Trude
Katwijk, 1943
“Wat hebben ze gedaan?” Met een bezorgde blik trok vrouw Trude Wilhelmina naar zich toe.
Terwijl ze haar blik beschaamd neersloeg, probeerde Wilhelmina haar arm uit haar greep los te wrikken, maar ze slaagde er niet in zich te bevrijden uit de ijzeren greep van vrouw Trude.
Trude streek met haar hand over het nummer dat bij binnenkomst in het kamp op haar onderarm was getatoeëerd. K-63. “Waar is dit in ‘s hemelsnaam goed voor? Zie, hoe ze je mooie huid hebben verminkt!”
Met een scheve blik keek ze naar de bewaker, die op een houten bankje in de hoek van de bezoekerskamer zat. Met gespitste oren volgde hij hun gesprek.
“Jongeman, de slavernij is al lang geleden afgeschaft, als je het nog niet wist. Negers brandmerken is iets uit een donker verleden. Je hoeft me niet zo brutaal aan te kijken! Ik ben oud genoeg om je moeder te kunnen zijn. Bovendien ken ik je moeder… Ben jij niet de zoon van vrouw Tine van Pont-buiten? Heeft zij je geen manieren geleerd?”
Niet opgewassen tegen de manier waarop de twee paar ogen hem aanstaarden, richtte de jongeman zonder een woord te zeggen zijn blik op het openstaande raam. Tussen de twee barakken in was een groep vrouwen in vaalblauwe jurken in de brandende zon bezig gras te wieden.
“K-63 betekent dat ik de drieënzestigste vrouw ben die hier geregistreerd staat,” legde Wilhelmina geduldig aan vrouw Trude uit.
“Maar dat is toch beestachtig! Ach kom…!” Ze schoof haar stoel dichter naar Wilhelmina toe.
“U had niet hóéven komen. Niet dat ik het niet op prijs stel – integendeel! – maar op uw leeftijd is zo’n reis bijzonder vermoeiend.”
Trude streek over Wilhelmina’s gezicht. “Eet je wel goed, Mina? Je bent afgevallen. Pas maar op dat het verblijf hier je schoonheid niet opeet, gudu…”
Wilhelmina lachte flauwtjes. Aan de manier waarop ze op de stoel zat te schuiven kon Trude zien dat ze zich niet op haar gemak voelde. Ze kon zich ook wel voorstellen dat ze het niet prettig vond door bekenden gezien te worden onder deze omstandigheden.
“Ik móést komen. Je moeder zaliger en ik waren te goed op elkaar. Als ze nog in leven was geweest, was ze je zeker komen opzoeken… Wat een prachtige begrafenis had je haar bezorgd! Dat ik dat heb mogen meemaken. Ai baya, op zo’n manier heengaan, dan kan ik wat mij betreft morgen doodvallen…!”
♦
Alle spiegels en schilderijen waren tegen de muur gekeerd, zodat de overledene de aanwezigen niet met haar aanblik zou lastigvallen. Het huis gonsde van het eentonige, tergend langzame gezang dat de uitingen van verdriet moest overstemmen, het een na het andere christelijke lied werd ingezet.
Ze lag erbij alsof ze sliep. Als je de ontspannen trekken op haar gezicht zag, was het bijna niet te geloven dat Amalia het eindige voor het eeuwige had verwisseld. Je zou zweren dat ze elk moment haar ogen kon openen om vol verbazing naar de treurende mensen om haar been te kijken. De afleggers hadden zich met de nodige zorg van hun taak gekweten. De witte hoofddoek met blauw vogelmotief was tot vlak boven haar wenkbrauwen getrokken en uit haar mondhoek stak een alanyatiki.
De randen van de bruinhardhouten kist waren aan de binnenkant opgesierd met tot waaiers gevouwen hoofddoeken. Van de pepre-nanga-sowtu koto was slechts de bovenkant van het jasje te zien. De rest werd aan het oog onttrokken door een zee van bloemen.
Bij haar hoofdeinde lagen verscheidene zakdoeken, doosjes sigaren en een enkele pijp, giften die ze als afscheid meekreeg op haar reis naar het hiernamaals.
♦
Trude bekeek de soldaten die Wilhelmina naar de begrafenis van haar moeder escorteerden met afkeer. Vanuit hun ooghoeken wierpen de rouwenden hun blikken toe, die het midden hielden tussen nauwelijks verhulde minachting en nieuwsgierigheid. In hun groene uniform, de heuptas stoer rustend op de linkerheup, de stalen helm en de stevige laarzen die tot vlak onder hun knieën reikten, staken zij sterk af tegen de in het wit geklede groep rouwenden. Het feit alleen al dat ze met zoveel machtsvertoon naar de begrafenis werd vergezeld, had Trude bevreemd. Waren ze soms bang dat Mientje met hulp van buiten zou ontsnappen?
Vol spanning wachtte Trude af wat er zou gebeuren. Voor deze dag ten einde was, zou haar sensatiezucht meer dan bevredigd worden.
In de voorzaal, waar de treurende familie en vrienden zich rond de doodskist hadden verzameld, had ze een plek dicht bij de kist gevonden. Terwijl ze de met eau de cologne besprenkelde zakdoek tegen haar neus drukte, hield ze de omgeving vanachter haar oogharen goed in de gaten. Kort daarvoor was ze getuige geweest van de aankomst van Wilhelmina. Overal om haar heen had luidruchtig gemor geklonken toen de soldaten met veel wapenvertoon uit de legertruck stapten, Wilhelmina met zich meevoerend.
Mientje was inmiddels enigszins tot bedaren gekomen. Ze zat, wiegend met haar bovenlichaam, voor zich uit te staren, met een lege blik in haar ogen. Dopie, een van Amalia’s zussen, had zich over haar ontfermd. Ze had een arm om haar schouders geslagen en waaide haar koelte toe met haar hoofddoek. Ondertussen hield ze een zakdoek met Limealcol tegen haar neus gedrukt.
Een diep gevoel van medelijden ten opzichte van Wilhelmina bekroop haar. Het liefst was ze naar haar toegelopen en had ze haar in haar armen genomen. Het was de eerste keer dat ze haar zonder sieraden zag. Zouden ze haar die in het kamp hebben afgenomen? Ondanks alles kon ze haar nieuwsgierigheid niet volledig opzijzetten.
♦
Wilhelmina droeg een witte omslagdoek over haar jurk, ten teken dat ze tot de naaste familie behoorde. Ze droeg de lonfede en de tompi, alles ten teken van diepe rouw. Met grote moeite was men erin geslaagd haar van de kist vandaan te trekken. Met een kracht die je niet van een vrouw zou verwachten, had ze zich eraan vastgeklampt. Haar jammerlijke gegil ging door merg en been en werkte blijkbaar aanstekelijk op enkele andere aanwezigen. Twee vrouwen wierpen zich gillend in elkaars armen en aan de andere kant van de kist werd een jonge vrouw bevangen door een flauwte. Men probeerde de bovenkant van haar jurk los te maken en wuifde haar koelte toe. Als één lichaam, jammerend en van links naar rechts schommelend, vormde een groep vrouwen een beschermende haag om haar heen.
Een man van in de veertig, met een rusteloze blik in zijn ogen, betrad de voorzaal. Al scheldend beukte hij met alle kracht die hij in zijn vuisten had tegen de deurpost. “Waarom doet God ons dit aan?! Van alle mensen pakt hij uitgerekend ons Peetje van ons af!”
Een oudere vrouw die bij de ingang stond legde een hand op zijn schouder. “Je moet niet zo praten. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Daar waar zij naar toe is heerst slechts vrede.” Met een blik die niets aan de verbeelding overliet, keek ze in de richting van Wilhelmina, die opnieuw jammerend over de kist gebogen lag, haar wang liefkozend tegen die van haar moeder aangevlijd. Met zachte dwang probeerden twee soldaten haar bij de kist weg te trekken.
Het deed Trude pijn te zien dat Wilhelmina zich zo liet gaan. Trude stopte haar zakdoek in de hals van haar jurk en liep naar het groepje mensen bij de kist. “Laat mij even met haar praten…”
De soldaten keken naar de witte omslagdoek die om haar omvangrijke lichaam spande. “U bent familie?” vroegen ze weifelend.
“Amalia en ik waren als zusters voor elkaar. Ons hele leven hebben we samen op de markt gestaan. Ik woon een paar erven verder. Wilhelmina ken ik van toen ze zo groot was.” Ze maakte een gebaar met haar hand ter hoogte van haar knie. “Ik zie haar als mijn dochter.” Zonder een antwoord af te wachten, duwde ze hen met een beweging die geen tegenstand duldde opzij.
Haar kordate optreden en de minachtende blik waarmee ze hen van top tot teen opnam wekte hun schaamte – ze sloegen hun ogen neer en deden een stap opzij.
Trude pakte Wilhelmina bij haar schouders. “Mientje, ik ben het, vrouw Trude. Schatje, laat je niet zo gaan… Kom…” Met zachte drang probeerde ze Wilhelmina naar zich toe te trekken. “Mientje! Kijk me aan! Mi Gado, meisje, wat een verdriet…! Je moeder is gaan rusten…”
De bezorgdheid die in haar stem doorklonk en de troostende woorden maakten dat Wilhelmina nog luider begon te gillen. Zachtjes wiegde Trude haar heen en weer, en maakte geluidjes alsof ze een kind in slaap wiegde.
Opeens draaide Wilhelmina haar gezicht naar haar toe. Het was opgezwollen van het huilen.
“Kom…” Trude trok haar naar zich toe.
Alsof ze geen botten in haar lijf had, gaf ze zich aan haar over.
Met haar armen om Wilhelmina heen geslagen, voerde Trude haar naar de stoel die voor haar gereedstond. “Ik weet dat je verdriet hebt, Mientje, maar zie dit als de wil van God. Haar tijd is gekomen. Hij heeft haar naar huis teruggeroepen,” fluisterde ze. Ze bleef haar wiegen, als betrof het een kind en geen eenenveertigjarige vrouw.
“Waarom moet dit uitgerekend gebeuren als ik niet bij haar kan zijn!” Als een doodskreet doorkliefde haar klacht de volgepakte ruimte.
Alle aandacht was nu op hen gericht. Zij die geen plekje binnen hadden kunnen bemachtigen, verdrongen zich voor de ramen en de openstaande voordeur.
“Dit is Gods werk, meisje. Het is niet aan ons om daarover te oordelen.” Trude diepte haar zakdoek op van tussen haar borsten, besprenkelde die met Limealcol en legde hem in Maxi’s handen, die voor dood in haar schoot lagen. “Ze is in haar slaap heengegaan. Ze heeft gelukkig niet geleden. Precies zo hebben we haar aangetroffen. Ze is geen dag ziek geweest, godzijdank.” Zachtjes schuifelden de troostende woorden uit haar tandeloze mond.
Wilhelmina scheen zich te hebben afgesloten voor wat er om haar heen gebeurde, ze staarde apathisch voor zich uit, terwijl er af en toe een siddering door haar lichaam trok.
“Zij is verantwoordelijk voor de dood van haar moeder!”
Degene die de afschuwelijke stelling uitspoog, bevond zich achter hen. Met moeite kon Trude zich ervan weerhouden achterom te kijken. Het was haar al langer duidelijk dat het contact tussen Wilhelmina en de rest van haar familie niet bepaald hartelijk was – slechts weinigen hadden haar gecondoleerd toen ze arriveerde, ze werd domweg gemeden en de valse opmerkingen waren niet van de lucht.
Plotseling maakte Trude zich los van Wilhelmina’s zijde. Met kordate passen liep ze naar de geopende kist. De handen op haar rug gevouwen, liep ze er demonstratief omheen. Na twee rondjes bleef ze bij het hoofdeinde staan. Zonder een woord te zeggen staarde ze een ogenblik naar het zielloze lichaam van vrouw Amalia. “Zie, hoe mooi je erbij ligt! Kosten noch moeite heeft Mientje gespaard om je een prachtige begrafenis te geven…!” Haar blik ging in de richting van Wilhelmina. “Zolang ik je ken, Amalia, heb ik je je nooit over je dochter horen beklagen. Wie zijn wij om een oordeel te vellen?”
Iedereen hield zijn adem in. Slechts enkele mislukte pogingen een snik in te houden, doorbraken de stilte.
Trude pakte een witte zakdoek uit haar decolleté, droogde hiermee theatraal haar gezicht, en legde de zakdoek in de kist. “Als je op pad gaat naaryanasei kun je deze zakdoek gebruiken om het zweet van je voorhoofd te wissen…” Ze haalde een hele doos zakdoeken tevoorschijn, die ze eveneens in de kist legde. “Voor als je vrienden maakt daarginds. Dan heb je wat om uit te delen…” Toen ze was uitgesproken liep ze naar Wilhelmina en omhelsde haar omstandig. “Mientje, nogmaals gecondoleerd met je moeder,” zei ze nadrukkelijk.
Wilhelmina liet alles gelaten over zich heen komen.
Trude was nog niet klaar. Ze pakte Wilhelmina’s hand, keek om zich heen en zei met een krachtige stem: “Yu na watra taya, yu no bunfu nyan mayu no bunfu trowe tu.”
Het bleef even stil. Toen klonk er een andere stem. “Zij die nog afscheid willen nemen, moeten dat nu doen. We gaan de kist zo meteen sluiten.”
De woorden van de leidster van de afleggers leken Wilhelmina op te wekken uit haar lethargie. Aan haar keel ontsnapte een kreet. Als op bevel stond ze plotseling rechtovereind. Trudes preek bleek zijn uitwerking niet gemist te hebben – voordat ze zich opnieuw op de kist kon werpen, werd Wilhelmina door verschillende handen vastgepakt. Uit alle macht probeerde Wilhelmina bij de kist te komen, huilend om haar moeder. “Mama, ga niet weg! Laat me niet alleen! Er is nog zoveel dat ik je moet vertellen…!”
Het lied dat gezongen wordt tijdens het sluiten van de kist werd door alle aanwezigen ingezet.
Veilig in Jezus’ armen
veilig aan Jezus’ hart
Daar in mijn teer erbarmen
daar ligt mijn ziel van smart
Hoort nu het lied der engelen
zingend van lief en vree
Ruisend uit hemelzalen
over de glanzende zee
Veilig in Jezus’ armen
veilig aan Jezus’ hart
Daar in mijn teer erbarmen
daar ligt mijn ziel van smart
Veilig in Jezus’ armen
vrij bij mijn Heer en Borg
Vrij van ‘t gewoel der wereld
vrij van verdriet en zorg
Vrij van de vrees en twijfel
vrij van de zondemacht
Nog slechts een weinig lijden
nog slechts een korte nacht
Veilig in Jezus’ armen
veilig aan Jezus’ hart
Daar in mijn teer erbarmen
daar ligt mijn ziel van smart
Ondertussen liepen degenen die nog afscheid moesten nemen naar het hoofdeinde en legden hun hand prevelend boven vrouw Amalia’s voorhoofd.
Toen de lijkdragers in hun voorname zwarte uniformen als een groep gieren de voorzaal betraden, verloor Wilhelmina het bewustzijn. Hun binnenkomst was het teken dat de afscheidsceremonie ten einde was. Terwijl ze naar de plek liepen waar de kist stond hadden ze hun browru ati plechtig onder hun arm geklemd, uit respectvoor de overledene.
Met in Limealcol en Floridawater gedrenkte zakdoeken tegen haar neus gedrukt, probeerde men Wilhelmina weer bij haar positieven te brengen. De meeste aanwezigen hadden meer aandacht voor de commotie rond Wilhelmina dan voor de kist met de overledene.
♦
Langzaam zocht de lijkstoet zich een weg door de stoffige straten. Aan de kop liep een van de lijkdragers met overdreven bewegingen met een wandelstok te zwaaien – als een tambour-maïtre gaf hij het tempo aan. Als er op een hoek gewacht moest worden, gooide hij zijn stok in de lucht, om die feilloos weer op te vangen. Met veel omhaal deed hij een paar stappen naar achteren en naar voren. De stok wentelde als een tol boven zijn hoofd in het rond.
De colonne van de schutterij ging vooraf aan de koets, die voortgetrokken werd door twee glimmend zwarte paarden. Op de zware groene laarzen van de schutters lag een laagje stof, losgewoeld door de manier waarop ze met zware passen hun voeten op de weg lieten neerkomen. De glimmend gepoetste geweren staken fier boven hun hoofden uit.
“Als je niet beter wist zou je denken dat hier de moeder van de koningin ten grave wordt gedragen,” fluisterde Trude tegen haar dochter, die naast haar in de stoet liep.
“Precies. Op deze manier wordt de reputatie van Mientje eer aangedaan,” grinnikte haar dochter.
Bij elke stap die de paarden maakten, zwiepten de zwarte pluimen op hun hoofd vrolijk heen en weer. De koetsier, die er zeer voornaam uitzag met zijn hoge zwarte hoed en zijn zwarte pak met epauletten, had een hele klus aan het in toom houden van de paarden – ze moesten het tempo van de schutters volgen. Het dak van de koets was bedolven onder de kransen en bloemstukken. Door de glazen zijwand was de bruinhardhouten kist met de koperen handvatten zichtbaar. Boven op de kist lag een kleine krans van witte bloemen. Op het lichtblauwe lint dat ervanaf hing stond te lezen:
RUST ZACHT, LIEVE MOEDER
Trude vroeg zich af wat deze begrafenis Wilhelmina gekost moest hebben. Gewone mensen konden zich geen koets permitteren – doorgaans moest men genoegen nemen met een paarden- of ezelswagen, of werd de kist op de schouders gedragen.
De koets werd aan weerskanten begeleid door vier dragers, stram in de houding, met hun armen tegen hun zij gedrukt en hun handen tot vuisten gebald. Ze liepen als houten poppen, hun hoofd strak naar voren gericht. Wanneer de stoet voor een hoek moest wachten, volgden zij het voorbeeld van hun leider die vooropliep en gaven als marionetten met houterige bewegingen een show weg.
Meteen na de koets volgde Wilhelmina, aan het hoofd van de lange stoet die haar moeder naar haar laatste rustplaats begeleidde. Ze had zichzelf nu weer geheel onder controle. Ze zag er eenzaam uit, temeer daar er tussen haar en de rest van de stoet een afstand van ongeveer een meter in acht werd genomen. De witte omslagdoek, die ze losjes in haar handen hield, wapperde als een vleugel achter haar aan. Aan haar gezicht was niet af te lezen wat er in haar omging.
Als twee hofdames liepen Trude en haar dochter achter haar, dichtbij genoeg om haar zonodig te ondersteunen.
Langs de kant van de weg was de belangstelling groot. Nieuwsgierig verdrongen de mensen elkaar om een glimp op te vangen van de stoet. De opmerkingen waren niet van de lucht. Mensen vroegen elkaar wie er begraven werd. Sommigen maakten uit de wijze waarop vrouw Amalia haar laatste gang maakte op, dat ze getuige waren van de begrafenis van een belangrijk personage. Anderen herkenden Wilhelmina aan de kop van de stoet en trokken de conclusie dat het een van haar minnaars betrof.
Hoe dichter de stoet de begraafplaats naderde, des te groterwerd de menigte toeschouwers. Wilhelmina keek niet op of om, ze staarde onafgebroken naar de kist achter het glas.
“De dagen voor haar dood had ze het constant over jou. Gelukkig had ze een sterk geloof. Met Zijn hulp lukte het haar door de moeilijke dagen heen te komen. Ik was elke dag bij haar. Ze had er heel veel verdriet van dat je was opgepakt. Eerlijkheid gebiedt me je te zeggen dat ik haar zich nooit over je heb horen beklagen.” Ze haalde een grote zakdoek tevoorschijn. Luid snoot ze haar neus.
Wilhelmina zat stilletjes te huilen. Trude boog zich naar haar toe en veegde met een schone punt van haar zakdoek de tranen van Wilhelmina’s gezicht.
“Huil niet, m’n schatje. Bederfje gezicht niet.”
De bewaker zat ongemakkelijk op het bankje heen en weer te schuiven. Hij voelde zich blijkbaar niet op zijn gemak bij de twee vrouwen, die zo intiem tegenover elkaar zaten.
“O ja, Mientje, dat vergat ik je bijna te vertellen. Kun je je meneer Nelis nog herinneren?”
Met veel lawaai schoof Wilhelmina haar stoel naar achter. Ze beet op haar onderlip en staarde Trude aan.
“Je weet toch wie ik bedoel?”
Wilhelmina knikte.
“Een paar dagen voor haar dood heeft hij je moeder opgezocht. Hij had van je arrestatie gehoord…”
Nerveus liep Wilhelmina voor de oude vrouw op en neer. Met samengeknepen ogen keek ze haar aan.
“Je moeder was blij om hem te zien. Ze had hem niet meer gezien sinds de dag dat hij zonder enige uitleg plotseling verdwenen was. Vanaf de stoep voor mijn deur zag ik hem jullie erf oplopen. Je kent me, met mijn nieuwsgierigheid: ik ben meteen naar je moeder toe gegaan…” De manier waarop Wilhelmina liep te ijsberen, werkte Trude op de zenuwen. “Kun je niet rustig gaan zitten? Ik word gek van dat geloop van je.”
Wilhelmina stond met haar rug tegen de muur geleund, haar handen beschermend voor haar borsten gekruist.
Trude snapte niets van haar vreemde gedrag. Het verblijf in het kamp begon blijkbaar Mientjes zenuwen aan te tasten. “Je moeder had ontzettend met hem te doen. Zijn plotselinge vertrek heeft ze nooit begrepen. Toen ze hem naar de reden vroeg, antwoordde hij dat het al zo lang geleden was, dat de ouderdom hem parten speelde.”
“De schoft,” klonk het ineens uit Wilhelmina’s mond. Ze stampte met haar voeten.
Gealarmeerd staarde Trude in haar richting. “Zo moet je niet over hem praten! Nelis heeft het beslist niet gemakkelijk gehad. Met zijn vrouw en kinderen is het nooit meer goed gekomen. Wat hem het meest pijn heeft gedaan, is dat degene aan wie hij alle ellende te wijten had uiteindelijk totaal andere bedoelingen bleek te hebben dan hij voorwendde…” Trude onderbrak een moment haar verhaal. Ze keek samenzweerderig in de richting van de bewaker, om daarna op fluistertoon verder te gaan: “Enkele jaren nadat Killinger al lang en breed het land was uitgezet, las Nelis een interview met hem in De West. Het was overgenomen uit een Nederlandse krant. In dit interview vertelde hij dat zijn poging het bestuur hier omver te werpen ingegeven was door de afkeer die hij had van ons zwarte mensen. Hij maakte zich zorgen over de scholingsmogelijkheden die het gouvernement de zwarten bood, die tot gevolg zouden hebben dat zijn zoon het leslokaal zou moeten delen met de zoon van zijn schoonmaakster. Voor zó iemand had Nelis zijn toekomst te grabbel gegooid…!” Zichtbaar uitgeput door haar uitgebreide verhaal leunde ze achterover. Zachtjes blies ze de lucht uit haar mond om weer op adem te komen.
Wilhelmina’s gezicht verstrakte. “Die Nelis kan mij geen ruk schelen! Had hij maar beter moeten nadenken voor hij aan zo’n avontuur begon. Dat soort tuig verdient niet beter!” Ze spuugde de woorden uit zonder op of om te kijken.
“Mientje, wat heb je?! Waarom ben je zo ondankbaar? Meneer Nelis was als een vader voor je. Het verblijf in dit kamp doet je geen goed. Het maakt je hart bitter.”
“Een vader?! Een vader mi marsl”
Even was het stil tussen de twee vrouwen. Vanbuiten klonk het aanhoudende gelach van een van de vrouwen die buiten aan het werk waren.
Wat was er voorgevallen tussen Wilhelmina en meneer Nelis? Waarom was hij eigenlijk zo plotseling uit de Timmermanstraat vertrokken? Als een slang die een prooi in zijn gezichtsveld vasthoudt, staarde ze in Wilhelmina’s richting. “Mientje, zeg me nu eens, waarom ben je zo bitter over meneer Nelis? Als kind was je zo gek op hem…”
Wilhelmina zweeg koppig. Er vormde zich een klomp in Trudes keel die ze maar moeilijk weg kon slikken. Door haar hand op haar hevig op en neer gaande borsten te leggen, probeerde ze haar ademhaling onder controle te krijgen. Ze wist dat ze, als ze het spel goed speelde, iets bijzonders te horen zou krijgen. “Nelis was zo’n schat,” begon ze weer. Ze glimlachte zoet naar Wilhelmina. “Ik zie je nóg naast hem op de stoep voor zijn huis zitten…”
Met een handbeweging legde Wilhelmina haar het zwijgen op. “Oom Nelis… was niet de persoon voor wie jullie hem aanzagen…” De woorden kwamen als van heel ver over haar lippen.
Trude draaide haar gezicht de andere kant op. Wilhelmina hoefde de glimlach op haar gezicht niet te zien.
“…nu mijn beide ouders er niet meer zijn, weerhoudt niets me er meer van de ware reden van zijn vertrek te vertellen…” Ze was bijna niet te verstaan.
Trude pakte haar bij haar linkerschouder en manoeuvreerde haar naar een hoek van de wachtkamer, zo ver mogelijk bij de bewaker vandaan. Samenzweerderig ging ze tegenover Wilhelmina staan. De bewaker, die duidelijk meer belangstelling had voor de groep vrouwen buiten, keurde hun geen blik waardig. Trude voelde haar hart als een bezetene in haar keel kloppen.
Terwijl heftige schokbewegingen haar lichaam door elkaar schudden, vertelde Wilhelmina haar verhaal.
Met haar hand voor haar mond en haar ogen wijd opengesperd, luisterde Trude naar de stortvloed van woorden die aan Wilhelmina’s trillende lippen ontsnapten.
♦
Uitgeput leunde Wilhelmina met haar rug tegen de muur. Haar handen hingen slap langs haar lijf. Haar lippen waren tot een streep getrokken en haar ogen staarden als dood de verte in. Trude wilde haar vastpakken, maar haar armen weigerden zich aan haar wil te onderwerpen. Ze voelde het bloed door haar slapen razen. “Is… is dit de eerste keer dat je hierover praat?” stamelde ze.
Even bleef het stil tussen hen. Trude zag hoe het leven langzaam in Wilhelmina’s ogen terugkeerde.
“Nee.”
“Néé?!” Ze had opnieuw een brok in haar keel. Ze haatte zichzelf. “Wie… wie zijn de anderen die dit weten?” Ze herkende haar eigen stem niet meer.
“Mapauw.”
“Mapauw…? Die oude motyo die bij jullie op het erf woonde…?”
♦
Mapauw lag boven op de sprei, voor haar dagelijkse middagdutje. Wilhelmina had een paar maal moeten roepen voor ze haar uit de diepe slaap waarin ze was weggedommeld had weten te wekken.
Ze stond midden in de kamer en omklemde haar buik met haar armen. Haar met tranen en speeksel besmeurde gezicht had ze in een grimas getrokken. Ze huilde geluidloos.
Zo snel als haar lichaam het toeliet zat Mapauw op de rand van het bed en liet haar ogen rusten op het geronnen bloed op Wilhelmina’s benen. Ze slaakte een zucht van verlichting. “Mi Gado, meisje, je hebt me laten schrikken! Kom hier, huil maar niet…” Ze strekte haar armen naar haar uit. “Zo werkt de natuur, Mina, je bent een groot meisje geworden. Vanaf nu moet je bij de jongens uit de buurt blijven…”
Wilhelmina verroerde geen vin.
“Tyépöti, je bent nog te jong om te begrijpen wat ik bedoel. Blijf hier, ik ga je moeder halen. Kijk hoe je eruitziet, zo kun je niet naar buiten!” Mapauw pakte haar stok uit de hoek en schuifelde naar de deur.
“Nee, néé! Niet mijn moeder erbij halen!” Wilhelmina gilde hysterisch.
Voordat Mapauw de deur kon bereiken, had Wilhelmina die dichtgegooid. Het huis hulde zich in duister.
“Meisje, kijk naar jezelf! Maak niet zo’n drukte – als je moeder komt kan ze je schoonmaken. In die koffer onder het bed heb ik wat restjes stof bewaard, we zullen een maanddoek voor je maken. Je moeder zal trots zijn: vandaag ben je een bigi meisje geworden…!”
“Alsjeblieft, Mapauw, laat moeder erbuiten! Het is oom… het is oom Nelis…” Haar laatste woorden werden gesmoord in een niet te stelpen huilbui.
“Wat zeg je? Praat luider, zodat ik je kan verstaan!” Mapauw, die niet zo goed hoorde, legde haar hand tegen haar oor en boog zich naar haar toe.
“Nelis heeft…”
“Je bedoelt óóm Nelis… Heeft je moeder je niet geleerd hoe het hoort? Oom Nelis heeft hier niets mee te maken! Dit zijn vrouwenzaken. Ik ga je moeder roepen.” Ze stommelde in de richting van de deur. Ze had moeite met het vinden van de kruk.
“Ma-pauw! Oom Nelis heeft me pijn gedaaaan!!” Wilhelmina gilde in het duister van de kamer.
Met de kruk in haar hand bleef Mapauw als verlamd staan. Ze legde haar hoofd tegen het hout van de deur. Wilhelmina’s gegil vulde de kamer.
“Oom Nelis heeft vieze dingen met me gedaan…!”
Met een felheid die je op haar leeftijd niet van haar zou verwachten, draaide Mapauw zich om en strekte in het donker haar armen naar Wilhelmina uit.
Zonder iets te zeggen stonden ze zo een tijdje in elkaars armen, steun zoekend bij elkaar.
♦
Samen waren ze naar het huis van Nelis gegaan.
“Jij vervloekt ondier! Sebrefatal Hoe kun je zoiets doen! Zo’n onschuldig kind misbruiken! Als je zo’n last hebt van krasi, waarom stop je je lul dan niet in een mierennest!!” Als een briesend orakel stond Mapauw tegenover hem.
Wilhelmina was op de drempel blijven staan. Nelis zag er miserabel uit. Hij zat op de rand van zijn bed en liet zijn hoofd op zijn vuisten rusten. Wilhelmina keek naar zijn knokkels en zijn kalende kruin.
“Het is toch godgeklaagd dat een man van eenenvijftig zich moet vergrijpen aan zo’n jong kind! Nelis, jongen, als de wereld je ter verantwoording zal roepen, gaat het niet mooi zijn!”
Nu begon Nelis hartverscheurend te snikken. In één beweging liet hij zich van het bed op de houten vloer zakken. Met zijn knieën tegen zijn borst en een lichaam dat schokte van het huilen lag hij voor Mapauws voeten.
“Maar ik weet dat je het niet kan helpen. Je bent nou eenmaal een man… Daarom heb ik, Pauliene Sporkslede, zo waar als ik hier sta, jullie mannen altijd uitgezogen! Letterlijk en figuurlijk! Ja, ik kan je verhalen vertellen waar de honden geen brood van lusten, Nelis. De man die kan vertellen dat hij op mijn hoofd heeft gezeten moet nog geboren worden! Maar dan moet hij zich wel haasten, want Fedi roept. Ghèghèghè…!” Maar het lachen verging haar snel. “Ai, mijn God!” verzuchtte ze toen haar blik op de met bloed doordrenkte handdoek op de vloer viel. “Nelis, Nelis, vertel me, wat is er in ‘s hemelsnaam in je gevaren?”
Nelis probeerde iets te zeggen, maar het lukte hem niet. Hij had zeker te veel slijm in zijn keel.
“Jongen, hou op je als een kind te gedragen! Als je eerst bigiman sani hebt uitgehaald, lijkt me dat niet gepast.”
Nelis was tegen de rand van het bed gaan zitten en snoot zijn neus in zijn borstrok.
“Jongen, jongen, kijk nou toch naar jezelf! Zo’n grote vent, met een flinke steen tussen z’n benen! Hoe kon je zover gaan en het oog van die arme Wilhelmina breken?”
“Mapauw, ik zweer het voor je, ik weet niet wat er met me is. Misschien heeft iemand een wisi voor me gezet. Ik had geen macht meer over mezelf. Ik zal zo snel mogelijk hulp buiten de deur zoeken…”
“Zo snel mogelijk hulp buiten de deur?! Zo snel mogelijkje troep bij elkaar zoeken en verdwijnen zal je bedoelen!”
“Waar moet ik dan zo snel een woning vinden?” smeekte hij.
“Dat is jóúw hoofdpijn. Had je beter moeten nadenken voordat je je aardigheidjes uithaalde. En laat hetgeen ik je nu ga zeggen heel goed tot je doordringen: ik heb Wilhelmina gevraagd niets aan haar ouders te vertellen. Laten we hun deze schande besparen. Maar als je er niet voor zorgt dat je voor vannacht vertrokken bent, dan ga ik vrouw Amalia hoogstpersoonlijk vertellen wat er vanmiddag is voorgevallen. Je weet hoe de gevangenis er van binnen uitziet. Als je niet maakt dat je wegkomt, zul je deze keer niet zo snel vrijkomen!”
Terwijl ze haar best deed op adem te komen na haar tirade, kruisten hun blikken elkaar.
In Nelis’ ogen vochten ongeloof en opluchting om voorrang. “Vrouw Amalia weet hier niets van?” Hij legde zijn hand tegen zijn borst.
Mapauw knikte bevestigend.
“Mapauw, ik weet niet hoe… hoe moet ik u bedanken… U bent een wijs bigisma. Ik zal ervoor zorgen dat ik morgenochtend weg ben…” Nelis ging op zijn knieën en klemde haar bij haar enkels vast.
Terwijl hij daar voor haar voeten lag, hief ze haar stok en liet die met een klap op zijn schedel neerkomen.
Nelis greep naar zijn hoofd en riep: “Mijn God, help me!” Geen moment had hij het gewaagd Wilhelmina aan te kijken.
♦
“Dat ik moet leven om dit nog mee te maken,” mompelde Mapauw terwijl ze de woning verlieten. Haar gelooide donkerbruine wangen waren nat van de tranen. Daarbinnen had ze zich nog in kunnen houden. “Ik had het die klootzak niet gegund mij te zien huilen,” zei ze en haalde luidruchtig haar neus op. Wilhelmina snotterde met haar mee.
♦
De vlam in de kokolampu flakkerde en zorgde voor bewegende schaduwen langs de muren. Er hing een geur van verbrande petroleum en eten. In een hoek smeulde een stuk kokosbast – de rooksliert die langzaam omhoogkringelde hield de bloeddorstige muskieten op afstand.
Wilhelmina zat op de vloer met een bord rijst met tayer-blad en zoutviees op haar schoot. Ze had geen trek, maar daar wilde Mapauw niets van horen: tayerblad was goed voor haar, daar zat veel ijzer in, het hielp het bloed weer aan te vullen dat ze die middag was kwijtgeraakt. Wilhelmina deed geen moeite haar tegenzin te verbergen toen ze het eten naar haar mond bracht.
Mapauw had aan haar moeder gevraagd of Wilhelmina die avond bij haar mocht blijven slapen. Ze had gelogen dat ze wat klusjes voor haar in huis deed. Aangezien Wilhelmina haar wel vaker hielp, had haar moeder meteen ingestemd met Mapauws verzoek.
Wilhelmina had zich bij Mapauw opgefrist, bang als ze was om haar moeder of Nelis buiten tegen te komen. Het lopen kostte haar moeite – alleen als ze haar hand tegen haar onderbuik gedrukt hield, kwam ze een beetje vooruit. Ze had haar onderbroek gewassen en droeg nu een fuik van Mapauw die ze met een bakerspeld had moeten vastmaken tegen het afzakken.
Mapauw had haar nog eens extra op het hart gedrukt niets aan haar moeder te vertellen. Niet dat ze Nelis in bescherming nam, nee, ze deed het voor Wilhelmina. Ze wilde haar ervoor behoeden dat ze met de vinger zou worden nagewezen als dit in de openbaarheid zou komen. Wat Wilhelmina was overkomen, was het lot van vele vrouwen. Als Mapauw ooit terug zou keren, zou ze dat doen als man.
“Waar moet oom Nelis dan naartoe?” had Wilhelmina gevraagd, terwijl de tranen weer rijkelijk over haar wangen stroomden.
“Schatje, bederfje gezicht niet. Nelis vindt zijn weg wel. Hij had zoiets nooit mogen doen. Mannen vinden altijd hun weg en vrouwen vallen nooit,” zei Mapauw terwijl ze haar over haar wang streelde.
“Wat bedoelt u daarmee, Mapauw?” Wilhelmina keek haar ernstig in de ogen.
“Wat ik bedoel te zeggen, is dat mannen nu eenmaal nooit zullen veranderen. Ze willen maar één ding, en daar lopen ze hun hele leven achteraan. Een vrouw komt altijd terecht. Maakt niet uit wat voor vrouw je bent. Ook als je man je in de steek laat, en je blijft achter met een stel kinderen, er zal altijd weer een man zijn die met je verder wil. Je moet proberen te vergeten wat er vandaag is gebeurd. Je bent nu geen maagd meer, maar voor de meeste mannen maakt dat niets uit. Bij jou zit alles goed op zijn plaats – ze zullen aan je voeten liggen! Jammer dat ik niet zal leven om dat mee te maken…!”
“Maar Mapauw, ik wil nóóit meer een man! Zo’n pijn wil ik nooit meer hebben!”
“Wilhelmina, mi gudu, luister: nu kun je er nog zo over denken. Maar wat je vanmiddag hebt meegemaakt… daar was je nog niet rijp voor. We kunnen wel schelden op mannen, maar ze moeten er wel zijn. Als je het spel goed speelt, kun je ze helemaal naar je hand zetten. Tussen onze benen huist een schat. Het maakt niet uit hoe lelijk of mooi je bent, het is die schat die ze willen hebben. En ik, Pauliene Sporkslede, kan je vertellen dat ze bereid zijn er flink voor te betalen! Ghèghèghèèè!”
“Welke schat?” vroeg Wilhelmina. Ze keek Mapauw raar aan. Ze dacht: die heeft haar verstand verloren.
Mapauw sloot haar ogen en wiegde langzaam haar hoofd. Zonder een woord te zeggen zaten ze een tijdje tegenover elkaar.
♦
Het was Mapauw die de stilte verbrak. “Toen de tand des tijds mijn schoonheid nog niet had aangevreten, genoot ik met volle teugen van het leven. Je zou niet met me kunnen, Wilhelmina! Mijn kont leek wel een pot honing! Men zegt niet voor niets: onder de rok van een vrouw vind je switi. Wel, switi zat onder mijn rok…! Maar ik heb het nooit voor niets weggegeven, ik heb me er goed voor laten betalen…” Vol weemoed staarde Mapauw in de verte.
“Betalen? Bedoelt u net zoals Matrozen Beth en Blaka Nene?”
Mapauw knikte.
“Was u dan ook een ehhe, ehhe…”
“Motyo,” vulde Mapauw haar aan. “En ik heb er geen spijt van. Als ik het over moest doen, zou ik er weer voor kiezen. Ik heb geleefd. En: ik zwom in het geld. Voor ons zwarte vrouwen is het de enige manier. Je hoeft je hand niet op te houden voor een karig salaris, en je hoeft niet afhankelijk te zijn van de grillen van een soso boto man. Het enige wat ik anders zou doen, is dat ik ervoor zou zorgen dat ik wat opzij legde voor m’n oude dag. Want voor al het geld dat mijn ogen hebben gezien, had mijn oude dag er wel wat rooskleuriger mogen uitzien,” zei ze zonder rancune in haar stem.
“Had u dan ook zulke mooie jurken aan als Matrozen Beth en haar vriendinnen?” vroeg Wilhelmina vol ongeloof en ontzag. Voordat Mapauw kon antwoorden, klapte Wilhelmina dubbel en sloeg haar hand voor haar buik.
Trude was nog maar nauwelijks bekomen van de schrik die het onthullen van Wilhelmina’s geheim haar had bezorgd. Maar het was tijd het onderwerp aan te snijden dat de werkelijke reden van haar bezoek vormde.
“O ja, voor ik het vergeet: wie zijn die mensen die van de week in het huis aan de Saramaccastraat zijn komen wonen? Moet je hier zo lang blijven omdat je je huis hebt verhuurd…? Ik wist niet wat ik zag toen er opeens werklieden bezig waren het huis aan de kant van de Timmermanstraat af te breken. Omdat ik zo goed op je moeder was, kwam iedereen me vragen wat er aan de hand was.”
Wilhelmina was opnieuw van haar stoel opgestaan. Met nerveuze, korte passen liep ze op en neer. Een ogenblik waren het geschuifel van haar schoenen en het geluid dat ze veroorzaakte door de nagels van haar duimen langs elkaar te wrijven de enige geluiden die in de kale ruimte te horen waren. Alsof ze zich hier alleen bevond staarde ze voor zich uit, en haar samengeknepen ogen leken dwars door de muren te zien.
Met ingehouden adem volgde vrouw Trude haar bewegingen. Haar kin was op haar borst gezakt, haar mond was opengevallen en haar ogen stonden wijdopen. Met een snelle beweging veegde ze het straaltje vocht weg dat ongemerkt uit haar mondhoeken naar beneden was gesijpeld. De anitri-strepi, die haar borsten te strak omsloot, volgde het ritme van haar opgewonden ademhaling. Opeens verbrak ze de stilte. “Schatje, praat tegen me. Je weet dat je moeder en ik net zusters waren. We hadden geen geheimen voor elkaar. We waren zo goed op elkaar, we kenden zelfs elkaars ingewanden.” Smekend keek ze Wilhelmina aan. “Je moeder is nog niet koud onder de grond of het huis wordt al afgebroken. Zie hoe hard je vader heeft gewerkt om jullie goed verzorgd achter te laten. Zelfheeft hij er niet van kunnen genieten…” Afwachtend staarde ze Wilhelmina aan. Het zou toch niet waar zijn? “Je… je hebt het erf toch niet verkocht? Dat zou een schande zijn!”
Toen Wilhelmina niet reageerde en maar door de kale ruimte bleef ijsberen, ging Trude onvermoeibaar door. “Als je maar weet dat er op dat geld geen zegen rust, Mientje…”
“Wilt u wérkelijk weten wat er aan de hand is?!!” ontplofte Wilhelmina. Met een ferme trap schopte ze de stoel die voor haar stond van zich af. De vrouwen die buiten aan het werk waren, staakten hun bezigheden en staarden gealarmeerd naar het bezoekersgebouw.
Vrouw Trude liet zich verschrikt tegen de stoelleuning zakken. Ze was bang dat Wilhelmina amok ging maken.
Maar Wilhelmina’s stem was gedaald tot een nauwelijks hoorbaar gefluister. Vrouw Trude moest zich naar voren buigen om haar te verstaan. “Ze hebben me onder druk gezet. Ik heb al mijn bezittingen moeten verkopen – voor een appel en een ei… In eerste instantie weigerde ik natuurlijk. Niemand weet wat mijn ouders hebben moeten ontberen om die twee percelen te kunnen aanschaffen. Om nog maar niet te spreken van de uren die ik op mijn rug heb moeten doorbrengen om die andere drie te kunnen bekostigen…! Met vijf man hebben ze op me ingepraat. Ze dreigden dat als ik niet zou tekenen, ik hier nooit meer weg zou komen. Ze wisten heel goed hoe lief ik mijn vrijheid heb en wat een ellende het is om hier te zitten, ze wisten dat ze me daarmee in een hoek konden drijven, en chanteerden me. Uit angst nooit meer door de straten van Paramaribo te kunnen lopen heb ik ten slotte mijn handtekening gezet…” De laatste woorden waren nog maar nauwelijks te verstaan. Ze zweeg. De tranen stroomden over haar gezicht. Met gebalde vuisten wreef ze over haar wangen.
Vrouw Trude had haar handen voor haar mond geslagen en staarde Wilhelmina met wijd opengesperde ogen aan. “Maar… mijn God… mijn God… wie doet er nu zoiets!? Heeft een arm mensenkind in dit land dan geen rechten meer…? Dat kunnen ze toch niet zomaar doen…”
“Ik ben niet de enige hier die op zo’n manier onteigend is. Alle vrouwen die in het bezit waren van onroerend goed zijn dat kwijtgeraakt. Van het geld dat ze voor onze bezittingen vangen, financieren ze hun rotoorlog in Europa.”
“En we dragen al zoveel bij, met die Speedfire Foundation.” Vrouw Trude was oprecht bezorgd. “Nu ze uit Indië niet genoeg geld meer kunnen halen, moet onze arme kolonie het ontgelden… Waar moet je dan wonen als je weer vrij bent? Als ik het goed begrepen heb, ben je al je percelen kwijt.”
“Maak je geen zorgen. Ik huur wel wat.” Wilhelmina probeerde zo luchtig mogelijk te klinken.
“Het is toch een schande dat iemand als jij in een huurhuis moet gaan wonen!”
Beide vrouwen zaten elkaar zwijgend aan te staren.
De bewaker keek op zijn horloge en verbrak de stilte. “Het bezoekuur is voorbij. Wilt u met mij meekomen?”
Terwijl de tranen vrij over haar wangen stroomden, drukte vrouw Trude Wilhelmina tegen zich aan. “Mientje, wil je me één ding beloven? Als je weer buiten bent, moet je ophouden de zorg voor andermans kinderen op je te nemen. Ik ga reeds lang mee op deze wereld en neem één ding van me aan: dank voor goedheid is een klap met een knots. Zeg nou zelf, van die Medemblik hoor je ook nooit wat.”
“Emanuel? Die zit in Nederland. Die heeft het te druk met zijn studie.”
Zonder de bewaker een blik waardig te keuren, verlieten de vrouwen de barak.