Tiende hoofdstuk
DE HOND
Bas vroeg zich af hoe hij de afschuwelijke lange dag was
doorgekomen. Hij wist natuurlijk wel dat de truck pas 's avonds zou
arriveren, maar toch had hij heel de dag reeds uitgekeken. Toen hij
's morgens vroeg wakker werd, wist hij het direct: vandaag komen
ze. Het was pas halfzeven, maar hij was toch opgestaan. Hij zou het
in bed vast niet langer hebben uitgehouden. Hij had zich gewassen
en aangekleed en was naar beneden gegaan. In de ontbijtzaal was nog
geen levend wezen te bekennen en daarom was hij maar buiten een
wandeling gaan maken. Ook toen was het al vrij warm, maar het was
nog niets vergeleken bij de temperatuur die er tegen de middag zou
heersen. Toen schroeide de grond onder de laaiende hitte van de
zon. Je ogen deden pijn van het felle licht en je voelde je te loom
om maar een pas te verzetten.
Maar Bas had geen rust gehad. Met een boek onder zijn arm had hij
een rustig plekje opgezocht, doch van lezen was niets gekomen.
Telkens weer had hij zijn oren gespitst om te luisteren of hij het
zware gebrom van de truckmotor al hoorde. Hij zat op een plek,
vanwaar hij de weg naar de grens kon zien en bij ieder geluid van
een passerende auto ging zijn blik in die richting. Maar natuurlijk
was het Doortje nog niet. Er was meer kans dat de truck later kwam
dan vroeger. Het was lang niet uitgesloten dat ze wat oponthoud
hadden gekregen, omdat ze het een of ander niet vertrouwden of wat
dan ook. Hij zou zelfs al blij mogen zijn, als ze vanavond nog
kwamen opdagen. Om tien uur ging de grenspost aan de" overkant
dicht. En nu mocht naar zijn gevoel de tijd al eindeloos langzaam
voorbij kruipen, voor de chauffeurs zou het misschien net te gauw
tien uur zijn en dan zouden ze moeten wachten tot de volgende
ochtend. Bas zat aan tafel. Het was pas zes uur, maar hij was al
aan hetavondmaal begonnen, omdat hij de rest van de avond vrij
wilde zijn. Nu begon het eigenlijke wachten. Terwijl hij at,
luisterde hij gespannen. Er was, zoals te begrijpen viel, nog niets
te horen...
Natuurlijk smaakte hem het eten niet en het kostte hem moeite om
een hap naar binnen te krijgen. Maar hij deed zijn best toch een
aannemelijke portie te verwerken, omdat hij nu eenmaal zo gewoon
mogelijk wilde doen. Niemand mocht er iets van merken in welk een
ondraaglijke spanning hij verkeerde. Hij moest dus ook eten of hij
de smakelijkste maaltijd, die hij in maanden had genoten, voor zich
had staan. Wie Bas even gadesloeg, had echter wel door wat er aan
de hand was. De jongen zat geen ogenblik stil op zijn stoel.
Telkens weer ging zijn blik naar het raam, waardoor hij op de weg
kon kijken en hij at met verschrikkelijk lange tanden. Gelukkig was
hij alleen in de eetzaal en niemand merkte er dus iets van.
Op een gegeven ogenblik stond het eten Bas ineens tegen. Hij schoof
het bord van zich af. Op het nagerecht wilde hij niet meer wachten.
Als hij dat zou eten, zou hij er misschien onpasselijk van worden.
Het leek wel of de spanning nu met een ijzeren vuist zijn maag
toekneep. Het zweet stond hem op het voorhoofd, maar dat zou wel
van die bedompte hitte zijn, die nog steeds niets minder was, ook
al was het avond. Er moest maar een flinke bui komen, net zoals
vorige week daar buiten Eindhoven. Maar dan later op de avond, nu
nog niet. Bas keek op zijn horloge. Het was halfzeven. Hoe kwam hij
de tijd door tot tien uur? Als hij hier bleef zitten, werd hij dol.
Bij ieder geluid van een auto, schoot hij bijna overeind. Slechts
met veel moeite kon hij zich telkens weer beheersen. Dat hield hij
zo niet vol.
Kon hij Stevens maar vertrouwen, dan ging hij naar die man toe. Dan
had hij tenminste iemand om wat mee te praten en dan schoot de tijd
sneller op. Maar hij wist nog altijd niet wat hij van zijn
landgenoot moest denken, ook al scheen deze wel niet te weten, wat
voor waagstuk Doortje aan het uitha-len was. Maar zelfs nu, nu de
truck er gauw zou kunnen zijn, durfde Bas op niets te zinspelen.
Ieder woord teveel zou nog altijd fataal kunnen zijn. Hij moest het
maar alleen zien te klaren.
Ineens wist hij wat hij doen zou. In geen geval naar de grens om
daar op de truck te wachten, hadden ze gezegd. Maar ze konden nog
veel meer vertellen, ze moesten zich maar eens in zijn positie
verplaatsen. Hij ging wel naar de grens. Een meter of twintig
terzijde van de weg groeide struikgewas. Daar zou hij een
schuilplaats zoeken en vandaar uit zou hij de grens in het vizier
kunnen houden.
Bas stond op en begaf zich op weg naar de grens. Het schoot hem te
binnen dat hij de vorige dag nog had lopen nadenken hoe hij Stevens
vanavond uit de buurt van de grens zou kunnen houden. Nu wilde hij
daar niet aan denken. Hij hield het niet meer van de spanning. Hij
moest gaan kijken of de truck in aantocht was en wat Stevens deed
moest hij weten.
Carla had het gevoel of ze na een diepe duik eindelijk boven water
kwam. Ze haalde diep adem. Nog had ze haar ogen dicht. Het leek net
of ze die niet durfde openen. Nee, haar ogen waren open, maar het
was volkomen donker om haar heen. Ze zag letterlijk geen hand voor
d'r ogen, want toen ze haar vingers vlak voor haar gezicht bewoog,
kon ze niets onderscheiden.
Waar was ze? Een gevoel van paniek overviel haar. Ze wilde overeind
komen, maar stootte haar hoofd. Haar handen tastten om haar heen.
Overal voelde ze ruwe, onverzettelijke wanden. Ze zat opgesloten.
Maar waar?
Haar hoofd was dof en ze kon niet denken. Ze moest zich proberen te
herinneren waar ze zich bevond, maar het leek wel of haar hoofd vol
watten zat. Geen gedachte scheen er te zijn. Weer tastte ze om zich
heen. Nu voelde ze dat de bodem onder haar trilde. Wat had dit te
betekenen. Ze hoorde een zwaar gebrom.
Ze schudde wat op en neer en toen drong het tot haar door:ze bevond
zich in een auto. En toen die herinnering er was, kwamen ook de
andere. Ze wist weer hoe de mannen haar op de cabine van de truck
hadden geholpen. Vandaar hadden ze haar door het opengesneden
dekzeil omlaag laten zakken in de laadruimte van de truck. Eerst
hadden ze haar wat te drinken gegeven. Dan kon ze goed slapen,
hadden ze gezegd. Hoe lang zou ze geslapen hebben? Ze had er geen
flauw idee van, net zo min als ze er maar enig benul van had of ze
al dicht bij de grens waren. Ze waren nog niet in de westzone, dat
was in elk geval zeker, want de mannen hadden haar beloofd dat ze
haar dan onmiddellijk zouden waarschuwen. O, wat was ze stijf en
wat was haar hoofd dof. Maar dat hinderde allemaal niets, als ze
straks maar over de grens zou zijn. Ze moest even aan oma denken.
Pas nu drong het tot haar door dat ze die wel nooit meer zou zien.
De oude vrouw dacht er niet aan naar het westen te gaan.
„Grootvader ligt hier begraven en mijn kinderen, die hier gestorven
zijn, ook. Ik blijf bij hen. Mij zal niemand meer iets doen. "
Vreemd dat ze er bij het afscheid helemaal niet aan had gedacht dat
ze oma voor het laatst een kus gaf. Maar dat had ze ook niet
gedacht, toen ze de vorige maal samen met mama afscheid had
genomen. Een week later was ze toen weer bij oma terug geweest.
Maar dat zou nu niet gebeuren. Die mannen hadden haar beloofd dat
ze heel gauw bij mama zou zijn. Wat een grote, sterke kerels waren
dat. Vooral die ene leek een echte krachtpatser. Ze zouden haar
best over de grens helpen.
Maar dan moest ze heel stil zijn. Ze hoefde natuurlijk niet te
proberen of ze kon slapen, nu ze zo'n lange ruk had gemaakt. Ze
moest hier maar stilletjes blijven zitten. Het viel anders niet mee
om in zo'n donkere ruimte te zitten, waar je niets kon doen. En
wist ze nu maar of ze de grens al naderden en of het nog lang zou
duren voor ze aan de overkant waren. Daar kon ze alleen naar raden.
Het kon net zo goed nog twaalf uur duren als een halfuur.
Het was nog een klein halfuur. Rinus zat weer achter het stuur. Hij
draaide de ene sigaret na de andere en telkens weer wiste zijn hand
de zweetdruppels van zijn voorhoofd. Dat kwam van die ellendige
warmte, zei hij. De duisternis was al ingevallen, maar er kwam nog
geen aasje verkoeling. Het zag er naar uit dat het morgen weer van
datzelfde benauwde weer zou worden. Morgen, was het alvast
morgen... waren ze alvast maar twee uur verder.
Koos begon reeds de paperassen en documenten bij elkaar te zoeken.
Rinus zette de auto stil en samen controleerden ze of alle loodjes
nog intact waren. Alles was in orde. „Als het meisje zich nu maar
koest houdt, " zei Rinus. Ze luisterden even, terwijl de truck daar
nog stil langs de kant stond, maar ze hoorden niets van haar.
Gerustgesteld klommen ze weer in de cabine en begonnen aan de
laatste kilometers naar de grenspost. Het was kwart over negen. Ze
zouden dus nog op tijd arriveren. Misschien zou het briefje, dat ze
bij het viaduct hadden gekregen, bereiken dat ze zo door konden
rijden. Maar in die mogelijkheid geloofden ze niet erg. Ze hadden
nog met elkaar overlegd of Heiligers bij de grens zogenaamd foto's
zou maken om de aandacht af te leiden. Maar ze vonden dat ze niet
te ver moesten gaan. Er zouden moeilijkheden kunnen ontstaan, juist
omdat ze zich aan de grens bevonden en de bewaking daar alles
nauwlettend in het oog hield. De fotograaf had zijn camera's en
vergunningen bij de hand. Het viel te verwachten dat de douane die
zou willen controleren. Zwijgend zaten de drie mannen naast elkaar
en tuurden in het donker. Niemand had behoefte om een woord te
zeggen. Ze wisten van elkaar dat maar één ding hen bezig hield en
daarover wilden ze niet praten, om de nervositeit niet nog erger te
maken.
Heiligers wilde een sigaar opsteken, maar zijn bevende vingers
konden het vlammetje niet bij de sigaar houden. Koos gaf hem vuur,
maar ook die grote, ruwe hand trilde enigszins. Gauw blies de
chauffeur het vlammetje uit, dan was het trillen niet langer te
zien.
Ze reden al in de onbewoonde streek, die aan de grens voorafging.
De beide chauffeurs kenden de route van buiten. Aanstonds, om een
bocht van de weg, zouden ze de grenspost kunnen zien. Dan was het
zover. Nerveus omklemden Koos' handen de papieren.
„Verkreukel ze nou niet helemaal, " beet Rinus hem in zijn
nervositeit toe. Koos wou met een scherp woord antwoorden, maar
Heiligers legde zijn hand op de arm van de chauffeur. Het was
alleen de spanning, die hun parten speelde. Daar was de grenspost.
Ze zagen de lampen ervan. En meteen sloeg hun de schrik om het
hart. De douane was een truck van een voorganger op intensieve
wijze aan het doorzoeken. Het was een Westduitse auto en het
dekzeil ervan was opengemaakt. Een man van de volkspolitie kwam net
naar buiten geklauterd.
„Dat treffen we niet, " zei Koos met hese stem. „We hebben dat
briefje nog, " hielp Heiligers hem herinneren.
„Ja, maar als ze orders voor controle hebben, helpen geen honderd
briefjes, " antwoordde Koos.
Ze moesten doorrijden. Teruggaan konden ze nu in geen geval, want
dat zou zeker argwaan wekken. Rinus bracht de truck achter de
vrachtwagen, die men nog steeds aan het doorzoeken was, tot
stilstand. Daar voor hen uit zagen ze de roodwitte slagboom. Het
leek zo verleidelijk om je in die zware truck nergens iets van aan
te trekken, gewoon door te rijden en de slagboom te verpletteren.
Die versperring zou zeker niet tegen de truck bestand zijn, maar
als de grenswachten begonnen te schieten, zouden de vluchtelingen
het loodje leggen. Of ze wilden of niet, ze moesten de truck laten
stoppen en verder hadden ze maar af te wachten wat er ging
gebeuren.
Er kwam een grenswacht naar hen toe. Rinus, die de paperassen van
zijn maat had overgenomen, reikte hem het briefje toe, dat ze bij
het viaduct hadden gekregen. De man las het aandachtig.
„U bent nog op tijd, " zei hij. „Als alles in orde is, kunt u
aanstonds door. " Hij nam de paperassen van Rinus in ontvangst en
begon ze zorgvuldig te controleren. Men liet hen dus niet zonder
meer doorgaan. Nu begrepen ze wel dat ze daar ook niet op hadden
mogen rekenen. De man bij de spoorbrug had hun alleen gezegd, dat
hij zou zorgen dat ze de grenspost nog zouden mogen passeren, ook
al was het tegen sluitingstijd.
Een tweede man begon intussen reeds de loodjes, waarmee de
dekzeilen bevestigd waren, te controleren. Een ervan, dat een
beetje slordig aangebracht was, werd nauwkeurig bestudeerd in het
licht van een zaklantaren. De afsluiting bleek echter niet
beschadigd. Even leek het er op of de man zou bevelen de laadruimte
open te maken, maar zover kwam het gelukkig niet. Twee
politiemannen begaven zich naar de cabine. Daar begon de gewone
procedure, die de chauffeurs van vorige malen kenden. De slaapbank
moest er uit en heel de ruimte werd onderzocht of er geen
smokkelwaar aanwezig was. Natuurlijk was er niets te vinden.
Het ging allemaal nog heel voorspoedig en snel en het zag er naar
uit dat ze toch wel gauw zouden kunnen doorrijden, eerder zelfs dan
hun voorganger, waarmee de bewakers nog steeds doende waren.
Maar toen begon ook voor hen de narigheid. De man, die de
geleidepapieren controleerde, maakte moeilijkheden. Op enkele
facturen was een 1 veranderd in een 4, zei hij. Rinus keek: het
waren dezelfde paperassen waarmee ze gisteren ook al last hadden
gehad, omdat de cijfers niet klopten. Hij vertelde de man dat die
verandering in Karlsstadt was aangebracht door de douane. De paraaf
stond er bij. De man nam met die verklaring geen genoegen. Hij zou
naar Karlsstadt telefoneren om te informeren of de zaak wel klopte,
zei hij. De mannen zonk de moed in de schoenen. Dat betekende weer
oponthoud en wie weet hoelang dat zou duren. Ze durfden niet te
protesteren, want dat had bij deze kerels slechts tot gevolg dat ze
argwaan opvatten en nog lastiger werden.
Hadden ze gisteren er maar op aangedrongen dat die veranderingen
duidelijker werden aangebracht en door de douane van een stempel
voorzien. Maar ze hadden zo'n haast gehad om die kerels weg te
krijgen, voor het meisje zou verschijnen, dat daarvan niets was
gekomen.
„Dat we nou net dat geduvel met die paperassen moeten krijgen, "
zei Heiligers.
„O, dat is niks bijzonders, " stelde Rinus hem gerust. „Het • is
altijd hetzelfde hier. Die kerels zijn allemaal als de dood voor
elkaar. Het gaat er niet om of wij iets verkeerd hebben gedaan,
maar of zij iets over het hoofd hebben gezien, want dat kan hun bij
wijze van spreken de kop kosten. " Rinus rolde weer een shagje,
Heiligers trok aan zijn sigaar en blies wolken uit als een
oceaanstomer. „Gelukkig dat dat meisje stil blijft, " zei Koos. „Ze
zal nog slapen, " nam Rinus aan.
Hun voorganger scheen eindelijk klaar te zijn. De dekzeilen werden
weer vastgemaakt en alles wees er op dat de truck zou mogen
vertrekken. Het was te hopen dat het met hen aanstonds ook zover
zou zijn.
Maar ze waren er nog niet. Uit een van de gebouwtjes, die de post
vormden, kwam een burger naar buiten. Hij keek eens naar de
vrachtwagen, die klaar stond om te vertrekken, en liep dan naar de
Nederlandse truck. Hij informeerde of zich hier de fotograaf aan
boord bevond. Heiligers werd bleek. Zouden er weer nieuwe
moeilijkheden ontstaan. Het werd er niet beter op, toen de man hem
verzocht even mee te gaan. Hij moest zijn camera's en vergunningen
meenemen. Heiligers trachtte zichzelf gerust te stellen.
Met knikkende knieën klom hij naar omlaag. De beide chauffeurs
keken hem bezorgd na. Wat zou dat nu weer worden? De motor van hun
voorganger startte. Wat zouden ze er niet voor over hebben, als ze
achter die auto aan over de grens zouden kunnen. Maar ze moesten
wachten tot de fotograaf terug was...
Ze moesten nu wel aan de grens zijn, begreep het meisje, want de
auto had voor de tweede keer stilgehouden. De eerste maal was de
motor blijven doordraaien, maar nu zweeg hij. Ze moest daar eerst
aan wennen, want ze was met het zware geluid vertrouwd geraakt.
Buiten hoorde ze stemmen. Er waren van die harde commandostemmen
bij. Dat waren natuurlijk mannen van de grenspost, begreep ze. Ze
klonken nu heel dichtbij. Ze hoorde hoe er handen langs het
zeildoek van de vrachtwagen gingen. Zouden ze het openmaken? Een
ogenblik werd de ontzetting haar te machtig. Als een lawine sloeg
de herinnering aan die andere keer over haar heen, die keer toen de
volkspolitie haar vond. Toen was Hektor bij haar en nu was ze
helemaal alleen. Ze hield haar hand voor haar mond om het niet uit
te snikken. Was er maar iemand bij haar. Was Hektor er maar... Ze
zat hier zo alleen in het donker en ze kon niets zien of doen,
alleen maar als verlamd luisteren naar die afschuwelijke, harde
stemmen. Stappen verwijderden zich, maar de auto zette zich niet in
beweging. Wat was er nu aan de hand? De beide chauffeurs hadden
haar gezegd dat de auto niet gecontroleerd zou worden door de
politie, ze hoefde zich dus daarvoor niet bang te maken. De douane
had de laadruimte verzegeld en de chauffeurs hadden haar naar
binnen gewerkt zonder dat de loodjes verbroken waren. De
grensbewakers zouden daar niets van kunnen zien. Als zij zich maar
stilhield en geen enkel geluid maakte, zou het vast allemaal wel
goed lopen. De grenspolitie was inderdaad niet in de laadruimte
gekomen, maar waarom reed de truck niet? Waarom stonden ze nog
altijd stil? Wist ze maar iets? Kon ze maar iets zien van de
chauffeurs; of ze rustig zaten te wachten tot ze mochten
vertrekken, dan zou zij ook gerust zijn... Er klonken buiten weer
voetstappen en een stem vroeg iets. Het was te onduidelijk om te
horen wat er gezegd werd. Kregen ze toestemming om te vertrekken?
Ze hoorde een portier van de cabine dichtklappen en dan werd het
weer stil. Er startte een automotor, maar het was niet die van de
truck,want dan zou de vloer waarop ze zat wel beginnen te
trillen...
Carla voelde zich bijna weer net zo als in die verschrikkelijke
nacht, toen mama was weggegaan en zij daar in de sneeuw wachtte. Nu
was zelfs Hektor er niet... Ze was zo helemaal alleen en ze wist
niet wat er gebeurde, of er gevaar dreigde of dat alles goed
verliep... Ze moest zich met alle kracht bedwingen om het niet uit
te snikken. Maar ze moest stil blijven... Veronderstel dat die
politiemannen buiten iets van haar hoorden...
Bas had een goede schuilplaats tussen de struiken gevonden. Van de
weg af kon niemand hem zien, zeker niet nu de duisternis was
gevallen. Hijzelf kon echter de grenspost goed in het vizier
houden. In het licht van de lampen die er brandden, zag hij de
verschillende houten gebouwen, waar de beambten en de politiemannen
in en uit liepen. Druk was het er niet. Er passeerde hier niet
zoveel verkeer. De Daf-truck was er niet bij, zag hij. Maar er was
nog tot tien uur tijd. En tenslotte was het niet zeker of ze
vanavond wel zouden komen. Ze zouden daarop rijden, maar als ze
oponthoud hadden gekregen, zouden ze moeten wachten tot
morgenochtend.
Hij maakte het zich gemakkelijk. Hij zat er tegen een stam geleund
met de handen om zijn knieën geslagen. Zo tuurde hij naar de
grenspost. Maar dan ineens hoorde hij takken achter zich kraken.
Hij wilde wegduiken tussen het struikgewas, maar het was al te
laat. Natuurlijk was het weer Stevens, die daar ineens verschenen
was. De man kon hem ook nooit met rust laten. Waarom was hij hem
hierheen gevolgd? „Als je je schuil wilt houden, Bas, " zei Stevens
lachend, „moet je niet zo'n licht shirt aantrekken. " Hij wees op
het gele sporthemd dat de jongen aan had. Bas werd kwaad op
zichzelf. Wat dom dat hij daar geen rekening mee had gehouden.
Ondanks het donker moest je hem zo al vrij gauw kunnen zien.
Overigens mocht Stevens er ook zijn. Die hadweer een van die
schreeuwende shirts van hem aan. Hij leek wel een reclamezuil met
al die kleuren, die er in het sporthemd verwerkt waren.
„Ik heb me hier niet verstopt, " gaf Bas Stevens ten antwoord. De
man lachte maar eens en kwam dan naast Bas zitten. „Misschien
hebben we hier iets aan, " zei hij en hij haalde een verrekijker te
voorschijn. Die man heeft ook alles, dacht Bas in een opwelling,
het zou me niks verwonderen als die caravan van hem nog kan varen
ook... Maar dan had hij al zijn aandacht voor de kijker, die
Stevens hem gegeven had. „Moet u niet... ?" vroeg Bas nog. De man
schudde van nee. „Nee, kijk jij maar. Jij zult de truck gauwer
herkennen dan ik. " Bas stelde de kijker in. Je kon de post nu
vlakbij halen. Je zag duidelijk de mannen van de volkspolitie, je
zou ze desnoods kunnen uittekenen. Nee, het was er helemaal niet
druk. Je kon merken dat het al naar sluitingstijd liep. Hoe laat
was het? Negen uur. Om tien uur ging de post dicht. Veel wagens
zouden er wel niet meer opdagen, omdat ze er niet meer op zouden
rekenen dat ze nog geholpen werden. Daar kwam nog een vrachtauto
aanrijden. Maar al direct zag Bas dat het Doortje niet was. Het was
een heel ander type. Hij bleef kijken. En ja, daar... de truck, die
daar kwam aanrijden, dat was Doortje. Zijn vingers trilden en het
kostte hem alle moeite de kijker stil te houden. De truck stopte.
Het was Rinus, die uitstapte. In de cabine zag Bas Koos zitten en
Heiligers. Hij zuchtte opgelucht. „Zijn ze dat?" vroeg Stevens. Bas
knikte. „Ja, als ze nu maar gauw klaar zijn, " zei hij. Nu kwam het
er op aan. Als aanstonds de slagboom omhoog zou gaan om de truck
door te laten, zou hij weten dat het avontuur goed afgelopen
was.
Het leek allemaal nog goed te gaan. Even schrok hij, toen de cabine
onderzocht werd, maar de laadruimte van de truck werd gelukkig
ongemoeid gelaten. Het zag er naar uit dat ze aanstonds verder
zouden kunnen rijden, de vrijheid tegemoet.
Er ontstond echter onverwacht oponthoud. Hij zag hoe er iemand in
burger naar de truck toeging. Er werd even gepraat en Heiligers
kwam omlaag geklauterd. Hij begaf zich naar een van de gebouwen.
Bas zag hoe de beide chauffeurs hem met de ogen volgden. Er was
blijkbaar iets niet in orde. De slagboom, die de toegang naar het
westen afsloot, ging omhoog. Maar dat was niet voor Doortje, het
was voor de vrachtwagen, die even vóór de truck gearriveerd
was.Ineens sloeg Bas dan de schrik om het hart. Hij verloor alle
voorzichtigheid uit het oog en sprong overeind. Hij had gezien hoe
een ruit werd ingeslagen van het gebouwtje, waarin Heiligers
verdwenen was. In het gat verscheen het gezicht van de fotograaf
die iets naar de chauffeurs schreeuwde...
Toen Heiligers zich in het lokaal meldde, waarheen men hem had
verwezen, bleek er gelukkig niets bijzonders aan de hand te zijn.
Hij moest slechts een document tekenen, dat hij zijn foto's niet
zou gebruiken als propaganda voor doeleinden die de volksrepubliek
vijandig waren. Bovendien bleken de douanebeambten uit Karlsstadt
opgebeld te hebben of men hem wilde vragen afdrukken van de foto's,
die van hen waren gemaakt, op te zenden. Heiligers noteerde het
adres; hij was opgelucht dat er geen moeilijkheden waren. Hij keek,
terwijl hij zijn aantekenboekje opborg, door het raam naar de
truck, die vlak voor het gebouwtje stond. Hij knikte eens
geruststellend naar de beide chauffeurs, die gespannen zaten te
wachten. Hij zag ook de kop van de hond tussen de beide mannen
in.
Kennelijk kreeg Rinus toestemming om te vertrekken, want de motor
van de truck startte. Op dat ogenblik rinkelde de telefoon achter
Heiligers, die het lokaal wilde verlaten. Het was de fotograaf of
het geluid als een elektrische schok door zijn lichaam ging. Ineens
wist hij dat er iets mis was. Een van de politiemannen greep de
hoorn. Heiligers kon natuurlijk niet horen wat er aan de andere
kant gezegd werd, maar hij hield de politieman in het vizier. Zodra
deze de eerstewoorden had gehoord, ging zijn blik naar Heiligers.
„Hollanders?" zei hij. „Met een hond?" Heiligers wachtte niet. Hij
nam een camera in de paraattas in zijn rechterhand. Daarmee sloeg
hij een raam in. De scherven sprongen om zijn hand.
„Rinus weg!" schreeuwde hij. Meteen sprong hij op de bank en hoe
het hem lukte, wist hij zelf niet, maar op een of andere
ongelooflijke wijze wist hij door het raam naar buiten te
springen.
De truck trok al op, maar het ging te langzaam, veel te langzaam.
De slagboom was nog open, om de vrachtauto uit West-duitsland door
te laten. Een douaneman maakte een gebaar naar Rinus dat hij moest
stoppen, maar de truck ging door. Heiligers rende achter de truck
aan, die met opzet nog geen vaart maakte, om de fotograaf
gelegenheid te geven op de treeplank te springen. Maar Heiligers
was ook al zo jong niet meer. Zo heel snel kon hij niet uit de
voeten. Maar hij was nu gelijk met de truck. Plotseling dook er
opzij van hem iemand op, die hem de weg trachtte te versperren. Het
was de man in burger. Heiligers wist meteen dat hij verloren was.
Hij was geen man om te vechten, hij zou altijd het onderspit
delven. Nog liep hij door, maar de man greep hem vast. Op dat
ogenblik vloog er een donkere schim door de lucht, die zich op de
burger stortte. Het was de hond. Het beest wierp met een nijdige
grauw de man tegen de grond. Heiligers holde verder zoals hij nog
nooit had gehold. Bas' tanden beten zich in zijn lip, terwijl hij
dit alles volgde. Zou Heiligers het halen? Daar was hij bij de
cabine. Koos had het portier open, greep de fotograaf vast en
sleurde hem naar binnen. Twee man van de bewaking kwam aansnellen,
hun revolver hadden ze schietklaar. Ze wilden vuren. Bas zag hoe de
hond verwoed begon te blaffen, horen kon hij dat niet door de grote
afstand, maar hij zag aan de bewegingen van de kop hoe het dier
tekeer ging. Daardoor werd de aandacht van de beide agenten
afgeleid, zij keken naar de burger, die onder het dier lag. De man
probeerde zich op te rich-ten, maar de hond bracht de bek naar zijn
keel. De man kronkelde om weg te komen. Klaarblijkelijk riep hij nu
om hulp, want er kwamen agenten naar hem toerennen. Er heerste de
grootste verwarring. De truck was nu op volle vaart. De slagboom
begon reeds te dalen, maar de truck denderde voort en de houten
paal brak aan stukken. Er klonk een schot, maar het werd niet
afgevuurd op de truck. Bas zag hoe de hond in elkaar zakte. Een
agent stond vlak bij het dier en richtte nu zijn revolver op de
truck. Maar het was al te laat. De auto reed onder de slagboom
door, die toegang gaf tot de westelijke zone.
„Kom mee!" zei Stevens tegen Bas. Beiden gingen ze haastig naar de
Buick, die langs de weg stond. Ze volgden de truck, die maar op
volle snelheid bleef doorrijden, alsof hij nog ingehaald kon worden
door de volkspolitie. Pas toen ze bij het dorp waren, stopte Rinus.
De Buick hield ook stil. Bas vloog naar buiten en rende naar de
cabine toe. De drie mannen zaten er of ze niet meer tot tien konden
tellen. Hijgend en bezweet en uitgeput. „Is het gelukt?" riep
Bas.
„Ja, het meisje is veilig, " antwoordde Rinus... „Maar nooit meer,
" zei Koos.
„Dat hoeft ook niet, " zei Rinus. En dan: „Bas, begin jij alvast
het zeil los te maken. De douane zal ons wel nakomen. Ze lieten ons
net wel doorgaan, maar controle moet er zijn. "
„En zou je niet eens kijken of het meisje er nog is?" vond Koos,
die weer woorden had gevonden. Dan wiste hij met een zakdoek het
zweet van zijn voorhoofd. Hij kon de zakdoek meteen
uitwringen.