Zesde hoofdstuk

CARLAA

an alles meende Carla te merken dat er iets bijzonders gebeuren ging. O, ze deden in huis allemaal wel net of er niets aan de hand was, maar ze hielden haar niet voor de mal. Ze had het heus wel door. Zij merkte best dat oom Franz en tante Gertrud ineens ophielden met praten, als ze de kamer binnenkwam. Het ontging haar niet dat oma soms minutenlang met van die droeve ogen naar haar zat te kijken. Oma wendde steeds snel haar blik af, wanneer ze merkte dat Carla dat weemoedig staren als het ware voelde. Zou er misschien een poging ondernomen worden om haar naar mama daarginds in het westen te brengen. O nee, er was vast geen toestemming gekomen dat zij naar het westen mocht. In dat geval zou er immers geen reden zijn om zo heimelijk te doen. Trouwens, de man van het ministerie, die er laatst was geweest, had duidelijk genoeg gezegd dat ze er maar niet op moesten rekenen dat het meisje nog eens ooit naar het westen zou mogen.
„Daar komt eenvoudig niets van in. En, de man had daarbij dreigend oom Franz aangekeken, „als ik u was, zou ik verder maar geen aanvragen meer indienen, want dan zou uzelf wel eens in moeilijkheden kunnen komen. " Die woorden waren voor oom Franz, de bange haas, al voldoende geweest. Hij had niets meer ondernomen. Maar was het wel eerlijk oom Franz een bange haas te noemen? De goede man moest voorzichtig zijn. Van alle kanten werd hij in de gaten gehouden. Hoeveel familieleden van hem waren al niet in de gevangenis beland, omdat ze iets tegen de staat ondernomen hadden? Hij had de zorg voor zijn eigen gezin, voor oma en voor haar, Carla. Als ook hij gevangen genomen werd, wat moest er dan van hen worden? Dan waren ze helemaal aan zichzelf overgelaten. Oom Franz kon echt niet anders... Nee, dacht Carla, een vergunning is er natuurlijk niet enmisschien gaan ze daarom proberen me illegaal over de grens te krijgen. Daar was wel eens over gepraat, wanneer ze dachten dat zij het niet kon horen. Misschien was het nu zover. Ze begreep best dat ze er haar buiten lieten. Ze vonden haar natuurlijk te jong en waren bang dat ze haar mond voorbij zou praten. Nou, als het daarom ging... Ze had wel geleerd haar mond te houden. Moest je bij voorbeeld op school komen. Daar had je die nare juffrouw Frank, die kon er op zo'n - gemene wijze aan herinneren dat haar vader een vijand van het volk was geweest, zoals zij dat zei, en haar moeder een laffe vluchtelinge.
Haar vader een vijand van het volk? Als er één goede, rechtschapen man was geweest, die de naam vader verdiende, dan was het haar vader geweest. Het kostte haar nu soms reeds moeite om zich zijn beeld voor de geest te halen. Het was al drie jaar geleden dat hij... Ze moest daar niet meer aan denken, aan dat verschrikkelijke, zei oma steeds... Maar ze moest wel. Als ze aan haar vader dacht, dacht ze ook aan dat andere. Dan zag ze hem zoals hij werd weggevoerd op die avond. Een grote, struise man, die niet bang was zoals oom Franz. Rechtop liep hij tussen de vier mannen, die hem waren komen halen. Ze waren gewapend en ze hadden gedreigd dat ze zouden schieten. Maar hij liet zich geen angst aanjagen. Hij ging mee, kalm en waardig. Je zag dat hij de vier kerels desnoods tegen de grond zou kunnen slaan. Wat hadden ze een gemene gezichten naast het zijne en wat leken ze minderwaardig tegenover hem. Ze schenen het zelf te voelen en ze probeerden hem te vernederen. Maar hij reageerde niet. Rechtop ging hij voort naar de auto, die daar stond, en hij stapte waardig in. Dat was de laatste maal geweest, dat zij haar vader had gezien...
Ze zag hem weer voor zich. Zij was drie jaar ouder geworden, maar de herinnering aan hem was niet ouder geworden. Het was jammer dat er in de latere jaren geen foto van hem was gemaakt. Er was alleen een portret uit de tijd dat hij pas was getrouwd. En daarop leek hij zo jong, net Karl, de oudstejongen van hiernaast. Maar vader, dat was een grote, sterke man geweest, die haar droeg, wanneer ze moe werd tijdens een wandeling, die haar speelgoed repareerde en die 's avonds sprookjes vertelde. Vader... De man die iedereen hielp, de dokter die altijd klaar stond voor zijn patiënten. En van die man had juffrouw Frank keer op keer gemene dingen te zeggen. Éénmaal had Carla van zich afgebeten, maar de onderwijzeres had wraak genomen. Oom Franz had haar daarom gezegd dat ze het voortaan maar over zich heen moest laten gaan.
„Houd je mond, Carla, " had hij haar aangeraden, „houd je mond, al zal het je niet meevallen, want je hebt de aard van je vader. Maar we hopen dat je ooit nog eens naar je moeder kunt en dan moet je voorzichtig zijn, zorgen dat je nergens de aandacht trekt. Anders verspeel je al je kansen... " Na die woorden had oom Franz even gezwegen. Carla had wel begrepen wat hij had willen zeggen: als je vader voorzichtiger was geweest, zou hij misschien nog in leven zijn... Maar zo was dokter Ruhmann niet geweest. Als het om zijn patiënten ging, wist hij van geen voorzichtigheid en dat was hem noodlottig geworden. Hij had de man geholpen, die door de politie werd gezocht en in een vuurgevecht gewond was geraakt. Om die menslievende daad was hij gearresteerd en had hij een jaar later de dood gevonden. „Gestorven aan longontsteking, " stond er in de officiële mededeling. Iedereen wist wel wat dat betekende... Mama wilde toen niet langer in het land blijven. Mama... soms kreeg Carla een brief van haar. Veel bijzonderheden stonden daar nooit in. Ze moest immers altijd heel erg opletten wat ze schreef, anders liet de censuur de brief niet door. Maar tussen de weinige regels door las Carla wel hoe mama naar haar enige kind hunkerde*. Wat moesten zij tweeën ook zover van elkaar? De afstand was niet eens zo verschrikkelijk ver, ze woonden in twee delen van een land, waar alle mensen dezelfde taal spraken, maar toch waren ze op onoverkomelijke wijze van elkaar gescheiden door de zonegrens. Zij tweeën, mama en zij, hoorden bij elkaar en zij waren één in hun verdriet om vader. Maar iemand had bepaald dat zij, Carla, hier moest blijven en daardoor hadden ze elkaar nu al in twee jaar niet meer gezien. Want mama kon niet hierheen komen. Dan wachtte haar de gevangenis, had oom Franz verteld. Maar zou er nu iets gaan gebeuren dat zij misschien toch naar het westen kon?
Carla boog zich naar haar hond. Dat was haar enige vriend. Met hem kon ze praten, hem alles toevertrouwen. De hond zou haar niet verraden, die had haar zelfs het leven gered. Ze aaide het dier over de ruige vacht.
„Hektor, " zei ze. Het dier jankte zachtjes. Ineens bedacht Carla iets. Als er werkelijk wat van zou komen dat ze naar het westen ging, dan zou Hektor in elk geval mee moeten. „Jij hebt mij niet in de steek gelaten, " zei ze. „Ik zal het jou ook niet doen. " De hond keek haar met zijn grote, vochtig glanzende ogen aan en drukte zijn kop tegen Carla. Net als toen in die nacht... Carla herinnerde het zich weer allemaal alsof het gisteren was gebeurd. Die nacht zou zij heel haar leven niet vergeten.
Met de trein waren ze naar een plaats op twintig kilometer van de grens gegaan. Oom Franz had het mama afgeraden en oma, de moeder van mama, had ook geprobeerd haar tegen te houden. Maar mama had gezegd dat ze niet langer kon leven in dit land, dat haar man had vermoord, waar zij werd gewantrouwd en als een misdadigster door de politie in het oog werd gehouden. Ze had een gevoel of ze hier zou stikken. Telkens ook weer deden er zich omstandigheden voor, waarbij de nagedachtenis van haar man werd besmeurd. Dokter Ruhmann was een zeer geziene figuur geweest en zijn arrestatie en dood hadden dan ook de nodige consternatie verwekt. De roden deden alles om zelfs nu nog zijn naam te bekladden en op die manier hun handelwijze te rechtvaardigen. Carla moest toen nog tien jaar worden en van alles begreep zij het fijne nog niet, maar ze besefte toch wel zo ongeveer wat er aan de hand was. Daarbij had het kind op school devernederende opmerkingen van de onderwijzeres te slikken. En toen op een dag had mama haar thuis gehouden van school. Ze had het meisje gekleed of ze op reis gingen. Een koffer hadden ze echter niet meegenomen, want dat zou misschien de aandacht hebben getrokken. Ze hadden afscheid genomen van oma. Veel was daarbij niet gezegd, daarvoor waren ze allemaal te ontroerd. Oma had toen net zo gekeken als ze ook nu soms naar haar zat te staren... Mama en Carla waren samen naar het station gewandeld. Het meisje had toen al wel begrepen dat ze op reis zouden gaan naar het westen, waar de vader van mama woonde. Op het station keek haar moeder telkens schichtig om zich heen, alsof ze bang was dat ze achtervolgd werden. „U moet niet zo kijken, mama, " had ze gezegd, „de mensen zouden er nog wat van denken. " Mama was even geschrokken. Dan ging haar hand liefkozend over haar haar. „Schat je hebt gelijk, " zei ze. Maar ze bleef ongedurig. Pas toen ze in de trein zaten, voelde Carla dat haar moeder rustiger werd, vooral toen de trein eenmaal reed. Ze keek niet één keer uit het raampje naar de stad, waar ze zo lang had gewoond. Carla deed het ook niet. Maar ze voelde toch wel iets van verdriet om alles wat ze daar achterliet: de enkele vriendinnetjes van school, oma en haar eigen knusse kamertje. Maar Hektor was bij haar. Mama had er eerst niet van willen weten dat ze de hond meenam, maar ze had toegegeven, omdat ze was blijven aandringen. Ze hadden een kaartje voor het dier moeten kopen, anders mocht het niet eens mee, maar Carla had beloofd dat ze het geld uit haar eigen spaarpot zou terugbetalen. Mama had haar bij die woorden even aangekeken. En ineens besefte het meisje toen dat ze die spaarpot nooit meer zou zien...
Het was tegen de avond, toen ze op de plaats van bestemming arriveerden. Het was gaan sneeuwen, maar gelukkig nog niet zo erg dat de bus niet meer reed. Daarmee waren ze tot in de buurt van de grens gekomen. Vandaar was het nog een uur lopen. De sneeuw lag toen al vrij hoog en het werd eenvermoeiende tocht door het donker. Mama wist de weg niet precies. Ze had die op een kaart nagekeken en de route als het ware in haar hoofd geprent. Iemand die de streek kende had haar bovendien de nodige bijzonderheden verteld, waaraan ze kon herkennen of ze de goede weg volgde. Maar probeer die punten eens terug te vinden in het donker, terwijl het sneeuwt.
Struikelend en glijdend waren ze vooruitgekomen tot ze stuitten op de officiële grensovergang. De weg was daar afgezet met een rood-wit gestreepte balk. Daarnaast ontdekten ze twee kleine wachthuisjes, waarvoor mannen van de volks-politie, bewapend met hun machinegeweren, op post stonden. Auto's werden hier niet doorgelaten. Die moesten naar een andere overgang, waar ze zorgvuldig werden gecontroleerd. Hier mochten alleen voetgangers passeren. Maar je moest je Ausweis laten zien. Mama durfde het niet aan via die post naar de overkant te gaan. Ze had wel een Ausweis, maar ze was bang dat haar naam aan de grenspost bekend zou zijn en dat men haar niet zou doorlaten. Vóór hen in het donker bevond zich het prikkeldraad dat de beide zones van elkaar scheidde. Voor die versperring lag een vijf meter brede strook omgeploegd land. Op geregelde tijden werd die strook opnieuw omgeploegd, opdat de afdrukken van voetstappen direct zichtbaar zouden worden. En weer daarvóór bevond zich de zogenaamde bewakingszone, waarin zich niemand mocht ophouden en waar voortdurend bewakingspatrouilles passeerden. In die zone, die een halve kilometer breed was, bevonden zich Carla en haar moeder. Ze bewogen zich in zuidelijke richting. Daar moest een ondiep beekje zijn. Als je dat doorwaadde, bevond je je in het westen. Ze moesten uiterst behoedzaam te werk gaan. Achter hen stond een bewakingstoren. Wanneer de soldaten, die de uitkijkpost bemanden, ook maar enige verdachte beweging zagen, zouden ze ogenblikkelijk schieten. Gelukkig was het donker en gelukkig sneeuwde het. Maar die sneeuw was ook verraderlijk. Hun beider voetsporen bleven achter in de laag,die de bodem bedekte. Ze moesten dus voortmaken. Zou er een patrouille komen, dan zouden de mannen terstond zien dat hier vluchtelingen gepasseerd waren. Ze bewogen zich moeizaam voort. Mama dacht dat ze niet ver meer van het beekje verwijderd waren. Van bewaking hadden ze nog niets gemerkt en het zag er naar uit dat de vlucht zou slagen. En toen gebeurde het ineens. Carla's rechtervoet zwikte opzij, ze struikelde en viel. Een brandende pijn schoot door haar rechter enkel. Geschrokken boog haar moeder zich over haar.
„Wat is er?" vroeg ze.
„Ik zit vast, " snikte het meisje, „en het doet zo'n pijn. " Mama probeerde haar voet los te maken, maar ze moest er mee ophouden, omdat de pijn Carla te machtig werd. Haastig veegde mama de sneeuw opzij om te onderzoeken hoe de voet bekneld zat. Al tastend ontdekte ze wat er gebeurd was. Onder de sneeuw bevond zich een spoorlijn die kennelijk al lang niet meer gebruikt werd, want de rail voelde erg roestig aan. Carla was met haar voet op de spoorstaaf gestapt, haar schoen was er, juist bij een wissel, af geschoten en bekneld geraakt tussen de wisseltong en de rail. De val was zo ongelukkig geweest, dat het er naar uitzag dat ze haar enkel had gebroken. Mama probeerde vertwijfeld de schoen los te maken uit de onbarmhartige greep van het metaal. Maar Carla zat onwrikbaar vast. Samen trachtten ze toen de schoen los te maken, zodat het meisje haar voet eruit zou kunnen trekken. Maar ook dat bleek onmogelijk. Er was geen verwikken of verwegen aan. Mama werd radeloos. Nu waren ze vlak bij de grens en ze konden niet verder. Ze mochten hier echter ook niet blijven, want er zou een patrouille kunnen passeren en als die hen hier betrapte, wachtte de gevangenis. Nog eens probeerden ze of de voet werkelijk niet bevrijd kon worden. Carla stak haar zakdoek in haar mond om het niet uit te gillen van de afschuwelijke pijn, die door haar enkel trok. Maar toch hielp ze mee om alles te proberen. Naast haar hurkte Hektor in de sneeuw. Als het haar een ogenblikte machtig werd, drukte het meisje haar gezicht tegen de warme vacht van de hond.
Het sneeuwde nog altijd en het meisje rilde van de kou, die opsteeg van de grond waarop zij half lag, half zat. Moedeloos had mama de pogingen opgegeven om haar dochtertje te bevrijden. Wat moest er nu gebeuren? Het was veel te gevaarlijk om hier te blijven en zij was als het ware aan deze plek gekluisterd.
Carla snikte zachtjes na van de verschrikkelijke pijn in haar voet. Maar ondanks die pijn werkte haar geest heel scherp. Ze wist ineens wat er moest gebeuren.
„Denkt u dat de beek dichtbij is, mama?" vroeg ze. Haar moeder knikte.
„Wanneer het zo is, als ze me hebben gezegd, is het misschien nog maar een kwartier, hooguit twintig minuten. "
„Dan moet u naar de andere kant gaan, mama, " zei het meisje.
„Ik blijf hier bij je. Ik laat je niet alleen. "
„Nee, u moet naar de andere kant gaan en om hulp vragen. U vindt er vast wel iemand die met u mee komt om mij te halen en die gereedschap meebrengt. Als u vertelt wat er aan de hand is, helpen ze u vast. "
„Maar ik kan jou toch niet hier alleen achterlaten?"
„U moet het doen, mama. Het is onze enige kans. Ik ben niet alleen, Hektor is bij me. Zonder hulp krijgt u mij niet los. En ik weet zeker dat er iemand met u mee zal gaan. Het is nog vroeg in de avond. Misschien tien uur. En het sneeuwt nog steeds. D'r zal best iemand mee durven. " Nog wilde mama er niet van weten, maar Carla bleef aandringen. Als ze het niet deed, zouden ze door een patrouille betrapt worden en dan was alles verspeeld. Met mama zouden ze geen pardon hebben, zij was immers de vrouw van iemand die was gearresteerd wegens handelingen die tegen de staat gericht waren.
„Maar als er nu een patrouille komt, voor ik terug ben, " zei mama.
„Daar is het weer te slecht voor, " had Carla geantwoord. „We hebben toch nog niets van de patrouilles gemerkt. " Dat was waar. Mama overlegde bij zichzelf. Het was een afschuwelijke situatie waarin ze verkeerde. Aan deze kant van de grens hoefde ze geen hulp te halen. De mensen die hier woonden werkten samen met de roden, alle anderen hadden reeds lang hun huizen moeten ontruimen. Ze deed nog een laatste wanhopige poging om Carla's voet te bevrijden, maar het enige resultaat daarvan was dat haar dochtertje weer begon te kreunen van de pijn. Er was geen andere oplossing dan dat ze aan de overkant hulp ging halen. Vlak over de zonegrens bevonden zich woningen, was haar verzekerd. Wanneer ze gauw terug was, zouden ze er nog wel in slagen het meisje te bevrijden en in veiligheid te brengen. „Ik vind het zo erg dat ik je hier alleen moet achterlaten, " zei ze nog eens.
„Hektor is bij me, mama. Gaat u nu gauw. " Mama had haar een kus op het voorhoofd gegeven en was opgestaan. Ze had een paar stappen gedaan en was toen teruggekomen. „Gaat u nu, mama, " had het meisje aangedrongen. „Ja, ja, " was het antwoord. Mama had haar mantel uitgedaan en ondanks alle protesten van haar dochtertje had ze die over Carla gelegd. „Je krijgt het anders veel te koud, terwijl je hier in de sneeuw ligt, " had ze gezegd. Toen was ze opnieuw weggegaan. Al na enkele stappen was haar gestalte in de sneeuw en het donker verdwenen. Hektor lag met zijn warme lijf tegen Carla aan en samen wachtten ze.
Er waren misschien vijftien minuten voorbijgegaan, toen de hond zachtjes begon te grommen. Hij kwam wat overeind. Het meisje schrok. De hond rook gevaar. Het dier ging voor haar staan als wilde het haar beschermen. Was er een patrouille op komst? Er klonk geblaf van een hond. Hektor gromde weer. Het meisje wachtte, als verlamd. Ze kon immers niets doen.
Het hijgend gesnuif van een hond kwam dichterbij. Het licht van een zaklantaren flitste aan.
„Handen omhoog!" klonk een dreigende stem. Het waren twee agenten die daar aankwamen. Het meisje bleef liggen. Voorzichtig naderden de beide mannen. Hektor gromde vervaarlijk en liet zijn tanden zien.
„Koest, Hektor, " zei Carla. Het dier mocht in geen geval tot de aanval overgaan, want dan zouden de agenten het onverbiddelijk neerschieten.
De beide mannen zagen dat ze met een meisje van een jaar of tien te maken hadden en lieten nu alle behoedzaamheid varen. Ze geboden haar op te staan, maar ze wees op haar voet.
„Ik zit vast tussen de rails, " zei ze. De beide mannen hadden haar wèl snel vrij. Ze hadden zaklantarens en bij het licht daarvan zagen ze hoe haar voet precies bekneld zat. Met een paar halen van hun mes hadden ze de schoen van haar voet vrij en na een ruk, die het haar deed uitgillen van de pijn, was ze los. De mannen keken naar de voetstappen, die zich in de sneeuw verwijderden. Ze zagen ook de mantel, die voor Carla te groot was.
„Van wie is die?" wilden ze weten. Carla deed haar best om het te verzwijgen, maar natuurlijk hadden de agenten middelen om haar aan het praten te krijgen. Ze moest wel vertellen dat ze van haar moeder waren. Het was ook niet zo erg, want mama moest nu al aan de overkant zijn. De agenten sloegen meteen alarm om te trachten haar nog in te halen, voor ze over de grens was. Carla was blij met het lawaai, dat er nu gemaakt werd. Daardoor zou mama gewaarschuwd worden en zou ze geen poging meer ondernemen om over de grens terug te komen.
Mama keerde inderdaad niet terug. Carla was een week lang aan de grens vastgehouden, omdat de volkspolitie had gehoopt dat de moeder misschien omwille van haar dochtertje terug zou komen. Op het eind van die week was oom Franz haar komen halen. Waar de agenten bij waren, was haar oom tekeer gegaan over mama die zo dom had gedaan. Ze had nooit mogen vluchten, ze had het hier toch goed in het land?
Carla begreep wel waarom oom Franz dat deed. Hij praatte zo om vooral een goede indruk bij de agenten te maken en zo gedaan te krijgen dat hij zijn nichtje meekreeg. Maar toch deden die woorden pijn. Mama was niet dom geweest, mama had haar niet in de steek gelaten, mama had gedaan wat ze kon...
Toen ze weer thuis waren, had oom Franz zijn best gedaan om toestemming te verkrijgen dat Carla naar het westen mocht. Hij had verzoekschriften ingediend, was naar bureaus geweest en had belangrijke figuren benaderd. Het had allemaal niets uitgehaald. Steeds weer was het antwoord dat Carla in het land moest blijven. Al te veel kon oom Franz ook niet wagen, omdat hij anders zelf gevaar zou lopen. Zo waren er nu al twee jaar voorbijgegaan en ze was nog altijd hier. Er was wel eens een opmerking gemaakt dat ze desnoods moesten proberen haar over de grens te smokkelen, maar ze had nooit in die mogelijkheid geloofd. Oom Franz was veel te voorzichtig om zich met zoiets in te laten. Maar nu leek het toch of er iets dergelijks stond te gebeuren.
Carla was bang voor de grens. Ze moest weer denken aan die vreselijke nacht, toen ze daar vastgekluisterd op de besneeuwde bodem lag, nadat haar moeder zich verwijderd had. En aan het ontzettende ogenblik waarin Hektor begon te grommen en ze begreep dat er een patrouille op komst was. Als ze weer zoiets zou moeten meemaken... Maar wat zou het haar aan de andere kant weer niet waard zijn, als ze mama terug zou zien... Mama...
Carla praatte weer met haar hond, zoals zo dikwijls na die verschrikkelijke nacht, waarin het dier zo trouw bij haar was gebleven. Dan zag ze hoe oma weer op die merkwaardige wijze naar haar zat te kijken. Ze hield het niet langer uit. Ze moest weten wat er aan de hand was.
„Is er iets, oma?" vroeg ze. De oude vrouw glimlachte vluchtig.
„Wat zou er moeten zijn?"
„U kijkt me steeds zo aan. Is er bericht van mama?"
„Niet van mama, " vertelde ze.
„Wat dan? Is er iets? Toe oma, vertelt u wat het is. "
„Ik weet het nog niet, kind, " ontweek ze. „Morgen zul je hetwel horen. "
„Ga ik naar mama?"
„Wacht nu maar tot morgen. "