar te worden,’ hoorde hij zichzelf zeggen, en Frans keek hem verbluft aan.
Toen werd Frans’ gezicht zachter en hij antwoordde zachtjes: ‘Ja, Kjell, dat denk ik ook. Volgens mij wordt het een mooi paddenstoelenjaar.’
Hij pakte zijn spullen met militaire discipline in. Dat hadden alle jaren van reizen hem wel geleerd. Niets mocht aan het toeval worden overgelaten. Een broek die onvoorzichtig in de koffer werd gelegd, zou een moeizame strijkprocedure op een armzalig strijkplankje in het hotel betekenen. Een slordig dichtgedraaide dop van een tube tandpasta zou een kleine ramp betekenen, omdat hij dan meteen moest gaan wassen. Daarom werd alles nauwgezet en voorzichtig in de grote koffer gepakt.
Axel ging op zijn bed zitten. Dit was vroeger ook zijn jongenskamer geweest, maar hier had hij in de loop van de jaren wel het een en ander aan de inrichting veranderd. Hij vond niet dat modelvliegtuigen en stripalbums in de kamer van een volwassen man pasten. Hij vroeg zich af of hij hier ooit zou terugkomen. Hij had het deze weken moeilijk gevonden om thuis te zijn. Tegelijkertijd had hij het gevoel gehad dat hij hier moest zijn.
Hij kwam overeind en liep naar Eriks kamer, een eindje verderop in de lange gang op de bovenverdieping. Axel glimlachte toen hij op het bed van zijn broer ging zitten. De kamer stond vol boeken. De boekenplanken waren overvol, en er lagen stapels boeken op de vloer, veel ervan met Post-it-briefjes erin. Erik had nooit genoeg gekregen van zijn boeken, zijn feiten, zijn jaartallen en de onwrikbare werkelijkheid die ze hem boden. In zekere zin waren de dingen voor Erik makkelijker geweest. De werkelijkheid stond zwart op wit te lezen. Geen grijze gebieden, geen politieke uitvluchten of morele dubbelzinnigheden, die in Axels wereld dagelijkse kost waren. Alleen concrete feiten. De Slag bij Hastings in 1066. Napoleon overlijdt in 1821. Duitsland capituleert op 5mei 1945. Axel reikte naar een boek dat nog op Eriks bed lag: een dikke pil over de wederopbouw van Duitsland na de oorlog. Axel legde het weer terug. Hij wist alles over dat onderwerp. Zijn leven had zich zestig jaar lang rond de oorlog en de naweeen daarvan bewogen. Maar het was misschien vooral over hemzelf gegaan. Erik had dat ingezien. Hij had de tekortkomingen in Axels leven en in dat van hemzelf aangetoond, had ze als droge feiten gepresenteerd, ogenschijnlijk zonder gevoel. Maar Axel kende zijn broer zo goed dat hij wist dat er achter alle feiten meer gevoel schuilging dan de meeste mensen die hij had ontmoet ook maar bezaten.
Hij veegde een traan weg die over zijn wang biggelde. Hier, op Eriks kamer, waren de dingen opeens niet zo glashelder als hij wilde dat ze waren. Axels hele leven was erop gebaseerd dat er geen dubbelzinnigheden mochten bestaan. Hij had een leven rond goed en fout opgebouwd, had zich voorgedaan als iemand die kon zeggen tot welk kamp de mensen behoorden. Toch was Erik in zijn rustige boekenwereld degene die alles over goed en fout had geweten. Ergens had Axel dat altijd begrepen. Hij had geweten dat de strijd om aan het grijze gebied tussen het goede en het kwade te ontsnappen meer van zijn broer dan van hemzelf zou vergen.
Maar Erik had gestreden. Zestig jaar lang had hij Axel zien komen en gaan, hem horen vertellen over de inspanningen die hij in dienst van het goede had verricht. Hij had hem een beeld van zichzelf laten creëren als van iemand die alles in orde bracht. Stilletjes had Erik geobserveerd, geluisterd. Hij had hem met die milde blik vanachter zijn bril aangekeken en hem in zijn dwaling laten leven. Maar ergens diep vanbinnen had Axel altijd geweten dat hij zichzelf voor de gek hield, niet Erik.
En nu zou hij in die leugen verder leven. Terug naar het werk. Terug naar de moeizame jacht die door moest gaan. Hij mocht het tempo niet verlagen, want binnenkort zou het te laat zijn; binnenkort leefde er niemand meer die het zich kon herinneren, en niemand die nog gestraft kon worden. Binnenkort zouden er alleen nog maar geschiedenisboeken zijn die konden getuigen van wat er was gebeurd.
Axel kwam overeind en keek nog een keer om zich heen voordat hij terugging naar zijn eigen kamer. Hij moest nog veel pakken.
Ze was al heel lang niet bij het graf van haar grootouders geweest. Dat realiseerde ze zich na het gesprek met Axel, en daarom had ze besloten om via het kerkhof naar huis te lopen. Erica opende het hek en hoorde het grind onder haar voeten knerpen toen ze het pad op liep.
Ze liep eerst langs het graf van haar ouders, dat links van het pad voor haar lag. Ze hurkte neer en haalde wat onkruid weg bij de grafsteen, zodat het er weer netjes uitzag, en zei tegen zichzelf dat ze er binnenkort nieuwe bloemen moest neerzetten. Ze keek naar haar moeders naam op de steen. Elsy Falck. Ze had haar zoveel willen vragen. Als dat ongeluk vier jaar geleden niet was gebeurd, had ze rechtstreeks met haar kunnen praten en niet op de tast hoeven achterhalen waarom ze was zoals ze was.
Als kind had ze zichzelf de schuld gegeven. Als volwassene ook. Ze had gedacht dat er iets aan haar mankeerde, dat zij degene was die niet deugde. Hoe kwam het anders dat haar moeder haar niet vastpakte, niet mét maar alleen tégen haar praatte? Hoe kwam het anders dat haar moeder nooit zei dat ze van haar hield, of in elk geval dat ze haar lief vond? Ze had heel lang rondgelopen met het gevoel dat ze niet toereikend was, niet goed genoeg. Al had haar vader veel goedgemaakt. Tore, die zoveel tijd en liefde aan haar en Anna had gegeven. Die altijd luisterde, altijd klaarstond om een kusje te geven op een geschaafde knie, en wiens armen altijd gespreid waren om veilig in weg te kruipen. Maar dat was niet voldoende geweest. Niet als hun moeder het soms niet leek te kunnen verdragen om naar hen te kijken, laat staan om hen vast te pakken.
Daarom verbaasde het beeld dat ze nu van haar moeder als jong meisje had gekregen haar zo. Hoe kon het rustige, maar warme en zachte meisje veranderen in iemand die zo koud, zo afstandelijk was dat ze zelfs haar eigen kinderen als vreemden had behandeld?
Erica stak een hand uit en streek over de ingegraveerde naam van haar moeder. ‘Wat is er met je gebeurd, mama?’ fluisterde ze en haar keel werd dichtgeknepen. Toen ze een poosje later overeind kwam, was ze nog meer vastbesloten om de geschiedenis van haar moeder zo ver mogelijk te volgen. Er was iets, iets wat nog steeds de spot met haar dreef, wat aan het licht moest komen. En ze zou het vinden, koste wat het kost.
Erica wierp een laatste blik op de grafsteen van haar ouders en liep toen een paar meter verder naar die van haar grootouders, Elof en Hilma Moström. Ze had hen nooit gekend. De tragedie die haar opa van het leven beroofde, had lang voor haar geboorte plaatsgevonden, en haar oma was tien jaar na hem overleden. Elsy had nooit over hen gesproken, maar het deed Erica goed dat alles wat ze tot nu toe tijdens haar onderzoek had gehoord erop wees dat haar grootouders geliefde, warme mensen waren geweest. Ze ging weer op haar hurken zitten en staarde naar de steen, alsof ze die wilde bezweren om tot haar te praten. Maar de steen was stom. Daar viel niets te halen. Als ze de waarheid wilde vinden, moest ze elders zoeken.
Ze liep naar het gemeenschapscentrum van de kerk om een kortere route naar huis te nemen. Aan de voet van de heuvel keek ze werktuiglijk naar rechts, naar de grote grijze met mos bedekte grafsteen die een beetje apart was geplaatst, precies onder aan de berg die de ene kant van het kerkhof begrensde. Ze liep nog een stukje verder de heuvel op, maar stopte toen abrupt. Ze liep weer terug, zodat ze vlak voor de grote grijze grafsteen kwam te staan, terwijl haar hart in haar borst bonsde. Losstaande feiten, losse zinnen begonnen in haar hoofd rond te draaien. Ze kneep haar ogen half dicht om zich ervan te verzekeren dat ze het goed zag, deed een pas naar voren, zodat ze heel dicht bij de steen kwam te staan, en volgde de tekst zelfs met haar vinger om zeker te weten dat haar hersenen haar niet voor de gek hielden.
Toen vielen alle feiten met een luide plof in haar hoofd op hun plaats. Natuurlijk! Nu wist ze wat er was gebeurd, of in elk geval gedeeltelijk. Ze pakte haar mobieltje en toetste met bevende vingers Patriks nummer in. Nu moest hij een bijdrage leveren.
Zijn dochters waren net weer bij hem geweest. Ze kwamen elke dag, zijn gezegende dochters. Het deed hem goed hen naast elkaar aan zijn bed te zien zitten. Ze leken veel op elkaar, maar waren toch heel verschillend. En in alle drie zag hij Britta. Anna-Greta had haar neus, Birgitta haar ogen en de jongste, Margareta, had dezelfde kuiltjes in haar wangen als Britta had gehad als ze lachte.
Herman deed zijn ogen dicht om de tranen tegen te houden. Hij had geen kracht meer om te huilen. Hij had geen tranen meer. Maar hij moest zijn ogen weer opendoen. Want elke keer dat hij ze sloot, zag hij Britta voor zich, zoals ze eruit had gezien toen hij het kussen optilde dat op haar gezicht had gelegen. Hij had het niet hoeven pakken om het te weten, maar hij had het toch gedaan. Hij had het bevestigd willen zien. Hij had willen zien wat hij door die ene ondoordachte handeling had bewerkstelligd. Want natuurlijk had hij het begrepen. Op hetzelfde moment dat hij de deur van de slaapkamer was binnengestapt en haar had zien liggen, stil, met het kussen over haar gezicht, had hij het begrepen.
Toen hij het kussen weghaalde en haar starre blik zag, was hij doodgegaan. Precies op dat moment was hij ook doodgegaan. Het enige dat hij had kunnen doen, was naast haar gaan liggen, dicht tegen haar aan, met zijn armen om haar lichaam. Als het aan hem had gelegen, had hij daar nog steeds gelegen. Hij had haar willen vasthouden terwijl ze steeds kouder werd en hij de herinneringen vrijelijk liet stromen.
Herman staarde naar het plafond terwijl hij terugdacht aan vroeger. Zomerdagen waarop ze naar het strand van Valö voeren, met de meisjes in de boot en Britta helemaal voorop, voor het windscherm, met haar gezicht naar de zon gewend. Haar lange benen voor zich uitgestrekt en haar blonde haar los op haar rug. Hij zag hoe ze haar ogen opende, haar hoofd naar hem omdraaide en gelukkig glimlachte. Hij zwaaide naar haar vanaf het roer, met een gevoel van rijkdom in zijn borst.
Toen werd zijn blik donkerder. De herinnering aan de eerste keer dat ze met hem over het onbeschrijfelijke had gesproken kwam terug. Het was een donkere middag geweest en de meisjes waren naar school. Ze had tegen hem gezegd dat hij moest gaan zitten, dat ze hem iets moest vertellen. Zijn hart had bijna stilgestaan, en tot zijn schande moest hij bekennen dat hij eerst had gedacht dat ze hem wilde verlaten, dat ze iemand anders had ontmoet. Daarom was het andere bijna als een opluchting gekomen. Hij had geluisterd. Zij had gepraat. Lang. En toen het zo laat was geworden dat ze de meisjes van school moesten halen, hadden ze afgesproken het er niet meer over te hebben. Wat gebeurd was, was gebeurd. Hij had daarna niet met andere ogen naar haar gekeken. Hij had geen andere gevoelens voor haar gekregen, of anders tegen haar gepraat. Hoe had dat ook gekund? Hoe had dat de beelden kunnen verdringen van dagen die in een kalm, gelukkig tempo voortgleden en van de heerlijke nachten die ze hadden gedeeld? Het andere kon zich daar niet mee meten. Daarom hadden ze afgesproken het er nooit meer over te hebben.
Maar haar ziekte had dat veranderd. Die had alles veranderd. Die was als een tyfoon door hun leven geraasd en had alles met wortel en al uitgetrokken. En hij had zich laten meevoeren. Hij had een fout gemaakt. Eén noodlottige fout. Hij had een telefoontje gepleegd dat hij niet had moeten plegen. Maar hij was naïef geweest. Hij had gedacht dat het tijd was om het bedompte en verrotte naar buiten te laten wegtrekken. Hij had gedacht dat als hij Britta liet zien, als hij liet zien hoezeer ze onder het geheim leed dat heel diep was weggestopt in hersenen die steeds meer verweerden, dat het dan duidelijk zou zijn dat het nu tijd was. Dat de tijd rijp was. Dat het verkeerd was om nog langer weerstand te bieden. Dat het oude naar buiten moest om rust in hun ziel te krijgen. Zodat Britta rust in haar ziel zou krijgen. Mijn god, wat was hij naïef geweest. Hij had evengoed zelf het kussen over haar gezicht kunnen leggen. Hij wist het. En de pijn was onverdraaglijk. Herman deed zijn ogen dicht om de pijn buiten te sluiten, en deze keer hoefde hij Britta’s dode blik niet te zien. In plaats daarvan zag hij haar in het ziekenhuisbed. Bleek en moe, maar gelukkig. Met Anna-Greta in haar armen. Ze hief haar hand op en zwaaide naar hem, spoorde hem aan dichterbij te komen.
Met een laatste zucht liet hij de pijn los en liep hen glimlachend tegemoet.
Patrik staarde met een lege blik voor zich uit. Kon Erica gelijk hebben? Het klonk volkomen waanzinnig, maar toch… logisch. Hij zuchtte, zich bewust van de zware taak die nu voor hem lag.
‘Kom meisje, we gaan een tochtje maken,’ zei hij. Hij tilde Maja op en droeg haar naar de hal. ‘En onderweg pikken we mama op.’
Even later stopte hij voor het hek van het kerkhof, waar Erica stond te wachten terwijl ze min of meer op en neer sprong van opwinding. Patrik had inmiddels hetzelfde gevoel gekregen en moest zich inhouden om het gaspedaal niet te hard in te drukken toen ze richting Tanumshede reden. Normaal gesproken was hij weliswaar een enigszins slordige chauffeur, maar met Maja in de auto reed hij altijd uiterst voorzichtig.
‘Ik doe het woord, oké?’ zei Patrik toen ze voor het politiebureau parkeerden. ‘Jij mag alleen maar mee omdat ik geen puf heb om daarover met je in discussie te gaan. En omdat ik waarschijnlijk toch niet zal winnen. Maar het is mijn chef en ik ben degene die dit vaker heeft gedaan, begrepen?’
Erica knikte onwillig terwijl ze Maja uit de auto tilde.
‘Of zullen we naar mijn moeder gaan om te vragen of zij even op Maja kan passen? Ik weet immers dat je het niet leuk vindt als ze meegaat naar het bureau…’ zei Patrik plagend en Erica wierp hem een woedende blik toe.
‘Hé, je weet dat ik dit zo snel mogelijk achter de rug wil hebben. En ze lijkt geen schade te hebben ondervonden van de vorige keer dat ze hier aan het werk was,’ zei ze met een knipoog.
‘Kijk eens aan, wie hebben we daar?’ zei Annika verbaasd en haar gezicht begon te stralen toen Maja met een blik van herkenning naar haar lachte.
‘We moeten met Bertil praten,’ zei Patrik. ‘Is hij er?’
‘Ja, hij zit op zijn kamer,’ antwoordde Annika met een vragend gezicht. Maar ze liet hen binnen, en Patrik haastte zich naar Mellbergs kamer, terwijl Erica hem met Maja in haar armen volgde.
‘Hedström! Wat doe jij hier, verdomme? Ik zie dat je je hele gezin hebt meegenomen,’ zei Mellberg nukkig. Hij stond niet op om hen te begroeten.
‘We moeten iets met je bespreken,’ zei Patrik en hij ging ongevraagd op een bezoekersstoel zitten. Maja en Ernst hadden elkaar inmiddels ontdekt, dit tot wederzijdse vreugde.
‘Is hij gewend aan kinderen?’ vroeg Erica en ze aarzelde of ze haar spartelende dochter wel op de vloer zou neerzetten.
‘Hoe moet ik dat verdomme weten?’ zei Mellberg, maar toen bond hij in. ‘Ernst is de liefste hond van de wereld. Hij doet geen vlieg kwaad.’ Hij klonk best trots en Patrik fronste geamuseerd zijn wenkbrauwen. Mellberg had zich kennelijk behoorlijk aan de hond gehecht.
Nog steeds enigszins afwachtend zette Erica haar dochter naast Ernst neer, die tot Maja’s schrik en pret enthousiast haar gezicht begon te likken.
‘En, wat wil je?’ Mellberg staarde Patrik aan, maar met een zekere nieuwsgierigheid.
‘Ik wil dat je toestemming vraagt om een graf te openen.’
Mellberg begon te hoesten alsof hij zich ergens in had verslikt en ter wijl hij probeerde weer lucht te krijgen, werd zijn gezicht steeds roder.
‘Een graf openen! Ben je helemaal gek geworden?’ wist hij er uiteindelijk na enig gehoest uit te brengen. ‘Dat vaderschapsverlof heeft zeker je hersenen aangetast! Weet je wel hoe ongebruikelijk grafopeningen zijn? En wij hebben er de afgelopen jaren al twee gehad. Als ik daar nog een keer toestemming voor vraag, verklaren ze me voor gek en sluiten me op in een gesticht! Wie moet er trouwens worden opgegraven?’
‘Een Noorse verzetsstrijder die in 1945 is verdwenen,’ zei Erica kalm. Ze zat gehurkt naast Patrik en krauwde Ernst achter zijn oor.
‘Wát zeg je?’ Mellberg keek haar met een domme blik aan, alsof hij bang was dat hij haar verkeerd had verstaan.
Geduldig vertelde Erica alles wat ze had ontdekt over de vier vrienden en de Noor die een jaar voor het einde van de oorlog naar Fjällbacka was gekomen. Ze vertelde dat er sinds juni 1945 niets meer van hem was vernomen en dat het hun nog niet was gelukt hem te vinden.
‘Kan hij niet in Zweden zijn gebleven? Of misschien is hij teruggekeerd naar Noorwegen? Heb je dat nagevraagd bij de Zweedse en Noorse autoriteiten?’ Mellberg keek uiterst sceptisch.
Erica kwam overeind en ging op de andere bezoekersstoel zitten. Ze staarde Mellberg aan alsof ze hem met haar wilskracht wilde aansporen haar serieus te nemen. Vervolgens vertelde ze wat Herman tegen haar had gezegd: dat Paul Heckel en Friedrich Hück het antwoord zouden kunnen geven op de vraag waar Hans Olavsen was.
‘Die namen kwamen me vaag bekend voor, maar ik had geen idee waar ik ze had gehoord. Tot vandaag. Ik was op het kerkhof om het graf van mijn ouders en grootouders te bezoeken. En toen zag ik het.’
‘Wat?’ vroeg Mellberg verward.
Ze zwaaide afwerend met haar hand naar hem. ‘Daar kom ik straks op, als ik eerst verder mag gaan.’
‘Ja, ja, ga maar door,’ zei Mellberg, die tegen zijn zin geïnteresseerd begon te raken.
‘Er is een nogal bijzonder graf op het kerkhof in Fjällbacka. Het dateert uit de Eerste Wereldoorlog en er liggen tien Duitse soldaten in begraven, zeven die geïdentificeerd zijn en bij naam worden genoemd, en drie onbekende.’
‘Je bent vergeten om over het gekrabbel te vertellen,’ zei Patrik. Hij berustte erin dat zijn vrouw het betoog had overgenomen. Een goede man weet wanneer hij zich gewonnen moet geven.
‘Dat is waar ook, dat is nog een stukje van de puzzel.’ Erica vertelde over het gekrabbel dat ze had gezien toen ze de foto van de plaats delict bestudeerde, en dat er Ignoto Militi had gestaan.
‘Hoe komt het dat jij foto’s van de plaats delict hebt gezien?’ vroeg Mellberg woedend en hij keek Patrik boos aan.
‘Daar hebben we het later wel over,’ zei Patrik. ‘Luister nu alsjeblieft naar haar.’
Mellberg bromde, maar ging er niet op door en gebaarde naar Erica dat ze verder moest gaan.
‘Hij had de woorden op een notitieblok geschreven, keer op keer, en ik heb opgezocht wat het betekent. Het blijkt een inscriptie op de Arc de Triomphe in Parijs te zijn, om precies te zijn bij het graf van de onbekende soldaat. Dat is ook de betekenis van het citaat: “Voor de onbekende soldaat.”’
Er leek nog steeds geen lampje bij Mellberg te gaan branden, daarom praatte Erica druk gebarend verder.
‘Dat zat maar in mijn achterhoofd. We hebben een Noorse verzetsstrijder die in 1945 verdwijnt en niemand weet waar hij heen is gegaan. We hebben het gekrabbel van Erik over de onbekende soldaat. Britta had het over “oude botten”, en dan zijn er de namen die ik van Herman kreeg. En toen ik vandaag langs dat graf op het kerkhof van Fjällbacka liep, begreep ik ineens waarom die namen me zo bekend voorkwamen. Ze staan namelijk op de steen gegraveerd.’ Erica stopte even om op adem te komen.
Mellberg staarde haar aan. ‘Paul Heckel en Friedrich Hück zijn dus de namen van twee Duitsers die in een graf van de Eerste Wereldoorlog begraven liggen, op het kerkhof in Fjällbacka?’
‘Ja,’ antwoordde Erica en ze probeerde te bedenken hoe ze verder moest gaan met haar argumentatie.
Maar Mellberg was haar voor. ‘Je zegt dus dat…?’
Ze haalde diep adem en wierp een blik op Patrik voordat ze verderging. ‘Wat ik zeg, is dat er naar alle waarschijnlijkheid nog een lijk in het graf ligt. Ik denk dat de Noorse verzetsstrijder Hans Olavsen daar begraven ligt. En ik weet niet hoe, maar volgens mij is het de sleutel tot de moorden op Erik en Britta.’
Het werd helemaal stil in de kamer. Niemand zei iets en het enige dat te horen viel, waren de geluiden die Maja en Ernst maakten terwijl ze met elkaar stoeiden.
Na een stilte zei Patrik: ‘Ik weet dat het waanzinnig klinkt. Maar ik heb het met Erica doorgenomen, en er zit wat in haar verhaal. Ik heb geen concrete bewijzen, maar er zijn voldoende aanwijzingen dat het kan kloppen. En de kans is ook groot dat Erica gelijk heeft, dat onze twee moordzaken hier hun oorsprong vinden. Ik weet niet hoe en ik weet niet waarom, maar de eerste stap is nu om te kijken of er echt nog iemand in het graf ligt, en zo ja, hoe hij is overleden en hoe hij daar terecht is gekomen.’
Mellberg antwoordde niet. Hij vouwde zijn handen en dacht zonder iets te zeggen na. Ten slotte slaakte hij een diepe zucht. ‘Ik ben waarschijnlijk volkomen gestoord, maar ik denk dat jullie gelijk kunnen hebben. Ik kan niet garanderen dat het me lukt, we hebben zoals ik eerder al zei een ongunstig record, en de officier van justitie zal wel uit zijn vel springen. Maar ik kan het proberen. Dat is het enige dat ik kan beloven.’
‘Dat is het enige dat wij vragen,’ zei Erica enthousiast en ze zag eruit alsof ze Mellberg om de hals wilde vliegen.
‘Rustig maar. Ik denk niet dat het me zal lukken, maar ik ga het proberen. Dan moet het hier alleen wel rustig zijn, anders kan ik niet werken.’
‘We zijn al weg,’ zei Patrik en hij stond op. ‘Als je maar meteen belt zodra je iets weet.’
Mellberg antwoordde niet, hij gebaarde slechts dat ze weg konden gaan. Toen nam hij de hoorn van de haak om de waarschijnlijk moeilijkste overredingscampagne in zijn carrière te gaan voeren.