Kees

Waterkant, 1957

Gisteren was na de lange, eentonige reis over de Atlantische Oceaan in de verte de wijde monding van de Surinamerivier voor hun ogen verschenen. Waar het heldere oceaanwater overging in het gele modderige water van de rivier tekende zich een duidelijke scheidslijn af. In de verte staken de palen waartussen de vissers hun netten hadden uitgezet fier uit het water omhoog. Door hun grote aantal hadden ze wat weg van een middeleeuws leger dat huiswaarts keerde na de overwinning, de lansen trots de lucht in gestoken.

Om te beginnen moest de MS Artemis bij het lichtschip voor anker, in afwachting van hoog water, zodat ze door de havendienst konden worden binnengeloodst. Staande op het voordek vulde Kees zijn longen met de lucht die vanaf het land de zee op waaide. Met zijn hand boven zijn ogen tuurde hij naar een groep vogels die in v-formatie langs de wolken vlogen. Anders dan de ijle bewolking thuis in Nederland, groepten de wolken hier in dikke pakken bij elkaar – je kon de vreemdste figuren in hun vormen zien.

Hij was al vanaf zijn twintigste in dienst van de KNSM. Dat was nu ongeveer vijf jaar geleden. Nooit eerder hadden zijn reizen hem in dit deel van de wereld gebracht. Het verste waar zijn reizen hem tot dan toe gebracht hadden, was Madeira. Hij had ontzettend uitgekeken naar deze reis. Bovendien was dit zijn eerste reis op een motorschip – de vorige schepen waarop hij gevaren had, waren alle door stoom aangedreven.

In het kielzog van de loodsboot voeren ze de monding van de Surinamerivier binnen, waarna ze langzaam hun reis naar de haven van Paramaribo voortzetten. Langs de oevers werd de dichte vegetatie af en toe onderbroken door nederzettingen die niet veel meer waren dan groepjes bij elkaar staande hutten. De schaars geklede bewoners sloegen hen emotieloos gade. De enige plaats van betekenis die ze onderweg waren tegengekomen was Nieuw Amsterdam. Vanaf de oever wees een rij kanonnen vervaarlijk in hun richting. Jan, de matroos die naast hem aan de reling stond, vertelde dat dit het fort was dat de vijanden vroeger moesten zien te passeren voor ze Paramaribo konden bereiken.

Langzaam doorkliefde de boeg het gele drabberige water van de immens brede rivier. Hierbij vergeleken was het IJ een onbetekenende gracht.

Plotseling naderde het schip een metalen gevaarte dat zomaar uit het niets uit het water omhoogstak. Onder zijn voeten hoorde hij hoe in het onderdek de motoren vaart terugnamen. Hij hing over de reling en wees naar het vreemde metalen eiland. “Wat is dat?” vroeg hij Jan.

“Dat geval? Was ooit een Duits koopvaardijschip.”

“Wat doet dat daar dan?”

“Door de moffen tot zinken gebracht, tijdens de Tweede Wereldoorlog.”

“De oorlog? Waarom ligt het er dan nog steeds?”

“Naar ik me heb laten vertellen, heeft men verschillende pogingen gewaagd om het te bergen. Maar het schip is te diep in de modderige bodem weggezakt. De vrees bestaat dat er een draaikolk ontstaat als men het schip licht. Zo dicht bij de haven zou dat funest zijn. Die rotmoffen…”

“Is dit Paramaribo?”

De lage, wijdvertakte bomen waren in een keurige rij achter elkaar geplant. De daarachter gelegen gebouwen hadden veel weg van uitvergrote Zaanse huizen – met hun witte houten muren en hun groen geschilderde luiken en deuren zouden ze zo overgeplaatst kunnen worden naar de Zaanse schans.

De kade waar de boot nu langzaam op af manoeuvreerde, was net groot genoeg voor twee zeeschepen om aan te meren. Op de steiger liepen werklieden nerveus en chaotisch heen en weer en bij de grote houten loodsen hielden armoedig geklede voermannen hun paarden en ezels in bedwang.

“Ze werken hier met losse arbeiders. Daarom is het altijd zo’n gedrang als er een schip aankomt. Wie het eerst komt die het eerst maalt,” zei matroos Jan. “Moet je die armoedzaaiers zien! Net een troep krioelende mieren!”

Na een flinke stortregen hadden de grijze wolken zich ten slotte opgelost. Als onheilspellende voorboden waren luide donderslagen en felle bliksemflitsen de bui voorafgegaan. Anders dan hij had verwacht bij zoveel machtsvertoon van de elementen was de bui maar van korte duur geweest. Direct erna had de zon de aarde zijn kracht weer laten voelen – trots keek hij vanaf de stralend blauwe hemel op het schip neer. Kees verbaasde zich over die plotselinge omslag. Dit was nog eens iets anders dan de dagenlang aanhoudende miezerregens thuis, die Nederland vaak in bedwang hielden met hun asgrauwe sluier.

Op het dek waren matrozen bezig de plassen water die met bakken uit de hemel waren komen vallen op te dweilen. Ongenadig en luidruchtig had het natuurwater het schip gegeseld. Zoals het er nu bij stond te blinken, leek het alsof er een bataljon matrozen aan het poetsen was geweest. Een waardiger ontvangst kon de koningin van Paramaribo zich niet wensen…

Terwijl Kees genoot van het zonnige weer verloor hij de valreep niet uit het oog. Als kwartiermeester was het zijn taak hoge gasten de loopplank over te fluiten. De officier van de wacht had hem te verstaan gegeven dat Maxi Linder volgens het protocol van een ambassadeur van een bevriende natie behoorde te worden behandeld. Deze status dankte zij aan haar bewezen diensten aan de Nederlandse scheepslieden. Hij had er nog nadrukkelijk aan toegevoegd dat onder ‘bewezen diensten’ niet alleen die in bed werden verstaan. De vrouw had door de jaren heen zo’n band met de kapiteins opgebouwd, dat de meesten zich tot haar vriendenkring konden rekenen. Zij was het die hen informeerde hoe de zaken er in het rijksdeel voor stonden. Ze werd zonder uitzondering officieel aan boord ontvangen. Tijdens deze ontvangsten stelde ze de kapiteins op de hoogte van de laatste nieuwtjes in de stad. Dankzij haar connecties met allerlei personen uit hoge kringen was ze een betrouwbare bron van informatie. Daarom moest de kapiteinssloep altijd in gereedheid gebracht worden voordat het schip in de haven voor de ree ging liggen, voor het geval Maxi Linder op de kade stond en aan boord wilde.

Al die verhalen die er over haar de ronde deden, prikkelden Kees’ nieuwsgierigheid tot het uiterste. Werd er niet verteld dat ze een Willemsorde had ontvangen van de marine voor haar bewezen diensten? Als dat waar was, dan zou zij de enige hoer ter wereld zijn met een ridderorde…

Aan het eind van de middag zat hij, verdoofd door de hitte, ingedut op het middendek. In zijn droom hoorde hij ergens in de verte iemand roepen, “Maxi! Maxi Linder! Maxi komt eraan…!” Hij was meteen klaarwakker. Met een sprong kwam hij overeind. Hij haastte zich naar de valreep. Naarstig zocht hij zijn zakken af naar zijn fluit. Hij leunde over de reling. Zijn mond viel open van verbazing toen hij aan het begin van de steiger, ter hoogte van de groep Hindoestaanse voermannen, een forse vrouw zag, gehuld in allerlei felgekleurde lappen, die druk gebarend met de voermannen stond te praten. Zes straathonden zaten als een soort hofhouding om haar heen, keurig in het gelid. Met hun opgeheven koppen hielden ze haar onafgebroken in de gaten. Ze stak meer dan een kop boven de voermannen uit. Haar opmerkelijke lengte werd nog eens versterkt door een soort bontgekleurde muts met drie flappen die brutaal omhoogstaken.

“Is… is dat Maxi Linder?”

Langzaam knikte een van de vier valreepgasten die zich inmiddels bij hem hadden gevoegd. De geamuseerde blik die op zijn gezicht was te lezen, sprak boekdelen.

Flarden woorden, in dat taaltje waaraan een Hollandse jongen als hij geen touw kon vastknopen, waaiden over de steiger naar het schip. Ineens maakte de ‘koningin’ zich los van de groep. Tijdens het lopen helde haar lichaam iets over naar een kant. Toen viel zijn blik op het spierwitte verband rond haar enkel. “Ze lijkt wel een of ander gammel slagschip dat elk moment kan overhellen…!” Hij lachte overdreven luid.

“Als ik jou was, zou ik zulke grappen maar achterwege laten waar zij bij is. Als je ooit getuige bent van een van haar woede-uitbarstingen, zul je wel begrijpen wat ik bedoel,” zei een van de valreepgasten vol ontzag.

“Door al die verhalen van jullie had ik een statige vrouw verwacht, in een bontjas…”

“Een bontjas? In deze hitte zeker…”

“Ach, je weet wel wat ik bedoel…”

“Dan had je haar vroeger moeten zien…! Ze was altijd kek gekleed.”

“Daar kan ik me eerlijk gezegd niets bij voorstellen. Moet je die mankepoot zien lopen… Hahaha…!” Hij hing over de reling en sloeg de vreemde verschijning gade die met een brede grijns op haar gezicht dichterbij kwam. Haar verschijning kwam hem zo komisch voor dat hij in een onbeheerste lachbui uitbarstte. “Is die mankepoot de koningin van Paramaribo?!”

“Hé, een beetje meer respect voor die vrouw is wel op zijn plaats, Kees,” zei een andere valreepgast, die tot dan toe zwijgzaam naar hun gepraat had staan luisteren. “Als je vaak genoeg naar De West komt, zal het je wel duidelijk worden wat deze vrouw voor onze jongens heeft gedaan en nog altijd doet…”

“Getverdemme! Je gaat me toch niet vertellen dat ze nog steeds betaald wordt voor dat lichaam…?”

“Voor zover ik weet heeft ze nog steeds haar vaste groep klanten. Maar tegenwoordig verdient ze het meeste geld met het bemiddelen voor een stuk of veertig jonge hoertjes. En ik kan je wel vertellen, ze heeft de teugels stevig in handen!”

“Dus dat mens speelt voor souteneur?”

“Nee, je moet haar als een soort madame zien. En reken maar dat ze beter in staat is hen te beschermen dan welke pooier dan ook. Als ik jou was zou ik maar geen problemen zoeken met Maxi’s deernen.”

“Hé, kun je je dat botteliertje nog herinneren dat ten overstaan van de hele bemanning door Maxi in zijn hemd werd gezet?” vroeg een van de andere jongens.

“Bedoel je die onooglijke klootzak met dat pokdalige gezicht, die te stom was om voor de duvel en zijn moer te dansen?”

De jongens raakten goed op dreef. Kees stak er een sigaartje bij op.

“Die beging de stommiteit om een jurk te jatten van een van Maxi Linders meisjes. Alleen omdat ze het niet eens konden worden over de prijs. Het meisje gaf Maxi een beschrijving van die lul en hij had de jurk nog in zijn hand toen zij het schip op kwam stormen. We hadden hem nog zo gewaarschuwd dat hij er gesodemieter mee zou krijgen. Terwijl de gehele bemanning stond toe te kijken, heeft ze hem de huid vol gescholden. En Maxi’s meisjes meden hem verder alsof hij de pest had. Het was zijn laatste reis naar De West.”

“Ja, met Maxi’s meisjes kun je er zeker van zijn dat je niet wordt belazerd. Maar als je hier nieuw bent, moet je goed uit je doppen kijken. Dat tuig hier is zeer gewiekst. Ze ruiken al van een kilometer afstand dat je een nieuweling bent…”

“Hoe komt ze aan die naam?”

“Maxi Linder? Dat komt van Maximum Cilinder. Vanwege haar goed gesmeerde machinerie, met alle zuigers en lagers erop en eraan, je weet wel. Hahaha!”

Maxi Linder was de valreep reeds dicht genaderd. Vanaf de kade waaide een zachte, warme bries in de richting van het schip, die flarden van de eau de toilette waarmee ze zich blijkbaar rijkelijk besprenkeld had met zich meevoerde. Kees wenkte de valreepgasten met een knik van zijn hoofd. Getweeën namen ze hun plaats in aan het begin en het eind van de loopplank en vormden zo een soort ontvangstcomité. Kees wist niet of hij deze belachelijke vertoning nou serieus moest nemen of niet.

Aan het begin van de loopplank bleef ze staan. De honden scharrelden nerveus rond haar benen. Het goud waarmee ze zich rijkelijk had behangen en de bont bedrukte stof van haar kleding gaven haar iets carnavalesks. Met een speelse blik in haar ogen keek ze afwachtend in zijn richting. Het was onduidelijk of ze nu de spot met hem dreef of dat dit haar manier van flirten was. Onzeker keek hij naar de officier van de wacht, die hem met een minzaam knikje antwoordde. Op de brug bij het officiersverblijf stond de kapitein, die het tafereel geamuseerd gadesloeg.

Kees kon zich amper voorstellen dat hij het middelpunt was van dit circus. Aan het begin van de valreep stond Maxi Linder te wachten. Het ongeduld straalde van haar af. De diepbruine huid van haar gezicht, even tevoren in ontelbare plooien getrokken door de brede glimlach, stond nu strak als die van een ebbenhouten beeld. Tot zijn verrassing moest hij bekennen dat ze zo van dichtbij, ondanks haar leeftijd, geen onaantrekkelijke smoel had. Ze hield haar hoofd iets scheef, trok haar linkerwenkbrauw licht spottend op en stond hem zo uitdagend op te nemen.

Langzaam bracht hij de zilveren fluit naar zijn mond. Vijf kort op elkaar volgende schelle fluittonen verbraken de stilte. Nog voor het geluid was weggeëbd, had ze al een voet op de valreep gezet. Het was de bedoeling dat hij de vijf fluittonen bleef herhalen zolang ze over de loopplank liep.

Halverwege de loopplank bleef ze plotseling staan. Met haar handen op haar heupen stond ze hem op te nemen. Koket gooide ze haar hoofd achterover en liet ze haar bariton-lach over het schip rollen.

Kees’ longen stonden in brand – het gefluit klonk steeds minder fel. Rondom hem klonk gegniffel. En Maxi stond hem nog steeds halverwege de loopplank aan te gapen. Wat bezielde dat mens? Hij was helemaal buiten adem.

Meteen kwam de vrouw in actie. “Wat krijgen we nóú?! Weet je niet hoe het hoort…? Heeft men tegenwoordig niet meer genoeg lucht in zijn mars om een koningin binnen te blazen? Hoe wou je dat straks aanpakken, met al die veeleisende wijven die hier rondlopen? Ghèghèghèèèè…!”

Van alle kanten kwam het gelach op hem af. Hij hield zijn ogen op de vloer voor hem gefixeerd en had het gevoel dat hij naakt voor ontelbare ogen te kijk stond. Naast hem klonk het kuchje van de officier van de wacht. Hulpzoekend keek hij in diens richting.

“Zo is het wel genoeg, Max! Je hebt je vijf minuten lol gehad. Laat die arme jongen met rust. Hij ziet je voor het eerst en je jaagt hem de stuipen op het lijf.”

“Hè, Frits, laat me nou even. Die jongen is nieuw, dus moet ik hem even duidelijk maken dat er met mij niet te spotten valt. Respect krijg je niet zomaar, dat moet je afdwingen.” En weer rolde haar merkwaardige lach over de plank zijn kant op.

Ondanks haar manke been liep ze met grote passen de loopplank af, terwijl ze een afwerend gebaar maakte naar Kees, die de fluit opnieuw naar zijn lippen bracht. Kwispelend volgden de honden haar voorbeeld. In het voorbijgaan knipoogde ze speels naar de loopplankgast die haar daarnet zo vurig verdedigd had.

Met een brede glimlach op zijn gezicht en met gespreide armen kwam de kapitein op haar toegelopen. Deed die ook al mee aan deze belachelijke vertoning? Voor de gelegenheid had hij zich zelfs in groot tenue gestoken…! Alsof ze een lang verloren gewaande geliefde tegen het lijf liep, vlijde ze zich tegen hem aan.

Het leek wel alsof hij de enige was die aanstoot nam aan dit onsmakelijke gedoe! Het grootste deel van de matrozen keek slechts geamuseerd toe. De overige officieren hadden zich bij het tweetal gevoegd en ook zij omhelsden de ‘koningin’ hartelijk. Met haar arm door die van de kapitein gestoken, begaf ze zich aan de kop van de stoet naar het officiersverblijf.

Kees kon de slaap maar niet vatten. Ontelbare keren liet hij de gebeurtenissen van vandaag de revue passeren. Hij kon niet ontkennen dat Maxi Linder indruk op hem gemaakt had. Hij was nu wel erg nieuwsgierig geworden – wat was dit voor een vrouw? Hoe kwam zij aan deze status? Hij nam zich voor zo veel mogelijk over haar te weten te komen de komende dagen. Tot diep in de nacht hield de opwinding die de ontmoeting met haar bij hem had teweeggebracht hem uit zijn slaap. Terwijl hij door de patrijspoort naar de maan lag te staren, die mysterieus schuilging achter plukken zwarte wolken, lag hij te luisteren naar het gelach en dronken gezang dat uit het officiersverblijf opklonk en tot in het onderdek te horen was.

Enkele dagen na de opzienbarende ontvangst van Maxi Linder aan boord kwam Kees in gezelschap van een aantal matrozen in de Tutti Frutti-bar terecht. Tijdens een omzwerving door de even broeierige als gemoedelijke hoerenbuurt hadden ze een stop gemaakt bij deze bar met haar prikkelende naam. De bruine houten wanden en dito tafels en stoelen gaven het geheel iets huiselijks. Een schrille tegenstelling hiermee vormde de rode met chroom afgezette jukebox naast de ingang die de ene na de andere Nederlandstalige hit de ruimte in blèrde, tot groot genoegen van het overwegend Nederlandse publiek.

Net als de hoge houten krukken bij de bar waren de tafels en stoelen tot de laatste man bezet. Die avond vierde Rapid, de Oostenrijkse voetbalclub die Paramaribo aandeed tijdens hun tour door Zuid-Amerika, de laatste uren voor hun vertrek. Ondanks dat ze de wedstrijd met 3-0 hadden verloren, waren ze in een stemming alsof ze net het wereldkampioenschap hadden gewonnen. Het belang dat de Surinamers de wedstrijd hadden toegekend kwam tot uiting in het feit dat ze Humphrey Mijnals en Michael Kruin hadden laten overkomen, de voetballers die zo’n succes genoten in Nederland.

Met hun schouders baanden Kees en zijn kameraden zich een weg naar de bar. Hij liet het koude bier zijn keel in glijden, waarna hij treurig naar het lege glas in zijn handen staarde. De warmte was buiten al haast niet om te harden geweest – hierbinnen was het zelfs nog enkele graden warmer. Hij stak zijn vinger omhoog en gebaarde naar het meisje achter de bar dat hij nog een bier lustte.

Het meisje viel op, met haar lieftallige gezicht dat met zwarte krullen was omkranst – ze hoorde niet thuis op een plek als deze. Ze droeg een gele jurk met grote bloemen. Het korte lijfje sloot strak om haar bovenlichaam om uit te lopen in een cirkelrok die net boven haar knieën eindigde. Ze was jong en mooi.

Ze hield haar ogen onafgebroken op hem gericht terwijl ze zijn glas met bier vulde. Plotseling vernauwden haar mooie ogen zich. Vanachter haar lippen kwam een tong als een roze slang naar buiten gekruld. Loom liet ze haar tong over de contouren van haar bovenlip gaan. Kees stond versteld van de lengte en behendigheid van het roze vlees. De klomp die zich in zijn keel vormde benam hem haast de adem. Als betoverd staarde hij het meisje aan. Met een mechanisch gebaar reikte zijn hand naar het glas bier dat zij hem aanbood. Even raakte zijn hand haar vingertoppen. Een elektrische trilling joeg door zijn lijf. Ongedurig zocht het bloed zich een weg naar zijn geslacht.

Terwijl het koketterende barmeisje zich om een andere dorstige klant bekommerde, hield Kees het koude glas tegen zijn slapen. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden. De gedachte aan die tong, aan waartoe die in staat was, zond watten naar zijn knieën.

Plotseling werd hij ruw uit zijn zoete dromen wakker geschud. Iemand trok aan zijn arm alsof die uit de kom moest. Hij draaide zich om.

Naast hem stond Maxi Linder hem ondeugend aan te kijken. De goedkope zoete parfum waarmee ze zich had besprenkeld, riep bij het bier in zijn maag hevig protest op. Net op tijd kon hij zijn gezicht afwenden, zodat de knallende boer die met het protest gepaard ging niet midden in haar gezicht terechtkwam…

Net als de eerste keer had ze zich opgetooid als een bonte kaketoe. Hij had inmiddels begrepen dat de wijze waarop zij zich kleedde een soort van klederdracht was voor creoolse vrouwen, maar zo bont als zij had hij nog geen mens over straat zien gaan. Hoe kon iemand zoveel vloekende kleuren met elkaar combineren…! Toegegeven, haar kleren zagen er wel kraakhelder uit.

“Zo te zien heeft Natte Sjaan zich reeds aan je voorgesteld…” Met een hoofdbeweging gebaarde ze in de richting van het meisje achter de bar. “Zij is een van mijn meisjes. Zoals je ziet: ze behoeft geen verdere aanbeveling. Als je wilt kan ik wel wat voor je regelen, matroos.”

Kees draaide zich om en keek naar de plek achter de tap waar ‘Natte Sjaan’ de klanten stond te bedienen. Het puntje van haar tong rustte als een adder op de loer tussen haar ongeschminkte lippen.

Hij zuchtte. Hij voelde de erectie opkomen.

Maxi Linder hield hem onafgebroken in de gaten. Als de klauwen van een roofdier hielden haar pezige donkerbruine handen hem bij zijn pols vast. Ondanks dat hij zich ongemakkelijk voelde in haar nabijheid, durfde hij zich niet te bevrijden uit haar greep.

“Alles wat ze kan heeft ze van mij geleerd,” hield de madame aan. Haar ogen vernauwden zich tot spleetjes terwijl ze haar tong in dezelfde beweging als het barmeisje had vertoond langs haar lippen liet glijden. Ze deed het op zo’n manier dat hij zich steeds beter kon voorstellen waaraan ze haar roem te danken had. Nee, dat ‘koningin’ was niet uit de lucht gegrepen.

“Maar waarom kiezen voor de leerling, als je de meester kunt krijgen…?” Ze keek hem uitdagend aan, met een blik alsof ze hem hier midden in de bar kon bespringen.

Maar ze was oud genoeg om zijn moeder te kunnen zijn. Hij wendde zijn ogen van haar af en keek opnieuw naar het meisje dat zij ‘Natte Sjaan’ noemde.

“Wie je ook kiest, ik verdien eraan. Ghèghèghèèèè!”

Hij lachte met haar mee. Het moest gezegd worden, ze had gevoel voor humor.

“Natte Sjaan is een van mijn prijspaardjes, net als Lep’bana.” Ze gebaarde in de richting van een uitbundig meisje dat hem al eerder was opgevallen, al was het maar vanwege haar diep uitgesneden decolleté dat haar borsten maar met moeite binnenhield. Ze stond te midden van een groep Oostenrijkers en voerde het hoogste woord. Ademloos dronken ze elk woord dat van haar lippen kwam. Het op en neer deinen van haar zware borsten hield hen gevangen.

“En zo heb ik er nog een stel lopen. Stuk voor stuk hebben ze het vak van mij geleerd. Dit beroep is niet voor iedereen weggelegd. Het gaat er niet alleen om hoe je eruitziet. Belangrijker is wat je doet met de dingen die God je te leen heeft gegeven voor de tijd die je hier op aarde doorbrengt. Die goedkope meiden die je tegenwoordig op straat ziet lopen! In mijn tijd zouden ze nog geen stuiver hebben verdiend!”

“Dus jij kan wat voor me regelen met die ‘Natte Sjaan’ van je?” Het was de eerste keer dat hij iets tegen haar zei.

“Zeker, jongen. Ik moet alleen even vragen of ze zelf al niet wat geregeld heeft.”

“Doe dat. Ik ben zo terug. Van al dat bier moet ik ontzettend zeiken.”

Terwijl hij zich een weg baande naar het toilet merkte hij pas hoe zwaar zijn benen waren van de alcohol. Het vooruitzicht op een avontuur met het meisje met de slangentong maakte hem licht in het hoofd. Of kwam het door al dat bier?

Piepend ging de deur van het toilet open. De ranzige ammoniaklucht die hem in het gezicht sloeg, benam hem haast de adem. De kleine bedompte ruimte, die maar net plaats bood aan drie dicht naast elkaar staande metalen pisbakken, was slecht verlicht. De vloer glinsterde en de gelige vlekkerige muren waren volgekrast met teksten en ruwe tekeningen. In de twee uiterste pisbakken stonden twee mariniers hun blaas te legen. De witte benen die onder de korte witte broek van hun uniform uitstaken, waren bezaaid met felrode muggenbulten. Het waren jongens van de HMS Van Speyk die een dag tevoren naast de Ms Artemis was aangemeerd.

Zijn hele lichaam tintelde toen hij zijn gespannen blaas in de middelste pisbak leegde. Uit het geklater naast hem maakte hij op dat zijn buren al even diep in het glas gekeken hadden. Hij ging in gedachten terug naar het meisje aan de bar terwijl hij zijn gulp dichtknoopte. Natte Sjaan… dat beloofde wat. Hij hoopte de betekenis van die naam vannacht aan den lijve te ondervinden.

Kees had een hekel aan mensen die niet doortrokken na een sanitaire stop. Zijn hand reikte naar de ketting links van de pisbak. Met een ruk trok hij die omlaag. Met veel kabaal spatte het water uit het reservoir boven de pisbak over Kees en de twee matrozen. Tijdens zijn gemijmer was het hem niet opgevallen dat de buizen die het water naar de urinoirs moesten vervoeren ontbraken. Zeiknat stonden ze elkaar een ogenblik geschrokken aan te staren.

“Hé, heb je soms stront in je ogen!” riep een van de jongens met dubbele tong.

Ontzet staarde Kees hem aan. Terwijl hij naar woorden zocht om zich te verontschuldigen, werd hij tegen zijn borst geduwd. Hij verloor zijn evenwicht en zocht steun bij de andere marinier. Deze sprong opzij zodat Kees met de zijkant van zijn gezicht op de natte vloer belandde.

“Kijk wat je hebt gedaan, mietje!” Met een gezicht vertrokken van woede gebaarde de marinier naar zijn uniform.

“Daar zal je voor boeten!” riep zijn maat, wiens gezicht nu rood aangelopen was. Hij had zijn woorden nog niet afgemaakt of hij trapte hem keihard in zijn lever.

Het werd Kees zwart voor de ogen. Als wilde beesten trapten ze op hem in. Overal waar ze hem konden raken, kwamen hun zware schoenen terecht. Tevergeefs probeerde hij zijn gezicht te beschermen. Plotseling begonnen het beschimmelde plafond en de vettige muren om hem heen te draaien. Steeds sneller draaiden ze in het rond. Hij voelde zelfs de pijn niet meer. In de nevel die voor zijn ogen opdoemde, zag hij het gezicht van Natte Sjaan. Haar tong stak rood aftegen haar donkere huid. Met sidderende bewegingen van haar tong lokte zij hem naar zich toe.

Met veel moeite lukte het hem zijn ogen te openen. Het licht dat door het geopende raam naar binnen scheen, deed pijn aan zijn ogen – hij kon ze maar beter gesloten houden. Toen hij zijn hand naar zijn gezicht wilde brengen, kermde hij het uit van de pijn. Bij iedere beweging leek het alsof er ontelbare naalden door zijn lichaam werden gezonden. Langzaam maar zeker drongen zich de gebeurtenissen van gisteravond aan hem op. Het laatste wat hij zich kon herinneren, was de regen van trappen die op hem werden afgevuurd.

Plotseling werd zijn aandacht getrokken door het gekraak van een houten vloer. Was hij dan niet in zijn hut? Waar lag hij? Aan boord waren de vloeren van metaal…

Voor zover het felle zonlicht het toeliet, opende hij zijn ogen. Door zijn oogharen nam hij de omgeving in zich op.

Hij bevond zich in een hem totaal onbekende kamer. De heldere witte lakens, die hij vanwege de warmte van zich had afgeslagen, trok hij geschrokken tot aan zijn kin. Wat deed hij hier? Hoe was hij hier terechtgekomen?

Opnieuw klonk het gekraak van de vloer. Ondanks het feit dat elke beweging duizenden naalden door zijn lijf zond, richtte hij voorzichtig zijn hoofd op. Door de geopende slaapkamerdeur zag hij een geriefelijk ingerichte woonkamer, waarin een vrouw rondschuifelde. Maxi Linder.

Hij slaakte een kreet.

De koningin keerde zich naar hem om. En haar bekende lach met de lange uithaal vulde de ruimte.

Ze pakte een ketel van het fornuis, goot het hete water in een mok die al klaarstond en keek hem merkwaardig glimlachend aan. Met de mok in haar handen kwam ze de slaapkamer binnen gestrompeld. De honden, die in de keuken rondhingen, volgden loom haar bewegingen.

Met een diepe zucht liet ze zich op de rand van het bed zakken. “Ik dacht dat je nooit meer wakker zou worden. Hier.” Ze reikte hem de mok aan.

Kees schudde zijn hoofd om duidelijk te maken dat hij geen zin had in thee. Eerst wilde hij duidelijkheid hebben over de situatie waarin hij zich bevond. Plots zag hij in zijn verbeelding het gezicht van Natte Sjaan voor zich opdoemen. Zou zij zich ook in de woning van Maxi Linder bevinden? En als dat niet zo was, wat deed hij dan in dit bed…? Hij zou toch niet…

“Als je geen thee wilt, dan drink ik het wel op.” Ze bleef hem aankijken terwijl ze de mok naar haar mond bracht.

Aan de muur achter haar hing een foto van een aantrekkelijke jonge negerin met een soort van kroon op het hoofd. De bewerkte deur van een houten klerenkast stond half-open en gaf een bonte verzameling kleding te zien.

De koningin zette de mok op een tafeltje naast het bed en vroeg: “Wil je echt niets drinken?” Het klonk vreemd bezorgd.

“Nee. Wat doe ik hier eigenlijk?” In gespannen afwachting keek hij haar aan.

Langzaam trok ze haar linkerwenkbrauw omhoog. Over de breedte van haar voorhoofd trok een diepe rimpel. Daarna wierp ze ineens haar hoofd in de nek en terwijl haar hele lichaam schudde, borrelde er een lach uit haar keel omhoog.

Kees lachte halfslachtig met haar mee.

“Wat je hier dóét?” zei ze toen ze de hoestaanval die op haar lachstuip volgde weer onder controle had. “Kun je je echt niet herinneren wat er gisteravond is gebeurd?”

Kees schudde zijn hoofd. “Het enige wat ik nog weet, is dat ik door die twee mariniers tot moes geslagen werd. De rest is één zwart gat…”

“Dan zal ik het je maar vertellen, jongen. Natte Sjaan en ik hebben nog een tijdje op je gewacht. Op een gegeven moment opperde Sjaan dat je misschien koudwatervrees had en er stiekem vandoor was gegaan. Ik zei nog tegen haar dat je misschien wel een meisje thuis had aan wie je trouw wilde blijven. Aangezien Sjaan geen aandacht tekortkwam waren we je snel weer vergeten. Maar toen ik tegen sluitingstijd op mijn taxi stond te wachten, hoorde ik gekerm bij de toiletten. Bleek dat je bont en blauw geslagen buiten westen in de smurrie lag. Iedereen was al weg en mijn taxi kwam eraan, dus zat er niets anders op dan dat je met mij mee naar huis ging.”

“En Natte Sjaan?”

“Die was al naar huis. Ze had daar betere zaken te doen.”

Een ogenblik was het stil in huis. Slechts de geluiden die door het geopende raam naar binnen kwamen, verbraken zo nu en dan de stilte.

“Hebben we…”

“Ghèghèghèèèè… Liefje, maak je maar niet druk! Hou je geld maar in je zak. Je denkt toch niet dat, als je je niet eens kunt herinneren hoe je hier terechtgekomen bent, je in staat zou zijn tot…” Triomfantelijk stak ze haar vuist omhoog, met haar duim tussen haar wijs- en middelvinger.

“Waarom heb je me niet naar het schip gebracht?”

“Meneer heeft nog klachten? Wees maar blij dat ik me over je heb ontfermd. Ik had je ook in het vuil kunnen laten liggen. Je denkt toch niet dat ik mijn taxigeld ga besteden om jou naar huis te brengen! Wie brengt mij dan naar huis? Overigens ben je niet de eerste matroos die ik uit de penarie help. De jongens weten dat ze altijd bij mij terechtkunnen. Daar kom je wel achter als je vaker in Paramaribo komt.”

“Maar… zijn ze op de Artemis op de hoogte waar ik me bevind?”

Maxi Linder knikte. “Vanmorgen heb ik een buurman die in de haven werkt de boodschap laten bezorgen dat je hier bent. Ze zullen zo meteen wel een auto sturen om je op te halen. In de staat waarin je verkeert, kan ik je met geen mogelijkheid laten gaan. Ik heb vannacht nog je kleren staan wassen. De pislucht was niet te harden… Kom, ik moet het eten voor de honden verzorgen…” Met het zachte geruis van haar gesteven kleding verliet zij de kamer.