Derde hoofdstuk
DOORTJE
Goeiedag, dat waren me een paar mannetjesputters, die
chauffeurs. Die leken wel goed genoeg om de zware truck met de hand
op te duwen, als ze soms eens een keer motor-pech mochten krijgen.
Vooral de oudste maakte diepe indruk op Bas: spierballen als
hammen, handen als schoppen en een borstkas als een brandkast van
de Amsterdamse Bank. Maar met nog meer ontzag keek Bas naar de
truck, die daarginds in een hoek van de garage stond. De motorkap,
die toch zo zwaar en massief leek als de boeg van een schip, was
goeddeels in de kreukels. Dat zag er al veelbelovend uit. „Dat doen
we hier niet alle dagen, hoor, " stelde de chef van de garage hem
gerust. „Die truck is tegen een boom gereden door de fout van een
andere auto. De chauffeur wilde de wagen nog ontwijken, maar dat
lukte niet meer. "
„Verder goed afgelopen?" informeerde Heiligers, die zijn
fotografische uitrusting naast zich had neergezet en nu in een
notitieboekje aantekeningen stond te maken. „De bestuurder
mankeerde gelukkig niets, " vertelde de chef. „Zullen we nu eerst
eens kennis gaan maken met de chauffeurs?" stelde hij dan voor. Hij
liep met de fotograaf en met Bas naar de beide mannetjesputters,
die hun truck rijklaar aan het maken waren.
De jongste bleek Rinus Streefkerk te heten. Hij was achter in de
twintig. Hij was nogal aan de zwijgzame kant in tegenstelling met
zijn maat, Koos van der Einde, die geen ogenblik zijn mond dicht
had. De man was een jaar of veertig, schatte Bas. Koos kwam uit
Rotterdam, of uit Rotjeknor, zoals hij dat beliefde uit te drukken.
Nou, als hij het niet had verteld, had je wel gehoord vanwaar hij
kwam. De, hallo's waren niet van de lucht en de wijze waarop hij de
o's en e's wist uit te spreken zou je wel nooit op een spraakles
leren. Hij was bepaald niet op zijn mondje gevallen en kletste
jedesnoods de oren van je kop, naar Rinus vertelde. „Dat moet ik
wel doen om jou wakker te houden, " verweerde Koos zich. „Anders
val jij boven het stuur in slaap en rijden we de hele boel binnen
de kortste keren aan puinpoeier. " Bas had zo de indruk dat ze het
wel met elkaar zouden rooien. Het leken hem aardige kerels.
Heiligers had nog een beetje last van ochtendziekte>
maar dat ging over, toen hij een kop koffie zo groot als een
bloempot, in sneltreinvaart had leeggedronken.
„Tjonge, daar wordt een mens mens van, " zei hij. „Kan u ons straks
een handje komen helpen, " stelde Koos voor, „als we de lading gaan
stouwen. "
„Ben ik te fijn voor gebouwd, " weerde de fotograaf lachend af.
„Dat fotograferen is al vermoeiend genoeg. "
„Dat zou nou eens een mooi joppie voor ons zijn, hè Rinus, " vond
Koos. „Zo met zo'n kiekkastje voor je buik rondlopen, een kwartier
in het glaasje kijken en dan op het knopje drukken en ze zijn weer
verdiend voor vandaag. "
„Ja, maar dat werk vraagt verstand, " zei Rinus met een ijzig
gezicht. „Koppie, koppie, hè?"
„En wij moeten het meer met onze handjes doen, hè, " antwoordde
Koos heel rustig. „Wat een geluk dat ik niet van die kleintjes heb
gekregen. Hallo... " Hij liet zijn handen, formaat stoelzitting,
zien. Ze leken wel in overeenstemming met het geweldige cavalje van
de truck die daar stond. „Ja, als jij op het knopje van zo'n
fototoestel drukt, " veronderstelde Rinus, „kunnen ze het apparaat
meteen wel wegbrengen. Helemaal in duigen. Koos wou even een foto
maken. "
De chauffeurs vonden dat ze elkaar voorlopig genoeg in de haren
hadden gezeten. Ze moesten maar eens opstappen, waren ze van
mening. Meteen kregen ze aandacht voor Heiligers. Die was bezig met
een gloednieuwe camera, welke ook Bas nog niet van hem had gezien.
Heiligers maakte het toestel aan de achterkant open en daar kwam
een foto te voorschijn van de beide bekvechtende chauffeurs.
„Hallo!" zei Koos, terwijl hij met een verbluft gezicht naar zijn
eigen facie keek. Hij was midden in een van zijn mooie opmerkingen
betrapt, terwijl Rinus met een stalen gezicht luisterde.
„Hoe lapt u 'm dat nou?" informeerde Bas nieuwsgierig. „Het is een
Amerikaanse camera. Ik heb 'm eigenlijk voor de aardigheid
meegenomen, om onderweg eens te proberen wat je ermee kunt doen. De
opname wordt meteen in het * toestel ontwikkeld. Je kunt de foto
dus al direct mee naar huis nemen. "
„Wacht eens, " zei Koos, „voor de oorlog had je van die
straatfotografen. Die maakten een foto van je met zo'n ouderwetse
kiekkast. Ze stopten dan de opname in een bakje met een of andere
vloeistof, dat ze aan hun toestel hadden hangen. Een paar minuten
later kreeg je dan je foto en moest je betalen. "
„Dat hoef je bij mij niet, " lachte Heiligers. „Maar u wilt deze
foto toch wel vernietigen?" verzocht Koos. „Ik vind het geen
reclame voor de firma. " Met een misprijzend gezicht keek hij naar
de opname, die Heiligers nog altijd in de hand had.
„Ach, je weet niet hoe die nog eens van pas komt, " zei de
fotograaf, terwijl hij de foto in zijn zak stak. De chauffeur
probeerde nog wel hem met vriendelijke woorden in handen te
krijgen, maar dat lukte niet.
„Even goede vrienden, " besloot hij zijn pogingen. „Willen de heren
dan maar meegaan?" Met een weids gebaar wees hij naar de truck. „De
taxi staat voor. " Eerst nu zag Bas dat er boven de voorruit
„Doortje" geschilderd stond. Koos zag dat de jongen er naar stond
te kijken.
„Zo heet de truck, " legde hij. „Alle wagens bij ons hebben een
naam. "
„Het past wel, " lachte Bas, „Doortje bij zo'n bakbeest. "
„Zou je denken? Nou, laat ik je zeggen dat ik eens een Doortje heb
gekend, nou... Tweehonderdenvijftig pond, wat ik je brom. Ze stond
op de kermis als dikke dame. Ter herinnering aan haar hebben we
onze Daf Doortje genoemd. " Kooszei het heel ernstig en Bas wist
niet of het de chauffeur ernst was, of dat deze hem voor de gek
hield. Hij liet het er maar bij. Hij hees zich naar boven. Dat was
daar van binnen wel iets anders dan in een lelijk eendje of
Volkswagentje. Je moest hier gewoon naar je zitplaats klauteren en
je keek als vanuit een eerste verdieping op de weg neer. Elke auto
was van hieruit bekeken meteen een wegluis. En je had alle ruimte.
Kijk, daar achter hen bevond zich een slaapbank. Warempel, daar
hing zelfs een foto. Dat moest het gezin van Koos wel zijn. In het
midden stond hijzelf, haast onherkenbaar in pakkie deftig, waar hij
bijna uit barstte met zijn enorme lichaam. Om hem heen vier
kinderen, de oudste was een jaar of achttien, schatte Bas. De vrouw
was een heel stuk kleiner dan Koos. Maar als je eens keek op wat
voor manier ze Koos aanzag, dan wist je al wel wie het in huize van
der Einde voor het zeggen had.
„Die foto hangt er om van te dromen, zei Koos, die nu ook aan boord
gekomen was. Hij hing zijn chauffeurstas achter zich. Dan trok hij
breedvoerig zijn manchester jasje uit, om ook dat op te hangen.
Heiligers kwam nu eveneens naar boven, evenals Rinus.
„Allemaal aan boord? Rijden dan maar, " zei Koos. Grommend zette de
truck zich in beweging, schoof langzaam naar de uitgang van de
garage en ging op weg naar de haven om te laden.
Met geroutineerde bewegingen stouwden de chauffeurs de kisten en
pakken, die door de hefvorktruck werden aangereikt. Goederen, die
uit New York en Liverpool kwamen en vervoerd moesten worden naar
Frankfort. Twee uur ging er met het laden heen. Maar toen waren ze
nog niet klaar. De dekzeilen werden vastgemaakt en de douane
verscheen om alles te controleren en te verzegelen. Documenten en
paperassen werden afgestempeld en overhandigd en toen konden ze het
haventerrein verlaten.
„Die douaneformaliteiten knappen we hier allemaal op, " legde Rinus
uit, „dan verliezen we aan de grens geen tijd. De lading is nu
verzegeld en we kunnen straks zonder verdere controle het land uit.
"
Ze gingen op weg voor de lange reis, dwars door Nederland, dwars
door Duitsland. De truck kroop tussen het stadsverkeer door, een
log zwaar gevaarte, dat door Koos echter voortreffelijk in de hand
werd gehouden. Het was of er een vol bespannen fregatschip statig
tussen een horde roeibootjes - doorzeilde.
Als nijdige torretjes schoten telkens weer personenwagens onder
langs. Je keek zo op het dak er van. Je voelde je een soort
veldheer die een parade afneemt, wanneer je zo boven in de cabine
zat, vond Bas.
„Ik ga een stukje slapen, " zei Rinus, toen ze eenmaal buiten de
stad waren. Hij trok zich terug op de slaapbank. „De hele reis doet
hij niet anders, " beklaagde Koos zich zogenaamd. „Je hebt voor
geen stuiver aanspraak aan hem. " Bang dat Bas of de fotograaf hem
misschien verkeerd zouden begrijpen, voegde hij er haastig aan toe:
„Dat is natuurlijk maar een grapje. Rinus moet vannacht rijden.
Daarom probeert hij nou wat te slapen. "
Koos schakelde de radio in. Luide lawaaimuziek galmde de cabine
binnen. Hij zette het geluid zo hard mogelijk. Er begon nu iemand
te zingen. Het was de Banana boat song, hoorde Bas.
„Dayo, dayo, day de light and I wanna go home, " zong de stem en
dan: „Well, I sleep by sun and I work by moon. " Die woorden konden
wel op Rinus slaan, schoot het Bas te binnen. De chauffeur lag nu
ook bij zonlicht te slapen en vannacht zou hij rijden.
„Wordt Rinus niet wakker van die radio?" informeerde Heiligers
bezorgd.
„O nee, " legde Koos uit. „Hij slaapt ook door het lawaai van de
motor heen en die maakt behoorlijk wat herrie. Die muziek heb je
nodig, als je rijdt. Niet omdat ik van dit soort muziek houd, maar
anders sukkel je in slaap van de eento-nigheid. Je hoort het gezoem
van de motor en je zit maar strak naar de weg te kijken. Niks geen
afwisseling. Voor je het weet, zak je dan van moeheid in slaap. Of
je ziet ineens gekke dingen: steken er kamelen de weg over of lopen
er witte olifantjes krijgertje te spelen. Dan moet je aan de kant
om even bij te komen. Weet je wat me daarbij ooit eens is gebeurd.
Dat is een mooi verhaal. Op een avond kan ik met de beste wil van
de wereld mijn ogen niet meer open houden. Ik zet de kar aan de
kant. Toevallig staat daar een meter voor me nog een wagen. Die
chauffeur heeft zeker ook last gekregen van de slaap, denk ik. Zijn
achterlichten gloeien rood in het donker. Ik zie het nog voor me.
Enfin, ik leg een kussentje op het stuur en ik ga voor een
kwartiertje voorover. Ineens hoor ik een claxon janken. Ik schrik
overeind en zie daar voor me die rode achterlichten. Daar zit ik al
bovenop, denk ik, en ik spring op de rem, terwijl ik mijn ogen
dichtknijp voor het rondspattend glas dat gaat komen. Dan pas krijg
ik door wat er aan de hand was. "
De uren kruipen voorbij. Er gebeurt niets bijzonders. De truck
rijdt over de snel verkeersweg, rustig bestuurd door Koos van der
Einde, die nu al enige tijd zwijgt. Ze hebben aan boord gegeten en
koffie gedronken uit de thermosflessen, die de chauffeurs bij zich
hebben. Daarna heeft Rinus de gordijntjes van de slaapcabine weer
dichtgetrokken om verder te slapen.
De tocht begint lang te duren. Bas vindt het maar eentonig worden.
De motor bromt, snelle auto's flitsen langs en soms passeert
Doortje een collega, die wat langzamer is. Het landschap kent Bas
wel. Hij is er trouwens enkele dagen geleden nog doorheen gefietst.
Te praten valt er niet veel. Heiligers, " die meestal ook niet om
woorden verlegen zit, zwijgt al enige tijd. Hij trekt maar eens aan
de pijp, die hij heeft opgestoken. Bas krijgt een beetje last van
slaap. Hij is 's morgens vroeg opgestaan om de eerste trein te
kunnen halen en daar ondervindt hij nu de naweeën van.
Als Bas uit een hazeslaapje wakker schiet, voelt hij honger. Maar
hij is gelukkig niet de enige. Rinus, die weer boven water gekomen
is, beweert dat het grommend geluid dat ze horen niet de motor is
maar zijn maag. „We kunnen beter zoveel mogelijk doorrijden, "
vindt Koos. „Dan zit je straks met een paar uitgehongerde geraamten
in je cabine, " dreigt Rinus, „en dan zal jij vannacht ook moeten
rijden. Over een kwartier komen we bij de Eekhoorn, daar -moesten
we maar even afstappen. "
„Als je maar zorgt dat we niet te laat aan de grens zijn. "
„Hoor hem, " spot Rinus. „Het is nog een halfuur rijden naar de
grens en we kunnen er over drie uur nog terecht. We gaan eerst naar
de Eekhoorn. "
„Was ik toch al lang van plan, " beweert Koos dan. „Waarom zeg je
dat dan niet ineens?" wil Rinus weten. „Ik hoor jou zo graag
mopperen. "
De radio zwijgt al enige tijd, omdat er op de zenders, die ze
kunnen bereiken, alleen maar gepraat wordt. Nu schakelt Rinus het
toestel weer in.
„Dayo, dayo, day de light and I wanna go home, " hoort Bas weer.
Het lied is een tophit in deze dagen. „Dayo, dayo, day de light and
I wanna go home, " zingt Rinus met een bromstem mee. „En ik wil ook
wel naar huis, " voegt hij er dan aan toe.
Ze stoppen bij de Eekhoorn. Er hangt een bordje buiten met het
opschrift „Les Routiers Européens" en dat betekent dat de eigenaar
van het restaurant aangesloten is bij de internationale organisatie
van vrachtwagenchauffeurs. Heel de nacht blijft zo'n café of
restaurant open en kunnen de chauffeurs er terecht om te eten of
een kop koffie te drinken. Bij vele vind je ook nog enkele kamers
waar de chauffeur kan overnachten of desnoods maar een paar uren
slapen.. Dat alles vertelt Koos aan Bas, terwijl ze het café
binnengaan. In Nederland zijn er nog niet veel van dergelijke
café's. In Frankrijk en Duitsland heb je ze langs alle grote
autowegen. In Duitsland tref je overigens langs de Autobahnen nog
de Rast-statten aan — soms zijn dat prachtige restaurants. De
fabrieksdirecteur zet er zijn dure Mercedes neer om er uitgebreid
te dineren, maar de vrachtwagenchauffeur gaat er ook naar binnen om
een kop koffie te drinken en hij wordt er even voorkomend bediend
als meneer de directeur. In dergelijke Rast-statten heb je soms
zelfs douches, waar de vermoeide chauffeurs zich eens flink kunnen
opfrissen.
Voor de Eekhoorn staat al een truck geparkeerd en binnen ontmoeten
de chauffeurs oude bekenden. Piet en Arie Vallentgoed, twee broers,
die op weg zijn naar huis met een paar „krengen van machines",
zoals Arie het heel kernachtig uitdrukt. De beide chauffeurs kijken
eens naar Heiligers en Bas. „Zijn jullie een touringcarbedrijf
begonnen?" informeert Arie.
„Vrachtauto met passagiersaccomodatie, " zegt Piet. „Zulke schepen
heb je ook. "
„Zal je d'r verder niet over praten?" vraagt Koos heel
geheimzinnig. „Nee, wat is er dan?"
„Rinus en ik komen misschien bij de film. Ze gaan een film maken
over de stoere helden van de weg, de onverschrokken jongens van de
zware trucks. Die beide heren nemen nou van ons onderweg foto's of
we wel fotosjeniek zijn. Zo heet dat toch?"
„Je kan me nog meer vertellen, " zegt Arie. „Rinus, komen wij op de
foto, ja of nee? Koop jij over twee weken maar een exemplaar van De
Ster, kan je je beroemde collega zien. Die foto's moet je dan
uitknippen en thuis aan de muur hangen. "
„D'r zitten bij mij thuis scheuren in het behang. Die kan ik dan
daarachter wegwerken, " zegt Arie droog. „Waar gaan jullie
heen?"
„Frankfort en dan Oostduitsland in. "
„Zo, gaan jullie weer eens achter het ijzeren gordijn kijken?"
informeert Piet. Bas heeft de oren gespitst. Gaat de truck naar
Oostduitsland? Daar heeft hij niets van geweten. Heiligersheeft hem
alleen maar gezegd dat ze een tocht door Duitsland zouden maken.
Hij kijkt eens naar de fotograaf. Die schijnt niets gehoord te
hebben of hij doet alsof. Hij zit op zijn gemak de spijskaart te
bestuderen.
„Hoeft u hier niet te doen, " houdt Piet Vallentgoed Heiligers
voor. „Je kan het beste biefstuk met doperretjes nemen. Is de
Eekhoorn om beroemd. Moet je een week lang in Duitsland gegeten
hebben, dat de Wiener Schnitzels je je neusgaten uitkomen en dan in
de Eekhoorn een biefstuk bestellen. Dan weet je dat je op weg naar
huis bent. " Goed, dan allemaal maar biefstuk met doperwtjes, dat
is gemakkelijk voor de keuken. Een kwartier later komt de kelner al
op met de biefstukken. Goeiedag, zijn me dat plakkaten. Je kan er
bijna voor twee laarzen zolen uit snijden. Als je zo'n biefstuk op
hebt, kan je er voor weken tegen. Bas begint nou een beetje te
begrijpen waarom die chauffeurs er allemaal uit zien als
kampioen-boksers. Hoewel, als je nou zo'n hand van Koos naast die
biefstuk ziet, dan is de biefstuk nog maar een kalfslapje.
Voor Bas is het wel een heel tijdverdrijf om de biefstuk naar
binnen te spelen. Rinus en Koos zijn er heel wat gauwer mee klaar
en die werken nog een schaal aardappelen en groente weg, waar Bas
ook niet van terug heeft. Ze drinken tot besluit koffie. Rinus giet
zo'n drie koppen zwarte koffie naar binnen.
„Moet ik wel doen voor de slaap, " zegt hij. „anders zit je na het
warme eten zo boven je stuur te pitten. " De koele avondlucht
strijkt langs hun gezicht, als ze zich weer naar de truck begeven.
Bas heeft een gevoel of zijn knie-en van stro zijn. Hij zakt er
zowat doorheen. Hij is moe en geradbraakt, hij zou zo wel kunnen
slapen. Nou, dat mag hij best doen, maar hij zal er bij op de bank
moeten blijven zitten, want Koos zoekt de slaapbank op. Bas neemt
de gemakkelijkste houding aan. Heiligers volgt zijn voorbeeld. Ze
zullen de hele nacht doorrijden, omdat ze morgenochtend in
Frankfort moeten zijn.
Bas dacht dat hij zó wel zou kunnen slapen, maar dat valt hem toch
niet mee. Soms doezelt hij even weg en schrikt dan weer wakker —
door de claxon van een passerende auto of doordat ze moeten stoppen
voor een overweg. Ze arriveren bij de grens. Met de Nederlandse
douane zijn ze snel klaar, maar aan de Duitse post valt des te meer
te doen. Rinus moet met papieren van het ene kantoor naar het
andere. Maar na een uur zijn ze dan zover dat de slagboom voor hen
omhoog gaat en ze Duitsland binnen kunnen rijden.
Het is intussen donker geworden. De lichtbundels van de koplampen
tasten door het duister. De weg raakt verlaten. Hier en daar zeulen
nog zware trucks. Een enkele keer rijdt een luxewagen langs. Van
een er van verzuimt de chauffeur zijn licht te dimmen. Het
krijtwitte, schrijnende licht verblindt Bas. Nog tellen er na kan
hij niets onderscheiden. Rinus zegt een lelijk woord. „Zo krijg je
nou ongelukken.. valt hij uit. In het donker merk je er niets van
dat je je in een ander land bevindt. De bomen zijn hetzelfde, de
duisternis en ook de sterren, die zowaar dichterbij lijken dan de
lichtjes van de huizen in de verte. Rustig bromt de Daf dieper het
land in. Alleen Rinus is nu wakker. Zijn handen rusten op het grote
stuur, dat hij met krachtige bewegingen omtrekt voor een bocht.
Zijn rechterhand zoekt naar zijn tabaksdoos en handig draait hij
een sigaret. Het vlammetje van zijn aansteker flitst op, verlicht
even zijn onverzettelijke kop en gretig zuigt de chauffeur de
eerste rookwolk naar binnen. Roken en drinken, dat doe je in zo'n
nacht. Hij pakt de thermosfles met zwarte koffie en neemt een fikse
teug.
Achter hem slaapt Koos, alsof hij thuis in zijn bed ligt. Hij
snurkt zelfs lichtelijk. Ook in zijn slaap kan Koos zijn mond nog
niet houden, grinnikt Rinus.
De radio staat nog steeds aan, maar Hilversum gaat nu sluiten. Het
Wilhelmus klinkt en dan volgt de stilte. Rinus heeft geen zin om op
een andere zender te zoeken naar muziek. Hijschakelt de radio uit.
Dan kijkt hij eens naar de fotograaf en de jongen. Die zitten
scheef weggezakt te doezelen. Laat ze maar slapen, dan hoeft hij
niet te stoppen voor het maken van een foto. Voor de afwisseling is
het wel leuk om zo'n fotograaf mee te nemen, maar je hebt er ook
het nodige oponthoud door. Zeker vijf keer hebben ze onderweg
moeten stoppen, omdat die fotograaf een opname van de truck wilde
maken, van de weg of van wat dan ook.
Ze bevinden zich op de Autobahn naar Frankfort. Het is hartje
nacht, maar op deze snelverkeersweg is het bij lange na niet
rustig. De tientallen auto's rennen achter de bundels van hun
koplampen aan. Rechts op de weg de trucks, soms wel met twee
aanhangwagens — zware treinen, die grommend voortzeulen door het
donker — en links de snelle personenauto's, die met een vaart van
boven de honderd kilometer voortjagen.
Rinus kent dit beeld wel. Hoeveel malen zal hij het niet gezien
hebben? Hij rijdt al een jaar of zeven regelmatig deze route. Hij
voelt zich een soort zeeman, een zeeman van de weg. Altijd van
huis, altijd onderweg van de ene haven naar de andere. Je gaat 's
maandags van huis en je vraagt je af wanneer je weer eens thuis
komt. Of thuis... het zal hem eigenlijk ook een zorg zijn. Hij
heeft geen thuis en wat moet je met zo'n vrijgezellenkamer als hij
heeft. O, hij heeft het vast niet slecht getroffen met zijn
kosthuis. Verre van dat. Maar vreemd is vreemd en het is niet leuk
om, als je een week of nog langer weg bent geweest, je benen onder
andermans tafel te moeten steken. Je zou je wel een eigen huis
wensen. Maar ja, als je het nou eenmaal niet hebt... Zijn vader en
moeder zijn op het eind van de oorlog omgekomen. Zijn vader had een
groot garagebedrijf en hij, de enige zoon, heeft het geërfd. Maar
altijd in de garage zitten dat beviel hem toch niet. Hij moet in de
weer zijn. Goed, in zo'n cabine van een truck zit je in een klein
hokje gevangen — heel wat kleiner dan die garage, maar hij zou het
niet willen ruilen voorde ruimste werkplaats. Hij heeft het bedrijf
van zijn vader verkocht. Het geld staat op de bank en hij is
chauffeur geworden bij een internationale expeditie-onderneming.
Heel de wereld heeft hij nu om zich heen. Hij zit langs de weg en
ziet wat. Vandaag is hij hier en overmorgen daar... Alleen als hij
thuiskomt, moe en stoffig van de lange rit. Dan komt hij vaak in
een verlaten huis. Hij kan moeilijk vergen dat zijn hospita op hem
zit te wachten. Ze heeft wel wat anders aan haar hoofd. Geen
welkom, niks. Hij gaat naar zijn kamer, een aardige kamer met een
leuk uitzicht. Maar het is alleen maar een kamer. Soms wordt die
hem tot een gevangenis. Nou, dan kan hij een andere kamer gaan
zoeken. In het verleden heeft hij dat meer dan eens gedaan. Maar
hij is nou wel wijzer geworden. Hier laat je wat en daar heb je wat
en je schiet er allemaal niks mee op. Nergens valt er wat aan de
eenzaamheid te doen.
„Man wees blij, " zeggen zijn collega's soms, „wees blij dat je
alleen bent. Heb je geen kopzorg ook. Moet je bij ons zijn. Kom je
in de loop van de ochtend thuis en wil je wat slapen, omdat je
doodop bent. Niks hoor, je jongens zetten de boel wel op stelten.
En ma maar waarschuwen: jongens, wees nou stil, want papa slaapt.
En dan is je vrouw jarig. Jij zit met je truck ergens in de buurt
van München. Of een van de kinderen is hard ziek. Jij zit in de
penarie, maar je moet weg. En met je kop vol zorg rijd je daar dan.
En maar kijken of er geen bord langs de weg staat dat je moet
opbellen. Dat kan betekenen dat je meteen naar huis moet, omdat de
toestand gevaarlijk is geworden... Nee man, jij hebt het nog het
beste. "
Zou een van hen werkelijk met hem willen ruilen, vraagt Rinus zich
af. Hij gelooft het niet erg. Zo zit hij te piekeren, terwijl de
truck ND 65-43 voortdavert over de Autobahn. Hij herkent de
verschillende punten. Hier naderen ze de beruchte Wiedbachbrücke.
Langs de weg staan de tientallen borden met waarschuwingen en
doodskoppen om te wijzen op de steile daling van de weg. Hoeveel
ongelukken zouden hier niet al gebeurd zijn? Het ergste overkwam
die Nederlandse vrachtwagenchauffeur, wiens remmen weigerden, zodat
zijn truck als een lawine omlaag daverde... Rinus neemt geen enkel
risico, al zijn er nog altijd auto's die hier voortjagen of er
niets aan de hand is. Voorzichtig loodst hij de truck langs het
gevaarlijke punt. Ze beginnen al aardig op te schieten en ze zullen
op tijd in Frankfort arriveren. Daar zullen ze lossen en weer
nieuwe lading aan boord krijgen, bestemd voor Karlsstadt in
Oostduitsland. Heiligers en de jongen zullen zover niet meegaan.
Bij de zonegrens zullen ze afscheid nemen en weer naar Nederland
terugkeren. Rinus strijkt eens met de hand langs het voorhoofd.
Frankfort, dat is een gezellige stad. Hij gaat er graag eens 's
avonds uit. Koos moet daar niet zoveel van hebben. Als die van huis
is, houdt hij zijn centjes liefst in zijn zak. Het valt te
begrijpen. Zijn oudste jongen heeft een goede kop. Hij is van de
HBS afgekomen en zou nu verder willen studeren. Maar Koos is bang
dat het niet kan. Er zijn nog drie kinderen en zo'n student is een
heel zware last. Er zal dan ook wel niks van komen, vreest Koos,
maar toch legt hij ieder dubbeltje dat hij kan missen opzij. Je
kunt niet weten en hij gunt het de jongen zo graag. Koos gaat dus
's avonds nooit mee de stad in en om er alleen op uit te trekken,
daar voelt Rinus meestal ook niet voor. Je kan moeilijk aan jezelf
gaan zitten vertellen hoe gezellig je het vindt en hoe goed de wijn
smaakt. Maar vanavond wordt het misschien wat anders. Die fotograaf
lijkt een heel geschikte kerel. Misschien wil die wel iets van de
stad zien. Nou, Rinus kan hem de weg wijzen...
De dag begint aan te breken. Nevels trekken aarzelend op van het
landschap. Bas wordt voor de zoveelste maal wakker. Zijn gezicht is
grauw en hij voelt zich als een gerookte paling. Hij zou zich eens
flink willen opfrissen en een sloot water willen drinken. Hij kijkt
naar buiten en ziet de dalen, waarin de mist nog hangt.
„Nog een paar uur, dan zijn we in Frankfort, " vertelt Rinus.
„Ik geloof dat ik daar eerst eens ga slapen, " zegt Heiligers, die
ook weer eens wakker geschrokken is. „Daar hebt u alle gelegenheid
voor, " antwoordt Rinus. „In het hotel waar wij altijd logeren, kun
je ook overdag slapen. " Als die twee vanavond maar niet slapen,
denkt hij. Anders kan hij weer met zijn ziel onder de arm door de
stad slenteren.
Het wordt drukker op de weg. Politie-auto's snellen met gierende
sirenes langs. Enkele minuten later zien ze waarom dat te doen is
geweest. Agenten zijn druk in de weer bij een truck, die gekanteld
is en nu in lichter laaie staat. De vlammen laaien door de
ochtendschemering. De beide chauffeurs van de verongelukte wagen
staan er ongedeerd bij. Heiligers wil er foto's van maken.
„Wees voorzichtig, " waarschuwt Rinus. „Ik kan eigenlijk niet
stoppen. In dat halfdonker zit er zo een andere wagen boven op je.
Loopt u in geen geval achter de truck om. "
„Nee, nee, " zegt Heiligers. Bas wil ook mee, maar Rinus houdt hem
tegen. Op zo'n Autobahn is het levensgevaarlijk. Voor alle
zekerheid loopt de chauffeur mee met de fotograaf. Heiligers maakt
snel zijn opnamen van de brandende kolos, die daar met zijn wielen
in de hoogte ligt als een geveld beest. Rinus is blij, als ze weer
aan boord zijn. „Ik heb eens een keer in de nacht pech gehad, "
vertelt hij, „en ik moest wel stoppen. Ik maakte meteen vuurpotten
klaar, die ik achter de truck neerzette. Nou, ik was er nog mee
bezig, toen de eerste auto al tegen zo'n vuurpot opvloog. De wagen
kon de truck gelukkig nog net ontwijken. Weet je, als je zo'n hele
nacht op een Autobahn achter het stuur zit, zie je op den duur niks
anders meer dan het egale wegdek en de witte lijn die er loopt.
Obstakels ontgaan je eenvoudig" en als je ze wel ziet, reageer je
dikwijls te laat, omdat je nou eenmaal in de sleur bent van al maar
doorrijden over die lange weg. "
De truck zeulde weer verder, steeds maar door. Bas zou de hemel
dankbaar zijn, als ze eenmaal in Frankfort waren. Hetduurde hem al
veel te lang. Hij had een gevoel of zijn benen voorgoed verstijfd
waren. Telkens weer ging hij anders zitten, maar het hielp allemaal
niets, zijn lichaam was verkrampt. Hij was landerig van de slaap.
Heiligers had weer eens een pijp opgestoken. Een van de ramen stond
wel open, maar met al die rook bleef het nu bedompt in de cabine.
Het was nu al uren klaarlichte dag. Uit verveling schakelde Bas de
radio maar weer eens in. En wat klonk daar als eerste uit de
luidspreker? Een Duitser, die de Banana boat song liet horen. Als
een bepaald lied populair was, dan kon je er van op aan dat je het
de nodige keren over de radio hoorde, begreep Bas.
„When I get some money, gonna quit so soon, " zong de stem. „Als ik
wat geld heb verdiend, ga ik er meteen van door. " Ik zou er ook
wel vandoor willen, dacht Bas. „Day de light and I wanna go home. "
Ja, en dat wil ik ook, achter elkaar naar huis. Het leek wel of er
geen eind kwam aan de rit. En steeds maar zag je hetzelfde: de
brede Autobahn met al maar voortsnellende auto's... Het was
verschrikkelijk eentonig. Daar verschenen de eerste borden, die er
op wezen dat ze Frankfort naderden en dat ze de Autobahn moesten
verlaten om de toegangsweg naar de stad in te slaan. Nou waren ze
er bijna, dacht Bas hoopvol. Maar het zou hem nog lelijk
tegenvallen.
„We zijn nog minstens een uur onderweg, " vertelde Koos, die nu
weer achter het stuur zat. Die Autobahnen liggen ver van alle
steden. Daarom heb je hier ook helemaal geen hinder van zijwegen of
wat dan ook. Maar het nadeel ervan is, dat je nog een hele afstand
hebt af te leggen, wanneer je een bepaalde stad wilt bereiken en je
van de Autobahn af bent gegaan. "
Maar ook dat uur kwam om en zelfs het kwartier wat er daarna nog
nodig was, voor ze de garage hadden bereikt, die het doel van die
dag was. Bas tuimelde bijna uit de cabine, toen ze eindelijk
stilstonden en Rinus het portier opende. Hij kon eenvoudig niet
meer...