Kristiansand 1943
Hij had de hele overtocht naar Noorwegen geworsteld met zeeziekte. De anderen leken er geen last van te hebben. Zij waren het gewend. Zij waren op zee opgegroeid. Ze hadden zeebenen, zoals zijn vader altijd zei. Ze pareerden alle bewegingen van de golven en liepen stevig over het dek, leken nooit last te hebben van een misselijkheid die zich vanaf de maag naar de hals verspreidde. Axel leunde zwaar op de reling. Het liefst zou hij zich over de rand buigen en overgeven, maar aan die vernedering wilde hij zich niet blootstellen. Hij wist dat de schimpscheuten niet lelijk bedoeld zouden zijn, maar hij was te trots om zich door de vissers te laten plagen. Nog even en dan waren ze er. Zodra hij aan land was, zou de misselijkheid als bij toverslag verdwijnen. Dat wist hij uit ervaring. Hij had deze reis nu al vaak gemaakt.
‘Land in zicht!’ riep Elof, de schipper, vanaf het roer. ‘We zijn er over tien minuten.’ Elof wierp een lange blik op Axel, die naar hem toe kwam. De oude man was verbrand en verweerd; zijn huid was al sinds zijn kindertijd blootgesteld aan weer en wind en zag eruit als rimpelig leer.
‘Ben jij er klaar voor?’ vroeg hij zachtjes terwijl hij om zich heen keek. Ze zagen de Duitse boten op een rij in de haven van Kristiansand liggen, een duidelijke herinnering aan de realiteit van het moment. Noorwegen was bezet door de Duitsers. Van dat lot was Zweden tot nu toe verschoond gebleven, maar niemand wist hoelang dat zo zou blijven, dus de buurman in het westen werd goed in de gaten gehouden, evenals de Duitse gewelddadigheden in de rest van Europa trouwens.
‘Als jullie jullie werk doen, doe ik het mijne,’ zei Axel. Dat klonk barser dan hij bedoelde, maar zijn geweten knaagde even aan hem omdat hij de hele bemanning van de boot een risico liet lopen dat hij liever in zijn eentje had gedragen. Maar hij dwong niemand, hield hij zichzelf voor. Elof had meteen ja gezegd toen hij vroeg of hij af en toe mee mocht en dan… spullen meenam. Hij had nooit hoeven vertellen wat hij vervoerde, en Elof en de andere bemanningsleden van de Elfrida hadden er nooit naar gevraagd.
Ze legden aan in de haven en pakten de documenten die ze moesten laten zien. De Duitsers lieten niets aan het toeval over en er moest altijd een hele papierwinkel worden afgehandeld voordat ze de lading mochten lossen. Als de formaliteiten achter de rug waren, begonnen ze de machineonderdelen uit te laden die hun officiële lading vormden. De Noren namen de goederen in ontvangst terwijl de Duitsers grimmig toekeken, met hun geweren in de aanslag voor het geval die nodig bleken. Axel wachtte tot het avond was. Hij had de duisternis nodig om zijn lading te kunnen lossen. Meestal had hij eten bij zich. Eten en informatie. Zo ook deze keer.
Tijdens het avondeten hing er een bedrukte stilte. Vervolgens wachtte Axel rusteloos tot het afgesproken tijdstip was aangebroken. Toen er voorzichtig op de ruit werd geklopt veerden de anderen en hij op. Axel boog zich vlug naar voren, tilde een vloerdeel op en haalde de houten kisten omhoog. Stille, voorzichtige handen namen de kisten aan, die op de kade werden gezet. Een eindje verderop hoorden ze de luide gesprekken van de Duitsers in de barak. Op dit uur van de dag was de sterkedrank tevoorschijn gehaald, wat hun gevaarlijke taak vereenvoudigde. Dronken Duitsers waren aanzienlijk makkelijker bij de neus te nemen dan nuchtere.
Nog een stil ‘bedankt’ in het Noors en de lading was van boord gehaald en in de duisternis verdwenen. Wederom was de overdracht soepel verlopen. Met een bedwelmend gevoel van opluchting liep Axel terug naar het halfdek. Drie paar ogen keken hem aan, maar niemand zei iets. Elof knikte slechts. Vervolgens draaide hij zich om en begon zijn pijp te stoppen. Axel voelde een grote dankbaarheid voor deze mannen, die hem volkomen overweldigde. Met dezelfde rustige blik trotseerden ze niet alleen stormen, maar ook Duitsers. Ze hadden al lang geleden geaccepteerd dat zij niet over de wendingen van het leven en het lot beschikten. Je deed je best, je probeerde zo goed mogelijk te leven. De rest liet je over aan Gods voorzienigheid.
Uitgeput ging Axel liggen. Hij sliep meteen in, gewiegd door de lichte bewegingen van de boot en het klokkende geluid tegen de romp. In de barak bij de kade zwollen de stemmen van de Duitsers aan en namen weer af. Na een tijdje begonnen ze te zingen. Maar toen was Axel al diep in slaap.
‘En, wat hebben we tot nu toe?’ Mellberg keek de koffiekamer rond. De koffie was gezet, de kaneelbolletjes stonden op tafel en iedereen was aanwezig.
Paula schraapte haar keel: ‘Ik heb contact gehad met Eriks broer, Axel. Hij werkt klaarblijkelijk in Parijs en is ’s zomers altijd daar. Maar hij is nu onderweg naar huis. Hij klonk gebroken toen ik hem over de dood van Erik vertelde.’
‘Weten we wanneer hij uit Zweden is vertrokken?’ Martin wendde zich tot Paula. Ze keek naar een notitieblok met aantekeningen dat voor haar lag.
‘Op 3 juni, zegt hij. Dat ga ik uiteraard na.’
Martin knikte.
‘Hebben we al een voorlopig rapport van Torbjörn en zijn team?’ Mellberg verplaatste voorzichtig zijn voeten. Ernst lag er met zijn volle gewicht bovenop en hoewel ze bijna sliepen, kon Mellberg zich er om de een of andere reden niet toe zetten hem weg te duwen.
‘Nog niet,’ zei Gösta en hij pakte een bolletje. ‘Maar ik heb hem vanochtend gesproken en misschien dat we morgen iets krijgen.’
‘Mooi, zorg dat je er als de kippen bij bent,’ zei Mellberg en hij probeerde zijn voeten nog wat te verplaatsen. Maar Ernst schoof gewoon mee.
‘Zijn er al verdachten? Bekende vijanden? Bedreigingen? Wat dan ook?’ Mellberg keek Martin dwingend aan, die zijn hoofd schudde.
‘Er is in elk geval geen aangifte gedaan. Maar hij had een controversiële hobby. Het nazisme roept altijd heftige gevoelens op.’
‘We kunnen bij hem thuis gaan kijken. Misschien ligt er ergens in een la een dreigbrief of zo.’
Iedereen keek verbaasd naar Gösta. Dat hij zelf initiatief nam was net zoiets als een vulkaanuitbarsting: zeldzaam, maar moeilijk te negeren.
‘Ga er straks maar heen en neem Martin mee,’ zei Mellberg en hij glimlachte tevreden naar Gösta, die knikte en algauw weer dezelfde lethargische gelaatsuitdrukking en lichaamshouding had als anders. Gösta Flygare leefde alleen op als hij op de golfbaan stond. Dat hadden zijn collega’s al lang geleden ingezien en geaccepteerd.
‘Paula, jij houdt in de gaten wanneer die broer – heette hij niet Axel? – landt en je zorgt ervoor dat wij hem te spreken krijgen. Omdat we nog niet weten wanneer Erik is overleden, is het mogelijk dat Axel hem op zijn hoofd heeft geslagen en vervolgens naar het buitenland is gevlucht. Zorg ervoor dat je erbij bent zodra hij voet op Zweedse bodem zet. Wanneer is dat trouwens?’
Paula zocht het in haar aantekeningen op. ‘Hij komt morgenvroeg om kwart over negen op vliegveld Landvetter aan.’
‘Mooi. Zorg ervoor dat hij meteen hierheen komt.’ Nu moest Mellberg zijn voeten wel verplaatsen, ze prikten verschrikkelijk en sliepen nu bijna echt. Ernst stond op, keek hem gegriefd aan en slofte met de staart tussen de poten de koffiekamer uit, in de richting van zijn mand in Mellbergs kamer.
‘Het lijkt wel echte liefde,’ zei Annika lachend terwijl ze de hond nakeek.
‘Ja…’ Mellberg schraapte zijn keel. ‘Ik wilde net vragen wanneer dat mormel eigenlijk wordt opgehaald.’ Hij keek naar het tafelblad en Annika trok haar meest onschuldige gezicht.
‘Dat ligt wat lastig. Ik heb even rondgebeld, maar niemand lijkt zo’n grote hond in huis te kunnen nemen, dus als je nog een paar dagen voor hem zou kunnen zorgen…?’ Annika keek Mellberg met grote blauwe ogen aan.
Hij bromde: ‘Ja, een paar dagen houd ik het nog wel uit met dat beest. Maar dan moet het opgelost zijn; als je geen plek vindt, zet ik hem weer op straat.’
‘Dank je, Bertil. Dat is lief van je. Ik zal mijn uiterste best doen.’ Annika knipoogde naar de anderen toen Mellberg even wegkeek, en ze moesten allemaal hun best doen om niet in lachen uit te barsten. Ze hadden ondertussen wel zo’n vermoeden wat Annika van plan was. Annika was slim, dat stond buiten kijf.
‘Goed, goed,’ zei Mellberg en hij stond op. ‘Dan gaan we nu weer aan het werk.’ Hij sjokte naar de gang.
‘Jullie hebben het gehoord,’ zei Martin en hij stond ook op. ‘Gösta, zullen we meteen maar gaan?’
Gösta leek er al spijt van te hebben dat hij iets had voorgesteld wat hemzelf meer werk opleverde, maar hij knikte vermoeid en liep achter Martin aan. Het was gewoon een kwestie van volhouden. In het weekend zou hij in elk geval op beide dagen om zeven uur ’s ochtends een balletje gaan slaan. Wat er voor die tijd moest gebeuren, was alleen maar een aanloopje.
Erik Frankel en de medaille lieten Erica niet los. Ze probeerde alle gedachten eraan van zich af te zetten en dat lukte een paar uur redelijk goed terwijl ze met haar manuscript bezig was. Maar telkens als ze haar concentratie verloor, kwamen de gedachten terug. Tijdens hun korte ontmoeting had ze de indruk gekregen dat hij een milde, welgemanierde heer was die opleefde zodra hij over zijn grote interesse, het nazisme, kon praten.
Ze sloeg het document waar ze aan had gewerkt op en opende na enige aarzeling Internet Explorer. Ze ging naar Google, typte ‘Erik Frankel’ in het zoekveld en drukte op Enter. Het gaf een heleboel hits. Sommige waren overduidelijk niet van toepassing en gaven informatie over andere mensen. Maar de meeste sloegen op de juiste Erik Frankel, en een uur lang bladerde ze al klikkend door de stroom van informatie. Hij was in 1930 in Fjällbacka geboren. Hij had een vier jaar oudere broer, Axel, maar geen andere broers of zussen. Zijn vader had van 1935 tot 1954 als dokter in Fjällbacka gewerkt en het huis waar Erik en zijn broer in woonden, was hun ouderlijk huis. Erica zocht verder. Zijn naam dook in allerlei forums over het nazisme op. Maar ze vond niets dat erop wees dat hij een sympathisant was. Integendeel, al kon ze in sommige berichten wel een soort onwillige bewondering voor bepaalde aspecten van het nazisme lezen. Of in elk geval een sterke fascinatie, die ook zijn drijfveer leek te zijn.
Ze sloot het internetvenster en vouwde haar handen achter haar hoofd. Ze had helemaal geen tijd om zich hiermee bezig te houden. Maar haar nieuwsgierigheid was gewekt.
Erica veerde op toen er voorzichtig op de deur achter haar werd geklopt.
‘Sorry, stoor ik?’ Patrik stak zijn hoofd om de hoek.
‘Nee hoor, helemaal niet.’ Ze draaide de bureaustoel rond, zodat ze hem aankeek.
‘Ik wilde alleen maar zeggen dat Maja slaapt. En ik moet eigenlijk even weg. Kun jij hierop letten?’ Hij hield de babyfoon omhoog, die ze gebruikten om te horen wanneer Maja wakker werd.
‘Nou… ik moet eigenlijk werken.’ Erica zuchtte inwendig. ‘Wat ga je doen?’
‘Ik heb een berichtje gekregen dat ik een paar boeken kan ophalen, en dan moet ik nog naar de apotheek om neusspray te kopen, en eigenlijk wilde ik ook een totoformulier inleveren als ik toch op pad ben. En eten kopen, uiteraard.’
Erica voelde zich opeens doodmoe. Ze dacht aan alle boodschappen die zij het afgelopen jaar had gedaan, altijd met Maja in de kinderwagen of op haar arm. Vaak was ze helemaal bezweet thuisgekomen. Zij had niemand gehad die even op Maja kon passen terwijl ze wegglipte om in alle rust van alles te kunnen regelen. Maar ze wuifde de gedachten weg, ze wilde niet kinderachtig en onvriendelijk lijken.
‘Natuurlijk pas ik op haar,’ zei ze met een glimlach en ze deed haar best om haar ogen mee te laten lachen. ‘Ze slaapt toch, dus ik kan ondertussen gewoon verder werken.’
‘Je bent een schat,’ zei Patrik en hij gaf haar een zoen op haar wang voordat hij de deur achter zich dichtdeed.
‘Natuurlijk, ben ik een schat,’ zei Erica tegen zichzelf en ze opende het Word-document met het manuscript weer. De gedachten aan Erik Frankel probeerde ze naar haar achterhoofd te verbannen.
Ze had net haar vingers op het toetsenbord gezet toen de babyfoon begon te kraken. Erica verstijfde. Het was vast niets. Waarschijnlijk draaide Maja zich alleen maar om; de babyfoon was soms een beetje gevoelig. Ze hoorde buiten een auto starten en zag Patrik vervolgens wegrijden. Ze richtte haar blik weer op het scherm en probeerde de volgende zin te vinden. De babyfoon kraakte weer. Ze keek naar het ding alsof ze het tot stilte kon bezweren, maar werd beloond met een luid ‘Boeoeoeoeo’. Gevolgd door een schel: ‘Mamaaaa… Papaaaa…’
Berustend schoof ze haar stoel naar achteren en stond op. Dat zou je altijd zien. Ze liep naar Maja’s kamer verderop in de hal en opende de deur. Haar dochter stond rechtop in bed te krijsen.
‘Meisje toch, je moet slapen.’
Maja schudde haar hoofd.
‘Jawel, nu moet je slapen.’ Erica probeerde zo gedecideerd mogelijk te klinken. Ze legde haar dochter weer in het spijltjesbed, maar Maja vloog overeind alsof er elastiek aan haar gewrichten zat.
‘Mamaaaa!’ schreeuwde ze, nu met een stem die glas kon doen barsten. Erica voelde dat ze boos werd. Ze had dit al zo vaak gedaan. Ze was zoveel dagen in de weer geweest met voeden, naar bed brengen, rondsjouwen, spelen. Ze hield van haar dochter, maar ze had een vertwijfelde behoefte om eindelijk de verantwoordelijkheid te kunnen overdragen. Om even een pauze te kunnen nemen. Om een volwassene te mogen zijn en volwassen dingen te mogen doen – net als Patrik het hele jaar had kunnen doen toen zij thuis was geweest met Maja.
Ze legde Maja weer terug, wat alleen maar tot gevolg had dat het meisje razend werd.
‘Nu ga je slapen,’ zei Erica en ze liep achteruit de kamer uit en sloot de deur. De woede borrelde in haar borst toen ze de telefoon pakte en iets te wild het nummer van Patriks mobieltje intoetste. Ze hoorde hem overgaan en veerde op toen ze beneden schril gerinkel hoorde. Patriks telefoon lag op de keukentafel.
‘Wel potver…!’ Ze smeet de draadloze telefoon op tafel, maar dwong zichzelf er vervolgens toe een paar keer diep adem te halen. Boze tranen verschenen in haar ooghoeken, maar ze probeerde met haar verstandige ik logisch te blijven nadenken. Het was toch niet zo erg om het even te moeten overnemen? Maar tegelijkertijd was het dat wel. Ze had niet het gevoel dat ze de zorg voor Maja echt kon overdragen. Ze had niet het idee dat Patrik het estafettestokje aanpakte.
Maar het was niet anders. Het belangrijkste was dat ze het niet op Maja afreageerde. Het was tenslotte niet haar fout. Erica haalde nog een keer diep adem en liep weer naar haar dochters kamer. Maja brulde zo hard dat haar gezicht dieprood was geworden. Er hing on -der tussen ook een onmiskenbare stank in de kamer. Het mysterie was opgehelderd. Dáárom had Maja niet kunnen slapen. Met een licht gevoel van spijt en een sterk gevoel dat ze tekort was geschoten tilde Erica haar dochter teder op en drukte haar donzige hoofdje tegen haar borst. ‘Arme stakker. Mama zal die vieze poepluier wegdoen, rustig maar.’ Maja drukte zich sniffend tegen haar aan. Beneden in de keuken rinkelde Patriks telefoon schel.
‘Het is een beetje griezelig…’ Martin bleef even in de hal staan luisteren naar de voor oude huizen zo karakteristieke geluiden: tikjes, piepjes, protesterende geluidjes als de wind kwam opzetten.
Gösta knikte. De sfeer in het huis had inderdaad iets engs, maar hij besefte dat dat eerder kwam doordat ze wisten wat zich hier had bevonden dan door het huis zelf.
‘We mochten van Torbjörn naar binnen, zei je?’ Martin draaide zich naar hem om.
‘Ja, ze zijn klaar met hun onderzoek.’ Gösta knikte in de richting van de bibliotheek, waar de sporen van het vingerafdrukpoeder duidelijk zichtbaar waren. Zwarte, wazige vlekken die het beeld van de verder zo fraaie kamer verstoorden.
‘Oké.’ Martin veegde zijn schoenen op de mat en liep in de richting van de bibliotheek. ‘Zullen we hier dan maar beginnen?’
‘Dat lijkt me wel zo handig,’ zei Gösta zuchtend en hij liep onwillig achter Martin aan.
‘Ik neem het bureau, dan kun jij de ordners doen.’
‘Natuurlijk.’ Gösta zuchtte nog een keer, maar Martin hoorde het niet eens. Gösta zuchtte altijd als hij een concrete taak had.
Martin liep voorzichtig op het grote bureau af. Het was een enorm meubelstuk van donker hout dat met krullen was versierd. Martin vond het meer iets voor een Engels landhuis dan voor deze grote, luchtige ruimte. Het blad van het bureau was netjes, er lagen alleen een doosje paperclips en een pen in perfecte symmetrie. Er zaten een paar bloedspetters op een volgeschreven notitieblok en Martin boog zich naar voren om te zien wat er zo vaak was opgekrabbeld. ‘Ignoto militi’, stond er. Het zei hem niets. Voorzichtig trok hij la na la open en nam methodisch de inhoud door. Niets wekte zijn belangstelling. Het enige dat hij kon constateren was dat Erik en zijn broer hun werkruimte kennelijk deelden, evenals een voorliefde voor orde.
‘Is dit niet een beetje ziekelijk?’ Gösta hield een ordner voor Martin op en liet hem de inhoud zien. Alle papieren waren keurig opgeborgen en voorin zat een archiefpagina waarop Erik of Axel nauwkeurig had aangegeven wat er achter elk tabblad zat.
‘Zo ziet mijn administratie er niet uit, dat kan ik je wel vertellen.’ Martin lachte.
‘Ik heb altijd gedacht dat er iets mis is met mensen die alles zo grondig ordenen. Het komt vast door te weinig potjestraining of zo…’
‘Ja, dat is een theorie.’ Martin glimlachte. Soms kon Gösta echt grappig zijn. Al was dat meestal onbedoeld.
‘Kun jij iets vinden? Hier valt niets interessants te ontdekken.’ Martin sloot de laatste la die hij had doorgenomen.
‘Nee, nog niet. Vooral rekeningen, overeenkomsten en dat soort dingen. Ze hebben zelfs al hun oude elektriciteitsrekeningen bewaard. Op datum.’ Gösta schudde zijn hoofd. ‘Neem jij ook maar een ordner.’ Hij pakte een grote dikke map met een zwarte rug uit de boekenkast achter het bureau en reikte die zijn collega aan.
Martin pakte de ordner aan, liep naar een van de fauteuils en ging zitten lezen. Gösta had gelijk: alles was keurig geordend. Hij nam elk tabblad door, bestudeerde elk papier, maar begon zich licht wanhopig te voelen. Tot hij bij de letter ‘V’ in het register kwam. Na er een snelle blik op te hebben geworpen, kon Martin vaststellen dat de ‘V’ voor ‘Vrienden van Zweden’ stond. Nieuwsgierig begon hij in de paperassen te bladeren. Op elk vel stond in de rechterbovenhoek een logo gedrukt, een kroon met een wapperende Zweedse vlag als achtergrond. Alle brieven hadden ook dezelfde afzender, Frans Ringholm.
‘Moet je horen.’ Martin las hardop voor uit een van de bovenste brieven, die volgens de datum een van de meest recente was:
‘Ondanks onze gemeenschappelijke geschiedenis kan ik het feit dat je de doelstellingen van de Vrienden van Zweden actief tegenwerkt, niet veel langer negeren en dat zal onvermijdelijk consequenties hebben. Ik heb mijn best gedaan om je omwille van onze oude vriendschap te beschermen, maar er zijn sterke krachten in de organisatie die dat niet graag zien, en er zal een tijd komen dat ik je daar niet langer tegen kan beschermen.’ Martin trok een wenkbrauw op. ‘Het gaat ongeveer in dezelfde trant verder.’ Hij bladerde de andere brieven snel door en telde er in totaal vijf.
‘Het lijkt erop dat Erik Frankel een neonazistische groepering tegen de schenen heeft geschopt, maar paradoxaal genoeg een beschermer in diezelfde organisatie heeft.’
‘Een beschermer die uiteindelijk misschien heeft gefaald.’
‘Ja, dat zou kunnen. We moeten de rest van de documenten maar doornemen om te kijken of er nog meer in staat. En dat we een praatje moeten gaan maken met Frans Ringholm lijkt me ook duidelijk.’
‘Ringholm…’ Gösta staarde nadenkend voor zich uit. ‘Die naam ken ik ergens van.’ Hij vertrok zijn gezicht in een poging zijn hersenen te dwingen met een antwoord te komen, maar het mocht niet baten. Hij bleef peinzend kijken terwijl ze de rest van de ordners doornamen.
Na ruim een uur sloeg Martin de laatste dicht en constateerde: ‘Ik heb verder niets interessants gevonden. Jij?’
Gösta schudde zijn hoofd. ‘Nee. Ook geen nadere verwijzingen naar die Vrienden van Zweden.’
Ze verlieten de bibliotheek en doorzochten de rest van het huis. Overal waren duidelijke sporen van de interesse voor Duitsland en de Tweede Wereldoorlog te zien, maar er was niets dat de belangstelling van de beide politieagenten wekte. Het huis was op zich mooi, maar het was met oude meubels ingericht en op sommige plekken begonnen die er een beetje sleets uit te zien. Zwart-witportretten van de ouders en andere familieleden van de broers hingen aan de muren of stonden in ouderwetse lijsten op ladekasten en zijtafels. Hun aanwezigheid was duidelijk. Het leek erop dat de broers na de dood van hun ouders niet veel aan het huis hadden veranderd, wat het gevoel van vroeger verklaarde. Een dun laagje stof was het enige dat de nette sfeer verstoorde.
‘Ik vraag me af of ze zelf schoonmaken of dat ze daar iemand voor hebben,’ zei Martin peinzend, terwijl hij zijn vinger over de ladekast in een van de drie slaapkamers op de bovenverdieping haalde.
‘Ik zie twee mannen van een jaar of vijfenzeventig dat niet zo gauw zelf doen,’ zei Gösta en hij trok de klerenkast vlak bij de deur open. ‘Wat denk je? Eriks kamer of die van Axel?’ Hij keek naar de rij bruine colbertjes en witte overhemden die in de kast hingen.
‘Die van Erik,’ zei Martin. Hij had een boek op het nachtkastje gevonden en wees op het schutblad, waar met vulpen een naam was opgeschreven: erik frankel. Het boek was een biografie over Albert Speer. ‘De architect van Hitler,’ las Martin voor van de achterflap voordat hij het boek teruglegde.
‘Die heeft na de oorlog twintig jaar in de Spandaugevangenis gezeten,’ mompelde Gösta, en Martin keek hem verbaasd aan.
‘Hoe weet jij dat?’
‘Ik vind de Tweede Wereldoorlog ook interessant en ik heb er in de loop van de jaren wel het een en ander over gelezen. En er documentaires over gezien op Discovery en zo.’
‘Goh,’ zei Martin, nog altijd met een verbaasd gezicht. Dit was de eerste keer in alle jaren dat ze samenwerkten dat hij hoorde dat Gösta voor iets anders belangstelling had dan golfen.
Ze waren nog een uur in het huis bezig, maar vonden niets nieuws. Martin voelde zich desondanks tevreden toen hij terugreed naar het politiebureau. De naam ‘Frans Ringholm’ was iets waarmee ze aan de slag konden.
Het was rustig in de Konsum-supermarkt. Patrik nam alle tijd om tussen de schappen rond te slenteren. Het was bevrijdend om er even uit te zijn. Bevrijdend om een moment voor zichzelf te hebben. Het was nog maar de derde dag dat hij vaderschapsverlof had, en een deel van hem vond het heerlijk om zoveel bij Maja te kunnen zijn. Maar een ander deel kon er moeilijk aan wennen aldoor thuis te zijn. Niet dat hij niet steeds wat te doen had; hij had algauw gemerkt dat er van alles moest worden gedaan als je voor een kind van één zorgde. Het probleem was alleen dat het niet erg… stimulerend was, dacht hij schuldbewust. En je was onvoorstelbaar gebonden; hij kon niet eens rustig naar de wc omdat Maja de gewoonte had om voor de deur ‘papa, papa, papa, papa!’ te gaan roepen en net zo lang met haar vuistjes op de deur bonsde tot hij toegaf en opendeed. Vervolgens stond ze nieuwsgierig te kijken hoe hij deed wat hij zijn hele leven lang in aanzienlijk beslotener omstandigheden had gedaan.
Hij voelde zich lichtelijk schuldig omdat hij Erica had gevraagd het even over te nemen terwijl hij weg was. Maar Maja lag te slapen, dus ze kon gewoon aan het werk. Misschien moest hij voor de zekerheid toch even bellen om te vragen of het goed ging. Hij stak zijn hand in zijn zak om zijn mobiel te pakken en besefte op hetzelfde moment dat die nog op de keukentafel moest liggen. Shit! Ach, het ging vast goed. Hij liep naar het schap met kindervoeding en begon tussen de smaken te neuzen. ‘Stoofschotel met rundvlees’, ‘Vis in dillesaus’, hm… ‘Spaghetti met gehakt’ klonk lekkerder. Dan maar vijf potjes daarvan. Of zou hij zelf voor Maja gaan koken? Ja, dat was een goed idee, dacht hij, en hij zette drie potjes terug. Hij kon in één keer voor meerdere dagen koken en Maja kon naast hem zitten en…
‘Laat me raden… Je overweegt net als iedere beginner om zelf te gaan koken.’
De stem klonk merkwaardig bekend, maar toch klopte er iets niet. Patrik draaide zich om.
‘Karin? Hallo! Wat doe jij hier?’ Patrik had niet verwacht zijn exvrouw in de Konsum in Fjällbacka tegen te komen. De laatste keer dat ze elkaar hadden gezien, was toen zij uit hun gezamenlijke rijtjeshuis in Tanumshede was vertrokken om te gaan samenwonen met een man met wie hij haar in de slaapkamer had betrapt. Er flikkerde een beeld op zijn netvlies, maar het verdween net zo snel als het was opgekomen. Dat was nu al zo lang geleden. Verleden tijd.
‘Leif en ik hebben een huis in Fjällbacka gekocht. In Sumpan.’
‘O?’ zei Patrik. Hij moest zijn best doen om niet verbaasd te blijven kijken.
‘Ja, we wilden dichter bij Leifs ouders wonen nu we Ludde hebben.’ Ze wees op het winkelwagentje en pas nu zag Patrik dat er een kleine hummel in zat, die van oor tot oor glimlachte.
‘Kijk eens aan,’ zei Patrik. ‘Dat lijkt een perfecte timing. Ik heb een meisje van dezelfde leeftijd, Maja.’
‘Dat heb ik via via gehoord, ja,’ zei Karin lachend. ‘Je bent getrouwd met Erica Falck, hè? Zeg haar vooral dat ik haar boeken erg leuk vind.’
‘Dat zal ik doen,’ zei Patrik en hij zwaaide even naar Ludde, die zijn best leek te doen om zo charmant mogelijk te zijn.
‘Wat doe jij tegenwoordig?’ vroeg hij Karin nieuwsgierig. ‘Het laatste dat ik heb gehoord is dat je bij een accountantskantoor werkte.’
‘Ja, dat is alweer even geleden. Ik ben daar drie jaar geleden gestopt. Op dit moment heb ik moederschapsverlof. Ik werk bij een consultancybureau dat financiële diensten levert.’
‘Aha. Ik heb net drie dragen vaderschapsverlof,’ zei Patrik, niet zonder trots.
‘Wat leuk! Maar waar is…?’ Karin keek zoekend rond en Patrik glimlachte schaapachtig.
‘Erica past nu even op haar, ik moest wat dingen regelen.’
‘Ja, dat herken ik.’ Karin knipoogde. ‘Het onvermogen van mannen om meerdere dingen tegelijk te doen lijkt universeel te zijn.’
‘Ja, kennelijk,’ zei Patrik, lichtelijk in verlegenheid gebracht.
‘Zeg, misschien kunnen we eens samen met de kinderen afspreken. Het is niet zo makkelijk om ze bezig te houden, en dan kunnen jij en ik mooi eens met een andere volwassene praten. Dat is wel wat waard!’ Ze rolde met haar ogen en keek Patrik vervolgens vragend aan.
‘Natuurlijk, waar en wanneer wil je afspreken?’
‘Ik maak elke dag om een uur of tien een lange wandeling met Ludde. Jullie kunnen meekomen als jullie dat willen. We zouden om kwart over tien bij de apotheek kunnen afspreken.’
‘Dat klinkt prima. Zeg, hoe laat is het eigenlijk? Ik heb mijn mobieltje thuis laten liggen en dat gebruik ik meestal als klok.’
Karin keek op haar armbandhorloge. ‘Kwart over twee.’
‘Shit! Dan ben ik al twee uur weg!’ Hij duwde het winkelwagentje voor zich uit en liep op een holletje naar de kassa. ‘Ik zie je morgen!’
‘Kwart over tien. Bij de apotheek. En niet zoals altijd een kwartier te laat komen!’ riep Karin hem na.
‘Nee, ik zal op tijd zijn!’ riep Patrik terug en hij gooide zijn boodschappen op de band. Hij hoopte van ganser harte dat Maja nog sliep.
Er hing een dichte ochtendnevel toen ze op Göteborg aanvlogen. Met een zoemend geluid werd het landingsgestel uitgeklapt. Axel leunde met zijn hoofd tegen de rugleuning en sloot zijn ogen. Dat was een vergissing. De beelden verschenen op zijn netvlies, zoals zo vaak in alle jaren die waren verstreken. Vermoeid opende hij zijn ogen weer. Veel slaap had hij vannacht niet gehad. Hij had vooral liggen woelen in zijn bed in het appartement in Parijs.
De stem van de vrouw die belde had zakelijk geklonken. In de toon waarop ze vertelde dat Erik dood was, had niet alleen medeleven doorgeklonken, maar ook afstand. Hij had daaruit geconcludeerd dat het niet de eerste keer was dat ze moest vertellen dat er iemand was overleden.
Het duizelde hem bij de gedachte aan alle keren dat er in de loop van de geschiedenis een dergelijke boodschap moest zijn overgebracht. Telefoontjes van de politie, een dominee op de stoep, een envelop met een zegel van het leger. Al die miljoenen en nog eens miljoenen mensen die waren overleden. Iemand moest de boodschap hebben overgebracht. Er was altijd iemand die dat moest doen.
Axel greep naar zijn oor, een beweging die in de loop van de jaren een reflex was geworden. Met zijn linkeroor hoorde hij niets meer en op de een of andere manier bedaarde het stille geruis door de aanraking.
Hij probeerde naar buiten te kijken, maar zag alleen zijn eigen spiegelbeeld. Een grijze, gerimpelde man van in de tachtig. Verdrietige, diepliggende ogen. Hij raakte zijn gezicht aan. Even meende hij dat hij Erik zag.
Met een klap kwam het landingsgestel op de grond terecht. Hij was er.
Mellberg had van het ongelukje in zijn kantoor geleerd. Hij pakte de riem die hij aan een spijker aan de muur had opgehangen en maakte hem vast aan Ernsts halsband.
‘Kom, dan hebben we dit ook maar weer gehad.’ Hij bromde, maar Ernst huppelde vrolijk naar de buitendeur. Hij ging zo snel dat Bertil half achter hem aan moest hollen.
‘Jij moet de hond leiden, niet andersom,’ was Annika’s commentaar toen ze langs renden.
‘Jij mag hem ook uitlaten, hoor,’ mopperde Mellberg, maar hij stopte niet.
Stom beest. Mellberg moest zoveel tegenkracht geven dat zijn armen er zeer van deden. Maar nadat Ernst opeens was blijven staan, zijn poot bij een struik had opgetild en zijn behoefte had gedaan, werd hij rustiger en konden ze de wandeling in een langzamer tempo voortzetten. Mellberg betrapte zich erop dat hij zachtjes floot. Dit was zo gek nog niet. Een beetje frisse lucht, een beetje conditietraining, dit deed hem misschien wel goed. En Ernst was nu heel braaf. Hij liep snuffelend over het bospaadje dat ze hadden ontdekt. Heel rustig. Ja, net als mensen wist Ernst wanneer iemand met vaste hand de leiding had. Het zou geen enkel probleem zijn deze hond een beetje discipline bij te brengen.
Precies op dat moment bleef Ernst staan. Zijn oren schoten recht-overeind en elke spier in zijn pezige lijf leek zich te spannen. Vervolgens kwam hij explosief in beweging.
‘Ernst? Godverdomme!’ Mellberg werd zo vlug meegesleurd dat hij bijna viel. Op het allerlaatste moment hervond hij echter zijn evenwicht en hij probeerde de weghollende hond bij te benen.
‘Ernst! Ernst! Hou op! Af! Hier!’ Hij hijgde van de ongewone fysieke inspanning die hem zijn stem benam, en de hond negeerde zijn bevelen. Toen ze min of meer letterlijk een hoek om vlogen, begreep Mellberg wat de plotselinge spurt had veroorzaakt. Ernst wierp zich op een grote, lichte hond, die van hetzelfde ras leek te zijn, en ze buitelden onstuimig over elkaar heen terwijl de bazin van de andere hond aan de ene riem trok en Bertil aan de andere.
‘Señorita! Blijf! Foei! Zit!’ Een kleine, donkere vrouw commandeerde haar hond met een barse stem en in tegenstelling tot Ernst gehoorzaamde die en liep weg bij haar nieuwe vriendje. Beschaamd ging ze opzitten en keek ze haar vrouwtje verstolen aan.
‘Foei, Señorita. Dat mag niet.’ Streng dwong de vrouw het beest oogcontact te maken terwijl ze haar vermaande, en Mellberg onderdrukte de neiging om ook in de houding te gaan staan.
‘Het… Het spijt me,’ hakkelde hij en hij trok aan de riem om te voorkomen dat Ernst zich opnieuw op de hond wierp, die afgaande op de naam een vrouwtje was.
‘U hebt uw hond niet onder controle.’ De stem was scherp en de donkere ogen flikkerden toen de bazin van Señorita hem recht aankeek. Ze sprak met een licht accent dat goed bij haar zuidelijke uiterlijk paste.
‘Tja, het is mijn hond niet… Ik pas alleen maar op hem tot we…’ Mellberg hoorde zichzelf als een tiener stamelen. Hij schraapte zijn keel en probeerde het met een iets volwassener stem. ‘Ik ben honden niet echt gewend. En hij is niet van mij.’
‘Daar lijkt hij anders over te denken.’ Ze wees naar Ernst, die nu achteruit was gelopen en zich tegen Mellbergs been aan drukte en hem bewonderend aankeek.
‘Eh… ja,’ kuchte Mellberg, lichtelijk in verlegenheid gebracht.
‘Maar we kunnen wel samen verder lopen. Ik heet Rita.’ Ze stak haar hand uit en na een korte aarzeling schudde hij die.
‘Ik heb mijn hele leven al honden gehad. Ik kan je vast wel wat tips geven. Bovendien is het gezelliger om tijdens een wandeling gezelschap te hebben.’ Ze wachtte niet op zijn antwoord en liep verder over het pad. Zonder precies te begrijpen hoe het in zijn werk ging, liep Mellberg achter haar aan. Het was alsof zijn voeten een eigen wil hadden gekregen. Ernst protesteerde evenmin. Hij paste zijn tempo aan dat van Señorita aan en liep vrolijk kwispelstaartend naast haar.
Fjällbacka 1943
‘Erik? Frans?’ Britta en Elsy stapten voorzichtig over de drempel. Ze hadden geklopt, maar er was geen reactie gekomen. Ze keken ongerust om zich heen. De dokter en zijn vrouw zouden het vast niet leuk vinden als er twee meisjes bij hun zoon langskwamen terwijl ze er zelf niet waren. Anders spraken ze altijd in Fjällbacka af, maar in een dappere bui had Erik gevraagd of ze bij hem thuis wilden komen omdat zijn ouders de hele dag weg zouden zijn.
‘Erik?’ Elsy riep iets harder en veerde op toen ze een ‘sst’ uit de kamer recht tegenover de hal hoorde. Erik stak zijn hoofd door de deuropening en gebaarde dat ze verder moesten komen.
‘Axel ligt boven te slapen. Hij is vanochtend teruggekomen.’
‘O, wat is hij toch moedig…’ Britta zuchtte, maar haar gezicht lichtte op toen ze Frans in de gaten kreeg.
‘Hallo!’
‘Hallo!’ zei Frans, maar hij keek langs haar heen naar Elsy. ‘Hallo, Elsy.’
‘Hallo Frans,’ antwoordde Elsy en ze liep recht op de boekenkast af.
‘Wat hebben jullie veel boeken!’ Ze streek met haar vingers over de ruggen.
‘Je mag er best een lenen als je wilt,’ zei Erik gul, maar hij voegde er meteen aan toe: ‘Je moet er alleen wel voorzichtig mee zijn. Vader is heel zuinig op zijn boeken.’
‘Ja, natuurlijk,’ antwoordde Elsy en ze verslond de rijen boeken met haar ogen. Ze was dol op lezen. Frans volgde haar met zijn blik.
‘Ik vind boeken tijdverspilling,’ zei Britta. ‘Het is veel beter om zelf dingen mee te maken dan om over de ervaringen van anderen te lezen. Vind je niet, Frans?’ Britta ging in de fauteuil naast hem zitten en hield haar hoofd schuin.
‘Het een sluit het ander niet uit,’ zei hij strak, zonder haar aan te kijken. Hij had zijn blik nog altijd op Elsy gericht. Tussen Britta’s wenkbrauwen ontstond een frons. Ze sprong weer van de stoel.
‘Gaan jullie zaterdag dansen?’ Ze maakte een paar danspasjes door de kamer.
‘Ik mag vast niet van mijn ouders,’ antwoordde Elsy zachtjes, zonder haar ogen van de boeken af te kunnen houden.
‘Nee, wie wel?’ antwoordde Britta en ze maakte nog een paar danspasjes. Ze probeerde Frans omhoog te trekken, maar hij stribbelde tegen en slaagde erin te blijven zitten.
‘Stel je niet zo aan.’ Zijn toon was kortaf, maar hij kon het toch niet nalaten te lachen. ‘Britta, jij bent gek, weet je dat wel…’
‘Hou je niet van gekke meisjes? Ik kan ook serieus zijn.’ Ze trok een grimmig gezicht. ‘Of blij…’ Ze schaterde zo luid dat het tussen de wanden weerkaatste.
‘Sst!’ zei Erik terwijl hij naar het plafond keek.
‘Ik kan ook heel stil zijn…’ fluisterde Britta theatraal. Frans lachte weer en trok haar op zijn schoot.
‘Gek is goed.’
Een stem in de deuropening onderbrak hen.
‘Wat maken jullie een lawaai.’ Axel stond met een vermoeide glimlach op zijn gezicht tegen de deurpost geleund.
‘Het spijt me, het was niet de bedoeling je wakker te maken.’ Eriks stem was vol bewondering voor zijn broer, maar zijn gezicht stond nu bezorgd.
‘Ach, het geeft niets, Erik. Ik kan straks wel weer even gaan liggen.’ Axel sloeg zijn armen over elkaar. ‘Zo, dus jij hebt damesvisite nu vader en moeder bij de familie Axelsson zijn.’
‘Damesvisite? Dat weet ik zo net nog niet,’ mompelde Erik verlegen.
Frans lachte, nog altijd met Britta op zijn schoot. ‘Waar zie jij ergens dames? Hier is zover het oog reikt geen dame te bekennen. Alleen twee bakvissen.’
‘Hou je mond!’ Britta sloeg Frans op zijn borst. Ze leek het niet leuk te vinden.
‘En Elsy gaat zo op in de boeken dat ze niet eens groet.’
Elsy draaide zich gegeneerd om. ‘Sorry, ik… Dag, Axel.’
‘Ik plaag je maar een beetje, dat begrijp je toch wel. Kijk rustig naar de boeken. Erik heeft vast gezegd dat je er een mag lenen als je dat wilt.’
‘Ja, inderdaad.’ Ze bloosde nog steeds en richtte snel haar aandacht weer op de boekenkast.
‘Hoe ging het gisteren?’ Erik keek zijn broer nog altijd aan, hongerig naar al zijn woorden.
Axels vrolijke, open gezicht sloot zich meteen. ‘Goed,’ zei hij kort. ‘Het ging goed.’ Daarna draaide hij zich abrupt om. ‘Ik ga nog even liggen. Probeer alsjeblieft een beetje stil te zijn.’
Erik volgde zijn broer met zijn ogen. Behalve bewondering en trots was er ook een lichte afgunst in te zien.
Frans keek uitsluitend bewonderend. ‘Wat is jouw broer moedig… Ik zou ook wel willen helpen. Was ik maar een paar jaar ouder…’
‘En dan?’ vroeg Britta, nog altijd chagrijnig omdat hij haar tegenover Axel belachelijk had gemaakt. ‘Jij zou nooit durven. En wat zou je vader ervan vinden? Ik heb gehoord dat hij liever de Duitsers zou helpen.’
‘Hou toch op.’ Korzelig duwde Frans Britta van zijn schoot. ‘Er wordt zoveel gezegd. Ik wist niet dat jij naar kletsverhalen luisterde.’
Erik, die altijd de vredestichter in de groep was, stond plotseling op en zei: ‘We kunnen wel naar vaders grammofoon luisteren als jullie dat willen. Hij heeft Count Basie.’
Hij liep vlug naar het apparaat om de muziek aan te zetten. Hij vond het vervelend als mensen ruzie hadden. Echt heel vervelend.
Ze was altijd al dol geweest op vliegvelden. Het gaf een speciaal gevoel om daar te staan, te midden van alle vliegtuigen die landden en vertrokken. Mensen met koffers en een verwachtingsvolle blik, onderweg vanwege een vakantie of een zakenreis. En alle ontmoetingen. Alle mensen die werden herenigd of afscheid namen. Ze herinnerde zich een vliegveld in een grijs verleden. Het gewemel van mensen, de geuren, de kleuren, het geroezemoes. En haar moeders gespannenheid, die ze eerder voelde dan zag. De manier waarop ze haar hand krampachtig vasthield. De koffer die was gepakt en opnieuw was gepakt en daarna nog een keer was gepakt. Er mocht niets mislopen, want het was een reis zonder terugkeer. Ze herinnerde zich ook de warmte, en de kou waarin ze terechtkwamen. Ze had nooit gedacht dat je het zo koud kon hebben. En het vliegveld waar ze waren geland was zo anders geweest. Stiller, met kille, grijze kleuren. Niemand praatte hard, niemand gebaarde. Iedereen leek te zijn opgesloten in zijn eigen kleine bel. Niemand had hen recht aangekeken. Ze hadden alleen hun papieren gestempeld en met een vreemde stem in een vreemde taal gezegd waar ze heen moesten. En haar moeder had haar krampachtig bij de hand gehouden.
‘Zou hij het zijn?’ Martin wees naar een man van in de tachtig die door de paspoortcontrole kwam. Hij was lang, had grijs haar en droeg een beige trenchcoat. Stijlvol, was Paula’s spontane indruk.
‘We moeten het maar vragen.’ Ze liep voorop. ‘Axel Frankel?’
Hij knikte. ‘Ik dacht dat ik naar het politiebureau moest komen?’ De man zag er moe uit.
‘Het leek ons wel zo handig om u op te halen in plaats van te gaan zitten wachten.’ Martin knikte vriendelijk naar hem.
‘Nou, dan mag ik wel bedanken voor de lift. Anders moet ik met het openbaar vervoer, dus dit is wel chic.’
‘Moet u nog een koffer ophalen?’ Paula keek zoekend naar de bagageband.
‘Nee, nee, ik heb alleen deze maar.’ Hij wees naar de reistrolley die hij achter zich aan trok. ‘Ik reis licht.’
‘Dat is een kunst die ik niet beheers,’ zei Paula lachend. De vermoeidheid op het gezicht van de man verdween even en hij glimlachte terug.
Ze praatten over koetjes en kalfjes tot ze zich in de auto hadden geinstalleerd en Martin koers had gezet richting Fjällbacka.
‘Zijn jullie… Zijn jullie al iets meer te weten gekomen?’ Axels stem trilde en hij viel even stil, alsof hij zich moest vermannen.
Paula, die naast hem op de achterbank zat, schudde haar hoofd. ‘Nee, helaas niet. We hopen dat u ons verder kunt helpen. We zouden bijvoorbeeld graag weten of uw broer vijanden had. Iemand die hem kwaad zou willen doen?’
Axel schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee, echt niet. Mijn broer was een buitengewoon vreedzame en vredelievende man en… nee, het is absurd om te denken dat iemand Erik kwaad zou willen doen.’
‘Wat weet u van zijn briefwisseling met een groep die zich de Vrienden van Zweden noemt?’ vroeg Martin vanaf de bestuurdersplaats en hij keek Axel via de binnenspiegel aan.
‘Jullie hebben Eriks correspondentie doorgenomen. Met Frans Ringholm.’ Axel wreef over zijn neuswortel en het duurde even voor hij antwoordde. Paula en Martin wachtten geduldig tot hij zover was.
‘Dat is een gecompliceerd verhaal, dat ver teruggaat.’
‘We hebben alle tijd,’ zei Paula. Het was duidelijk dat ze op het vervolg wachtte.
‘Frans is een jeugdvriend van Erik en mij. We kennen elkaar al ons hele leven. Maar… hoe moet ik het zeggen… wij hebben de ene weg gekozen en Frans een andere.’
‘Is Frans rechts-extremist?’ Martin keek Axel weer via de binnenspiegel aan.
Axel knikte. ‘Ja, ik weet niet precies wat en hoe, en ook niet hoe extreem, maar hij heeft zich zijn hele volwassen leven in die kringen bewogen. Hij was betrokken bij de oprichting van… de Vrienden van Zweden. Hij had natuurlijk van huis uit het een en ander meegekregen, maar toen ik hem kende, liet hij nooit blijken dat hij dat soort sympathieën had. Mensen veranderen echter.’ Axel schudde zijn hoofd.
‘En waarom zou die organisatie zich door Erik bedreigd hebben gevoeld? Ik heb begrepen dat hij geen politieke activiteiten ontplooide, maar gewoon een historicus was met de Tweede Wereldoorlog als specialisme.’
Axel zuchtte. ‘Dat onderscheid is niet zo makkelijk te maken… Je kunt geen onderzoek naar het nazisme doen en tegelijk apolitiek blijven, of geacht worden dat te zijn. Veel neonazistische organisaties zeggen bijvoorbeeld dat er nooit concentratiekampen zijn geweest, en alle pogingen om daarover te schrijven en in kaart te brengen wat er is gebeurd, worden als een bedreiging en een aanval opgevat. Zoals gezegd, het ligt ingewikkeld.’
‘En uw eigen betrokkenheid hierbij? Bent u ook bedreigd?’ Paula nam hem aandachtig op.
‘Uiteraard. Nog veel meer dan Erik. Het is mijn levenstaak om met het Simon Wiesenthalcentrum samen te werken.’
‘Wat wil dat zeggen?’ vroeg Martin.
‘Jullie sporen gevluchte nazi’s op die ondergronds zijn gegaan, en zorgen ervoor dat ze voor de rechter worden gebracht,’ zei Paula.
Axel knikte. ‘Ja, onder andere. Dus ja, ik heb mijn portie bedreigingen wel gehad.’
‘Is daar iets van bewaard gebleven?’ klonk Martins stem vanaf de voorbank.
‘Het centrum heeft alles. De mensen die voor hen werken, sturen alle brieven die ze krijgen door en vervolgens worden ze daar gearchiveerd. Jullie kunnen wel contact met ze opnemen, zodat jullie overal toegang toe krijgen.’ Hij gaf Paula een visitekaartje, dat ze in haar jaszak stopte.
‘En de Vrienden van Zweden? Bent u door hen bedreigd?’
‘Nee… maar dat ik weet niet zeker. Ik herinner het me niet. Vraag het anders na bij het centrum. Zij hebben alles.’
‘Frans Ringholm. Hoe komt hij in beeld? U zei dat hij een jeugdvriend van jullie was?’ vroeg Martin.
‘Om precies te zijn was hij Eriks jeugdvriend. Ik ben een paar jaar ouder, dus we hadden niet echt dezelfde vrienden.’
‘Maar Erik kende Frans goed?’ Paula’s bruine ogen keken hem net zo intensief aan als voorheen.
‘Ja, hoewel het erg lang geleden is dat ze contact met elkaar hadden.’ Axel leek het geen prettig gespreksonderwerp te vinden. Hij schoof wat heen en weer. ‘We hebben het over zestig jaar geleden. Ook zonder dementie worden je herinneringen een beetje vaag.’ Hij glimlachte zwakjes en tikte met zijn wijsvinger op zijn hoofd.
‘Afgaande op de correspondentie is het niet zo lang geleden. Frans heeft in elk geval herhaaldelijk schriftelijk contact met uw broer gezocht.’
‘Ik weet het niet.’ Axel haalde gefrustreerd zijn hand door zijn haar. ‘Ik heb mijn leven geleid en mijn broer het zijne. We wisten niet altijd van elkaar wat we deden. Het is nog maar drie jaar geleden dat we ons permanent in Fjällbacka vestigden, al woon ik er slechts een gedeelte van de tijd. Erik heeft altijd een appartement in Göteborg gehad toen hij daar werkte en ik heb min of meer de hele wereld afgereisd. Het huis hier is altijd een soort basis geweest en als iemand me zou vragen waar ik woon, zou ik Fjällbacka zeggen. Maar ’s zomers vlucht ik altijd naar mijn appartement in Parijs. Ik kan niet tegen de drukte en commercie die het toerisme met zich meebrengt. Verder leven we nogal rustig en teruggetrokken, mijn broer en ik. Alleen de schoonmaakster komt langs. Daar geven… gaven we de voorkeur aan…’ Axels stem stokte.
Paula zocht Martins blik en hij schudde lichtjes zijn hoofd voordat hij zijn ogen weer op de snelweg richtte. Geen van beiden wist verder iets te vragen. Het resterende deel van de reis naar Fjällbacka praatten ze geforceerd over luchtiger onderwerpen. Axel leek elk moment te kunnen instorten en zijn hele wezen straalde opluchting uit toen ze eindelijk de oprit bij zijn huis opreden.
‘Is het geen probleem voor u… om hier nu te wonen?’ kon Paula niet nalaten te vragen.
Met zijn reistrolley in zijn hand bleef Axel even staan en hij keek zwijgend naar het grote witte huis. Uiteindelijk zei hij: ‘Nee. Dit is het huis van Erik en mij. Hier horen we thuis. Alle twee.’ Hij glimlachte verdrietig en schudde Paula en Martin de hand voordat hij naar de voordeur liep. Paula keek naar zijn rug. Die straalde eenzaamheid uit.
‘En, heb je op je kop gekregen toen je gisteren thuiskwam?’ Karin lachte terwijl ze de kinderwagen met Ludde voor zich uit duwde. Ze had er stevig de pas in en Patrik begon te hijgen toen hij probeerde haar bij te houden.
‘Ja, dat kun je wel zeggen.’ Hij vertrok zijn gezicht bij de gedachte aan de ontvangst die hij gisteren had gekregen. Erica was niet in haar zonnigste humeur geweest. Ten dele begreep hij haar wel; het was de bedoeling dat hij nu overdag voor Maja zorgde, zodat zij kon werken. Tegelijk vond hij dat ze een beetje overdreven had gereageerd. Hij was niet voor zijn lol weggegaan, hij had dingen voor hun gezamenlijke huishouding geregeld. En hoe had hij in vredesnaam kunnen weten dat Maja uitgerekend gisteren niet wilde slapen? Nee, hij had het een beetje onrechtvaardig gevonden dat hij de rest van de dag koel was bejegend. Gelukkig was Erica niet wrokkig, dus vanochtend had hij net als anders een kus gekregen en gisteren leek vergeten te zijn. Maar hij had niet durven zeggen dat hij vandaag met Karin zou gaan wandelen. Natuurlijk zou hij dat wel vertellen, maar hij schoof het voor zich uit. Erica was weliswaar niet jaloers, maar het was misschien toch beter om het niet over een wandeling met zijn exvrouw te hebben als hij net een slechte beurt had gemaakt. Alsof Karin zijn gedachten kon lezen, zei ze: ‘Vindt Erica het oké dat wij met elkaar hebben afgesproken? Het is dan wel jaren geleden dat we zijn gescheiden, maar sommige mensen zijn… een beetje gevoelig.’
‘Ja, hoor,’ zei Patrik, niet bereid zijn lafheid te erkennen. ‘Dat is oké. Erica vindt het geen punt.’
‘Fijn. Ik bedoel, het is leuk om een beetje gezelschap te hebben, maar het moet thuis geen problemen opleveren.’
‘En Leif?’ vroeg Patrik, om het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Hij boog zich over de kinderwagen. Maja’s muts was opzij gegleden en hij deed hem weer goed. Maja nam geen notitie van hem. Ze was druk aan het communiceren met Ludde, die in de wagen naast haar zat.
‘Leif…’ Karin snoof. ‘Het mag een wonder heten dat Ludde Leif überhaupt kent. Hij is altijd op pad om ergens te spelen.’
Patrik knikte meelevend. Karins nieuwe man was de zanger van het dansorkest Leffes en Patrik kon zich goed voorstellen dat het niet makkelijk voor Karin was om ‘dansorkestweduwe’ te zijn.
‘Er zijn toch geen ernstige problemen tussen jullie, mag ik hopen?’
‘Nee, daarvoor zien we elkaar te weinig,’ lachte Karin, maar het klonk bitter en hol. Patrik voelde intuïtief dat het niet de hele waarheid was en hij wist niet goed wat hij moest zeggen. Het was een beetje vreemd om relatieproblemen met zijn ex te bespreken. Gelukkig werd hij gered door het gerinkel van zijn mobieltje.
‘Patrik Hedström.’
‘Hallo, met Pedersen. Ik heb de resultaten van de sectie van Erik Frankel. Ik heb jullie zoals altijd het rapport gefaxt, maar je wilt de grote lijnen vast ook telefonisch horen.’
‘Uiteraard…’ Patrik liep door na een blik op Karin, die haar pas had ingehouden om op hem te wachten. ‘Maar ik ben op dit moment met vaderschapsverlof…’
‘Nee, maar! Gefeliciteerd! Dan heb je een heerlijke periode voor de boeg. Ik ben met beide kinderen een halfjaar thuis geweest en dat waren de beste maanden van mijn leven.’
Patriks mond viel open. Dat had hij niet verwacht van de uitermate efficiënte, afgemeten en enigszins koele patholoog-anatoom van de Forensische Eenheid. In gedachten zag hij Pedersen in zijn werktenue in een zandbak zitten, waar hij langzaam en nauwkeurig perfecte zandtaartjes maakte. Hij kon een lach niet onderdrukken en Pedersen vroeg bars wat er zo leuk was.
‘Niets,’ zei Patrik en hij gebaarde naar Karin, die vragend keek, dat hij het later wel zou uitleggen.
‘Zeg,’ ging hij verder, nu ernstig, ‘kun je het me niet in het kort vertellen? Ik ben eergisteren op de plaats delict geweest en probeer een beetje op de hoogte te blijven.’
‘Natuurlijk,’ zei Pedersen, nog steeds lichtelijk afgemeten. ‘Eigenlijk is het heel eenvoudig. Erik Frankel heeft een zwaar voorwerp tegen zijn hoofd gekregen. Waarschijnlijk van steen, omdat er kleine stukjes in de wond zitten, wat erop wijst dat de desbetreffende steen redelijk poreus moet zijn geweest. Hij is bij zijn rechterslaap geraakt en meteen overleden aan een grote bloeding in zijn hersenen.’
‘Heb je enig idee waar die klap vandaan kwam? Van achteren? Van voren?’
‘Ik denk dat de dader tegenover hem heeft gestaan. Waarschijnlijk was die rechtshandig omdat het natuurlijker is dat iemand die rechts is van rechts slaat. Dat zou heel vreemd voelen voor iemand die links-handig is.’
‘En het voorwerp? Wat zou dat kunnen zijn?’ Patrik hoorde de opwinding in zijn eigen stem. Het was zo vertrouwd en vanzelfsprekend voor hem om zich hiermee bezig te houden.
‘Het is jullie taak om dat vast te stellen. Een zwaar voorwerp van steen. De schedel lijkt niet door een scherpe rand te zijn geraakt; de wond heeft eerder het karakter van een kneuzing.’
‘Oké. Dan hebben we iets waar we verder mee kunnen.’
‘We?’ vroeg Pedersen met een sarcastische klank in zijn stem. ‘Zei je niet dat je vaderschapsverlof had?’
‘Ja, ja,’ zei Patrik en hij was even stil voor hij verderging. ‘Ja, bel maar met het bureau om ze dit te vertellen.’
‘Onder de omstandigheden moet ik dat inderdaad doen,’ zei Pedersen geamuseerd. ‘Zal ik de koe bij de hoorns vatten en Mellberg bellen, of heb je een ander voorstel?’
‘Martin,’ zei Patrik instinctief en Pedersen grinnikte.
‘Dat had ik zelf ook al bedacht. Maar bedankt voor de tip. Zeg, moet je niet vragen wanneer Erik Frankel is overleden?’
‘O ja, wanneer is hij overleden?’ Patrik klonk weer gretig. Karin keek hem opnieuw aan.
‘Het is onmogelijk dat precies vast te stellen. Hij heeft veel te lang in een warme omgeving gezeten. Maar ik schat zo’n twee à drie maanden geleden. Dus dat is ergens in juni.’
‘Kun je het niet preciezer aangeven?’ Patrik wist het antwoord op de vraag al voordat hij die had gesteld.
‘We zijn geen tovenaars met een kristallen bol. Juni. Dat is het beste antwoord dat ik je op dit moment kan geven. Gedeeltelijk baseer ik dat op het soort vliegen en gedeeltelijk op het aantal generaties vliegen en larven. Als ik dat combineer met het stadium van ontbinding, moet ik concluderen dat hij waarschijnlijk in juni is overleden. Het is jullie taak om een preciezere datum van overlijden vast te stellen. Of liever gezegd, dat is de taak van je collega’s.’ Pedersen lachte.
Patrik kon zich niet heugen dat hij de patholoog-anatoom ooit had horen lachen. En nu had hij dat tijdens dit ene telefoontje al een paar keer gedaan. Om hem. Maar misschien was dat wel de enige manier om Pedersen aan het lachen te krijgen. Patrik zei de gebruikelijke afscheidsfrasen en hing op.
‘Werk?’ vroeg Karin nieuwsgierig.
‘Ja, het ging over een onderzoek waar we op dit moment mee bezig zijn.’
‘De man die maandag dood is gevonden?’
‘Het roddelcircuit werkt nog steeds prima, merk ik,’ zei Patrik. Karin was weer sneller gaan lopen en hij moest bijna hollen om haar in te halen.
Er kwam een rode auto langs. Na zo’n honderd meter minderde die vaart en het leek alsof de bestuurder in de binnenspiegel keek. Vervolgens reed de auto snel achteruit en Patrik vloekte inwendig. Pas nu zag hij dat het de auto van zijn moeder was.
‘Hé, hallo, zijn jullie samen aan het wandelen?’ Kristina had het zijraam omlaag gedraaid en keek Patrik en Karin verbaasd aan.
‘Hallo, Kristina. Wat leuk je te zien!’ Karin boog zich naar het open raam. ‘Ja, ik woon weer in Fjällbacka. Ik kwam Patrik tegen en we kwamen erachter dat we alle twee vrij waren en wel wat gezelschap konden gebruiken. Ik heb een kleine gekregen, hij heet Ludvig.’ Karin wees naar de kinderwagen. Kristina boog zich naar voren en maakte de gepaste kirrende geluiden bij de aanblik van het jongetje van één.
‘Wat gezellig,’ zei Kristina op een toon die Patrik een klomp in zijn maag bezorgde. Die werd nog groter toen er opeens iets tot hem doordrong. Zonder het antwoord te willen weten, vroeg hij: ‘Waar ga je heen?’
‘Ik wilde naar jullie toe. Het is alweer een tijdje geleden dat ik bij jullie ben geweest. Ik heb ook wat lekkers gebakken.’ Ze wees vergenoegd op een zak met kaneelbolletjes en een cake die naast haar op de stoel lag.
‘Erica is aan het werk…’ probeerde Patrik lam, maar hij wist dat het zinloos was.
Kristina zette de auto in z’n één. ‘Mooi, dan zal ze wel blij zijn als ze even een koffiepauze kan nemen. Jullie komen toch zeker ook zo?’ Ze zwaaide naar Maja, die vrolijk terugzwaaide.
‘Ja, natuurlijk,’ zei Patrik, terwijl hij koortsachtig probeerde te verzinnen hoe hij kon voorkomen dat zijn moeder iets over Karin zei. Maar zijn hoofd leek leeg en hij stak zijn hand gelaten op in een groet. Nog altijd met een klomp in zijn maag zag hij zijn moeder wegscheuren in de richting van Sälvik. Hij zou het een en ander moeten uitleggen.
Ze was goed opgeschoten met haar boek. Ze had die ochtend vier pagina’s geschreven en rekte zich tevreden uit op haar bureaustoel. De woede van gisteren was gezakt en nu, achteraf, vond ze dat ze overdreven had gereageerd. Ze moest het vanavond maar goedmaken met Patrik. Iets lekkers koken. Voor de bruiloft hadden ze zich gematigd met eten en waren ze alle twee een paar kilootjes kwijtgeraakt, maar nu was het gewone leven weer begonnen. En soms moest je jezelf ook iets lekkers gunnen. Varkenshaas met gorgonzolasaus misschien. Dat vond Patrik lekker.
Erica liet haar gedachten aan het avondeten los en reikte naar haar moeders dagboeken. Eigenlijk zou ze die achter elkaar moeten uitlezen, maar dat kon ze niet opbrengen. Dus werden het kleine porties – steelse blikken in haar moeders wereld. Ze legde haar benen op het bureau en ontcijferde moeizaam het sierlijke, ouderwetse handschrift. Tot nu toe ging het vooral over dagelijkse beslommeringen, huishoudelijke taken waarbij Elsy meehielp, overpeinzingen over de toekomst, bezorgdheid over haar vader die altijd op zee zat. De gedachten over het leven waren met de naïviteit en onschuld van een tiener verwoord en Erica kon de meisjesachtige stem die uit de tekst sprak niet goed rijmen met de harde stem van haar moeder, die nooit teder of liefdevol tegen Anna en haar had gesproken. Integendeel, ze had hen streng opgevoed en een grote afstand tussen hen geschapen.
Toen ze halverwege de tweede pagina was, ging Erica opeens rechtop zitten. Er was een bekende naam opgedoken. Of liever gezegd: twee. Elsy schreef dat ze bij Erik en Axel thuis was geweest toen hun ouders weg waren. De tekst bestond voornamelijk uit een lyrische beschrijving van de kennelijk imposante boekenkast van hun vader, maar Erica zag alleen de beide namen: Erik en Axel. Dat moesten Erik en Axel Frankel zijn. Enthousiast las ze alles wat er over het bezoek stond en afgaande op de toon concludeerde ze dat ze elkaar vaak zagen. Elsy en Erik, en nog twee tieners, Britta en Frans. Erica dacht diep na. Nee, ze had haar moeder nooit over hen horen spreken. Dat wist ze zeker. Axel leek in Elsy’s dagboek welhaast een mythische held. Elsy beschreef hem als ‘onmetelijk moedig en bijna net zo knap als Errol Flynn’. Was haar moeder verliefd geweest op Axel Frankel? Nee, die indruk had ze niet, maar Elsy leek wel een diepe bewondering voor hem te hebben gekoesterd.
Erica legde het dagboek op haar schoot en dacht na. Waarom had Erik Frankel niet gezegd dat hij haar moeder vroeger had gekend? Ze had hem verteld waar ze de medaille had gevonden en van wie hij was geweest, maar toch had hij niets gezegd. Opnieuw herinnerde Erica zich de vreemde stilte. Ze had gelijk gehad. Hij had iets achtergehouden.
Een schril geluid van beneden onderbrak haar gedachten. Ze haalde haar benen van het bureau en schoof zuchtend de bureaustoel naar achteren. Wie zou dat nou weer zijn? Een ‘Hallo!’ in de hal beantwoordde die vraag meteen en Erica zuchtte nog een keer, nu zwaar. Kristina. Haar schoonmoeder. Ze haalde diep adem, opende de deur en liep naar de trap. ‘Hallo?’ klonk het weer, nu iets dringender. Geïrriteerd klemde Erica haar kaken stevig op elkaar.
‘Hallo,’ zei ze zo vrolijk als ze maar kon, maar ze merkte zelf hoe onecht het klonk. Godzijdank was Kristina niet echt gevoelig voor nuances.
‘Hallo! Hier ben ik weer!’ zei haar schoonmoeder opgewekt terwijl ze haar jas uittrok. ‘Ik heb wat lekkers voor bij de koffie meegenomen. Ik heb het zelf gebakken. Ik dacht dat je daar wel zin in zou hebben, jullie carrièrevrouwen hebben voor dat soort dingen tegenwoordig toch geen tijd meer.’
Nu kon Erica zelfs horen dat haar tanden knarsten. Kristina was er onvoorstelbaar goed in om verhulde kritiek te geven. Erica vroeg zich vaak af of dat een aangeboren talent was of dat Kristina het zichzelf in de loop van de jaren had aangeleerd. Waarschijnlijk een combinatie van beide, was meestal haar conclusie.
‘Ja, heerlijk,’ zei ze voorkomend en ze liep naar de keuken, waar Kristina al bezig was koffie te zetten alsof dit haar huis was en niet dat van Erica.
‘Ga jij maar zitten, ik regel dit wel,’ zei ze. ‘Ik weet hier alles te vinden.’
‘Ja, dat is zo,’ zei Erica, hopend dat Kristina haar sarcasme niet hoorde.
‘Patrik en Maja zijn aan het wandelen. Ik denk dat het nog wel even duurt voor ze thuis zijn,’ zei ze in de hoop dat haar schoonmoeder dan weer snel zou vertrekken.
‘Nee, hoor,’ zei Kristina. Ze probeerde tegelijkertijd de schepjes koffie te tellen. ‘Twee, drie, vier…’ Ze legde het schepje terug in de pot en draaide zich om naar Erica. ‘Nee, ze zijn er zo. Ik kwam ze onderweg tegen. Wat leuk dat Karin hier is komen wonen en dat Patrik overdag een beetje aanspraak heeft. Het is zo saai om in je eentje te wandelen, vooral als je net als Patrik gewend bent om altijd hard te werken. Ze leken het heel gezellig te hebben samen.’
Erica staarde Kristina aan terwijl ze probeerde de woorden in zich op te nemen die ze weliswaar hoorde maar die niet echt tot haar doordrongen. Karin? Aanspraak? Welke Karin?
Op hetzelfde moment dat Patrik thuiskwam, viel bij Erica het kwartje. O, díé Karin…
Patrik glimlachte schaapachtig en zei na een bedrukte stilte: ‘Een kopje koffie zou er nu wel in gaan.’
Ze waren in de keuken bij elkaar gekomen om de zaak te bespreken. Het liep al tegen lunchtijd en Mellbergs maag knorde luid.
‘En, wat hebben we tot nu toe?’ Hij reikte naar een van de kaneelbolletjes die Annika op een schaal had gelegd. Een klein voorgerecht voor de lunch moest kunnen. ‘Paula en Martin? Jullie hebben vanochtend met de broer van het slachtoffer gesproken. Is daar iets interessants uit naar voren gekomen?’ Hij praatte met volle mond en de kruimels vlogen over de tafel.
‘Dat klopt, we hebben hem vanochtend van vliegveld Landvetter opgehaald,’ zei Paula. ‘Maar hij lijkt niet veel te weten. We hebben hem naar de brieven van de Vrienden van Zweden gevraagd, maar het enige dat hij in dat verband kon zeggen, was dat Frans Ringholm blijkbaar een jeugdvriend van Erik was. Axel was niet op de hoogte van specifieke bedreigingen van die organisatie, maar hij vertelde wel dat bedreigingen op zich niet ongebruikelijk waren gezien de dingen waar Erik en hij zich mee bezighielden.’
‘Is Axel weleens bedreigd?’ vroeg Mellberg en hij spuugde nog meer kruimels op tafel.
‘Herhaaldelijk, kennelijk.’ Dat was Martin. ‘Maar dat wordt gearchiveerd door de organisatie waar hij voor werkt.’
‘Dus hij weet niet of hij zelf ook brieven van de Vrienden van Zweden heeft ontvangen?’
Paula schudde haar hoofd. ‘Nee, dat lijkt hem helemaal niet te interesseren. En dat begrijp ik ook wel. Er komt vast een heleboel rommel binnen, en waarom zou hij zich daarmee bezighouden?’
‘Wat voor indruk maakt hij op jullie? Ik heb gehoord dat hij in zijn jeugd een soort held was.’ Annika keek Martin en Paula nieuwsgierig aan.
‘Een elegante, gedistingeerde heer op leeftijd,’ zei Paula. ‘Maar natuurlijk erg van slag door de omstandigheden. Ik had het idee dat de dood van zijn broer hem erg aangreep, vond jij dat ook?’ Ze wendde zich tot Martin, die knikte.
‘Ja, die indruk had ik ook.’
‘Ik ga ervan uit dat jullie Axel Frankel nader verhoren,’ zei Mellberg en hij keek vervolgens Martin aan. ‘Ik heb begrepen dat jij contact hebt gehad met Pedersen?’ Hij schraapte zijn keel. ‘Het is een beetje raar dat hij niet naar mij vroeg.’
Martin hoestte. ‘Ik geloof dat je net de hond uitliet. Hij was ongetwijfeld van plan om eerst aan jou verslag uit te brengen.’
‘Hm. Tja, misschien heb je gelijk. Maar goed, wat zei hij?’
Martin vatte Pedersens verhaal over het letsel van het slachtoffer samen en kon een lachje niet onderdrukken toen hij zei: ‘Kennelijk heeft Pedersen eerst Patrik gebeld, en die klonk niet helemaal tevreden met zijn huiselijke bestaan. Pedersen heeft hem een volledig verslag gegeven en gezien het feit dat het geen enkel punt was om Patrik mee te krijgen naar de plaats delict, zien we hem en Maja binnenkort vast hier.’
Annika lachte. ‘Ik heb hem gisteren ook gesproken en hij zei heel diplomatiek dat het even wennen was.’
‘Dat geloof ik graag,’ snoof Mellberg. ‘Het is ook zo’n idiote uitvinding. Volwassen kerels die baby’s verschonen en babyvoedsel klaarmaken. Nee, op dat punt was het vroeger stukken beter. Kerels van mijn generatie hoefden zich niet met dat soort onzin bezig te houden en konden tenminste doen waar ze beter geschikt voor zijn, terwijl de vrouwen voor de kinderen zorgden.’
‘Ik had anders best graag een kind verschoond,’ zei Gösta stilletjes en hij staarde naar het tafelblad. Martin en Annika keken hem verbaasd aan, maar herinnerden zich toen wat ze een poos geleden hadden gehoord. Gösta en zijn nu overleden echtgenote hadden een zoon gehad, die vlak na de geboorte was overleden. Daarna waren er geen kinderen meer gekomen. Ze zwegen en vermeden het beschroomd om Gösta aan te kijken. Toen zei Annika: ‘Ik denk dat het heel zinvol is dat jullie kerels zien hoeveel werk het is. Ik heb natuurlijk zelf geen kinderen,’ – nu was het Annika’s beurt om er verdrietig uit te zien – ‘maar al mijn vriendinnen wel, en die lagen nou niet bepaald de hele dag bonbons te eten toen ze met de kinderen thuis waren. Dus het is vast goed voor Patrik.’
‘Mij zul je daar nooit van overtuigen,’ zei Mellberg. Vervolgens fronste hij ongeduldig zijn voorhoofd en keek naar de papieren die voor hem op tafel lagen. Hij schudde alle kruimels eraf en las een paar regels voordat hij het woord weer nam.
‘Dit is het rapport van Torbjörn en zijn mannen…’
‘En vrouwen,’ voegde Annika toe. Mellberg zuchtte luid en demonstratief.
‘En vrouwen… Wat zijn jullie vandaag op het feministische oorlogspad! Houden we ons hier bezig met een politieonderzoek of gaan we “Kumbaya” zingen en het over die linkse politica hebben, Gudrun Schyman?’ Hij schudde zijn hoofd en pakte de draad van zijn verhaal weer op.
‘Zoals gezegd, hier heb ik het rapport van Torbjörn en zijn téchnici. Dat kun je samenvatten met de woorden “geen verrassingen”. Er zijn zowel sporen van schoenen als vingerafdrukken gevonden en die moeten we uiteraard allemaal nagaan. Gösta, zorg jij ervoor dat we de afdrukken van die jongens krijgen zodat we hen kunnen uitsluiten, en ook die van de broer zijn nodig. Daarnaast…’ – hij las hummend verder – ‘is kennelijk vastgesteld dat hij een krachtige slag tegen zijn hoofd heeft gehad met een zwaar voorwerp.’
‘Hij is dus niet vaker geslagen, slechts één keer,’ zei Paula.
‘Hm, juist ja. Eén slag, afgaande op de bloedsporen op de muur. Ik heb het rapport telefonisch met Torbjörn besproken en daar speciaal naar gevraagd. Klaarblijkelijk kun je dat zien door te analyseren hoe de bloeddruppels terecht zijn gekomen. Dat is hun domein, maar de conclusie is in elk geval duidelijk – een krachtige klap tegen het hoofd.’
‘Dat komt overeen met het sectieresultaat,’ zei Martin knikkend. ‘En het voorwerp? Pedersen dacht dat het iets zwaars van steen was.’
‘Juist!’ zei Mellberg triomfantelijk en hij plaatste zijn vinger ergens midden op het document. ‘Onder het bureau lag een zware stenen buste. Er is bloed, haar en hersensubstantie op aangetroffen, en ik ben ervan overtuigd dat de steenresten die Pedersen in de wond heeft gevonden, overeenkomen met het steen waarvan de buste is gemaakt.’
‘Dus we hebben het moordwapen. Nou ja, dat is in elk geval iets,’ zei Gösta somber en hij nam een slok van de koffie, die ondertussen koud was geworden.
Mellberg keek al zijn ondergeschikten rond de tafel aan. ‘Heeft iemand een voorstel voor hoe we verdergaan?’ Het klonk alsof hijzelf al een lange lijst met gepaste onderzoeksmaatregelen klaar had. Wat niet zo was.
‘We moeten met Frans Ringholm gaan praten. Meer te weten zien te komen over die bedreigingen.’
‘We moeten ook navraag doen bij de buurtbewoners, misschien heeft iemand vlak voor de moord iets vreemds gezien,’ ging Paula verder.
Annika keek op van haar notitieblok. ‘Iemand moet met de schoonmaakster van de broers gaan praten. Vragen wanneer zij er voor het laatst is geweest, of ze Erik toen heeft gezien en waarom ze er de hele zomer niet is geweest.’
‘Goed zo.’ Mellberg knikte. ‘Nou, wat zitten jullie hier nog te lummelen? Aan het werk!’ Hij keek de verzamelde agenten strak aan en bleef dat doen tot ze de kamer hadden verlaten. Vervolgens pakte hij nog een kaneelbolletje. Delegeren, dat was de essentie van goed leiderschap.
Ze waren het er roerend over eens dat het volkomen verspilde moeite was om naar de lessen te gaan. Daarom deden ze dat alleen sporadisch, als ze de geest kregen. Wat niet vaak was. Vandaag kwamen ze tegen tienen bijeen. In Tanumshede viel niet veel te beleven. Meestal zaten ze te praten. Sigaretjes te roken.
‘Heb je het gehoord van die ouwe in Fjällbacka?’ Nicke nam een diepe trek en lachte. ‘Jouw opa en zijn maten hebben hem vast doodgeslagen.’
Vanessa grinnikte.
‘Nee,’ zei Per chagrijnig, maar niet zonder trots. ‘Mijn opa had daar niets mee te maken. Je snapt toch wel dat ze niet het risico kunnen lopen opgepakt te worden alleen omdat ze een oude man hebben doodgeslagen? De Vrienden van Zweden hebben wel een beter, groter doel.’
‘Heb je het er al met hem over gehad? Of wij naar een vergadering mogen komen?’ Nicke was opgehouden met lachen en keek nu verlangend.
‘Nee, nog niet,’ zei Per onwillig. Hij had een speciale status in de groep omdat hij de kleinzoon van Frans Ringholm was. Op een zwak moment had hij de anderen beloofd om te vragen of ze een keer mee mochten naar een vergadering in Uddevalla. Maar het goede moment had zich nog niet voorgedaan. En hij wist wat zijn opa zou zeggen. Dat ze te jong waren. Dat ze een paar jaar moesten wachten zodat ‘ze zich tot hun volledige potentieel hadden ontwikkeld’. Hij wist niet wat er moest worden ontwikkeld. Ze begrepen de zaak net zo goed als de oudere lui die al wel geaccepteerd waren. Het was doodeenvoudig. Wat viel er verkeerd te begrijpen?
En daar hield hij van. Dat het eenvoudig was. Zwart-wit. Geen grijs. Per begreep niet waarom mensen de dingen zo ingewikkeld maakten en ze van allerlei kanten bekeken, terwijl het allemaal super simpel was. Wij en zij. Daar ging het allemaal om. Wij en zij. En als zij zich maar aan hun kant hadden gehouden en hun eigen ding hadden gedaan, was er geen vuiltje aan de lucht geweest. Maar ze drongen aldoor hun territorium binnen. Overschreden voortdurend de grenzen die voor iedereen duidelijk zouden moeten zijn. Je kon het verschil verdomme zo zien. Blank of geel. Blank of bruin. Blank of die gore blauwzwarte kleur die ze in de donkerste oerwouden van Afrika hadden. Zo verdomde eenvoudig. Natuurlijk, tegenwoordig was het verschil niet meer zo makkelijk te zien. Alles was verknald, vermengd, tot één grote prut geklutst. Hij keek naar zijn maten, die lusteloos op de bank naast hem hingen. Wist hij eigenlijk hoe hun bloedlijn eruitzag? Joost mocht weten wat een van de hoeren in hun geslacht had uitgespookt. Misschien stroomde er ook wel onzuiver bloed door hun aderen. Per huiverde.
Nicke keek hem vragend aan. ‘Wat heb jij, verdomme? Je kijkt of je iets verkeerds hebt gegeten.’
Per snoof. ‘Nee hoor. Niks aan de hand.’ Maar de gedachte en de afkeer raakte hij niet kwijt. Hij doofde zijn sigaret.
‘Kom, we gaan naar de kantine. Je wordt helemaal depri als je hier zit.’ Hij knikte met zijn hoofd in de richting van het schoolgebouw. Hij liep in snel tempo weg, zonder om te kijken of de anderen meekwamen. Dat deden ze toch wel.
Even gingen zijn gedachten naar de vermoorde man. Toen haalde hij zijn schouders op. Die was niet belangrijk.
Fjällbacka 1943
Het bestek rinkelde tegen het porselein toen ze aten. Ze probeerden alle drie om niet steeds naar de lege stoel te kijken. Geen van hen slaagde er echt in.
‘Dat hij zo snel alweer moest vertrekken.’ Met een vragend gezicht reikte Gertrud Erik de schaal aardappelen aan, en hij legde er nog een op zijn volle bord. Dat was het makkelijkst. Anders bleef moeder aandringen en zou hij uiteindelijk toch nog een keer moeten opscheppen. Maar toen hij zijn overvolle bord zag, vroeg hij zich in stilte af hoe hij het in vredesnaam allemaal op moest krijgen. Eten interesseerde hem niet. Hij at alleen omdat hij moest. En omdat moeder zei dat ze zich ervoor schaamde dat hij zo mager was. De mensen zouden denken dat hij niet genoeg te eten kreeg, zei ze.
Maar dan Axel. Hij had altijd een gezonde eetlust. Erik keek schuin naar de lege stoel terwijl hij onwillig de vork naar zijn lippen bracht. In zijn mond nam het eten in omvang toe. De saus veranderde de aardappel in een natte brij en hij bewoog zijn kaken mechanisch op en neer om zijn mond zo snel mogelijk leeg te kunnen eten.
‘Hij moet kunnen doen wat hij moet doen.’ Hugo Frankel keek zijn echtgenote streng aan. Zijn blik ging echter ook naar Axels stoel tegenover Erik.
‘Ik vind alleen dat hij een paar dagen thuis had moeten uitrusten.’
‘Het is zijn eigen keuze. Axel is de enige die over Axel beslist.’ Hugo’s stem zwol van trots en Erik voelde weer een steek in zijn borst. Daar had hij wel vaker last van als vader en moeder over Axel spraken. Soms had Erik het gevoel dat hijzelf onzichtbaar was. Dat hij slechts een schaduw in dit gezin was, een schaduw van de rijzige, blonde Axel, die altijd het middelpunt was, ook al deed hij daar zelf geen moeite voor. Met tegenzin nam Erik nog een hap. Waren ze maar klaar met eten, dan kon hij op zijn kamer gaan liggen lezen. Het liefst las hij geschiedenisboeken. Feiten, namen, jaartallen en plaatsen – hij was er dol op. Die waren onveranderlijk, hij kon erop terugvallen, erop rekenen.
Axel was nooit echt dol geweest op lezen. Toch was hij er op de een of andere manier in geslaagd zijn school met de hoogste cijfers af te sluiten. Erik had ook goede cijfers, maar hij moest ervoor ploeteren. En niemand gaf hem een schouderklopje of straalde van trots als ze tegenover vrienden en kennissen over hem opschepten. Niemand schepte op over Erik.
Toch kon hij niet boos op zijn broer worden. Soms wilde hij dat hij dat wel kon. Dat hij hem kon haten, verafschuwen. Dat hij hem de schuld kon geven van die steek in zijn borst. Maar de waarheid was dat hij van Axel hield. Meer dan van wie ook. Axel was de sterkste, de moedigste en hij was alle pocherij waard. Hijzelf, Erik, niet. Dat was een feit. Net als in de geschiedenisboeken. Net zozeer een feit als de Slag bij Hastings in 1066. Er was geen discussie over mogelijk, het viel niet te bespreken of te veranderen. Het was gewoon zo.
Erik keek naar zijn bord. Tot zijn verbazing was het leeg.
‘Vader, mag ik van tafel?’ Zijn toon was hoopvol.
‘Heb je je bord al leeg? Ja, kijk aan… Ja, dat is goed. Moeder en ik blijven nog even zitten.’
Toen Erik de trap op liep hoorde hij de stemmen van zijn ouders in de eetkamer.
‘Axel neemt hopelijk niet te grote risico’s…’
‘Gertrud, wees toch niet zo overdreven bezorgd. De jongen is negentien en de kruidenier zei vandaag dat hij nog nooit zo’n flinke vent heeft… We moeten blij zijn dat we zo’n…’
De stemmen verdwenen toen hij de deur achter zich dichtdeed. Hij wierp zich op het bed en pakte het bovenste boek van de stapel, dat over Alexander de Grote ging. Die was ook moedig geweest. Net als Axel.
‘Ik bedoel dat je het misschien had kunnen zeggen. Ik voelde me net een idioot toen Kristina vertelde dat Karin en jij aan het wandelen waren.’
‘Ja, ik snap het.’ Patrik liet zijn hoofd hangen. In het uurtje dat Kristina was blijven koffiedrinken, waren de bedekte toespelingen en blikken niet van de lucht geweest en ze had de voordeur nog maar net dichtgedaan of Erica was ontploft.
‘Het punt is niet dat jij met je ex-vrouw aan het wandelen bent. Ik ben niet jaloers, en dat weet je. Maar waarom heb je het me niet verteld? Dát wil ik graag weten…’
‘Ja, dat begrijp ik…’ Patrik vermeed Erica’s blik.
‘Dat begrijp ik! Is dat alles wat je kunt zeggen? Geen uitleg? Ik bedoel, ik dacht toch dat wij elkaar alles konden vertellen!’ Erica voelde dat ze de grens naderde van wat een behoorlijk overdreven reactie kon worden. Maar de frustratie van de afgelopen dagen had nu een uitlaatklep gevonden en ze kon zich niet inhouden.
‘En ik dacht dat onze taakverdeling duidelijk was! Jij zou vaderschapsverlof hebben en ik zou werken. Toch word ik aldoor gestoord, jij komt steeds mijn werkkamer binnen alsof die een draaideur heeft en gisteren had je het lef om twee uur weg te blijven en mij voor Maja te laten zorgen. Hoe dacht je dat ik dat soort dingen oploste in het jaar dat ik thuis was? Dacht je dat ik een dienstmeid had die kwam helpen zodra ik iets moest regelen, of die me kon vertellen waar Maja’s wanten lagen?’ Erica hoorde haar eigen schelle stem en vroeg zich af of ze dit echt allemaal zo zei. Ze hield abrupt haar mond en ging op zachtere toon verder: ‘Sorry, ik bedoelde het niet zo… Ik denk dat ik maar een eindje ga wandelen. Ik moet even naar buiten.’
‘Doe maar,’ zei Patrik. Hij leek net een schildpad die voorzichtig zijn kopje uit zijn schild stak om te kijken of de kust veilig was. ‘Sorry dat ik niets heb gezegd…’ Hij keek haar smekend aan.
‘Laat maar. Als je het maar niet weer doet,’ zei Erica met een zwakke glimlach. De witte vlag was gehesen. Ze had er spijt van dat ze zo tegen hem was uitgevaren. Ze moesten er later maar over praten. Op dit moment had ze vooral frisse lucht nodig.
Ze liep met gezwinde pas door het dorp. Na de hectische zomermaanden zag Fjällbacka er merkwaardig verlaten uit nu de toeristen weg waren. Het deed denken aan een woonkamer op de ochtend na een wild feest. Glazen waar nog een bodempje in zat, verfrommelde serpentine in een hoekje, een scheve feestmuts op het hoofd van een gast die op de bank in slaap was gesukkeld. Eigenlijk gaf Erica de voorkeur aan deze tijd. De zomer was zo intensief, zo opdringerig. Nu hing er een rust over het Ingrid Bergmanstorg. De kiosk van Maria en Mats was nog een paar dagen open, daarna sloten ze alles af en gingen naar hun bedrijf in Sälen, net als elk jaar. Dat vond ze ook zo prettig aan Fjällbacka: de voorspelbaarheid van de veranderlijkheid. Elk jaar hetzelfde, dezelfde cycli. Same procedure as last year.
Erica groette de mensen die ze tegenkwam toen ze via het Ingrid Bergmanstorg naar de Galärbacken liep. Ze kende de meesten, sommigen goed, anderen alleen van naam. Maar ze versnelde haar pas zodra iemand voor een kletspraatje leek te willen stoppen. Daar had ze vandaag geen zin in. Toen ze met snelle tred langs de OK/Q8-pomp kwam en de Dinglevägen insloeg, wist ze opeens waar ze naartoe ging. Haar onderbewuste had kennelijk toen ze uit Sälvik vertrok al besloten wat het doel van haar wandeling was, maar nu drong het pas tot haar door.
‘Drie gevallen van mishandeling, twee bankovervallen en nog wat veroordelingen voor kleinere dingen. Maar niets voor het aanzetten tot discriminatie,’ zei Paula en ze sloot het portier aan de passagiers-kant van de politiewagen.‘Ik heb ook het een en ander gevonden over een jongen die Per Ringholm heet, kleine dingen tot nu toe.’
‘Dat is zijn kleinzoon,’ zei Martin en hij sloot de auto af. Ze waren naar Grebbestad gegaan, waar Frans Ringholm in een appartement naast de voormalige nachtclub Gästis woonde.
‘Ha ha, hier heb ik nog heel wat avonden staan swingen,’ zei Martin met een knikje in de richting van de ingang van Gästis.
‘Ja, dat kan ik me voorstellen. Maar dat is verleden tijd, hè?’
‘Dat kun je wel zeggen, ja. Ik ben al meer dan een jaar niet meer wezen dansen.’ Hij leek er niet onder te lijden. De waarheid was dat hij zo verschrikkelijk verliefd was op Pia dat hij hun gezamenlijke appartement liever helemaal niet verliet tenzij het echt niet anders kon. Maar hij had een aantal kikkers, of liever gezegd padden, moeten kussen om zijn prinses te vinden.
‘En jij dan?’ Martin keek Paula nieuwsgierig aan.
‘Wat?’ Ze deed alsof ze de vraag niet begreep. En toen waren ze bij Frans’ voordeur. Martin klopte gedecideerd aan en werd beloond met het geluid van naderende voetstappen.
‘Ja?’ Een man met kort, bijna in stekeltjes geknipt zilvergrijs haar deed open. Hij droeg een spijkerbroek en een geruit overhemd, zo’n houthakkersmodel dat Jan Guillou met een onvermoeibare volharding en totaal gebrek aan belangstelling voor de wisselingen van de mode droeg.
‘Frans Ringholm?’ Martin keek hem nieuwsgierig aan. Frans Ringholm was in de hele regio en ook ver daarbuiten bekend, had Martin kunnen constateren na thuis op het internet te hebben gezocht. Kennelijk was hij een van de oprichters van een van de snelst groeiende antivreemdelingenorganisaties in Zweden, die volgens de discussies op diverse internetforums een machtsfactor was waarmee rekening moest worden gehouden.
‘Dat ben ik. Waar kan ik u mee helpen?’ Hij liet zijn blik over Martin en Paula glijden.
‘We hebben een paar vragen. Mogen we even binnenkomen?’
Frans deed zonder commentaar een pas opzij, maar trok wel even zijn wenkbrauwen op. Martin keek verbaasd rond. Hij wist niet goed wat hij had verwacht – iets vuilers, rommeligers, onverzorgders misschien. In plaats daarvan was het appartement zo keurig opgeruimd dat Martins eigen woning net een drugspand leek.
‘Ga zitten.’ Frans wees naar een bankstel in de woonkamer, die rechts van de hal lag. ‘Ik heb net koffiegezet. Melk? Suiker?’ Zijn stem was rustig en wellevend, en Martin en Paula keken elkaar met dezelfde beteuterde blik aan.
‘Zwart graag,’ antwoordde Martin.
‘Alleen melk, geen suiker,’ zei Paula en ze liep voor Martin uit naar de woonkamer. Ze gingen naast elkaar op de witte bank zitten en keken rond. De ruimte was licht en luchtig en had grote ramen die uitzicht op het water boden. De kamer maakte geen pedante indruk, het was er eerder gezellig, maar wel geordend.
‘Hier is de koffie.’ Frans kwam de kamer binnen met een zwaarbeladen dienblad. Hij zette drie kopjes met dampend hete koffie en een grote schaal koekjes op de salontafel.
‘Tast toe.’ Hij gebaarde naar de tafel en pakte zelf een kopje voordat hij achteroverleunde in een grote fauteuil. ‘Waar kan ik jullie mee van dienst zijn?’
Paula nam een slok koffie. Vervolgens zei ze: ‘U hebt ongetwijfeld gehoord dat er in Fjällbacka een man dood in zijn huis is aangetroffen.’
‘Erik, ja,’ zei Frans en hij knikte verdrietig voordat hij ook een slok koffie nam. ‘Ja, het raakte me erg toen ik dat hoorde. Het is ook verschrikkelijk voor Axel. Het moet een zware slag voor hem zijn.’
‘Ja, dat klopt…’ Martin schraapte zijn keel. Hij was overrompeld door Frans’ vriendelijkheid en het feit dat hij precies het tegenoverstelde leek van wat hij had verwacht. Maar hij vermande zich en zei: ‘De reden dat we met u willen praten is dat we bij Erik Frankel thuis een aantal brieven van u hebben gevonden.’
‘O, heeft hij die bewaard?’ lachte Frans en hij reikte naar een koekje. ‘Ja, Erik was een verzamelaar. Jongelui als jullie vinden het waarschijnlijk erg ouderwets om brieven te versturen. Maar oude vossen als wij leren oude gewoontes niet zomaar af.’ Hij knipoogde vriendelijk naar Paula. Ze stond op het punt terug te glimlachen, maar realiseerde zich toen dat de man tegenover haar het zijn hele leven lang mensen als zij moeilijk had gemaakt en hen had tegengewerkt. De glimlach verdween.
‘In de brieven wordt over bedreigingen gesproken…’ zei ze met een strak gezicht.
‘Tja… zo zou ik het niet willen noemen.’ Frans keek haar rustig aan en leunde weer achterover. Hij sloeg zijn benen over elkaar voordat hij verderging. ‘Ik vond dat ik Erik moest laten weten dat er bepaalde… krachten binnen de organisatie zijn die niet altijd… hoezal ik het zeggen… verstandig handelen.’
‘En u vond het belangrijk om dat aan Erik te vertellen omdat…?’
‘Erik en ik waren al bevriend toen we nog in korte broek liepen. Ik wil best bekennen dat we uit elkaar zijn gegroeid en dat er al jaren geen sprake meer is van een echte vriendschap. We… hebben ieder een andere weg in ons leven gekozen.’ Frans glimlachte. ‘Maar ik wenste hem niets slechts toe, en toen ik de kans had hem te waarschuwen, heb ik die gegrepen. Sommige mensen vinden het moeilijk te begrijpen dat je niet altijd op de vuist moet gaan.’
‘Zelf bent u daar wel bekend mee… met op de vuist gaan,’ zei Martin. ‘Drie veroordelingen wegens mishandeling, een paar voor bankovervallen, en naar wat ik heb begrepen, hebt u uw straf niet bepaald als een dalai lama uitgezeten.’
Frans liet zich niet van zijn stuk brengen door Martins woorden en glimlachte – niet zo heel anders dan de dalai lama trouwens. ‘Alles op zijn tijd. De gevangenis kent haar eigen regels, soms wordt daar maar één taal begrepen. Verstand schijnt met de jaren te komen, heb ik gehoord, en dat heb ik al doende geleerd.’
‘Heeft uw kleinzoon het al geleerd?’ Martin pakte een koekje terwijl hij de vraag stelde. Vliegensvlug schoot Frans’ hand naar voren en omsloot Martins pols in een ijzeren greep. Met zijn ogen strak op die van de politieagent gericht snauwde hij: ‘Mijn kleinzoon heeft hier niets mee te maken. Is dat duidelijk!’
Martin bleef een hele tijd terugkijken, maar rukte zich toen los en masseerde zijn pols. ‘Doe zoiets nooit weer,’ zei hij zachtjes.
Frans lachte en leunde weer achterover. Hij was weer net zo gemoedelijk als voorheen. Maar heel even was de façade geweken. Achter zijn rust verborg zich een grote woede. Het was de vraag of Erik daaraan was blootgesteld.
Ernst rukte enthousiast aan de lijn en Mellberg worstelde om hem tegen te houden. Hij tuurde rond terwijl hij zijn ene voet traag voor de andere zette. Ernst begreep niet waarom zijn baasje opeens zo langzaam liep en trok hijgend aan zijn riem.
Mellberg had bijna het hele rondje afgelegd voordat zijn moeite werd beloond. Hij wilde net opgeven toen hij voetstappen achter zich hoorde. Ernst begon te springen van vreugde omdat er een speelkameraadje aankwam.
‘Dus jullie zijn ook aan het wandelen.’ Rita’s stem was net zo vrolijk als Mellberg zich die herinnerde en hij merkte dat zijn mondhoeken omhoogschoten in een glimlach.
‘Ja, dat klopt. Wij zijn ook aan het wandelen.’ Mellberg kon zichzelf wel wat doen. Wat een idioot antwoord. Anders was hij altijd zo welsprekend als er vrouwen in de buurt waren en nu stond hij hier te raaskallen. Hij vermande zich en probeerde iets meer gezag in zijn stem te leggen toen hij zei: ‘Ik heb begrepen dat beweging goed voor ze is. Dus proberen Ernst en ik elke dag minstens een uur te wandelen.’
‘Beweging is niet alleen goed voor honden. Jij en ik hebben die net zo goed nodig.’ Rita giechelde en klopte op haar ronde buik. Mellberg ervoer dat als hoogst bevrijdend. Eindelijk een vrouw die begreep dat een beetje vlees op de botten niet altijd een nadeel hoefde te zijn.
‘Daar heb je gelijk in,’ zei hij en hij klopte op zijn eigen omvangrijke buik. ‘Je moet alleen uitkijken dat je je waardigheid niet verliest.’
‘Grote grutten, nee.’ Rita lachte. De ouderwetse uitdrukking klonk schattig in combinatie met haar accent. ‘Daarom vul ik de voor raden altijd weer aan.’ Ze bleef staan voor een flatgebouw en Señorita trok haar in de richting van een portiek. ‘Mag ik je een kop koffie aanbieden? Met een koffiebroodje?’
Mellberg moest zijn best doen om geen vreugdesprong te maken en deed net alsof hij over het voorstel nadacht. Vervolgens knikte hij afgemeten. ‘Graag, dat is geen slecht idee. Ik kan niet lang van mijn werk wegblijven, maar…’
‘Mooi.’ Ze toetste de code van de portiekdeur in en ging hem voor. Ernst leek niet dezelfde zelfbeheersing te hebben als zijn baasje en draafde uitgelaten achter haar aan, dolgelukkig dat hij met Señorita mee naar binnen mocht.
De eerste gedachte die in Mellberg opkwam toen hij Rita’s appartement instapte was: gezellig. De flat was niet zo minimalistisch kaal als veel Zweedse huizen, integendeel, alles ademde kleur en warmte. Hij maakte Ernst los, die achter Señorita aan stormde en genadig met haar speelgoed leek te mogen spelen. Mellberg trok zijn jas uit, zette zijn schoenen naar goed Zweeds gebruik op het daarvoor bestemde rekje en volgde Rita’s stem naar de keuken.
‘Ze lijken het goed met elkaar te kunnen vinden.’
‘Wie?’ vroeg Mellberg dom, omdat zijn hersenen druk bezig waren de aanblik van Rita’s weelderige achterwerk in zich op te nemen. Ze stond met haar rug naar hem toe bij het aanrecht en deed koffie in het koffiezetapparaat.
‘Señorita en Ernst natuurlijk.’ Ze draaide zich om en lachte.
Mellberg lachte verlegen terug. ‘Ja, ja, natuurlijk. Ja, ze lijken elkaar wel te mogen.’ Een blik in de woonkamer bevestigde dat in hogere mate dan hij had gehoopt. Ernst snuffelde net onder Señorita’s staart.
‘Houd je van kaneelbolletjes?’ vroeg Rita.
‘Slaapt Dolly Parton op haar rug?’ vroeg Mellberg op zijn beurt, maar hij had meteen spijt. Rita draaide zich met een vragend gezicht om.
‘Dat weet ik niet. Misschien wel, ja. Ja, met zulke borsten moet ze dat waarschijnlijk wel…’
Mellberg lachte gegeneerd. ‘Het is maar een uitdrukking. Ik bedoelde dat ik dol ben op kaneelbolletjes.’
Verbaasd zag hij dat ze drie kopjes en schoteltjes op tafel zette. Het mysterie werd meteen opgehelderd toen Rita naar een kamer naast de keuken riep: ‘Johanna, er is koffie!’
‘Ik kom!’ weerklonk een stem uit de kamer, en nog geen tel later verscheen er een schattige blonde vrouw met een enorme buik in de deuropening.
‘Dit is mijn schoondochter, Johanna,’ zei Rita en ze wees naar de hoogzwangere vrouw. ‘Dit is Bertil. Hij is het baasje van Ernst. Ik heb hem in het bos gevonden,’ zei ze giechelend. Mellberg stak zijn hand uit om zich voor te stellen en viel vervolgens bijna om van de pijn. Zo’n handdruk had hij nog nooit gehad en toch had hij in de loop van de jaren heel wat krachtige types een hand gegeven.
‘Een stevige knuist,’ piepte hij en hij slaakte een zucht van verlichting toen hij zijn hand weer los had.
Johanna keek hem geamuseerd aan en ging moeizaam aan de keukentafel zitten. Ze zocht een positie waarin ze zowel bij haar kopje als bij de schaal met kaneelbolletjes kon en begon toen met een gezonde eetlust te eten.
‘Wanneer is het zover?’ vroeg Mellberg beleefd.
‘Over drie weken,’ antwoordde ze kort en ze leek zich er helemaal op te concentreren alle kruimels van het bolletje naar binnen te werken. Vervolgens pakte ze er nog een.
‘Ik zie dat je voor twee eet,’ zei Mellberg lachend, maar een chagrijnige blik van Johanna deed hem verstommen. Geen toegankelijk wicht, dacht hij.
‘Het is mijn eerste kleinkind,’ zei Rita trots en ze streek over Johanna’s buik. Johanna’s gezicht lichtte op toen ze haar schoonmoeder aankeek en ze legde haar hand op de hare.
‘Heb jij kleinkinderen?’ vroeg Rita nieuwsgierig nadat ze de koffie had ingeschonken en bij Bertil en Johanna was aangeschoven.
‘Nee, nog niet,’ zei hij en hij schudde zijn hoofd. ‘Maar ik heb wel een zoon. Hij heet Simon en is zeventien.’ Mellberg rekte zich trots uit. Zijn zoon was pas laat in zijn leven verschenen en toen Mellberg over zijn bestaan was geïnformeerd, was hij niet erg blij geweest. Maar ze waren geleidelijk aan elkaar gewend geraakt en nu verbaasde hij zich telkens weer over het gevoel dat hij in zijn borst kreeg zodra hij aan Simon dacht. Het was een goede jongen.
‘Zeventien – dan is er geen haast. Maar laat ik je dit zeggen: kleinkinderen zijn het toetje van het leven.’ Ze kon niet nalaten nog een keer over Johanna’s buik te strijken.
Gezellig kletsend genoten ze van de koffie met kaneelbolletjes, terwijl de honden elders in de woning aan het spelen waren. Mellberg vond het fascinerend dat hij zo’n pure en onvervalste vreugde voelde omdat hij in Rita’s keuken zat. Nadat hij de afgelopen jaren een paar keer was belazerd, had hij geen vrouw meer willen zien. Maar toch zat hij hier. En had het naar zijn zin.
‘En, wat dacht je ervan?’ Rita keek hem sommerend aan en hij realiseerde zich dat hij de vraag niet had gehoord, maar wel antwoord moest geven.
‘Sorry?’
‘Ik zei: “Je komt vanavond toch zeker wel naar mijn salsacursus?” Het is een beginnerscursus. Helemaal niet moeilijk. Om acht uur.’
Mellberg keek haar ongelovig aan. Een salsacursus? Hij? De gedachte alleen al was belachelijk. Maar toen keek hij iets te diep in Rita’s donkere ogen en tot zijn grote afschuw hoorde hij zichzelf zeggen: ‘Een salsacursus? Om acht uur. Natuurlijk.’
Erica begon spijt te krijgen toen ze het grindpad naar het huis van Erik en Axel op liep. Het leek niet meer zo’n goed idee als toen de gedachte in haar was opgekomen, en met grote twijfel stak ze haar gebalde vuist op en bonsde op de deur. In eerste instantie hoorde ze niets en opgelucht stelde ze vast dat er niemand thuis was. Maar vervolgens hoorde ze voetstappen en het hart zonk haar in de schoenen toen de deur openging.
‘Ja?’ Axel Frankel zag er moe en afgetobd uit. Hij keek haar vragend aan.
‘Hallo, ik heet Erica Falck, ik…’ Ze aarzelde en wist niet hoe ze verder moest gaan.
‘Elsy’s dochter.’ Axel richtte zijn hoofd op en keek haar met een merkwaardige blik aan. Zijn vermoeidheid was op slag verdwenen en hij bestudeerde haar intensief. ‘Ja, nu zie ik het. Jullie lijken veel op elkaar, jij en je moeder.’
‘Echt waar?’ vroeg Erica verbaasd. Dat had nog nooit iemand gezegd.
‘Ja, iets in je ogen. En je mond.’ Axel hield zijn hoofd scheef en leek elk detail van haar gezicht in zich op te nemen. Opeens stapte hij opzij. ‘Kom verder.’
Erica stapte naar binnen en bleef in de hal staan.
‘Kom, laten we in de serre gaan zitten.’ Axel liep door de hal en leek te verwachten dat Erica achter hem aan kwam. Snel trok ze haar jas uit en volgde hem. Hij wees met zijn hand naar een bank in een prachtige serre die in dezelfde stijl was gebouwd als die in Erica’s eigen huis.
‘Ga zitten.’ Hij leek niet van plan te zijn te vragen of ze koffie wilde en toen ze een tijdje in stilte hadden gezeten, schraapte Erica haar keel.
‘De reden dat ik…’ Ze begon opnieuw. ‘De reden dat ik hier ben is dat ik Erik een medaille had gegeven.’ Ze hoorde hoe bruusk dat klonk en voegde er snel aan toe: ‘Ik wil u natuurlijk condoleren. Ik…’ Erica vond de situatie ongemakkelijk en schoof onrustig heen en weer terwijl ze naar de goede woorden zocht.
Axel wuifde haar overduidelijke verlegenheid weg en zei vriendelijk: ‘Je zei iets over een medaille.’
‘Ja,’ zei Erica, dankbaar dat hij het overnam. ‘Afgelopen voorjaar heb ik tussen mijn moeders spullen een medaille gevonden. Een nazi-medaille. Ik had geen idee waarom ze die had en ik was nieuwsgierig. Omdat ik wist dat uw broer…’ Ze trok haar schouders op.
‘Kon mijn broer je helpen?’
‘Dat weet ik niet. We hebben voor de zomer telefonisch met elkaar gesproken, maar toen kregen wij het erg druk, en… ik was van plan weer contact met hem op te nemen, maar…’ Haar woorden stierven weg.
‘En nu vraag je je af of die medaille hier nog is?’
Erica knikte. ‘Ja. Het spijt me, het klinkt verschrikkelijk dat ik me zorgen maak over die medaille, terwijl… Maar mijn moeder heeft bijna niets bewaard en…’ Ze draaide weer onrustig heen en weer. Ze had toch moeten bellen. Dit was verschrikkelijk tactloos.
‘Ik begrijp het. Ik begrijp het precies. Geloof me, ik weet als geen ander hoe belangrijk de verankering in het verleden is. Ook al zijn dode dingen de schakel. En Erik had het zonder meer begrepen. Alle voorwerpen die hij verzamelde, alle feiten, voor hem waren ze niet dood. Ze leefden, ze vertelden een verhaal, ze leerden ons iets.’ Hij staarde door de glasramen naar buiten en leek even elders te zijn. Toen richtte hij zijn blik weer op Erica.
‘Ik zal uiteraard kijken of ik hem kan vinden. Maar vertel eerst eens over je moeder. Hoe was ze? Hoe leefde ze?’
Erica vond het merkwaardige vragen. Maar Axels ogen keken bijna smekend en ze wilde toch proberen ze te beantwoorden.
‘Tja… hoe was mijn moeder? Als ik heel eerlijk ben, weet ik het niet. Ze was al wat ouder toen ze mijn zus en mij kreeg en… ik weet het niet… het is ons nooit gelukt echt goed contact met haar te krijgen. En hoe ze leefde?’ Erica probeerde verward na te denken. Enerzijds begreep ze de vraag niet goed, anderzijds wist ze niet hoe ze die moest beantwoorden. Ze haalde diep adem en deed toch een poging.
‘Daar had ze moeite mee. Met leven. Ik vond mijn moeder altijd heel erg beheerst, niet erg… vrolijk.’ Erica worstelde vertwijfeld om een betere beschrijving te geven. Maar dichter bij de waarheid dan zo kon ze niet komen. Ze kon zich niet herinneren dat haar moeder ooit blij was geweest.
‘Het doet me verdriet dat te horen.’ Axel keek weer naar buiten, alsof hij het niet kon opbrengen Erica aan te kijken. Ze vroeg zich onthutst af waar deze vragen vandaan kwamen.
‘Hoe was mijn moeder toen u haar kende?’ Erica kon niet voorkomen dat haar stem verried hoe nieuwsgierig ze was.
Axel keek haar aan en zijn gezicht werd zachter. ‘Eigenlijk was Erik degene die veel met Elsy omging, ze was even oud als hij. Maar je zag ze altijd samen: Erik, Elsy, Frans en Britta. Een echt kwartet.’ Hij lachte, een vreemde, vreugdeloze lach.
‘Daar schrijft ze ook over in de dagboeken die ik heb gevonden. Ik ken uw broer, maar wie zijn Frans en Britta?’
‘Dagboeken?’ Axel veerde op, maar de beweging was zo miniem en verdween zo snel dat Erica meteen dacht dat ze het zich had verbeeld. ‘Frans Ringholm en Britta…’ – Axel knipte met zijn vingers – ‘wat was Britta’s achternaam ook weer?’ Hij zocht in zijn geheugen, maar kon de informatie niet vinden. ‘Ik meen dat ze nog steeds in Fjällbacka woont. Ze heeft een paar dochters, twee of drie, maar die zijn een stuk ouder dan jij, geloof ik. Ach, het ligt op het puntje van mijn tong, maar… Ze heeft vast een andere achternaam gekregen toen ze trouwde. Nee, nu weet ik het weer. Johansson heette ze, en ze is met een Johansson getrouwd, dus op dat punt veranderde er niets.’
‘Dan moet ik haar wel kunnen vinden. Maar u hebt mijn vraag niet beantwoord. Hoe was mijn moeder? Destijds?’
Axel bleef een hele poos zwijgen en zei toen: ‘Ze was rustig, bedachtzaam. Maar niet somber. Niet zoals jij haar beschrijft. Er hing een soort stille vreugde om haar heen. Die vanbinnen zat. Niet als bij Britta.’ Hij snoof.
‘Ik mocht haar niet. Ik begreep überhaupt niet waarom mijn broer met zo’n… troela omging.’ Axel schudde zijn hoofd. ‘Nee, jouw moeder was uit heel ander hout gesneden. Britta was oppervlakkig en luidruchtig, en ze liep achter Frans aan op een manier die… Meisjes deden dat toen gewoon niet. Het waren andere tijden, begrijp je.’ Hij glimlachte scheef en knipoogde.
‘En die Frans?’ Erica staarde Axel met halfopen mond aan, klaar om alles wat hij over haar moeder wist in zich op te nemen. Zelf wist ze heel weinig. En hoe meer ze te horen kreeg, des te meer ze besefte hoe slecht ze haar moeder kende.
‘Frans Ringholm was ook niet iemand met wie ik mijn broer graag samen zag. Een heftig temperament, gemene trekjes en… Nee, hij is niet iemand met wie je contact wilt hebben. Toen niet en nu evenmin.’
‘Wat doet hij tegenwoordig?’
‘Hij woont in Grebbestad. Je zou kunnen zeggen dat hij en ik een totaal verschillende richting in het leven hebben gekozen.’ Axels toon was kort en minachtend.
‘Hoe bedoelt u dat?’
‘Ik bedoel dat ik mijn hele leven het nazisme heb bestreden, terwijl Frans graag zou zien dat de geschiedenis zich herhaalde, bij voorkeur op Zweeds grondgebied.’
‘Maar hoe past die nazimedaille die ik heb gevonden in dit verhaal?’ Erica boog zich naar Axel toe, maar het was alsof zijn gezicht zich plotseling sloot. Hij stond abrupt op.
‘O ja, de medaille. Laten we meteen maar gaan kijken.’ Hij liep voor Erica uit naar de hal en ze volgde hem beteuterd. Ze vroeg zich af wat ze had gezegd waardoor hij opeens zo gereserveerd was geworden, maar besloot dat het niet het juiste moment was om daarnaar te vragen. In de hal merkte ze dat Axel voor een deur was blijven stilstaan die haar eerder niet was opgevallen. De deur was dicht en hij aarzelde, met zijn hand op de kruk.
‘Het is waarschijnlijk beter als ik alleen naar binnen ga,’ zei hij met een lichte trilling in zijn stem. Erica realiseerde zich welke kamer het moest zijn. De bibliotheek, waar Erik was overleden.
‘We kunnen het ook een andere keer doen,’ zei ze. Ze kreeg opnieuw last van haar geweten omdat ze Axel stoorde in zijn verdriet.
‘Nee, we doen het nu,’ zei Axel bruusk, maar hij herhaalde toen de woorden op mildere toon om aan te geven dat hij het niet lelijk had bedoeld.
‘Ik ben zo terug.’ Hij opende de deur, stapte naar binnen en deed de deur weer dicht. Erica bleef in de hal staan en hoorde Axel in de bibliotheek rommelen. Het klonk alsof er laden werden opengetrokken en hij moest het gezochte gauw hebben gevonden, want het duurde maar een paar minuten voor hij weer naar buiten kwam.
‘Hier is hij.’ Met een ondoorgrondelijk gezicht hield hij Erica de medaille voor en zij pakte hem met uitgestoken hand aan.
‘Dank u wel, ik…’ Ze wist niet wat ze moest zeggen en sloot haar hand om de medaille. ‘Dank u wel,’ herhaalde ze alleen maar.
Toen ze over het grindpad wegliep, met de medaille in haar zak, voelde ze Axels blik in haar rug priemen. Even overwoog ze om zich om te draaien, terug te lopen en zich te verontschuldigen omdat ze hem met haar trivialiteiten had gestoord. Maar toen hoorde ze de voordeur dichtgaan.
Gösta zuchtte diep. De zomer maakte langzaam plaats voor de herfst, en voor hem betekende dat dat zijn golfrondes weldra tot een minimum beperkt zouden worden. Het was weliswaar nog steeds redelijk warm in de lucht, en in theorie zou hij nog ruim een maand kunnen golfen. Maar de ervaring had hem geleerd dat het meestal anders liep. Een paar rondes zouden verregenen. Een paar keer zou het onweren. En dan zou de temperatuur van de ene op de andere dag opeens van behaaglijk naar ondraaglijk zijn gezakt. Dat was het nadeel als je in Zweden woonde. Hij zag ook geen voordelen die daartegen opwogen. Of het moest de gefermenteerde Oostzeeharing zijn. Maar als je naar het buitenland verhuisde kon je wel een paar blikken in je bagage stoppen. Dan had je het beste van twee werelden.
Op het politiebureau was het in elk geval rustig. Mellberg liet Ernst uit en Martin en Paula waren naar Grebbestad gegaan om met Frans Ringholm te praten. Gösta vroeg zich nogmaals af waar hij die naam eerder had gehoord en tot zijn grote opluchting viel opeens het kwartje. Ringholm – zo heette die journalist van de Bohusläningen. Hij reikte naar de krant die op zijn bureau lag en zocht net zo lang tot hij triomfantelijk zijn wijsvinger op de juiste naam kon plaatsen: Kjell Ringholm. Een opvliegend type dat de plaatselijke politici en machthebbers graag aanviel. Misschien was het toeval, maar de achternaam kwam niet zo vaak voor. Zou het een zoon van Frans kunnen zijn? Gösta maakte in gedachten een aantekening voor het geval die informatie later van pas zou komen.
Op dit moment had hij echter dringender zaken te doen. Hij zuchtte weer. In de loop van de jaren had hij het zuchten tot een kunstvorm verheven. Misschien moest hij wachten tot Martin terug was. In dat geval zouden ze het werk kunnen verdelen. Bovendien had hij dan nog een uur respijt, en misschien zelfs wel twee als Martin en Paula ergens gingen lunchen voor ze terugkwamen.
Ach wat, dacht hij. Het zou ook prettig zijn als het achter de rug was en niet meer op hem lag te wachten. Gösta stond op en pakte zijn jas. Hij vertelde Annika waar hij heen ging, haalde een van de auto’s uit de garage en reed naar Fjällbacka.
Pas toen hij aanbelde, besefte hij hoe dom hij was. Het was even na twaalven. De jongens zaten natuurlijk op school. Hij wilde zich net omdraaien toen er werd opengedaan en een snotterende Adam in de deuropening verscheen. Zijn neus was rood en zijn ogen glansden alsof hij koorts had.
‘Ben je ziek?’ vroeg Gösta. De jongen knikte en als een bevestigend uitroepteken moest hij luid niezen en hij snoot zijn neus in de zakdoek die hij in zijn hand hield.
‘Ik ben verkouden,’ zei Adam met een stem die duidelijk maakte dat zijn beide neusholten volledig verstopt waren.
‘Mag ik binnenkomen?’
Adam deed een pas opzij. ‘Het is op eigen risico,’ zei hij en hij niesde nog een keer.
Gösta voelde een lichte douche van speeksel vol virussen op zijn hand, maar veegde die rustig met zijn mouw weg. Het zou niet zo gek zijn als hij een paar dagen met ziekteverlof kon. Hij vond het niet zo erg om te snotteren als hij thuis op de bank naar de opnamen van het laatste Masterstoernooi kon kijken. Dan kon hij Tigers swing in alle rust in slow motion bekijken.
‘Bijn boeder is diet thuis,’ zei Adam.
Gösta fronste zijn voorhoofd terwijl hij de jongen naar de keuken volgde. Toen begon het te dagen. Waarschijnlijk had Adam geprobeerd te zeggen dat zijn moeder niet thuis was. Even schoot het door Gösta heen dat het niet zo gepast was om een minderjarige te verhoren zonder dat er een volwassene bij aanwezig was, maar die gedachte verdween net zo snel als die was opgekomen. Regels waren vooral lastig en bemoeilijkten het werk, vond hij. Als Ernst erbij was geweest, zou die hem volledig hebben gesteund. De agent Ernst dus, niet de hond, dacht Gösta grinnikend. Adam keek hem vragend aan.
Ze gingen aan de keukentafel zitten, die nog sporen vertoonde van het ontbijt. Broodkruimels, klodders boter, gemorste chocolademelk – alles lag er nog.
‘Zo.’ Gösta trommelde met zijn vingers op de keukentafel maar had meteen spijt toen ze onder de plakkerige kruimels kwamen te zitten. Hij veegde ze af aan zijn broekspijp en begon opnieuw.
‘Zo. Hoe… Hoe ga je ermee om?’ De vraag klonk ook in zijn eigen oren vreemd. Hij was er niet zo goed in om met jongelui of met zogeheten getraumatiseerde mensen te praten. Niet dat hij echt in die onzin geloofde. God, de oude man was al dood geweest toen ze hem vonden en dat was toch niet zo schokkend? Hij had in al zijn jaren bij de politie ook wel een paar lijken gezien en hij was daar niet door getraumatiseerd.
Adam snoot zijn neus en haalde toen zijn schouders op. ‘Ach, wel goed, geloof ik. Op school vinden ze het cool.’
‘Waarom gingen jullie daar eigenlijk heen?’
‘Dat was Mattias’ idee.’ Adam sprak de naam uit als ‘Battias’, maar nu was Gösta erop ingesteld en vertaalde hij alles wat de jongen zei direct.
‘Iedereen hier in de buurt weet dat die oude mannen zonderlingen zijn en dat ze zich met de Tweede Wereldoorlog en zo bezighouden, en iemand op school had gezegd dat ze allerlei cool spul thuis hadden, en Mattias vond dat we eens een kijkje moesten gaan nemen en…’ De woordenvloed werd zo plotseling onderbroken door een flinke niesbui dat Gösta opveerde.
‘Dus het was Mattias’ idee om in te breken?’ vroeg Gösta terwijl hij Adam streng aankeek.
‘Inbreken…’ Adam draaide onrustig heen en weer. ‘We wilden niets stelen, we zouden alleen even wat rondkijken. En we dachten dat ze weg waren, dus ze zouden niet eens hebben gemerkt dat we er waren geweest…’
‘Ik moet je maar op je woord geloven,’ zei Gösta. ‘Jullie waren nog nooit eerder in dat huis geweest?’
‘Nee, erewoord,’ zei Adam en hij keek de politieagent smekend aan. ‘Dit was de eerste keer dat we er waren.’
‘Ik zou graag je vingerafdrukken nemen. Om te bewijzen wat je zegt. En om je van verdenking uit te kunnen sluiten. Dat is zeker geen punt?’
‘Nee, hoor,’ zei Adam met glinsterende ogen. ‘Ik kijk altijd naar CSI. Ik weet hoe belangrijk dat is. Om iemand uit te sluiten. Dan voeren jullie alle vingerafdrukken in de computer in om te zien wie er verder nog zijn geweest.’
‘Ja, inderdaad. Zo werken we,’ zei Gösta met een bloedserieus gezicht, al lachte hij inwendig. Alle vingerafdrukken in de computer invoeren. Ja, ja.
Hij pakte de apparatuur die hij nodig had om Adams vingerafdrukken te nemen: een inktkussen en een kaart met tien vakjes, waar hij de vingers van de jongen voorzichtig een voor een op plaatste.
‘Dat was dan dat,’ zei hij tevreden toen hij klaar was.
‘Scannen jullie ze, of hoe gaat dat?’ vroeg Adam nieuwsgierig.
‘Klopt, we scannen ze,’ zei Gösta. ‘En dan vergelijken we ze met de database waar je het over had. Alle Zweden van achttien jaar en ouder zitten erin. En een aantal buitenlanders. Je weet wel, via Interpol en zo. Onze computers zijn rechtstreeks verbonden met die van hen, van Interpol dus. En met die van de FBI en de CIA.’
‘Cool!’ zei Adam en hij keek Gösta bewonderend aan.
Gösta moest de hele weg terug naar Tanumshede lachen.
Hij dekte met zorg. Het gele tafelkleed waarvan hij wist dat Britta het zo mooi vond. Het witte servies met reliëfversiering. De kandelaars die ze hadden gekregen toen ze trouwden. En bloemen in een vaas. Dat had ze altijd belangrijk gevonden, Britta. Ongeacht het jaargetijde stonden er altijd bloemen. Ze was een vaste klant van de bloemenwinkel, of in elk geval was ze dat geweest. Tegenwoordig was Herman meestal degene die erheen ging. Hij wilde graag dat alles bij het oude bleef. Als alles om haar heen net zo was als vroeger, zou de neergaande spiraal misschien niet gestopt, maar in elk geval vertraagd kunnen worden.
In het begin was het het moeilijkst geweest, voordat de diagnose was gesteld. Britta was altijd zo ordelijk geweest. Niemand begreep waarom ze opeens de autosleutels niet kon vinden, de kleinkinderen bij de verkeerde naam noemde, het telefoonnummer niet meer wist van vriendinnen die ze een groot deel van haar leven had gekend. Ze hadden het aan vermoeidheid en stress geweten. Ze was van die multivitaminen gaan slikken en een kruidenelixer gaan drinken, omdat ze dachten dat ze misschien een voedingstekort had. Maar uiteindelijk hadden ze hun ogen niet langer kunnen sluiten voor het feit dat er echt iets mis was.
Toen ze de diagnose te horen hadden gekregen, hadden ze allebei lange tijd gezwegen. Vervolgens was er een snik aan Britta’s keel ontsnapt. Meer niet. Eén snik. Ze had stevig in Hermans hand geknepen en hij had teruggeknepen. Ze wisten beiden wat het betekende. Het leven dat ze vijfenvijftig jaar samen hadden geleid zou drastisch veranderen. Langzaam zou de ziekte haar hersenen aantasten, ervoor zorgen dat ze steeds meer van zichzelf, van haar herinneringen, haar persoonlijkheid kwijtraakte. De afgrond aan hun voeten gaapte breed en diep.
Sindsdien was er een jaar verstreken. Goede momenten deden zich steeds minder vaak voor. Hermans handen trilden toen hij de servetten probeerde te vouwen zoals Britta dat altijd had gedaan. Meestal maakte ze een waaier. Maar hoewel hij het haar heel vaak had zien doen, lukte het hem niet. Na de vierde poging welden er woede en frustratie in hem op en hij scheurde het servet in stukjes. Kleine stukjes, die op het bord dwarrelden. Hij ging op de stoel zitten en probeerde zijn zelfbeheersing te hervinden. Veegde een traan weg die in zijn ooghoek verscheen.
Vijfenvijftig jaar hadden ze samen gekregen. Goede jaren. Gelukkige jaren. Natuurlijk hadden ze pieken en dalen gekend, zoals in alle huwelijken. Maar de basis was er altijd geweest. Ze hadden zich samen ontwikkeld, Britta en hij. Samen waren ze volwassen geworden. Vooral toen Anna-Greta kwam. Hij was toen zo trots op Britta geweest. Voor de geboorte van hun dochter had hij zijn echtgenote oppervlakkig en luidruchtig gevonden, dat moest hij toegeven. Maar vanaf de dag dat ze Anna-Greta in haar armen hield, was ze een ander mens geworden. Het was alsof ze vanaf dat moment de bodem had die ze tot dan toe had gemist. Drie dochters hadden ze samen gekregen. Drie gezegende dochters, en met ieder kind was hij meer van zijn echtgenote gaan houden.
Hij voelde een hand op zijn schouder. ‘Papa? Hoe gaat het? Je reageerde niet toen ik aanklopte, dus ik ben maar gewoon naar binnen gegaan.’
Herman veegde snel zijn ogen af en probeerde een glimlach op zijn gezicht te toveren toen hij het bezorgde gezicht van zijn oudste dochter zag. Maar hij hield haar niet voor de gek. Ze sloeg haar armen om hem heen en legde haar wang tegen de zijne.
‘Is het vandaag zwaar, papa?’
Hij knikte en stond het zichzelf een kort moment toe zich een kind in de armen van zijn dochter te voelen. Ze hadden haar goed opgevoed, Britta en hij. Anna-Greta was hartelijk en zorgzaam, en een liefdevolle oma voor twee van hun achterkleinkinderen. Soms snapte hij niet hoe het kon. Dat deze grijze vijftiger de dochter was die hier thuis had rondgehuppeld en hem om haar vinger had gewonden.
‘De jaren verstrijken, Anna-Greta,’ zei hij ten slotte en hij streek over haar arm, die over zijn borst lag.
‘Ja, papa, de jaren verstrijken,’ zei ze en ze omhelsde hem nog iets steviger. Vervolgens liet ze hem na een extra drukje los.
‘Zullen we zorgen dat de tafel in orde komt? Mama zal niet blij zijn als ze ziet wat je hebt gedaan.’ Ze lachte en hij kon een glimlach niet onderdrukken.
‘Ik vouw de waaiers, leg jij het bestek maar klaar. Als ik dit zo zie, lijkt me dat het beste.’ Ze wees naar de stukjes servet die als confetti op de tafel lagen en knipoogde naar hem.
‘Dat lijkt mij ook het beste,’ zei hij en hij schonk zijn dochter een dankbare glimlach.
‘Hoe laat komen ze?’ Patrik riep vanuit de slaapkamer, waar hij op Erica’s aanraden iets gepasters aantrok dan een spijkerbroek en een T-shirt. Zijn tegenwerping ‘Het zijn je zus en Dan maar’ had geen effect gehad. Als je op vrijdagavond een dinertje gaf, dan moest dat een beetje stijlvol zijn.
Erica opende de ovendeur en keek naar het vlees. Ze had al sinds gisteren last van een slecht geweten omdat ze zo op Patrik had gescholden en ter compensatie had ze een van zijn lievelingsgerechten klaargemaakt: varkenshaas in bladerdeeg met een portsaus en aardappelpuree. Dat had ze de eerste avond dat hij bij haar thuis was ook gekookt. De eerste avond dat ze… Ze lachte stilletjes en sloot de ovendeur. Dat voelde nu ver weg, al was het nog maar een paar jaar geleden. Ze was dol op Patrik, maar het was gek hoe snel de dagelijkse sleur en het leven met een klein kind de lust doofden om vijf keer achter elkaar te vrijen, zoals ze die nacht hadden gedaan. Tegenwoordig werd ze al moe bij de gedachte aan zoveel activiteit in bed. Eén keer in de week voelde al als een prestatie.
‘Ze komen over een halfuur,’ riep ze naar Patrik en ze begon met de voorbereiding van de saus. Zelf had ze zich al omgekleed in een zwarte broek en een lila blouse, een favoriet kledingstuk uit de tijd dat ze in Stockholm woonde en nog uit allerlei winkels kon kiezen. Voor de zekerheid had ze een schort voorgedaan, en Patrik floot waarderend toen hij de trap afkwam.
‘Wat zien mijn vermoeide ogen? Een verschijning. Een goddelijk glamoureus wezen, met een vleugje huiselijkheid en culinariteit.’
‘Het woord “culinariteit” bestaat helemaal niet,’ zei Erica en ze lachte toen Patrik haar in de nek kuste.
‘Nu wel,’ zei hij met een knipoog. Vervolgens deed hij een pas naar achteren en maakte een pirouette op de keukenvloer.
‘En, kan dit ermee door? Of moet ik wat anders aantrekken?’
‘Hè, nou klinkt het net alsof ik een verschrikkelijke helleveeg ben.’ Erica bekeek hem quasistreng van top tot teen, maar lachte toen en zei: ‘Je siert ons hele huis op. Als je nu ook nog de tafel zou willen dekken, dan snap ik misschien waarom ik met je getrouwd ben.’
‘De tafel dekken. Beschouw het als geregeld.’
Een halfuur later, toen er klokslag zeven uur werd aangebeld, was de tafel gedekt en het eten klaar. Anna en Dan stonden voor de deur, samen met Emma en Adrian, die meteen naar binnen renden en Maja riepen. Hun nichtje was enorm populair.
‘Wie is die mooie man?’ vroeg Anna. ‘En waar heb je Patrik gelaten? Het was hoog tijd dat je hem voor dit prachtexemplaar verruilde.’
Patrik omhelsde Anna. ‘Ook leuk om jou weer te zien, lieve schoonzus… En, hoe gaat het met de tortelduifjes? Erica en ik vinden het een hele eer dat jullie je even uit de slaapkamer hebben willen losrukken om ons in ons nederige stulpje te bezoeken.’
‘Hou op,’ zei Anna blozend terwijl ze Patrik op zijn borst sloeg. Maar uit de blik die ze Dan toewierp, bleek dat Patriks woorden niet helemaal bezijden de waarheid waren.
Ze hadden een heel genoeglijke avond samen. Emma en Adrian vermaakten Maja tot het tijd voor haar was om naar bed te gaan en vervolgens dommelden ze zelf ieder op een hoekje van de bank in slaap. Het eten kreeg de waardering die het verdiende, de wijn was lekker en de flessen gingen snel leeg. Erica genoot ervan gewoon gezellig samen met haar zus en Dan te eten. Zonder donkere wolken aan de horizon. Zonder enige gedachte aan het verleden. Alleen onschuldig gepraat en liefdevol gekibbel.
Hun rust werd opeens verstoord toen Dans telefoon nijdig overging.
‘Sorry, ik kijk even wie er op dit tijdstip nog belt,’ zei Dan en hij stond op om de telefoon uit zijn jaszak te halen. Hij fronste zijn voorhoofd toen hij naar het display keek, het leek alsof hij het nummer niet herkende.
‘Hallo, met Dan,’ zei hij vragend. (…) ‘Met wie?’ (…) ‘Sorry, ik kan je niet goed verstaan.’ (…) ‘Belinda? Waar?’ (…) ‘Hoe?’ (…) ‘Maar ik heb gedronken, ik kan niet…’ (…) ‘Zet haar in een taxi en stuur die hierheen. Nu meteen! Ja, ik betaal wel als ze er is. Zorg er nou maar gewoon voor dat ze hierheen komt.’ De frons tussen zijn wenkbrauwen was dieper geworden en toen hij het adres van Patrik en Erica had gegeven en het gesprek had beëindigd, vloekte hij. ‘Shit!’
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Anna bezorgd.
‘Het gaat om Belinda. Ze is kennelijk naar een feest geweest en is nu zo dronken als een tor. Dit was een vriendin van haar. Ze sturen haar met een taxi hierheen.’
‘Maar waar was ze dan? Ze zou toch bij Pernilla in Munkedal zijn?’
‘Ja, maar dat is kennelijk anders gelopen. Haar vriendin belde uit Grebbestad.’
Dan drukte wat toetsen op zijn telefoon in en het klonk alsof hij zijn ex-vrouw wakker belde. Hij liep naar de keuken en ze hoorden flarden van het gesprek. Het klonk niet vriendelijk. Een paar minuten later was Dan terug in de eetkamer en hij ging met een gefrustreerd gezicht aan tafel zitten.
‘Kennelijk heeft Belinda gezegd dat ze bij een vriendinnetje zou blijven slapen. En dat vriendinnetje heeft naar alle waarschijnlijkheid gezegd dat ze bij Belinda sliep. In plaats daarvan zijn ze op de een of andere manier naar een feest in Grebbestad gegaan. Verdomme! Ik dacht dat ik ervan uit kon gaan dat ze haar in de gaten hield!’ Hij haalde zijn hand door zijn haar.
‘Pernilla, bedoel je?’ vroeg Anna en ze streek over zijn arm om hem te kalmeren. ‘Dat is niet zo makkelijk, weet je. Het had jou ook kunnen overkomen. Het is de oudste truc die er is.’
‘Nee, daar was ik niet ingetrapt!’ zei Dan nijdig. ‘Ik had de ouders van die vriendin ’s avonds gebeld om te controleren of alles in orde was. Ik zou een kind van zeventien nooit vertrouwen. Hoe dom kun je zijn? Moet ik er niet op kunnen vertrouwen dat ze voor de kinderen zorgt?’
‘Rustig nou maar,’ zei Anna streng. ‘Eén ding tegelijk. Het belangrijkste is nu dat we Belinda opvangen als ze hier komt.’ Ze onderbrak Dan toen hij zijn mond opende om iets te zeggen. ‘En ze krijgt vanavond ook niet op haar kop. Die discussie komt morgen wel, als ze weer nuchter is. Oké?’ Hoewel dat laatste op vragende toon werd gezegd, besefte iedereen aan tafel, inclusief Dan, dat daar niet over te onderhandelen viel. Hij knikte.
‘Ik ga het bed in de logeerkamer opmaken,’ zei Erica en ze stond op.
‘En ik haal een emmer of zoiets,’ zei Patrik. Hij hoopte van ganser harte dat hij die zin nooit zou hoeven herhalen als Maja een tiener was.
Even later hoorden ze een auto op de oprit en Dan en Anna gingen haastig naar de voordeur. Anna betaalde de taxichauffeur terwijl Dan Belinda optilde, die als een lappenpop op de achterbank lag.
‘Papa…’ lalde ze. Vervolgens sloeg ze haar armen om zijn nek en drukte haar gezicht tegen zijn borst. Dan werd misselijk van de kotslucht die om haar heen hing, maar voelde tegelijk een enorme tederheid voor zijn dochter, die in zijn armen opeens zo klein en broos leek. Het was jaren geleden dat hij haar zo had gedragen.
Belinda maakte een snikkende beweging en Dan draaide instinctief haar hoofd opzij, bij zijn borstkas vandaan. Een stinkende roodachtige prut stroomde over Erica’s en Patriks stoepje. Het leed geen twijfel wat Belinda in veel te grote hoeveelheden had geconsumeerd. In elk geval was rode wijn er een groot bestanddeel van.
‘Breng haar maar gewoon naar binnen en maak je daar niet druk over, dat spoelen we straks wel weg,’ zei Erica en ze gebaarde Dan met Belinda door te lopen. ‘Zet haar maar onder de douche, dan zorgen Anna en ik wel voor haar en trekken haar schone kleren aan.’
In de badkamer begon Belinda te huilen. Het klonk hartverscheurend. Anna streek haar over het hoofd, terwijl Erica haar voorzichtig met een handdoek afdroogde.
‘Stil maar, het komt allemaal goed,’ zei Anna en ze trok Belinda een droog T-shirt aan.
‘Kim zou er zijn… en ik dacht dat… Maar hij zei tegen Linda dat hij mij zo… lelijk vond…’ De woorden kwamen er hortend en stotend uit en werden onderbroken door gehuil.
Anna keek Erica over Belinda’s hoofd heen aan. Beiden wilden voor geen goud met het meisje ruilen. Niets was zo pijnlijk als een gebroken puberhart. Ze hadden het alle twee zelf meegemaakt en begrepen heel goed waarom iemand in die situatie de verleiding om het verdriet te verdrinken niet kon weerstaan. Maar drank bood slechts een zeer tijdelijke troost. Morgen zou Belinda zich zo mogelijk nog beroerder voelen, dat wisten ze ook uit ervaring. Het enige dat ze nu konden doen was haar in bed zien te krijgen. De rest kwam morgen wel.
Mellberg had één hand op de deurkruk. Hij woog de voors en tegens tegen elkaar af en voelde dat de tegens met één lengte verschil wonnen. Maar er waren twee dingen die hem hier hadden gebracht. In de eerste plaats had hij op vrijdagavond niets beters te doen. In de tweede plaats zag hij steeds Rita’s donkere ogen voor zich. Toch vroeg hij zich nog altijd af of deze twee factoren voldoende motivatie waren om zoiets belachelijks als een salsacursus te gaan doen. Bovendien zouden er binnen waarschijnlijk alleen maar wanhopige vrouwen zijn die dachten dat ze een kerel aan de haak konden slaan door een danscursus te volgen. Pathetisch. Even stond hij op het punt om linea recta om te keren en in plaats daarvan bij de benzinepomp langs te gaan, een zak chips te kopen en een aflevering van de comedy met Stefan en Christer te gaan bekijken die hij had opgenomen. Die jongens wisten tenminste wat humor was. Hij moest al lachen bij de gedachte. Mellberg had net voor plan B gekozen toen de deur werd opengerukt.
‘Bertil! Wat leuk dat je er bent. Kom verder, we wilden net beginnen!’ Voor hij het wist, had Rita zijn hand gepakt en hem de gymzaal ingetrokken. Uit een gettoblaster op de vloer denderde Latijns-Amerikaanse muziek en vier paar ogen keken hem nieuwsgierig aan toen hij binnenkwam. Een even aantal, constateerde Mellberg verbaasd, en het beeld van hemzelf als een bot dat door een meute hongerige en loopse teefjes in stukken werd gerukt, vervaagde.
‘Je mag met mij dansen. We zullen het samen voordoen,’ zei Rita en ze trok hem gedecideerd mee naar het midden van de zaal. Ze ging tegenover hem staan, pakte zijn ene hand en legde de andere om haar middel. Mellberg moest zich inhouden om haar heerlijke lijf niet lekker beet te grijpen. Hij begreep niets van mannen die liever bot onder hun handpalmen voelden.
‘Bertil, concentreer je,’ zei Rita streng en hij ging meteen rechtop staan. ‘Kijk goed hoe Bertil en ik het doen,’ zei Rita, terwijl ze zich tot de andere paren richtte. ‘Voor de dames: rechtervoet naar voren, gewicht op de linkervoet, en de rechtervoet gaat weer terug. De heren doen hetzelfde, maar precies omgekeerd: linkervoet naar voren, gewicht op rechts, links weer terug. We oefenen deze pas tot die erin zit.’
Mellberg moest goed zijn best doen om te begrijpen wat ze bedoelde; het was alsof zijn hersenen zelfs elementaire begrippen als links en rechts hadden gewist. Rita was echter een uitstekende lerares. Met gedecideerde bewegingen bracht ze haar voeten naar voren en naar achteren, en na een tijdje merkte hij tot zijn vreugde dat hij het te pakken kreeg.
‘En nu… gaan we onze heupen erbij bewegen,’ zei Rita en ze keek haar leerlingen dwingend aan. ‘Jullie Zweden zijn zo stijf. Maar bij de salsa gaat het om beweging, om volgzaamheid, om zachtheid.’
Ze demonstreerde wat ze bedoelde door haar heupen zo op de muziek te wiegen dat het net leek alsof ze heen en weer dreven, als een golf. Mellberg keek gefascineerd naar de manier waarop haar lichaam bewoog. Het zag er heel makkelijk uit wanneer zij het deed. Vastbesloten om haar te imponeren probeerde hij haar bewegingen te imiteren terwijl hij zijn voeten verplaatste volgens het patroon dat hij dacht onder de knie te hebben. Maar nu lukte niets hem meer. Zijn heupen leken zo stijf als een plank en alle pogingen om de bewegingen ervan te coördineren met zijn passen leidden tot een totale kortsluiting. Met een gefrustreerd gezicht bleef hij abrupt staan. Alsof dat allemaal nog niet erg genoeg was, gleed precies op dat moment zijn haar van zijn hoofd. Snel bracht hij het terug, hopend dat niemand het had gemerkt. Gegiechel van een van de andere paren boorde die hoop echter meteen de grond in.
‘Ik weet dat het moeilijk is, Bertil,’ zei Rita opmonterend en ze maande hem aan het nog een keer te proberen. ‘Luister naar de muziek, Bertil, luister. Laat je lichaam het ritme volgen. Kijk niet naar je voeten, kijk naar mij. Bij de salsa moet je je vrouw altijd recht aankijken. Het is de dans van de liefde, van de passie.’
Haar ogen rustten in de zijne en hij dwong zich ertoe naar haar te kijken in plaats van naar zijn voeten. Aanvankelijk lukte dat helemaal niet. Maar na een tijdje, onder Rita’s zachte leiding, voelde hij dat er iets gebeurde. Het was alsof zijn lichaam de muziek nu pas echt hoorde. Zijn heupen gingen zacht en volgzaam heen en weer. Hij keek dieper in Rita’s ogen. En terwijl de Latijns-Amerikaanse ritmes uit de stereo denderden, merkte hij dat hij viel.