Eduardina
Geraniumstraat, 1981
Hier, in de benauwde kamer, klinkt het gejank van de honden een flink aantal decibellen luider dan buiten. Vertwijfeld slaat Eduardina haar ogen ten hemel. Als een tamarindezweep slaat de penetrante geur van urine, ontlasting en rottend vlees haar in het gezicht. In een reflex drukt ze haar zakdoek stevig tegen haar neus. Met moeite kan ze de weerzin onderdrukken die ze voelt opkomen. Haar ontbijt doet verwoede pogingen om via haar slokdarm een weg naar buiten te vinden. Pas na een paar maal diep ademhalen slaagt ze erin haar maaginhoud onder controle te krijgen.
Wat daar op de vloer ligt, naast het bed, is Maxi Linder. Hier ligt de koningin van Paramaribo, hulpeloos te midden van haar eigen uitwerpselen, als een onbeduidend en afzichtelijk hoopje naast haar bed. Het vod dat dienstdoet als nachtjapon heeft al ontelbare wasbeurten overleefd – de oorspronkelijke kleuren zijn niet meer te achterhalen. De vlekken die haar uitwerpselen erop hebben achtergelaten maken de aanblik er niet beter op.
Eduardina kijkt naar het gezicht van de oude vrouw. De gebarsten lippen hebben haar opgezwollen tong niet binnen kunnen houden.
“Ai, mijn God, mijnjezus!” Van ontzetting slaat Eduardina haar hand voor de mond. Hoe lang zou ze in deze toestand gelegen hebben?
Aan vrouw Max’ lippen ontsnapt nu een geluid dat veel weg heeft van krakend papier. Ze leeft nog. Eduardina zucht opgelucht bij het horen van dit levensteken, ook al is met geen mogelijkheid te verstaan wat vrouw Max probeert te zeggen.
Haar hier zo hulpeloos op de vloer te zien liggen, zet de sluizen van haar traanklieren open. De glans die deze ogen ooit hebben uitgestraald, de kracht waarmee ze de wereld hebben ingekeken – er is niets meer van over. Er is een leegte achtergebleven, een leegte die Eduardina doet denken aan een opgejaagdepingo die de strijd heeft opgegeven.
♦
Het is de eerste keer dat ze vrouw Max’ heiligdom van binnen aanschouwt. Door de opening die ze samen met Mavis in het raam heeft weten te forceren, valt een strook licht naar binnen die de ruimte zo goed en zo kwaad als het gaat verlicht.
De netjes opgeruimde kamer is schaars gemeubileerd. De enige twee meubelstukken die de kamer rijk is, moeten een fortuin gekost hebben. Een groot mahoniehouten bed met aan hoofd- en voeteneinde krulornamenten domineert het vertrek. Aan één kant hangt het grauwwitte antieke beddengoed met applicatie van bladeren gedeeltelijk op de vloer. Het linoleum met rood bloemenmotief, dat hier en daar vale loopplekken vertoont, is het enige kleuraccent in de inrichting van de kamer. In een hoek staat een witte geëmailleerde po. Even houdt Eduardina haar adem in als ze tegen de linkermuur de prachtige mahoniehouten klerenkast ontdekt, waarvan de spiegeldeuren zijn bewerkt met bloemgravuren langs de randen. Van een vergeelde zwart-witfoto aan de muur kijkt een beeldschone, volslanke jonge vrouw hautain de kamer in. Ze staat in een danshouding, gehuld in vitragedunne sluiers, die haar lichaam maar nauwelijks bedekken. Op haar hoofd een indrukwekkende tiara. Het decolleté van haar sluierjurk is met lovertjes afgezet – de stof moet flink wat gekost hebben. Haar haren zijn aan beide zijden iets opgekamd en worden door de tiara bij elkaar gehouden. Er is geen spoor van make-up op haar gezicht te bekennen. De ondeugende blik in haar ogen en de sensuele kracht van haar mond stralen zinnenprikkelende beloften uit. De tand des tijds, die zich in de foto heeft vastgebeten, heeft de levenslust die deze vrouw ooit heeft bezeten niet kunnen wegnemen.
♦
Op de bewuste ochtend dat ze vrouw Max in deze zorgwekkende toestand zou aantreffen, was Eduardina reeds vroeg gewekt door het klaaglijke gejank van de honden. Met een blik op de klok zag ze dat het vijf uur was. Het vroege tijdstip en de toon van het gejank deden haar haar voorhoofd fronsen. De honden trakteerden de buurt weliswaar elke ochtend op een serenade, maar nooit zo onchristelijk vroeg…
Eduardina trok de deken tot aan haar kin en draaide zich behaaglijk op haar zij. De vroege ochtenden waren behoorlijkfris, als gevolg van de zware nachtelijke decemberregens. Onrustig draaide ze zich van de ene zij op de andere – het lukte haar niet weer in slaap te vallen. Met haar kussen tegen de oren gedrukt lag ze een tijdje naar de muur te staren. Zelfs met haar hoofd onder het kussen lukte het haar niet de klaagzang van de honden buiten te sluiten.
♦
Na twee uur vruchteloos vechten om weer in slaap te komen was ze uiteindelijk maar opgestaan. Een paar erven verderop bleven de honden van vrouw Max maar janken. Terwijl ze aan het aanrecht haar tanden stond te poetsen, vroeg Eduardina zich af hoelang het nog zou duren voordat iemand de politie zou bellen. De politie zou niet schromen om alle eenenvijftig honden mee te nemen. Vrouw Max zou over haar toeren raken en zoals gewoonlijk de hele buurt bij elkaar schelden. Glurend vanachter hun ramen zouden de buren ervan genieten – voor de komende tijd zou men weer genoeg stof tot roddelen hebben, en het voorval zou in geuren en kleuren luidruchtig geanalyseerd worden. Men zou er nooit achter komen wie er gebeld had, bang als de verklikker zou zijn voor de schande van een scheldende vrouw Max voor zijn of haar poort.
Eduardina schoof het gordijn opzij en tuurde naar buiten. Haar ogen voelden zwaar. Met een ongeduldig gebaar probeerde ze de vermoeidheid eruit te vegen. Het had vannacht inderdaad flink geregend. De zon deed zijn best om de ochtendnevel te verdrijven en kleurde de hemel in vermiljoen-rood en oranje, met hier en daar flarden donkere wolken. Ze duwde het raam open en de frisse ochtendbries streelde langs haar gezicht. Het fijnste moment van de dag.
Ze stopte een moment met poetsen en concentreerde zich op het gejank van de honden. Zo intens had ze ze nog nooit horen janken. De kaneelzoete geur van Pearzeep die haar huid afgaf, ging op in de mintlucht van de tandpasta. Ze genoot van de tinteling op haar huid, die nog nagloeide van het schrobben tijdens het douchen. Op het fornuis naast het aanrecht stond een ketel op het vuur. Van tijd tot tijd ontsnapten er wolkjes stoom.
Met een krachtige boog spuwde Eduardina het witte schuim in een teil op het aanrecht. Met de resten schuim nog op haar lippen, probeerde ze te horen of er geluiden uit de douche klonken, maar het gejank van de honden maakte het onmogelijk iets te onderscheiden.
“Mavis! Mavis, als je nu niet gaat douchen kom je te laat op school!” riep ze met een lichte irritatie in haar stem.
In huis bleef het stil.
Uit de geluiden die door het geopende raam naar binnen kwamen, maakte Eduardina op dat het verkeer inmiddels goed op gang was gekomen. De stank van de uitlaatgassen die in flarden naar binnen drong, verdreef binnen korte tijd de frisse geur van het bedauwde struikgewas, terwijl de zwakke ochtendzon moeite had om de koelte die de nachtelijke regenbui had achtergelaten te overmeesteren.
Nu kwamen er groepjes schoolkinderen in uniform voorbij, met schooltassen en rugzakken in de meest uiteenlopende kleuren, waarmee het saaie blauw van de uniformen werd vergoelijkt. De beentjes en gezichten glommen van het vet. De meisjes droegen de haren keurig in één, twee of meerdere vlechten, bij elkaar gehouden door fleurige strikken, terwijl de jongens ze strak naar achter hadden gekamd, of in rechthoekige Grace Jones-stijl hadden gekapt.
Op het struikgewas aan de kant van de weg had de regen glinsterende pareltjes achtergelaten. De zon speelde met de regendruppels en zo nu en dan zag Eduardina een lichtflits aan de bladeren ontsnappen.
Eduardina had vaak gezien hoe de kinderen op weg naar school vrouw Max en haar honden tegen het lijf liepen en haar begonnen te plagen. Het was een bijna dagelijks verzetje voor de kinderen. Op veilige afstand van Maxi’s honden slingerden ze haar de vreselijkste aantijgingen naar het hoofd. “Ma-xi Lin-der doet ‘t met ‘r honden! Ma-xi Lin-der Pop-pen-scheet! Ma-xi Lin-der Cilin-der-kut!” riepen ze dan in koor. Toppunt van plezier was het als de vrouw hen op haar beurt van repliek diende. Toen haar leeftijd het nog toeliet holde ze achter de kinderen aan, de blaffende meute in haar kielzog. De kinderen zetten het op een lopen en hun gegil drong door tot in de keuken van Eduardina en was tot ver in de omtrek te horen. Eduardina verbaasde zich erover hoe goed het schelden vrouw Max nog afging. Haar stem had met het klimmen der jaren niets aan kracht ingeboet, en ook haar vocabulaire van krachttermen en scheldwoorden was niet voor de poes – menig moeders geslachtsdeel moest het in alle toonaarden ontgelden. Het was verbazend hoeveel verschillende benamingen iemand kon verzinnen voor een en hetzelfde lichaamsdeel.
Maar vandaag waren de gesloten ramen en deuren het enige wat ze van haar te zien kregen, en alleen het gejank van de honden was hoorbaar. De brutaalste jongen stond voor het huis van vrouw Max, maar zijn geroep sloeg stuk tegen het hermetisch afgesloten huis. Zelfs de honden reageerden niet, althans, niet op hem.
“Mavis…! Als ik je nog één keer moet roepen, ben je nog niet jarig!”
Plotseling hoorde Eduardina Mavis achter zich. “Wind je niet zo op, ma, ik hoef vandaag pas om één uur op school te zijn. Ik had me voorgenomen om uit te slapen. Dankzij het lawaai van die rothonden was ik al zo vroeg wakker…” Eduardina zag hoe Mavis met moeite een geeuw onderdrukte. “Kan iemand er niet eens voor zorgen dat die honden voorgoed verdwijnen? Het is om stapelgek van te worden!”
“Mavis, die honden zijn alles wat vrouw Max heeft. Moet ze ze soms uitmoorden om jou een plezier te doen? Dan had je gisteren maar wat eerder naar bed moeten gaan.” Met ferme halen begon Eduardina haar haren te kammen.
“Je begint al aardig grijs te worden, ma,” plaagde dochterlief.
Eduardina tuitte haar lippen en maakte een luide tjoerie.
Maar Mavis hield vol. “Je bent zo te zien met het verkeerde been uit bed gestapt! Of had je ook last van de honden?”
“Meisje, kraam geen onzin uit! Zie je niet dat het water kookt? Maak je nuttig en giet wat water op. De Redrose staat in de kast.”
♦
Elke ochtend, voor ze naar haar werk ging, bracht Eduardina vrouw Max een beker thee. Oude mensen moesten de dag beginnen met iets warms op de maag. En vrouw Max was niet meer zo goed ter been, sinds die hondenbeet. De wond aan haar scheenbeen wilde maar niet genezen, mede door haar suikerziekte. Ze hield zich ook niet aan haar dieet: alsof er niets aan de hand was, kocht ze elke dag een ijsje bij de Soda Fountain, en ook van de glazen alcohol die gulle gevers haar aanboden, was ze niet vies. Vrouw Max weigerde naar de dokter te gaan, hoe je ook aandrong. Eduardina had zelfs een dokterskaart voor haar geregeld, waarmee ze recht had op gratis behandeling, maar niets hielp. Het verband op de wond bleef er altijd even smerig uitzien en een weeïge geur van rottend vlees volgde haar overal waar ze ging.
Eduardina sprak tijdens haar dagelijkse bezoekjes aan vrouw Max vaak met haar over het verleden. In het vuur van haar betoog kon je vrouw Max dingen horen zeggen als: “Eduardina, je had me moeten zien! Toen Maxi Maxi was! Je zou niet met me kunnen!” Bij deze woorden lichtten haar ogen extra op. Maar met een verbitterde blik in diezelfde ogen vervolgde ze dan: “Toen ik lekker rook, hielden ze allemaal hun handen open – nu ik stink, knijpen ze hun neus dicht…”
♦
Eduardina had haar haren netjes in een wrong op haar achterhoofd bij elkaar gebonden. Ze had een jurk van batik aangetrokken, waarin haar figuur goed tot z’n recht kwam. Om het zweten tegen te gaan, strooide ze lavendelpoeder in haar decolleté en tussen haar dijen, geen overbodige luxe bij temperaturen die al vroeg in de ochtend vrij hoog konden oplopen.
“Schenk je de thee vast in?” vroeg ze op haar liefst aan haar dochter. “Die heeft nu wel genoeg getrokken.” Ze propte haastig een broodje pindakaas in haar mond. “En schenk je mij ook wat in?” vroeg ze met volle mond.
Haar hand ging naar haar keel – de pindakaas was zo vet dat die in haar keel bleef plakken en haar bijna de adem benam. Ondanks het onaangename gevoel was dit voor haar een teken dat de pindakaas van goede kwaliteit was. Ze stopte haar pink in de beker die Mavis voor haar neergezet had, constateerde dat de thee voldoende was afgekoeld en dronk de beker in één teug leeg. Met de raffia boodschappentas stevig onder de arm geklemd liep ze naar de deur, wierp in de gang nog een blik in de spiegel, en liep tevreden met hetgeen ze daar zag de deur uit. Ze was niet dik. Haar schouders waren vrij smal, boven haar heupen vertoonde zich een wespentaille. Haar billen en heupen waren aan de stevige kant. Ze was zich ervan bewust dat ze met haar vijfenvijftig jaar nog steeds de aandacht van het andere geslacht wist te trekken. Maar omdat ze er geen misbruik van maakte, was ze zeventien jaar na het overlijden van Hendrik nog altijd alleen. Ook in dat opzicht had ze bewondering voor zichzelf.
♦
Kort nadat Eduardina de deur was uitgegaan, duwde ze gehaast de poort van vrouw Max’ erf open. Ondanks het vroege tijdstip was het al flink benauwd – ze voelde de zweetdruppels op haar bovenlip parelen.
Om te voorkomen dat de honden de straat opgingen, deed ze de poort weer achter zich dicht. Als ze er de kans toe kregen, jaagden de beesten fietsers en voorbijgangers de stuipen op het lijf. Menig keer had ze gezien hoe fietsers het moesten ontgelden: de honden renden achter hen aan en hapten naar hun benen. De enige manier om van hen af te komen was van je fiets stappen en doen alsof je een steen opraapte om achter hen aan te gooien. Op die manier bleven ze op veilige afstand en maakten zo’n lawaai dat horen en zien je verging.
Aan Eduardina waren ze gewend. Meestal kwamen ze kwispelend op haar af en dansten vrolijk rond haar benen. Eduardina had een hekel aan honden, ze was blij als ze hoorde hoe vrouw Max de honden bestraffend toesprak en hun beval haar met rust te laten.
Maar deze keer was het anders. Ze bleven dicht bij het huis staan en hun gejank deed pijn aan haar trommelvliezen. Vrouw Max was in geen velden of wegen te bekennen. Tegen alle gewoonte in waren de ramen en deuren potdicht. Een kille rilling kroop over haar ruggengraat omhoog. Wat was hier aan de hand?
Even wist ze niet wat ze moest doen. Een blik op haar horloge vertelde haar dat het al half negen was. De verkeersdrukte was opgelost en de schoolkinderen zaten al lang en breed in de klas. De buurt leek uitgestorven.
Toen de honden Eduardina zagen, ging hun gejank over in een klaaglijk gepiep. Eduardina voelde zich onbehaaglijk.
Ze had de honden nog nooit zo vreemd zien doen. Waar was vrouw Max om ze tot de orde te roepen? Eén woord van haar was meestal genoeg. Ze bestierde de honden als een roedelleider, streng doch rechtvaardig. En als ze niet luisterden, smeet ze alles wat binnen handbereik lag in hun richting.
♦
Het haar zo bekende erf kwam Eduardina plotseling heel vreemd voor. De afgelopen jaren was ze er elke ochtend geweest. Het huisje was net groot genoeg voor vrouw Max, het was een simpele uit baksteen opgetrokken projectwoning, net als alle andere woningen in de buurt, waar ze nu al jaren woonde. De ooit okergeel geverfde muren hadden hun oorspronkelijke kleur verloren en waren vuilig bruin uitgeslagen.
Van vrouw Max wist Eduardina dat het huis uit een woonkamer, een slaapkamer en een keukentje bestond. Als ze de ramen open had, zette ze houten jaloezieën in het raamgat, waardoor het raam vanaf de onderkant voor de helft bedekt werd. Op die manier wist ze nieuwsgierige blikken buiten te houden.
Als het regende, bleef het water dankzij de slechte riolering op het erf staan en kon het soms flink stijgen. De regendruppels roffelden dan een mars op het zinken dak, een geluid dat zich bij het geklater op de andere zinken daken in de omgeving voegde.
Het kleine erf was als altijd grondig aangeveegd, slechts hier en daar lagen wat bladeren, die de voorgaande dag en nacht uit de fruitbomen waren gevallen. Vrouw Max veegde ze na haar ontbijt bij elkaar om ze daarna op de vuilnishoop achter op het erf te deponeren.
♦
De beker in haar hand was koud geworden. Geërgerd keek ze op haar horloge. Ondanks de warmte moest ze plotseling rillen. Ze kon zich niet voorstellen dat vrouw Max al zo vroeg op pad was. Het was nooit eerder voorgekomen dat ze vrouw Max niet thuis aantrof. En waarom gedroegen die honden zich zo vreemd? Met een zwaar hart liep ze het stoepje op dat naar de voordeur leidde, bang voor wat ze achter de gesloten deur zou aantreffen.
Met al haar kracht liet ze haar gebalde vuisten op de deur neerkomen. “Vrouw Max! Vrouw Max! Bent u daarbinnen!?”
Een ballon ter grootte van een vuist zocht zich een weg in haar maagstreek. Het verschrikkelijke idee dat vrouw Max daarbinnen lag dood te gaan, probeerde ze uit alle macht uit haar hoofd te bannen. Ze zou het niemand gunnen zo alleen aan je eind te komen… En al helemaal niet vrouw Max, die altijd zoveel voor anderen betekend had…
“Vrouw Max, doe open alstublieft!”