Vierde hoofdstuk

GESPREK IN HET CAFÉ

„Gaan we naar de Hauptwache?" vroeg Bas aan Rinus. De chauffeur keek de jongen verbaasd aan. „Ken jij Frankfort dan?"
„Nee dat niet, " zei Bas, „ik ben er eens een keer geweest, toen we met vakantie ergens aan de Rijn waren. Het enige wat ik me er nog van herinner is de Hauptwache en dat het hier zo verschrikkelijk druk met het verkeer was. Nou, dat is er vast niet minder op geworden, zie ik wel. " De auto's joegen in lange, ononderbroken rijen door de straat, tot zij werden stil gehouden door een verkeerslicht of een agent die hier of daar onder een schijnwerper op een verhoging stond. Het was al donker, toen de drie Nederlanders door de stad liepen. Ze waren heerlijk uitgeslapen en nadat ze in het hotel voortreffelijk gegeten hadden, waren ze op voorstel van Rinus de stad ingegaan. Koos was er niet bij. Hij moest nog wat papieren in orde maken voor morgen, verontschuldigde hij zich. Rinus wist wel beter: Koos maakte liever geen onnodige uitgaven en daarom bleef hij maar in het hotel, want hij was er nu ook weer de man niet naar om zich bij voorbeeld door meneer Heiligers te laten vrijhouden. Rinus had daarom maar niet aangedrongen dat hij toch mee moest gaan. „Kent u Frankfort misschien ook al?" vroeg Rinus voorzichtigheidshalve aan Heiligers. Je kon niet weten, dacht hij, de fotograaf was hier misschien al vaker geweest dan hijzelf. Maar dat viel mee.
„Nee, " gaf Heiligers ten antwoord. „Vlak na de oorlog ben ik er een keer doorgekomen, maar toen was het hier één grote ruïne. Er is sindsdien wel wat veranderd. " Ze wandelden door een brede winkelstraat. Overal flitsten lichtreclames aan en uit. Rode, groene en blauwe watervallen van licht stroomden langs de gevels omlaag. Knipperlichten, golvende lijnen,*) Zie „Bas Banning en de geheimzinnige Kabelbaan".
draaiende cirkels — het was één kleurrijk bewegen van neonlicht. Ononderbroken stoof het verkeer daaronder voort. Ze slenterden langzaam verder en keken naar etalages, echt als toeristen die een kijkje in de stad gaan nemen. Ze liepen een café binnen. Weindorf heette het. Het zag er leuk uit, vond Bas. Er hingen guirlandes en lampions. Er speelde een kapel, de leden ervan droegen rode jasjes boven een geborduurd hemd. Meisjes in aardige volksdracht gingen rond om te bedienen. Ze zochten ergens in een hoek een tafeltje. Rinus en Heiligers bestelden een glas wijn. „Nou kan ik het drinken, ' zei de chauffeur bijna verontschuldigend. „Morgen moet ik weer rijden en dan raak ik geen druppel aan, 'Bas bestelde cola, maar het serveerstertje vertelde hem dat ze hem daaraan niet kon helpen. Het was hier een wijnhuis en dan kon je alleen maar wijn bestellen. Bas aarzelde, Wijn, nou daar voelde hij niet veel voor. Hij had er wel eens van geproefd, maar hij vond er, eerlijk gezegd, niks aan. „Neem maar druivensap, ' adviseerde Rinus hem. „Dat zul je vast lekker vinden. " Even later keerde het meisje terug met de grote wijnglazen. Ook Bas kreeg er net zo een. Hij keek eens naar het goudgele vocht dat er in geschonken was. Het leek precies de wijn, die de fotograaf en Rinus hadden. „Op Doortje!" klonk Heiligers. Bas hief zijn glas op en proefde toen eens voorzichtig. Rinus had gelijk gehad: het smaakte heerlijk. Het was een beetje rinzig en tintelde. De laatste moeheid, die er misschien nog in zijn lichaam mocht zijn, werd er door verdreven.
Bas keek om zich heen. Het was er vrij vol. Overal zaten bezoekers te eten of te drinken. Veel mannen, aan wie je kon zien dat Duitsland het heel erg goed maakte. De welvaart puilde hun jasjes en de boorden van hun overhemd uit. De kapel speelde opgewekte muziek.
Rinus genoot. Hij sprak maar heel weinig. Het was hem al genoeg dat hij hier niet alleen, maar met enkele mensen samen zat. Zo moest het nou altijd kunnen zijn, dacht hij. Maarover een paar dagen zou hij die meneer Heiligers en Bas Banning niet meer zien. Nou ja, maar niet aan denken, hield hij zich voor.
Ze dronken nog een tweede glas, daarna stonden ze op om hun tocht door de stad voort te zetten. Rinus werd bijna boos, toen Heiligers alle kosten wilde betalen. „U bent mijn gast, " zei hij. „Ik heb u uitgenodigd. "
„Maar dat kunnen we toch niet aannemen?" vond de fotograaf. „Mijn onkosten worden vergoed en... "
„Toe, doet u me nou dat plezier. Ik moet mijn geld toch altijd in mijn eentje opmaken. " Het kwam er een tikje mistroostig uit en Bas keek onwillekeurig naar de chauffeur. Die praatte er dan zelf gauw overheen. „Toe, laat u mij nou betalen. Ik heb u voor vanavond uitgenodigd en het zal me echt de kop niet kosten. Overmorgen zit ik in Oostduitsland en rijdt u terug naar Nederland. Dan zien we elkaar niet meer. "
Heiligers moest het wel goed vinden. Hij begreep dat hij de chauffeur anders voor het hoofd zou stoten. Terwijl ze zich naar de uitgang begaven, vroeg Bas:„Is dat nou niet riskant zo'n reis achter het ijzeren gordijn?"
„Ach, wat zal ik er van zeggen, " antwoordde Rinus. „Je moet natuurlijk geen gekke dingen doen, want ze verstaan daar geen grapjes. In de eerste jaren na de oorlog was het vaak maar een hachelijk gedoe. Als je dan bij voorbeeld op Hongarije reed, werd je aan de grens meteen achter prikkeldraad gezet. Wanneer er dan via de radio uit Boedapest bericht kwam dat je verder kon, mocht je naar je plaats van bestemming rijden. Je kreeg een Hongaarse kommies op je wagen mee. Dan kon het onderweg wel gebeuren dat je werd aangehouden door een Russisch soldaat. En de Hongaar naast je maar schreeuwen:, Doorrijden doorrijden, die kerel plundert heel je auto leeg. ' Nee, er was toen helemaal geen aardigheid aan. De wegen waren slecht en je moest zelf je richting maar zoeken. Vandaag waren de voorschriften zus en morgen weer zo. De Amerikanen vertrouwden je niet, omdatje zo dikwijls in die communistische landen kwam en de roden moesten je niet, omdat je uit het westen kwam. Ach, nou is dat wel wat minder geworden. Maar het ijzeren gordijn is natuurlijk altijd nog het ijzeren gordijn. Aan de grens zijn ze er nog steeds pietje secuur en als ze iets maar even niet vertrouwen, halen ze desnoods heel je truck leeg. Wee je gebeente, als ze denken dat je smokkelt. Dan ben je verkouden. En je bent er achter het ijzeren gordijn zo verdwenen.
* Maar ik moet zeggen: ik rijd nou al weer enkele jaren met Koos van der Einde op Oostduitsland en we hebben daar nog niet één keer echte moeilijkheden gehad. Het is er niet zo gevaarlijk meer als in die eerste jaren. " Terwijl Rinus dit alles vertelde, slenterden ze verder door de stad. Ze gingen een cineac binnen om het nieuws te zien en trokken weer voort.
„Stil eens, " zei Bas op een gegeven ogenblik. De beide mannen keken hem verbaasd aan, maar bleven dan naast hem voor een etalage staan. Ze ontdekten daar niets bijzonders. Maar Bas zag in het spiegelend glas dat enkele meters achter hen een man was blijven staan. Deze keek nu ogenschijnlijk ook heel geïnteresseerd naar een etalage. „Niks zeggen!" zei Bas voorzichtigheidshalve en hij zette zich weer in beweging. Ze liepen alle drie verder en samen met hem gingen ze een zijstraat in. De man volgde hen opnieuw, al hield hij zich nu op veilige afstand, zoals Bas zag. „We worden steeds gevolgd, " legde Bas dan de beide mannen uit, die nog steeds niet wisten waarom hij zo zonderling deed. „Al vanaf dat Weindorf loopt er een man achter ons aan. In de bioscoop zat hij achter ons en nu komt hij ons weer na. "
„En wat zou dat?" wilde Heiligers weten. „Als die man mij een opmerkelijke verschijning vindt, mag hij met alle liefde heel de avond achter mij aan blijven lopen. "
„Maar vindt u het dan niet raar?" zei Bas. „Waarom doet die man zoiets?"
„Ga het hem eens vragen, " stelde de fotograaf voor. „Maar ikbegrijp het wel, Bas. Jij wilt weer avontuurtjes beleven, hè. Het is jou heel de reis te rustig gebleven en jij wilt weer eens boeven nazitten. Nou, je laat ze maar gaan, al komt er een hele optocht achter ons aan. Rinus, weet jij hier in de buurt een aardig plekje? Dan gaan we daar zitten. Dat is voor onze achtervolger ook niet zo vermoeiend. "
„Hier vlakbij weet ik iets, " zei Rinus. „Het is er erg gezellig. "
Rinus was blij dat hij hen daarheen kon brengen. Het was geen gelegenheid waar je in je eentje ging zitten. Het was een grote, wijde zaal met overal knusse hoekjes. Helemaal voorin zetelde een band, maar die speelde op het ogenblik niet. Daarvoor in de plaats zorgde nu een muziekautomaat voor het nodige rumoer. Het was er wat rommelig, maar bijzonder sfeervol. Het was er echt gezellig, vond Rinus, en die indruk maakte de gelegenheid ook op zijn beide metgezellen. De muziekautomaat viel net stil, toen zij binnenkwamen. Een jongeman stapte er naar toe, wierp een muntstuk in de gleuf en drukte de knoppen met de namen van de gewenste grammofoonplaten in. En ja hoor, daar was het weer: de Banana boat song. Ik heb het lied al zolang gemist, dacht Bas, het werd echt tijd dat het weer eens op de proppen kwam. „Day de light and I wanna go home, " galmde het door de zaal. Toen de plaat afgedraaid was, dacht Bas: gelukkig, voor het eerste uur zijn we daar vanaf. Maar hij had misgerekend. De man, die de knoppen had ingedrukt, had een uitgesproken smaak. Want daar begon... de Banana boat song, nu gezongen door een Duitser, terwijl de eerste plaat van een Amerikaan was geweest.
„Well, Fm loadin' de banana boats all night long, " bracht de zware stem ten gehore.
„Nou, als je dat lied nog niet van buiten kent, kun je het nu leren, " spotte Heiligers.
Toen de plaat uit was, begon de band weer te spelen, luchtige walsmelodieën. De kelner bracht koffie. Op de dansvloer bewogen paren zich zwierig rond. Bas genoot, Heiligersgenoot en Rinus was helemaal de koning te rijk. Hij was hier vroeger al eens geweest, helemaal alleen. Hij had even een gevoel gehad of hij teveel was en iedereen naar hem zat te kijken. Al gauw was hij opgestaan en weggegaan. Maar nu was het heel iets anders.
Bas was intussen hun achtervolger vergeten, maar weldra kwam de man in kwestie zelf hun aandacht opeisen. Wat aarzelend bewoog er zich iemand naar het tafeltje van de Nederlanders toe. Bas meende hem te herkennen als degene, die hun steeds was nagekomen. Het was een zeer sjiek gekleed heer, die een gedistingeerde indruk maakte. „U bent Hollanders?" vroeg hij, terwijl hij zich vertrouwelijk naar hen toeboog. „Jawel, " antwoordde Heiligers.
„Hebt u er iets op tegen, als ik bij u aan uw tafeltje kom zitten?" Ze hadden geen reden om dat te weigeren en de man schoof een stoel bij. Toen de kelner verscheen, bestelde hij een glas wijn. Het drietal Nederlanders wist niet goed wat het er van moest denken. Bas was zeer nieuwsgierig wat die achtervolger wel zou willen. Rinus was een tikkeltje boos, omdat die vreemde snoeshaan bij hen was komen zitten en ze niet meer met elkaar konden praten. Heiligers had een gevoel dat er iets aan de hand was, al zou hij niet hebben kunnen raden wat.
De man speelde wat met zijn wijnglas en presenteerde dan sigaretten. Rinus bedankte, hoewel hij een stug roker was. Hij wilde de indringer liefst maar zo gauw mogelijk kwijt. De man boog zich dichter naar hen toe. Hij sprak zo zacht, dat de Nederlanders hem nauwelijks konden verstaan en een voorbijganger zou zeker niet kunnen horen wat hij zei. „Neemt u mij niet kwalijk dat ik me zo vrijpostig aan u opdring, " zei hij. „Ik meen, " hij richtte zich tot Rinus, „dat u vrachtautochauffeur bent. Ik weet dat u in hotel Victoria logeert en daar komen meestal chauffeurs van de grote routes. Ik ben u vanavond gevolgd en in Weindorf hoorde ik u zeggen dat u morgen naar Oostduitsland verder gaat. Ikneem aan dat uw bestemming Karlsstadt is, want daar rijden de auto's van uw firma op. " De man zweeg even, Rinus reageerde niet. De blik van de indringer ging naar Bas en Heiligers. De chauffeur maakte nog een waarschuwend gebaar, maar de fotograaf zag het niet.
„Wij gaan niet mee de grens over, " zei hij. De man knikte. Hij scheen te aarzelen wat hij nu zou zeggen. „Vertelt u maar wat u te vertellen hebt, " zei Rinus kortaf. - „Zij mogen er bij blijven. "
„Wilt u veel geld verdienen?" vroeg de indringer dan Rinus op de man af. De chauffeur kwam half overeind. „Nee, meneer, daar ga ik niet op in. Ik... "
„Rustig, rustig, " suste de man.
„Nee, nee, " ging Rinus verder. „Ik begin niet aan smokkel. " Ineens ging Bas een licht op. Tot nog toe was het allemaal duister geweest, maar nu begreep hij het. Het was de vreemde er om te doen Rinus over te halen waren achter het ijzeren gordijn te smokkelen. Nou, daar leek de chauffeur hem helemaal geen type voor.
„Het gaat inderdaad om smokkel, dat wil ik niet ontkennen, " gaf de vreemde toe, „maar... "
„Laten we er niet verder over praten, " viel Rinus hem in de rede. „Ik begin er eenvoudig niet aan. Geen goud, geen cocaïne, niets... "
„En een kind?"
„Een kind?" De chauffeur keek de vreemdeling verbaasd aan. De man knikte.
„Ja, mijn kleinkind, " zei hij dan. Zijn stem trilde wat. Het was ineens heel stil. Nu was het Rinus, die met de steel van zijn wijnglas speelde. Dan verbrak hij het zwijgen. „Vertelt u eens precies wat er aan de hand is, " zei hij op heel andere toon.
„Ik zal u alleen de hoofdzaak vertellen, " zei de man. „Mijn enige zoon woonde in Oostduitsland. Ondanks mijn herhaalde aandringen toch naar het westen te komen, is hij er gebleven. Twee jaar geleden werd hij gearresteerd. Korte tijddaarna was hij dood. Zijn vrouw wilde met haar dochtertje van tien jaar naar het westen vluchten. Op het laatste ogenblik ging er iets mis. Zij wist de westelijke zone nog te bereiken, maar het kind niet. Sindsdien hebben wij van alles geprobeerd om het kind hier te krijgen. Het meisje is bij familie in Karlsstadt, maar het kan daar niet langer blijven. Het moet hierheen komen, bij haar moeder, bij mij. Het is het enige, wat ik nog heb. " De man staarde even voor zich uit. „De autoriteiten in Oostduitsland laten het kind niet gaan en zullen het ook nooit laten gaan. Waarom niet, dat zal u duidelijk worden, wanneer u heel de geschiedenis hoort. Maar dat heeft nu nog geen zin. Eerst moet ik weten of u bereid bent het kind naar het westen te smokkelen. Natuurlijk tegen goed geld. "
„Maar hoe stelt u zich die smokkel voor?" kon Heiligers niet nalaten te vragen. Rinus zei niets. Die zat strak voor zich uit te kijken.
„Het meisje zou aan boord van de vrachtwagen gesmokkeld kunnen worden, desnoods in een pakkist. Voor papieren zou te zorgen zijn. De familie zal alle medewerking verlenen. Ze zijn ervan op de hoogte dat hier uit het westen iets ondernomen zal worden. Slaagt het plan, dan zijn we graag bereid u drieduizend Mark te betalen. "
„Ik begin er niet aan, " zei Rinus. „Denkt u er eens over, " drong de vreemde aan. „Nee, we hoeven er niet verder over te praten. "
„Voor vierduizend Mark dan. U kunt duizend Mark voorschot krijgen, " hield de vreemdeling aan en hij zocht zijn portefeuille al op. „Daar gaat het niet om, " zei Rinus.
„U bent onze enige hoop. Mijn landgenoten durf ik het niet te vragen. Nederlanders zijn betrouwbaar en rustig. Zij zullen zoiets tot een goed einde brengen. "
„Dat kan wel waar zijn, maar ik doe het niet, " bleef Rinus weigeren.
„Voor vijfduizend Mark dan. Ik weet dat u veel op het spelzet. Maar vijfduizend Mark, ik zal ze u graag geven... "
„Dat geloof ik wel, " zei Rinus, „maar ik heb, nee' gezegd en het blijft, nee" De man begreep dat hij niet verder meer zou komen. Verdrietig staarde hij voor zich uit. Hij leek ineens veel ouder.
„Mijn dochter... " begon hij. „Probeert u het zich eens voor te stellen. Haar man is dood. Haar kind is daarginds... " Het bleef stil. Rinus reageerde niet. - „Hoe laat rijdt u morgen weg?" vroeg de man nog aan de chauffeur.
„Wat doet dat er nou toe?" zei Rinus. „Ik zou het toch graag weten. "
„Om tien uur. Maar morgen denk ik er nog net zo over als nu, " vertelde de chauffeur. De vreemdeling knikte. Hij stond op.
„Het spijt me dat ik u gestoord heb, " zei hij met hese stem. „Het was het enige wat ik nog kon doen. Ik had al mijn hoop op u gesteld. Maar ik begrijp het... "
Langzaam begaf hij zich naar buiten. De Nederlanders keken hem na. Het bleef geruime tijd stil. „Zou het wel zuivere koffie zijn?" informeerde Heiligers dan. „O, dat geloof ik wel, " verklaarde Rinus. „Als je zijn gezicht zag... nee, die man zat niet te liegen. "
„Maar je weet toch wat er laatst aan de Tsjechische grens gebeurd is?"
„Wat bedoelt u?"
„Nou, d'r was een Engels diplomaat in Praag, bij wie op een goede dag een Tsjech kwam. De man verklaarde dat hij gevaar liep en zo snel mogelijk het land verlaten moest. De Engelsman liet zich in zijn goedhartigheid overhalen de man te helpen en verborg hem in de koffer van zijn auto. Zo reden ze op de grens toe, die de Engelsman zonder meer zou kunnen passeren, omdat hij een diplomatiek paspoort bezat. De slagboom bleef echter omlaag, toen de Engelsman zijn pas liet zien. Hij keek opzij en daar stonden enkele fotografen gereed met hun camera's. Op dat ogenblik begon de ver-stekeling achter in de koffer tegen de wand te bonzen. Hij deed het met zoveel lawaai, dat de douane het wel moest horen. De Engelsman schrok. Er was niet de minste reden waarom de verstekeling zo tekeer moest gaan. Er was zorg voor gedragen dat hij voldoende toevoer van frisse lucht kreeg en waarom moest hij nou net op dit kritieke moment zoveel herrie maken? De douane kwam natuurlijk aangesneld, gevolgd door de fotografen, die opnamen maakten toen de koffer geopend werd en de verstekeling opdook. De man werd meteen weggebracht. De Engelsman moest natuurlijk het land verlaten, omdat hij misbruik had gemaakt van zijn diplomatieke onschendbaarheid. Het was achteraf volkomen duidelijk dat het verhaal van die verstekeling slechts een valstrik was geweest. "
„Aan een dergelijke mogelijkheid heb ik niet eens gedacht, " zei Rinus. „Had u de indruk dat de man maar een verhaaltje vertelde?"
„Je kunt in elk geval niet voorzichtig genoeg zijn, " ontweek de fotograaf een rechtstreeks antwoord.
„Dat is natuurlijk waar. Maar ik geloof niet dat deze man loog. Je kon echt merken dat hij in mij zijn laatste mogelijkheid zag en dat hij ten einde raad was. Dat maakt het allemaal zo beroerd, want ik mag hem niet helpen. "
„Waarom niet?" wilde Bas weten.
„Ik kan het beter ineens maar vertellen. Koos en ik hebben al eens gesmokkeld, uit Tsjechoslowakije. Het lag toen een beetje anders. Een Tsjechisch industrieel was naar het westen gevlucht. Hij nam ons in de arm om enkele van zijn kostbaarste machines, die ten dele eigen vindingen van hem waren, over de grens te brengen. We deden het natuurlijk niet voor niets, maar het was echt wel belangrijk dat die machines over de grens kwamen. We hebben ze in drie keer overgebracht. De laatste maal liep het bijna mis. De douane was veel strenger dan anders met de controle. We hadden de indruk dat ze een tip hadden gehad dat wij zouden smokkelen. Door een dom toeval vonden ze niets. Het oponthoudduurde acht uur. Het waren verschrikkelijke uren, want ineens begonnen we te beseffen wat we hadden geriskeerd. Het ging om onze vrijheid. Die Tsjechen zijn niet voor de poes en zouden ons rustig voor tien jaar of nog langer in een kamp opbergen. Och, ik heb niet zoveel te verliezen, ik sta alleen op de wereld. Maar Koos, die heeft een gezin. Veronderstel dat ze die machinerieën hadden gevonden. Smokkel en sabotage... Wij achter de tralies. De truck in beslag genomen. Bovendien moet je, vóór je een van die rode landen binnengaat, eerst een zware garantiesom storten. Dat gebeurt ook al om smokkel tegen te gaan. Dat geld zou onze baas dan met zijn auto verspeeld hebben. En hij zat er in die tijd door tegenslag toch al niet gemakkelijk voor. Maar het meest moest ik toch denken aan het gezin van Koos. O, van der Einde hield zich groot. Maar toen we eindelijk veilig en wel over de grens waren, kwam de reactie. Hij was volkomen overstuur. We hebben ons toen heilig voorgenomen ons nooit meer aan dergelijke avonturen te wagen. We hebben de baas zelfs gevraagd of we niet meer op Tsjecho hoefden te rijden. Later is dat wel overgegaan, maar aan smokkelen hebben we niet meer meegedaan, al ging het om nog zo belangrijk goed. Daarom moet ik nou ook, nee' zeggen. Veronderstel eens dat het mis gaat. Dan komen wij achter de tralies en wie brengt ons dan naar het westen terug? En wie zorgt er in de tussentijd voor het gezin van Koos?"
Rinus had volkomen gelijk, moest Bas toegeven. Hij kon nu begrijpen waarom de chauffeur zo stug had gedaan. Het was echter afschuwelijk dat die moeder niet kon worden geholpen. Maar was het niet in de eerste plaats afschuwelijk dat er zoiets bestond als het ijzeren gordijn? Dat er gezinnen uit elkaar gerukt werden, alleen omdat machthebbers zeiden dat je aan deze of aan die zijde van het gordijn moest blijven. En dat je tegen dit alles niets kon ondernemen? Wie kon die Duitse vrouw helpen? Geen mens immers. Of je moest als een dief het land binnendringen en je vrijheid wagen. Je moest je tot een soort misdadiger maken om een goede daadte verrichten. Was het geen krankzinnige wereld? De drie Nederlanders zaten stil voor zich uit te kijken. De muziek speelde weer opgewekte melodieën, maar ze luisterden er niet naar. De stemming was weg. Hun gedachten waren bij de onverwachte bezoeker. Dacht ik eens een gezellige avond te hebben, overwoog Rinus een beetje bitter, en helpt zo'n man 'm naar de knoppen. Ik kan het toch ook niet helpen... Ik moet aan Koos denken. Als ik er alleen voor stond, zou het misschien iets anders zijn. Dan zou ik mogelijk het risico wel durven nemen.
„Laten we maar opstappen, " zei hij een tikje kortaf. Met de tram keerden ze naar hun hotel terug. Bas' kamer lag aan de kant van de straat. Het was daar nogal rumoerig. Opgeschoten jongelui hingen er rond of stoeiden met elkaar. Een van hen begon te zingen. Het was het laatste wat Bas hoorde, voor hij in slaap viel. Maar hij vroeg zich af of hij er niet van zou dromen, zo vaak had hij het de laatste twee dagen al gehoord. „Dayo, dayo, day de light and I wanna go home, " galmde het van beneden zijn kamer binnen...
Ze zaten met hun vieren aan het ontbijt. Koos zat naarstig een broodje in de koffie te soppen. Hij had pas een nieuw kunstgebit, vertelde hij, en daarom kon hij nog niet goed overweg met die Duitse broodjes. Er schoot net een stuk in de koffie, toen Rinus ineens „nee" zei en wilde opstaan. De anderen keken verbaasd op. Dan begrepen ze het. De vreemde bezoeker van gisteravond was er weer. Hij werd vergezeld door een jonge vrouw, die in het zwart was gekleed. Haar bleek gelaat was door verdriet getekend. Bas had meteen door wie zij was. Het moest de moeder zijn van het meisje daarginds in Oostduitsland.
De vrouw had een foto in de hand en gaf die aan Rinus. Die kon niet weigeren, maar hij wierp er nauwelijks een blik op. Maar Koos keek wel.
„Wat een leuk meisje, " zei hij spontaan. „Ze is net zo oud als die jongste van mij. Ze heeft er wel wat van weg. Ook vandat blonde haar en dezelfde oogopslag. Heeft ze blauwe ogen?" vroeg hij. De vrouw knikte.
„Dat dacht ik wel, " zei Koos. Dan vroeg hij: „Wat moeten we daarmee?" Rinus gaf geen antwoord en daarom vertelde Heiligers nu snel wat er de vorige avond was gebeurd. Hoewel hij in het Nederlands sprak, begreep de vrouw wel zo ongeveer wat hij zei. Smekend voegde ze er het hare aan toe. „Het is mijn enige kind, " zei ze. „U moet me helpen. "
„Natuurlijk moeten we helpen, " verklaarde Koos. „Ik moet er niet aan denken dat het mijn Mieke zou zijn. "
„Dat moet jij nodig zeggen, dat we moeten helpen, " vond Rinus.
„Ik riskeer meer dan jij, " antwoordde Koos, die Rinus' woorden verkeerd uitlegde.
„Juist daarom, sufferd. Ben jij het van de vorige maal vergeten? Met die machines van Burdek? Nooit meer, nooit meer hebben we ons toen plechtig voorgenomen. "
„Dat is vier jaar geleden en in Tsjechoslowakije. Tegenwoordig is de controle niet zo streng meer. Ze vertrouwen ons aan de Oostduitse grens zo langzamerhand wel, want ze hebben ons nog nooit op iets betrapt. "
„Maar dat geeft geen garantie dat het dit keer niet kan misgaan. "
„We kunnen dat meisje niet aan haar lot overlaten. Stel je maar voor dat het je eigen kind is. "
„Dat kan ik niet, want ik heb geen kinderen. Maar als we tegen de lamp lopen, dan kan jouw Mieke tien jaar op haar vader wachten. "
Van die woorden schrok Koos toch wel even. Hij was een man, die betrekkelijk gemakkelijk voor een plan te winnen was, maar nu overzag hij ineens de consequenties van het waagstuk. Bas wachtte in spanning hoe het allemaal zou aflopen. De vrouw had gemerkt dat er misschien bij Koos meer te bereiken viel dan bij zijn maat. Ze herhaalde haar smeekbede en haar vader vertelde nog eens dat het hem vijfduizend Mark waard was.
„Hallo, " zei Koos, „hoor je dat even, Rinus? Vijfduizend pietermannen, dat is de man vijfentwintighonderd. Daar moet ik anders vijf maanden hard voor werken. "
„Dat geld moet je er buiten laten, " zei Rinus, „als we het doen, doen we het om het kind. " Daarin gaf Koos hem gelijk, maar ze zouden toch wel gek zijn, vond hij, als ze niet meteen die vijfduizend Mark meepakten.
„Ik wil er eerst nog eens over nadenken, " gaf Rinus dan ten antwoord. „Morgen zijn we aan de grens en dan beslissen we wat we doen. "
„Best, " zei Koos. Hij vertelde de vrouw dat ze haar morgenavond zouden opbellen of ze haar dochtertje zouden proberen mee te nemen. De vrouw viel hem bijna om de hals, nu ze begreep dat er toch nog een kans was, ondanks de eerste weigering van Rinus.
„Ik ga met jullie mee, " zei Heiligers later, toen de vrouw ende man waren weggegaan.
„Hoe bedoelt u?" wilde Rinus weten.
„Nou, het was afgesproken dat Bas en ik met jullie mee zouden gaan tot aan de Oostduitse grens. Daar zouden we dan overstappen op een truck, die op de terugweg was naar Nederland. Maar nu ga ik met jullie mee achter het ijzeren gordijn. "
„Helemaal mooi, " vond Rinus. „Zal u uw hachje ook nog wagen. U kunt u er toch rustig buiten houden?"
„Moet je eens goed luisteren, wat ik bedacht heb, " zei Heiligers. „Ik heb een visum voor Oostduitsland en ik mag er onderweg ook fotograferen, daar heb ik wonder boven wonder vergunning voor gekregen, al was ik aanvankelijk niet van plan om van die mogelijkheid gebruik te maken, omdat ik met Bas terug wilde gaan. Jullie weten net zo goed als ik, dat het heel wat moeite kost om als fotograaf in Oostduitsland te komen en de mensen daar snappen heus wel dat een westerse fotograaf niets zal riskeren, omdat hij anders meteen zijn films kwijt is, of erger nog, de bak indraait. Nou, als ik dus met jullie meega, zal er heel bijzonder op de truckworden gelet — maar alleen om mij, niet om de vracht. De Duitsers zullen niet anders verwachten of jullie laten het wel uit je hoofd om iets te smokkelen, als jullie een fotograaf mee hebben. Ik dien dus om de aandacht af te leiden. "
„Een heel best idee, " vond Koos.
„Het klinkt allemaal wel mooi, " zei Rinus, „maar als het nou toch nog eens misloopt... Die volkspolitie is niet voor de poes. Die houd je niet zo gemakkelijk voor de gek. Het gaat niet zozeer om mij als wel om Koos... " voegde hij er aan toe.
„Goed, " zei de fotograaf, „jij staat alleen op de wereld, hè? Nou ik ook. Ik heb kind noch kraai. Alleen een paar kamers en mijn fototoestellen. Niemand zal me missen. Nou, mochten we tegen de lamp lopen, dan hebben wij tweeën het gedaan en Koos heeft van niets geweten. " Rinus schudde het hoofd.
„Met dergelijke verhalen hoef je bij die kerels niet aan te komen. Daar geloven ze niets van. Maar laten we er nu niet verder over praten. We hebben nog vierentwintig uur om te beslissen. "
„Uitstekend, " zei Heiligers. „Onderweg overleggen we nog wel. "
„Maar wat moet ik?" informeerde Bas. „Nou, dat is heel eenvoudig, " vertelde de fotograaf. „Jij gaat niet mee Oostduitsland in. Dat is te riskant en je ouders zouden dat nooit goedvinden. Jij gaat dan met die andere truck terug naar Nederland. " Dat eerste kon Bas aanvaarden. Hij zou wel graag mee willen, maar hij begreep best dat Heiligers dat in geen geval goed zou vinden. Maar teruggaan... Hij wilde per se afwachten hoe het avontuur afliep. Hij kon toch aan de grens wachten?
„Als u me naar huis stuurt, zit ik een week lang in spanning. Dat houd ik niet uit. En ik heb toch nog vakantie. Die paar dagen maken geen verschil. "
„We zullen wel eens zien, " zei Heiligers.