Achtste hoofdstuk
HET BEGON IN EEN SMEDERIJ
Tot zijn opluchting zag Bas dat de duisternis al begon te
vallen. Het zou dan niet zo lang meer duren voor hij zich met een
smoesje, dat het tijd werd om naar bed te gaan, van meneer Stevens
los te maken. Hij had heel de middag niet van de man af kunnen
komen. Na het middagmaal had Stevens hem in zijn Buick meegetroond
om een tocht door de omgeving te maken. In gewone omstandigheden
zou de jongen volop van de rit genoten hebben, want de natuur
rondom het plaatsje was prachtig. Nu was hij er echter met zijn
gedachten niet bij. Die waren bij de mannen op de truck. En dan was
er één vraag, die hem voortdurend bezighield: deed Stevens dit
alles nu werkelijk om, zoals hij verklaarde, Bas wat afleiding te
bezorgen?
„Je zit daar maar in je eentje, " had de man enkele malen gezegd,
„en de tijd wil dan maar niet opschieten. " Met dezelfde woorden
had hij Bas ook weer tegengehouden, toen de jongen om een uur of
zes naar het hotel wilde gaan voor het avondeten.
„Blijf toch hier, " had Stevens aangedrongen. „Met zijn twee-en is
het een stuk gezelliger. Dat geldt voor mij net zo goed. " Bas had
eenvoudig niet weg kunnen komen en nu zat hij er nog. Op zich was
het er werkelijk niet ongezellig. Stevens liet hem op zijn
bandrecorder zijn nieuwste opnamen horen. Hij merkte echter dat de
jongen maar verstrooid luisterde. „Ken jij eigenlijk het verhaal
van de Daf, Bas?" informeerde Stevens dan plotseling.
„Hè, wat bedoelt u?" zei de jongen, die uit zijn gepeins
wasopgeschrikt door de onverwachte vraag.
„Of jij de geschiedenis van de Daf kent. "
„Ik heb laatst een rondleiding door de fabriek meegemaakten toen
hebben ze er wel wat van verteld. Ik herinner me inelk geval nog
dat de directeur ervan, Huub van Doorne heethij, eigenlijk van
afkomst een doodgewone smidsjongen is. "
„Ja, dat weten de meeste mensen wel zo ongeveer, " lachte Stevens.
„Ik kan je er wel meer van vertellen. Het is een boeiend verhaal.
De levensloop van Huub van Doorne lijkt wel heel Amerikaans: van
smidsjongen tot directeur van een miljoenenbedrijf, maar het is
daarnaast ook weer typisch Nederlands: een voorbeeld van
doorzettingsvermogen. Wil je het verhaal eens horen?"
„Och jawel, " zei Bas nog niet al te enthousiast. Maar toen Stevens
eenmaal begonnen was, raakte de jongen toch geboeid door de
kleurrijke geschiedenis. Op een gegeven ogenblik ging hij er zelfs
zo in op, dat hij zijn argwaan jegens zijn gastheer vergat.
„Om bij het begin te starten, " vertelde meneer Stevens, „Huub van
Doorne werd in de eerste uren van deze eeuw, dus op 1 januari 1900,
geboren en wel, merkwaardig genoeg, in America, een gehucht dat
onder het Noordlimburgse plaatsje Horst hoort. Het leek er helemaal
niet op dat Huub een opzienbarende loopbaan zou volgen. Vader van
Doorne was smid bij een veenderij en hij kon maar amper rondkomen
van het kleine weekloon dat hij thuisbracht. Het gezin breidde zich
uit en vader van Doorne begon in Griendsveen een eigen smederijtje,
om er in de avonduren wat bij te verdienen. Hij hield er ook kippen
en Huub kreeg tot taak voor de dieren te zorgen en de hokken schoon
te houden. Daar had hij een verschrikkelijke hekel aan en hij deed
het werk dan ook alleen, omdat hij pas, wanneer hij daarmee klaar
was, in de smederij mocht helpen.
Huub was maar het liefst in de smederij. Daar kon hij zijn hart
ophalen. En hij probeerde er op zijn manier ook wat bij te
verdienen. De buurt had al lang ontdekt dat hij handig was en liet
hem alle mogelijke karweitjes opknappen. Hij repareerde potten en
pannen en maakte van stukjes metaal eenvoudige passers, die hij op
school verkocht. Het waren slechts centen, die hij zo verdiende,
maar hij gaf ze aan zijn vader. Toen Huub een jaar of tien was,
kwam de pastoor deklas binnen en vroeg de jongen of hij na
schooltijd even langs wilde komen. Huub ging er heen en kreeg een
veel-armige kandelaar, die hij aan zijn vader moest geven om te
repareren. Maar Huub keek zelf eerst eens wat er aan de hand was.
De armen van de kandelaar hingen slap neer, zag hij. Al gauw had
hij ontdekt wat daar de oorzaak van was en binnen enkele minuten
had hij het euvel verholpen. Trots ging hij terug naar de pastorie.
De pastoor was blij dat de kandelaar er nu al weer was en gaf de
jongen een kwartje. Huub trok vol trots met dat geldstuk naar zijn
vader. Maar die had zo zijn eigen gedachten over de prestatie van
zijn zoon.
„Jongen, dat heb je helemaal verkeerd aangepakt, " zei hij. „Als je
die kandelaar bij mij had gebracht, had ik morgen een gulden voor
de reparatie kunnen vragen. " Huub had het begrepen en hij nam zich
voor niet meer van dergelijke particuliere opdrachten aan te
nemen.
Een jaar later trok het gezin van Doorne naar Deurne, waar vader nu
een eigen smederij had. Toen Huub elf jaar oud was, mocht hij zijn
vader heel de dag helpen. Het was zijn lust en zijn leven, als hij
in de smederij kon werken: knutselen, repareren, smeden,
construeren. Zijn vader stond daar in zijn blauwe kiel en leren
voorschoot bij het vuur, de kruk van de blaasbalg in de hand. In
het donker onder de schouw lag er het witgloeiende ijzer tussen de
rode kolen. Met een zwaai belandde het ijzer op het aambeeld, waar
nu de hamer sloeg, terwijl de vonken als vuurwerk opspatten. Het
zware geluid denderde door de ruimte. Sissend steeg de witte stoom
op, wanneer het gloeiende metaal in het water werd gedompeld. Hier,
in deze omgeving, was Huub van Doorne in zijn element.
Vader van Doorne stierf in die smederij. Hij werd overvallen door
een hartverlamming, toen hij een wagenwiel repareerde. Het gezin
viel uit elkaar. Huub bleef alleen in de smederij, die nu verpacht
werd. De jongen, die toen nog maar net twaalf jaar oud was,
verdiende zijn eigen kost eninwoning met zijn werk voor de vreemde,
die de smederij had gepacht. Twee jaar later brak de wereldoorlog
uit, en de smid moest in dienst. De veertienjarige Huub probeerde
de smederij nog een tijdje zelfstandig te leiden, maar hij was er
te jong voor. De mensen hadden er geen vertrouwen in. Hoe kon zo'n
jonge knul al een smederij drijven? Huub stapte naar het bedrijf,
dat goed twintig jaar geleden door twee broers in die streek was
opgericht. Anton Philips, • de zakelijk leider ervan, was in 1895
naar Eindhoven gekomen. Reeds vier jaar later had de
gloeilampenfabriek, die door zijn broer Gerard was gesticht,
tweehonderd en tachtig man personeel en werden er bijna twee
miljoen lampen per jaar vervaardigd. In 1914 werkten er al
tweeduizend man. Wie in die contreien werk zocht, ging naar
Philips. Huub van Doorne volgde dit voorbeeld. Wilde hij echter
aangenomen worden, dan moest hij een klein examentje afleggen. Dat
liep al meteen mis, want bij het rekenen bleek dat hij niet met
breuken overweg kon.
„Dat is jammer, " zei de chef, „probeer eerst je schoolkennis wat
op te halen. " Maar daar had Huub geen tijd voor, want hij moest de
kost verdienen. Hij ging naar de firma Mandigers, een kleine
reparatiewerkplaats. Mandigers had niet veel fiducie in de jongen,
maar wou het toch wel eens met hem proberen. Huub begon er als
bankwerker. Als zodanig had hij nog geen ervaring en hij kon niet
direct vlug uit de voeten. Maar tussen de middag knapte hij gauw
een stuk werk op, waar de smid zelf maar niet uit had kunnen komen.
De man voelde zich op zijn tenen getrapt, omdat Huub zijn werk
verbeterd had, en hij gaf Huub op zijn kop. Maar de baas zag in dat
er wel wat in de jongen stak en stelde zijn weekloon vast op vier
en een halve gulden. Daarvoor werkte Huub van zes uur 's morgens
tot tegen de avond. Van acht uur 's avonds tot middernacht werkte
hij dan nog voor een andere smid. Zo verdiende hij een rijksdaalder
extra. Toen de Deurnse smid na vier jaar uit militaire dienst
terugkeerde, haalde hij Huub over om weer bij hem in de sme-derij
te komen. Het werd niets en Huub raakte daar steeds meer achterop.
Het kwam zelfs zo ver, dat hij 's zondags schoenen moest lenen om
naar de kerk te kunnen. Het werd Huub te bar en op een dag liep hij
weg. Hij was echter te trots om bij iemand om hulp te vragen. Hij
hield zich in de bossen schuil en leefde van hetgeen hij aan
eetbaars vond. Mandigers, de eigenaar van het Eindhovense
bedrijfje, waar Huub van Doorne had gewerkt, hoorde van de
verdwijning en zocht de jongeman op. Hij vroeg of hij niet weer bij
hem in de werkplaats wilde komen. Huub voelde daar wel voor en kwam
naar Eindhoven, maar hij was er nog niet aan de slag of hij stond
alweer op straat. Hij had onenigheid gekregen met de werkmeester en
de man nogal vierkant in het gezicht gezegd: vlieg op en doe het
zelf maar. Ontslag op staande voet was er het gevolg van. Huub nam
nu een baan aan bij een textielfirma in Helmond. Lang bleef hij
daar niet, omdat hij in dienst trad bij dokter Wiegersma, de
vermaarde schilder-arts uit Deurne. Over diens vader is een roman
geschreven, omdat hij zo'n opzienbarende figuur was en er is zelfs
een film over hem gemaakt. Dokter Hendrik Wiegersma is ook al een
merkwaardige figuur. Met zijn rode haar, zijn baard en snor trekt
hij terstond de aandacht. Als schilder heeft hij grote naam, maar
hij is bijvoorbeeld ook een figuur, die het voor de oorlog bestond
in vijf dagen naar Athene te rijden met zijn auto. Uit heel het
land komen de mensen naar hem toe om hem als dokter te raadplegen,
want er gaat een grote roep uit over zijn bekwaamheid. Van deze
Hendrik Wiegersma werd de jonge van Doorne de chauffeur en hij
zorgde voor de auto en de motorfiets van de dokter. Erg lang kon
het niet goed gaan tussen twee van deze figuren, die allebei
precies wisten wat ze wilden en geen van beiden een blad voor de
mond namen. Op een avond moest de dokter nog hals over kop naar een
patiënt. Hij kon echter zijn motor niet op gang krijgen. Hoe hij
ook op de starter trapte, er kwam geen beweging in.
„Waar zit die van Doorne toch?" riep de dokter woedend.
„Wat een schandaal dat hij niet behoorlijk voor mijn motor zorgt.
De man kent zijn plicht niet, hij knoeit zo maar wat. " Toen Huub
die woorden hoorde, werd zijn gezicht zo rood als het haar van de
dokter.
„Ik blijf hier geen uur meer, " vertelde hij de arts. „En als u met
die motor wilt rijden, moet u beginnen met de benzinekraan open te
draaien. Dat is beter dan mij de huid vol te schelden. "
* Huub nam zijn congé. Hij had wat geld kunnen sparen en begon in
Deurne een eigen zaak als motor- en rijwielhersteller. Door gebrek
aan contanten moest de jonge van Doorne het bedrijf echter spoedig
opgeven en hij keerde terug naar Mandigers. Hij werd er meteen
werkmeester. De wind zat mee en de zaak, waar al acht man personeel
werkte, had er drie jaar later al vijfenzestig.
Bij zijn arbeid kwam van Doorne ook in contact met een Eindhovens
bierbrouwer, de heer Huenges wiens auto niet in orde was. Niemand
wist wat er precies aan mankeerde. „Mag ik eens kijken?" vroeg
Huub. Een uur later had hij het euvel al verholpen. Vanaf dat
moment verzorgde Huub regelmatig de auto van de brouwer en deze
leerde hem daardoor beter kennen. Van Doorne was een man met
toekomst, verklaarde hij. Als hij ooit eens voor zichzelf wilde
beginnen, dan kon hij bij hem aankloppen.
In 1928 deed Huub van Doorne dat. Hij wilde zelf een
constructiewerkplaats beginnen en hij ontving van de brouwer een
lening van tienduizend gulden, ofschoon hij maar om
vijfendertighonderd had gevraagd. Huub was toen achtentwintig jaar
oud. Het bedrijf startte in een werkplaatsje van welgeteld vier bij
vier meter. Het was er zo klein, dat enkele werkbanken op rails
gemonteerd moesten worden, zodat men ze overdag naar buiten kon
rijden waar meer ruimte was om te werken. Toen het jaar ten einde
was, had van Doorne al zestig man in dienst. Zijn voornaamste
opdrachtgevers waren de gemeente en Philips.
Het kwam in die tijd wel meer voor dat een constructie-werkplaats
ook aanhangwagens maakte. Huub meende hier een mogelijkheid te
zien. Tot dan waren de aanhangwagens bijzonder degelijk maar ook
bijzonder zwaar. Hij ontwierp een nieuw type, vernuftig bedacht,
gemakkelijker te hanteren en duurzamer. Er was echter geld nodig om
Huubs vinding op grotere schaal in produktie te kunnen brengen. Het
ging om een bedrag van minstens tien mille, maar het was midden in
de crisistijd en er was niet op aannemelijke voorwaarden aan geld
te komen.
„Vraag die Fransman om tienduizend gulden, " zei Huub tegen zijn
broer Wim, die toen al deel uitmaakte van de directie en de
zakelijke belangen behartigde. Huub doelde daarmee op de Fransman,
die het recht wilde verwerven de aanhangwagens van van Doorne in
zijn land te bouwen. Wim vroeg de tienduizend gulden, maar met een
benauwd hart. Hij was bang dat de Fransman de eis veel te hoog zou
vinden. De man sloeg echter toe en de van Doorne's waren uit de
zorgen. Jaren later bleek de Fransman bereid zijn rechten terug te
verkopen tegen een som van... driehonderdduizend gulden. De
aanhangwagens hadden hem geen windeieren gelegd. Het was ook een
prachtig succes voor Nederland, dat eigenlijk geen traditie had op
het gebied van de bouw van auto's en waar de enige autofabriek, die
ooit betekenis had gehad, die van de Spijkers, in 1927 haar poorten
had moeten sluiten.
Er werden nu op groter schaal opleggers en aanhangwagens gemaakt en
het bedrijf groeide met reuzeschreden. Daf noemde van Doorne zijn
bedrijf, Van Doorne's Aanhang-wagensfabriek.
„Die A kunnen we later ook voor automobielfabriek' gebruiken, " zei
Huub tegen zijn broer, „want ik geef je de verzekering dat het niet
bij opleggers en aanhangwagens zal blijven. "
Op den duur kwamen er talrijke vindingen op naam van Huub te staan.
Soms kreeg hij midden in de nacht zijn ideeën. Dan stond hij op,
pakte een stuk papier en schetste zijn ontwerp. De volgende ochtend
werkte hij het dan aan de tekentafel in de fabriek uit — alleen of
met zijn medewerkers. Nooit volgde hij anderen na of bewandelde hij
wegen, die anderen al waren ingeslagen. Steeds zocht hij een eigen
weg, en ging hij uit van een eigen standpunt.
„Jongens, als je wat goeds tot stand wilt brengen, " verklaarde hij
meer dan eens, „dan moet je vooral niet eerst gaan kijken wat
anderen misschien al hebben uitgedacht. Als je * dat doet, begin je
meteen al op de verkeerde manier. Je moet je afvragen: wat is het
ideaal, dat ik wil bereiken? Als je dat voor ogen hebt, als je
precies weet wat je wilt, moet je de weg er heen zoeken. Die weg...
dat is het allermoeilijkste, omdat je dan voor het probleem gesteld
wordt het compromis te leggen tussen hetgeen je voor ogen staat en
een verwezenlijking, die te betalen is. "
In 1935 verschenen de eerste Daf vedergewichtopleggers. De vakpers
was uitbundig in haar lof en het succes was navenant. Al voor de
oorlog werden in vele landen aanhangwagens en opleggers gebouwd
volgens het ontwerp van Daf. In de jaren voor 1940 speelde de Daf
ook een grote rol bij de motorisering van het Nederlandse leger.
Het fraaiste succes had Huub van Doorne wel in 1938. Er zouden in
Nederland voor ons leger Engelse pantserwagens worden gebouwd. Van
Doorne maakte in acht maanden een heel nieuw ontwerp. Het was
zoveel beter dat de Engelsen het zelf overnamen. Na de oorlog begon
de grote uitbouw van de Daf. Het ging steeds sneller en sneller.
Reeds in 1950 werd aan de Geldrop-se weg in Eindhoven de eerste
Nederlandse fabriek geopend waar automobielen in grote series aan
de lopende band werden vervaardigd. Elke wagen, die deze fabriek
verliet, leverde Nederland een deviezenbesparing van niet minder
dan vijftig procent op.
Opnieuw trokken de produkten van de Daf de aandacht van de
militaire autoriteiten en dat op een tijdstip, waarop de spanning
in de wereld er de oorzaak van was dat de bewapening werd
opgevoerd. De Daf kreeg toen een order van hon-derdvijfenzeventig
miljoen gulden — misschien wel de grootste order, die ooit in
Nederland is vergeven. De fabriek werd tot het zesvoudige vergroot
en toen die uitbreiding in de loop van 1953 gereedkwam, werkten er
ruim tweeduizend man personeel. Het bedrijf bestond toen precies
vijfentwintig jaar. Bij die gelegenheid werd Huub van Doorne
ere-doctor. De man, die jaren geleden zakte voor een simpel
examentje om bij Philips toegelaten te worden, was nu doctor in de
technische wetenschappen. In de feestredes werd door hooggeleerde
heren verzekerd, dat Huub van Doorne knapper was dan de meeste
ingenieurs, die aan de technische hogeschool te Delft hadden
gestudeerd. Deze man had niet minder dan dertig Nederlandse
octrooien op zijn naam staan. Men vergeleek hem met niemand minder
dan Henry Ford, die juist zoals hij, door het zelf bedenken en
maken van originele constructies, dezelfde prestaties geleverd
had.
„Dat alles is nu al weer vier jaar geleden, ' besloot meneer
Stevens zijn verhaal, „en intussen is de fabriek weer verder
uitgebreid. Het ziet er naar uit dat het bedrijf nog wel verder zal
groeien. "
„Vooral als ze met een personenauto gaan komen, " zei Bas, die
ondanks alles hoogst geboeid had geluisterd. „Ja... " zei meneer
Stevens aarzelend. Het leek of hij een andere reactie had verwacht.
Meteen zag Bas zijn kans schoon. Hij keek op zijn horloge. Het was
al over tienen. Het was nu toch echt wel het moment om naar de
„Alte Post" te gaan. Meneer Stevens deed nog een flauwe poging hem
te weerhouden, maar hij liet zich niet meer bepraten. „Ik wil
bijtijds naar bed, " zei Bas, „want het kan morgenavond best wel
eens laat worden. Misschien rijden ze ineens door met de truck en
dan zal er van slapen niet veel komen. " Hij nam afscheid van
meneer Stevens en begaf zich naar het hotel. Even luisterde hij
scherp of er enig geluid was te horen in de diepe stilte van de
avond. Het was volkomen rustig. Ook van de kant van de grens
weerklonk geen enkel geluid.