Zevende hoofdstuk
EEN FOTO VAN DE PORTIER
Ze hadden die middag afgesproken in het restaurant, waar de
chauffeurs meestal naar toegingen, wanneer zij in Karlsstadt
waren.
„Niet omdat het er zo goed is, " zei Koos tegen Heiligers, „maar je
moet toch ergens naar toe om te eten. Het is er huilen met de lamp
aan. Een hele hoop geld voor een onsmakelijke prak en een slecht
glas bier. Thuis zou de hond het nog niet moeten. " Dat was
misschien een beetje overdreven, maar ook de fotograaf moest
toegeven dat er weinig aardigheid aan het restaurant was. Er hing
een sombere, bijna doodse sfeer en van gezelligheid of
behaaglijkheid was geen sprake. De kelners liepen rond met
gezichten of ze het liefst maar meteen hun jasje aantrokken en naar
huis gingen. „Ja, zie je, " legde Koos uit, „de heren krijgen geen
fooien meer. Dat hoort niet in een volksrepubliek. Maar je merkt
het resultaat, hè. " Ze hadden een duur menu uitgezocht, maar het
viel hun lang niet mee en de kelner serveerde de gerechten of hij
puur vergif opdiende.
De spanning bij de mannen nam overigens toe. Tot nu toe was er
niets aan de hand. Ze hadden nog niets ondernomen en er was nog
geen contact geweest met de familie van het meisje. Ze hadden nog
niets gedaan, wat strafbaar was in de ogen van de autoriteiten.
Maar aanstonds zou het beslissende ogenblik komen. Dan zou er
iemand van de familie hier verschijnen om met hen te overleggen hoe
laat het meisje naar de garage moest komen.
„Ze kan het beste naar de garage komen, " vond Koos. „Ze moet er om
halfacht zijn. Dan is iedereen weg, behalve Karl. Die houden we wel
zoet, zodat hij niks in de gaten heeft. Het meisje moet dan maar
aan de achteruitgang komen, dan smokkelen we haar daar naar binnen.
"
„Hoe willen jullie haar verbergen?" wilde Heiligers weten.
„Net als toen met die Tsjechische machines. Als de auto door de
douane gecontroleerd is en verzegeld, snijden we de nok-naad van
het dekzeil los. Dat hebben we al die drie keren gedaan en het ging
best. Het meisje laten we door het gat omlaag zakken en dan plakken
we het zeil dicht. Als we het goed aanpakken, heeft niemand het in
de gaten. Omdat de wagen verzegeld is, wordt hij aan de grens niet
onderzocht. "
„Het moet natuurlijk allemaal wel meelopen, " meende Rinus. „D'r
hoeft maar een handige jongen op het idee te komen toch eens in de
truck te kijken en we zijn zwaar verkouden. "
„Nou moet je niet zo luguber gaan zitten doen, " reageerde Koos.
„Anders nok ik nog even af. "
„Je kan nog terug, " verzekerde Rinus hem, „maar dan moet je wel
gauw zijn. Als we direct a hebben gezegd, moet je ook b zeggen.
Terugkrabbelen is er dan niet meer bij. " Koos hoefde op die
woorden niets meer te zeggen, want er kwam een man naar hun
tafeltje toe. Hij keek eens naar de kop van de krant, die Heiligers
opvallend in zijn jaszak had zitten en knikte.
„Twee blonde en een donkere, " zei hij zachtjes. „U bent de heren
uit Nederland. "
„Precies, " zei Rinus, „en vertelt u het maar gauw. " Ze waren op
een plekje gaan zitten waar niemand hen kon afluisteren, maar de
man scheen het toch niet erg te vertrouwen. „Kunnen we hier zo maar
praten?" informeerde hij benauwd. „Ik kan me best voorstellen dat u
niet bij mij thuis hebt willen komen, omdat het misschien een
verdachte indruk zou maken, maar... "
„Kennen ze u hier?" vroeg Rinus, die de leiding van de operatie op
zich had genomen.
„Nee, ik kom hier nooit. Zo'n gelegenheid is veel te duur. "
„We lopen overal risico. Laten we zachtjes praten en zo weinig
mogelijk zeggen. Dat meisje is twaalf jaar oud. "
„Ja, ze is klein, " vertelde de man haastig, alsof dat er iets
toedeed.
„Kunnen we van haar op aan? Ik bedoel: raakt ze niet gauw van
streek, als er iets misgaat, of... " Rinus zweeg. De man schudde
het hoofd.
„Het meisje heeft al teveel meegemaakt, ze raakt zo gauw niet meer
van de kook. Ze heeft maar één verlangen: naar haar moeder toe te
gaan. U weet dat haar vader is... gestorven?" Rinus knikte ten
antwoord. „En u weet hoe ze van haar moeder gescheiden is geraakt?"
Dat wisten ze niet en de man vertelde het in enkele zinnen.
„Begrijpt u, zo'n meisje is niet zo gauw meer overstuur. "
Nu nam Koos, die vond dat er te lang gepraat werd, het woord. „Weet
ze de Gartenstrasse te vinden?"
„We wonen er misschien tien minuten vandaan. "
„Des te beter. Het loopt dan niet zo in de gaten, wanneer ze daar
komt. " Rinus gaf nu de nodige instructies. Halverwege de
Gartenstrasse bevond zich een brede, groen geschilderde deur. Dat
was de achteruitgang van de garage waar hun truck stond. Vanavond
om halfacht moest het meisje naar die deur komen en tweemaal kort
en driemaal lang kloppen. Hij zou dan opendoen. Het meisje mocht
geen koffer of wat voor bagage ook bij zich hebben. Ze moest echt
net doen of ze alleen maar voor een boodschap kwam.
„En denkt u er om, " zei Rinus heel nadrukkelijk, „er mag niemand
meekomen of bij voorbeeld in de straat staan wachten tot de auto
wegrijdt. We gaan vanavond trouwens misschien nog niet eens weg.
Dat zijn overigens onze zaken. Als u afscheid wilt nemen, moet u
het thuis doen en dan zo dat geen buitenstaander er iets van zou
kunnen denken. En het meisje moet in elk geval alleen naar de
Gartenstrasse komen. " De bezoeker vond, dat was duidelijk aan hem
te merken, het helemaal niet prettig dat hij het kind zo alleen zou
moeten laten gaan.
„Hoe weet ik of het hier goed aangekomen is, " zei hij. „Begrijpt u
me goed, ik heb het volste vertrouwen in u, maar er kan zo
gemakkelijk iets gebeuren, zelfs op weg naar de garage. "
„Ons risico is toch al groot genoeg, " hielp Koos hem herinneren.
„Pas als we veilig aan de overkant zijn, krijgt u van ons een
prentbriefkaart met de groeten van, nou laten we zeggen Anna.
Wanneer u die kaart krijgt, weet u dus dat het meisje veilig is.
Eerder kunnen we niets laten weten. Tot zo lang moet u geduld
hebben. Het is hard, maar het kan niet anders. "
„Hoe is uw adres?" wilde Rinus weten. „Moselstrasse 31, Karlsstadt,
" vertelde de man. „Zegt u het nog eens. Probeert u het ook te
onthouden, meneer Heiligers, " wendde Rinus zich tot de fotograaf.
„We kunnen het adres toch noteren?" zei deze verbaasd. „Als er iets
misloopt en we hebben dat adres bij ons, zijn we helemaal gloeiend
de sigaar. Nu kunnen we nog zeggen dat we niet hebben geweten hoe
het meisje heette. " Heiligers begreep het en samen herhaalden ze
het adres verscheidene malen, zodat ze het zich weer zouden kunnen
herinneren, wanneer ze het nodig mochten hebben. Er viel verder
niets meer te bepraten en de man stond op. „Heren ik kan u niet
genoeg bedanken... " begon hij. „Gooi dat maar in mijn pet, " viel
Rinus hem in het Nederlands in de rede en dan vervolgde hij in het
Duits. „Dat lijkt me wel een beetje voorbarig. Als we succes hebben
gehad, lijkt het me nog vroeg genoeg voor bedankjes. " De man nam
afscheid en ging heen. Niet veel later verlieten ook de
Nederlanders het restaurant. Gezelligheid viel daar niet te zoeken
en bovendien moesten ze werk gaan maken van het laden van hun
truck. Dat deden de kaboutertjes vast niet voor hen. „Je loopt hier
echt met je ziel onder je arm, " merkte Heiligers op, terwijl ze
door Karlsstadt liepen. „Er valt hier eigenlijk niets te beleven.
"
„Dat is in de meeste landen achter het ijzeren gordijn wel zo, "
vertelde Rinus. „Het is er allemaal even grauw en troosteloos. D'r
is geen aardigheid aan. Kijkt u maar in de etalages. Overal
dezelfde stijve mantels en bordpapieren pakken. Het is allemaal
hetzelfde en allemaal even saai. In Tsjecho-Slowakije, daar is het
anders. Daar verdienen de mensen goed en er heerst een zekere
welvaart, maar voor de rest is het overal net zo'n dooie boel als
hier. "
Bas had wel eens de uitdrukking gehoord: hij leek wel een kip die
haar ei niet kwijt kon. Nu meende hij te weten hoe zo iemand zich
gedroeg: net als hijzelf. Hij wist met zichzelf geen raad. Hij kon
geen vijf minuten rustig blijven zitten. Al gauw stond hij op en
drentelde wat rond. Meneer Stevens deed of hij het niet merkte en
ging rustig door met de voorbereidingen voor het middagmaal. Bas
was namelijk gast in de caravan. Stevens had daar zó op
aangedrongen, dat de jongen eenvoudig niet had kunnen weigeren,
maar hij wou dat hij zó weg kon gaan. Nu was Stevens nog in de
weer, maar aanstonds zouden ze tegenover elkaar aan tafel zitten en
dan zou er een gesprek gevoerd worden. En dan moest hij, Bas, maar
doen of er niks aan de hand was. Hij moest zich heel gewoon
gedragen, hadden ze hem gezegd. Probeer het maar eens in dergelijke
omstandigheden. Hij wist dat Doortje, de truck, nu al wel in
Karlsstadt gearriveerd moest zijn. De mannen zouden reeds contact
hebben opgenomen met de familie van het meisje. Zou het allemaal
volgens plan verlopen? Was het al vast maar morgenavond... Nee, hij
zou niet naar de grens gaan, maar op zijn hotelkamer zou hij
luisteren naar de geluiden die in de stilte hoorbaar werden. En als
daarbij het zware gebrom van een truck was, dan zou hij weten dat
Doortje in aantocht was. Maar voorlopig zou het nog dertig uur
duren eer het zover was. En nu was hij hier dan samen met een man,
die niet te vertrouwen was. Bas wist niet wat hij van meneer
Stevens moest denken, maar één ding was zeker: de man voerde iets
in het schild. Zuivere koffie was het niet. Maar soms maakte
Stevens een opmerking die Bas weer op de gedachte bracht, dat hij
niets wist van de poging om het meisje over de grens te brengen.
Het leek wel of Stevens op iets anders zinspeelde. Maar de jongen
durfde hem er niet naar te vragen. Wanneer Stevens op een
dwaalspoor was,dan moest hij hem daar laten. De man mocht in geen
geval achterhalen wat er in werkelijkheid aan de hand was. „Ik
blijf het toch raar vinden dat ze achter het ijzeren gordijn zijn
gegaan, " zei Stevens nu. „Het is natuurlijk wel veiliger, want ze
worden daar niet gevolgd. Maar ik kan niet zeggen dat ik het nou
direct een sympathieke oplossing vindt. " Zie je wel, daar had je
nou weer zo'n opmerking, waaraan Bas kop noch staart wist te
ontdekken. Hij moest zich bij zijn 'antwoord maar op de vlakte
houden.
„Ach, het is maar net van welke kant je het bekijkt, " zei hij heel
vaag.
„Natuurlijk, " vond ook Stevens, „en de ervaringen van de laatste
dagen hebben hen er misschien toe gebracht deze oplossing te
zoeken, maar toch... Enfin, we zullen maar wachten tot ze terug
zijn. Had jij niet graag meegewild, Bas?"
„Ik heb geen visum. "
„Dat is natuurlijk waar. En het duurt gauw een dag of veertien
voordat je een visum te pakken hebt en daar was natuurlijk geen
tijd meer voor. Het is allemaal nogal snel gegaan. Want ik geloof
niet dat dit plan al lang bestond. "
„Nee, dat geloof ik niet, " zei Bas. Ze zaten al aan tafel en hij
keek maar naar zijn bord, terwijl hij zijn ontwijkende antwoorden
gaf. Meneer Stevens zou anders misschien aan zijn gezicht zien dat
hij er maar wat omheen draaide. „Morgenavond zijn ze er weer, hè?"
informeerde Stevens. „Dat was de bedoeling, " zei Bas. In een
onbewaakt ogenblik had hij het tijdstip van terugkeer genoemd en
hij kon daar nu moeilijk op terugkomen.
„Ze mogen wel zorgen dat het niet al te laat wordt, want dan gaat
de grenspost daar dicht voor de nacht. Enfin, dat weten ze zelf
wel. We kunnen morgenavond wel eens gaan kijken. "
„Ik wacht wel in het hotel, " weerde Bas af. Hij was geschrokken
van die laatste woorden van Stevens. Hij moest er voor zorgen dat
de man zich morgenavond niet bij de grenspost vertoonde. Dat zou
argwaan wekken. Bovendien, wat moest de kerel er? Hij was immers
zelf niet te vertrouwen? Maarhet zou een hele opgave worden, wilde
hij de man van de grens afhouden. Daar moest hij maar eens een goed
plan voor bedenken. Hij had er dertig uur de tijd voor...
Het laden en stouwen van de vrachtwagen duurde langer dan ze hadden
begroot. Met sommige kisten hadden ze nogal wat oponthoud en ze
kregen behoorlijke vertraging, toen de verpakking van een der
zendingen niet bleek te deugen. Tot overmaat van ramp verschenen
ook de douane-beambten erg laat en het zou werkelijk een dubbeltje
op zijn kant worden, of die om zeven uur klaar zouden zijn. En dan
moesten ze de deur uit zijn, want een halfuur later zou het meisje
komen.
„Vooruit jongens, schiet eens een beetje op, " mopperde Koos. „Laat
die handjes van jullie maar wapperen. We willen vanavond nog op
huis aan. "
„Overdrijf het nou niet, " zei Rinus. „Ze zouden zich eens kunnen
gaan afvragen waarom we zo'n haast hebben. " De douane was weer
even sikkeneurig als altijd. Alles nog eens controleren en nog eens
tellen. D'r moest een kist opengemaakt worden en ze gingen tot op
de bodem om te controleren wat er allemaal in zat. Ze vergeleken de
papieren en op een er van bleken de aantallen niet te kloppen. Er
werd getelefoneerd met een of andere instantie. Die kon ook niet
direct uitsluitsel geven. Ze moesten maar afbellen en wachten op
antwoord. Dat kon wel even duren, ja. De douane had geen haast en
ging er bij zitten. Koos had wel haast en kon niet zitten. Hij
ijsbeerde door de garage. Heiligers presenteerde hem een sigaar,
dan had de chauffeur tenminste wat te doen. De man hield het haast
niet uit. De telefoon rinkelde. Koos schoot wel een meter in de
lucht. Merkwaardig dat de douane-beambten niks doorhadden, dacht
Heiligers bezorgd. Dan begreep hij dat Koos' gedrag wel op hem een
zonderlinge indruk maakte, maar niet op de douane-mensen, die
immers niet wisten wat er op het spel stond. In hun ogen wou die
Hollander natuurlijk gauw starten om morgenavond bijtijds over de
grens te kunnen. De douane-beambten veranderden een cijfer op
enkele documenten en volgens hen was de zaak nu in orde. Koos keek
eens op de klok. Kwart voor zeven. Ze konden misschien toch nog op
tijd weg zijn...
De beambten deden rustig aan. Ze telden de kisten nog eens en
brachten, toen het dekzeil gespannen was, de loodjes een voor een
aan.
„Je zou er wat van krijgen, ' zei Koos, die zijn sigaar meer had
opgeknauwd dan opgerookt.
„Man, wat kan jou het schelen, " vond Rinus. „Ze kunnen me nou niet
secuur genoeg zijn. Des te minder hebben we straks aan de grens
kans dat we de truck open moeten maken. Ik wil nou desnoods mijn
broekzakken ook nog binnenste buiten keren en laten verzegelen, als
ze dat per se zouden willen. " Rinus wist zich veel beter te
beheersen dan zijn maat. Zijn gelaat verried niets. Hij was het die
de lading had gestouwd en hij had daarbij gezorgd dat er helemaal
voorin, dicht bij de cabine, een ruimte was vrijgebleven om het
meisje straks in te verbergen. Hij had er op gelet dat de
schuilplaats gemakkelijk vanuit de hoogte te bereiken was. „Ze mag
wel niet erg dik zijn, " zei Rinus tegen Heiligers, „als ik de
ruimte groter had gemaakt, zou het in de gaten zijn gelopen. "
Koos keek maar weer eens naar de klok hoe laat het was. Het was nu
vijf over zeven. Gingen die kerels dan nooit weg? Het leek wel of
ze het er om deden...
Het was kwart over zeven, toen de laatste man van de garage
tegelijk met de douane-beambten verdween. „Opgeruimd staat netjes,
" zei Rinus met een zucht van verlichting. „Dat hebben we tenminste
gehad. " De garage was nu geheel verlaten. Alleen voorin bij de
uitrit zetelde Karl, de portier, in zijn hokje. Ogenschijnlijk leek
de man een goedhartige kerel, maar de chauffeurs waren uiterst
voorzichtig. Een man als Karl werd niet voor niets met de bewaking
van de garage belast. Hij moest dan in de ogen van derode politie
volkomen te vertrouwen zijn. En bovendien wisten ze hoe bang dit
soort lieden was. Als ze maar dachten dat er iets niet in de haak
was, sloegen ze alarm. Ze waren veel te benauwd voor hun eigen
hachje om enig risico te durven nemen. De grote vraag was nu hoe ze
konden voorkomen, dat de portier iets zou merken van het
binnenlaten van het meisje. Bovendien moest hij zo bezig worden
gehouden dat het hem ook zou ontgaan hoe ze het meisje aan boord
van de truck, die achter in de garage stond, zouden verbergen. Hier
begon de rol van Heiligers, die tot nu toe maar weinig
daadwerkelijke hulp had kunnen verlenen. Hij had een aardig
plannetje uitgebroed om, naar hij hoopte, de aandacht van de
portier af te leiden.
Heel de middag had Heiligers al naarstig lopen fotograferen. In het
begin had niemand van de Oostduitsers daarvan willen weten, maar de
fotograaf had ijverig met zijn vergunningen gezwaaid en een verhaal
opgehangen hoe hij het westen door zijn foto's zou laten zien hoe
snel en efficiënt er in Oostduitsland werd gewerkt. Datzelfde
verhaal had hij ook opgehangen bij de douane-beambten, die eerst
bijna de stuipen kregen, zodra ze zijn camera's zagen. Toen ze
Heiligers' vergunningen hadden ingekeken, draaiden ze wat bij. Hij
adviseerde hen voor alle zekerheid toch maar contact op te nemen
met de desbetreffende instantie. „Het was hoog spel, dat ik op dat
moment speelde, " zei hij later tegen Rinus, „maar je hoorde het:
het liep goed. " De beambten kregen namelijk te horen dat ze
Heiligers alle medewerking moesten verlenen bij het maken van zijn
foto's. Toen de douane-beambten de garage verlieten, had Heiligers
hen nog eens laten poseren voor een laatste opname. Die werd
gemaakt vlak bij de loge van de portier. Karl zat daar toen al op
zijn post. Het was nu even voor halfacht, Heiligers pakte een van
zijn camera's en liep naar de portier, om hem te vertellen dat hij
ook van hem een foto wilde maken. Karl, die had gezien hoe
bereidwillig de douane-beambten poseerden, wilde natuurlijk in
ijver niet voor hen onderdoen enging al echt mooi zitten. Maar dat
was niet goed, vertelde de fotograaf hem, zo viel het licht
verkeerd. Hij wees welke houding de portier het beste kon aannemen.
Hij draaide zijn stoel een halve slag opzij en duwde het hoofd van
de man in de goede richting, precies zo, dat hij noch de
achteringang noch de truck kon zien. Heel omslachtig plaatste
Heiligers de camera nu op het statief. De portier keek eens opzij
of het al opschoot, maar meteen snelde de fotograaf naar hem toe om
hem weer in de juiste houding te zetten. „Stil blijven zitten, "
zei hij. „anders komt er niets van terecht. Het is hier zo donker.
"
„Maar u kunt toch uw blitzapparaat gebruiken, " zei de nachtwaker,
die nou niet helemaal van gisteren was. „Die is defect, " zei
Heiligers spijtig. Meteen keek hij schuins opzij en op dat moment
zag hij net nog iets van het meisje, dat naar binnen was geglipt.
Het leek hem inderdaad een klein wicht. Het scheen daar overigens
niet helemaal naar wens te verlopen, want Koos stond nogal
schutterig te kijken. Wat er aan de hand was, kon Heiligers niet
onderscheiden, want hij kon maar een moment kijken. Hij mocht
immers de portier niet uit het oog verliezen. Met veel gepraat en
veel gebaren maakte Heiligers zijn opname. Hij schroefde de camera
van het statief en ging naar de portier.
„Moet u eens zien, " zei hij, „dan heb ik een verrassing voor u.
Iets wat u waarschijnlijk nog nooit hebt gezien. " Heiligers had de
Amerikaanse camera gebruikt, waarmee hij meteen een afdruk van de
opname kon leveren. Hij opende de achterzijde van het toestel en
overhandigde de verraste Karl een opname van zichzelf. De man was
zo verbluft, dat hij geen acht sloeg op het onverwachte rumoer, dat
even achter in de garage hoorbaar werd.
Karl wist niet hoe hij Heiligers moest bedanken. Die weerde
bescheiden alle lof af en ging eens naar de beide chauffeurs, omdat
hij meende dat de kust nu wel veilig zou zijn. „En?" vroeg hij
langs zijn neus weg.
„Het meisje zit veilig, " vertelde Rinus. „Ze paste precies in de
ruimte. De naad is al weer dichtgeplakt. Ik gleed bijna van de
cabine, toen ik daarmee bezig was. U hebt het rumoer natuurlijk wel
gehoord. "
„Karl had niets in de gaten, " vertelde de fotograaf. „Ruikt u de
ace ton erg?" informeerde Koos bezorgd. „Het was me niet
opgevallen, " antwoordde Heiligers. „Nu je het zegt, ruik ik wel
iets, maar het is niet erg. Hebben jullie het meisje gezegd dat ze
zich rustig moet houden?"
„U hoort haar de eerste vierentwintig uur niet meer. Ze zal al wel
haast slapen als een roos. "
„Nu al? Daar zal ze wel te ongerust voor zijn. "
„We hebben haar wat laten drinken, " legde Koos uit. „Prima
middeltje. Voor morgenavond om deze tijd is ze niet wakker. "
„Was dat nou wel nodig?" vroeg Heiligers, die dit wel een beetje
een krasse methode vond.
„We kunnen beter het zekere voor het onzekere nemen, " zei Koos.
„We zitten trouwens toch al met een grote puzzle. " Hij wees naar
de cabine, waarvan het portier op een kier open stond. Heiligers
keek naar binnen. Op de vloer lag een herdershond. „Een hond?"
„Ja, voor een poes is die wel een beetje te groot, hè?" zei Rinus
spottend.
„Maar wat moeten we daarmee?"
„Is dat meisje mee aan komen zetten. Ze wil die hond per se mee
hebben. Ze begon te simpen, toen we zeiden dat het niet kon. Die
hond had haar leven gered en weet ik wat al meer. Nou hadden we het
dier wel de garage uit kunnen zetten, " zei Rinus, „maar wat dan?
Je kunt er van op aan dat het * beest dan voor de deur gaat staan
janken. Dat trekt natuurlijk de aandacht en je hebt meteen de
poppen aan het dansen. Dat meisje naar huis sturen om het dier weg
te brengen? Dat kan ook niet meer, want u kunt dat geintje met die
portier niet nog een keer uithalen. We moeten de hondmaar meenemen,
er zit niks anders op. "
„Maar wat zal Karl zeggen, als hij het dier ziet?"
„Krijgt hij niet te zien. Het is een heel rustig beest, zegt dat
meisje, en dat is ook wel te merken. Het heeft nog geen kik
gegeven. Je zou haast zeggen dat hij het doorheeft waarom het gaat.
We rijden straks doodkalm langs Karl, terwijl de hond op de vloer
ligt. Hij heeft dan niks in de gaten. "
„Starten we meteen?" vroeg Koos, die geen rust meer had. „Ja, " zei
Rinus, die eens op zijn horloge keek. „Dat moesten we maar doen.
Nou mannen, vierentwintig uur een benauwd hart en een heleboel
geluk, dan redden we het wel. " Koos ging de portier waarschuwen
dat hij de deuren van de uitrit moest openen. Heiligers pakte zijn
camera, zogenaamd om een opname te maken van het wegrijden van de
truck. „Moet dat nou?" verzuchtte Koos, terwijl de motor met
donderend lawaai startte. „Dat betekent alleen maar tijdverlies.
"
„We moeten doen of er niks aan de hand is, " hielp Heiligers hem
herinneren. De truck trok op. Koos klom in de cabine, waarbij hij
er zorg voor droeg dat de portier de hond niet te zien kreeg. Karl
had overigens toch geen oog voor de auto. Hij keek alleen maar naar
Heiligers, die druk stond te fotograferen. De truck reed
ongehinderd naar buiten. De fotograaf nam afscheid van de portier,
die de deuren al weer ging sluiten. Heiligers klauterde in de
cabine. „Rijden maar, " zei hij. De truck reed door de straten van
Karlsstadt naar de grote verkeersweg, die hen uiteindelijk naar de
grens zou brengen.