Negendee hoofdstuk
IN DE ORKAAN
Mike noch de bandieten, Bas noch Jim wisten iets van de
naderende wervelstorm, die zich toen reeds boven de Verenigde
Staten bevond, bomen ontwortelde, huizen ineen sloeg en hele
straten en dorpen vernielde. Onbewust merkten zij echter toch wel
iets. Het was nog bladstil en de zon scheen onbarmhartig van de
hemel, waarlangs witte wolken voortdreven, maar er hing een
merkwaardig geladen spanning in de lucht, die niet aan hen
voorbijging. Zij schreven het toe aan de omstandigheden, waarin zij
verkeerden. Maar de onrust, die zich van hen had meester gemaakt,
was niet alleen daarvan afkomstig...
Ineens hield Jim zijn paard in. Bas had niets gehoord, hoorde zelfs
nu nog niets, maar de cowboy luisterde scherp. „Een auto, " zei
hij. „Mike?" vroeg Bas.
„Mogelijk, " zei Jim. „Maar laten we voorzichtig zijn. We zullen
maar eens gaan kijken hoe het er achter die struiken uitziet. Dan
krijgen ze ons van de weg af niet in de gaten. " Hij gleed uit het
zadel. Bas volgde zijn voorbeeld. Op dat ogenblik zei de cowboy een
lelijk woord. Nu het paard stilstond, had het van de gelegenheid
gebruik gemaakt om iets noodzakelijks te doen, maar dat had bepaald
niet onopvallende sporen op de weg nagelaten. De auto kwam snel
dichterbij. Er zou geen tijd meer zijn om de sporen uit te wissen.
Jim haalde zijn schouders op en leidde het paard dan via een omweg
achter de struiken. Juist hadden ze daar een geschikte schuilplaats
gevonden, toen ze de auto hoorden stoppen. Die moest zich nu
tamelijk dichtbij bevinden, maar toch weer niet zo dat de
inzittenden de sporen van het paard zouden zien. Het geluid van
stemmen werd hoorbaar. Hoe Bas en Jim echter hun oren ook spitsten,
ze konden niet verstaan wat er werd gezegd.
„Blijf jij hier, " zei Jim tegen de jongen. „Ik ga eens even
uitkijken wie daar zijn. " Bas knikte. Hij zag de cowboy zich zo
behendig door het struikgewas werken, dat er geen takje kraakte en
zich nauwelijks een blad bewoog. Het stemgeluid was verstomd. Het
was nu doodstil.
Bas bleef even wachten, maar de onrust was te groot. Hij kon geen
ogenblik stilstaan. Hij wilde weten wat er gebeurde. Ik ga ook eens
kijken, dacht hij; als ik voorzichtig ben, kan er niets gebeuren.
Heel behoedzaam sloop hij op zijn beurt door het struikgewas. Hij
zorgde er voor geen enkel geluid te maken.
Na een meter of twintig hield hij stil. Tussen het groen door zag
hij twee gestalten. De ene meende hij te herkennen als Mike, maar
hij was er niet zeker van. Hij sloop dichterbij. Het was inderdaad
de jonge cowboy. Naast hem bevond zich een man, die Bas niet
kende.
De jongen keek naar alle kanten rond. Van Jim was geen spoor te
bekennen. Het leek wel of die van de aardbodem verdwenen was.
Bas' blik ging weer naar de beide mannen. Mike had uit een
schuilplaats een leren tas te voorschijn gehaald. Hij opende die en
liet de inhoud aan de man zien. Bas meende bankbiljetten te zien
schemeren. Jim had dus waarschijnlijk gelijk met zijn
veronderstelling, want had die vreemde man niet een revolver in
zijn hand, die hij voortdurend op Mike gericht hield? Dat wees er
in ieder geval op dat de cowboy niet met de bandieten onder één
hoedje speelde. Want dat de man met de revolver een van de
overvallers was kon je wel aan zijn gezicht zien.
En toen kreeg Bas de schrik van zijn leven. Mike sloot de tas,
pakte die op en verliet, gevolgd door de schurk, de plek waar de
koffer verborgen was geweest. De beide mannen liepen recht naar de
plaats waar Bas zich schuil hield. De jongen durfde zich niet te
bewegen, want dan zou hij zich meteen verraden. Nu was er nog een
kansje, dat ze hem ongemerkt zouden passeren.
Met ingehouden adem wachtte hij af. Zijn hart ging zo te keer dat
hij niet anders dacht of de bandiet zou het horen. Mike liep
rakelings langs Bas heen. De jongen had hem zo een hand kunnen
geven.
Had de cowboy hem misschien gezien? Het kon haast niet anders, maar
door geen enkel teken had hij er blijk van gegeven. De bandiet kwam
enkele meters achter Mike aan, zijn revolver nog op zijn voorganger
gericht. Hij bevond zich nu naast de plek, waar Bas zat, al bijna
opgelucht omdat de man langs hem heen leek te gaan.
Zonder zich opzij te wenden, zei de bandiet dan kalm: „Kom eens
tevoorschijn, mannetje. " Het klonk zo gewoon dat Bas eerst dacht
dat het niet voor hem bestemd 'was. Mike had zich omgewend, het
leek of hij naar de bandiet wilde springen, maar die hield hem
onder schot. „Kom eens tevoorschijn en gauw een beetje, " herhaalde
de man.
Bas rees uit de struiken op. En toen zag hij... Jim, die daar vlak
achter de schurk stond. Misschien merkte de bandiet aan Bas'
onwillekeurige reactie, dat er achter zijn rug iets gaande was.
Met een ruk wilde hij zich nog omwenden, maar Jim sprong al met
zijn voeten vooruit tegen hem op, zodat de schurk voorover viel,
precies voor Bas. Snel zette die zijn schoen op de hand, die de
revolver nog omklemd hield. Mike schoot toe, rukte het wapen los en
binnen enkele ogenblikken was de bandiet overweldigd. Ze bonden
zijn handen voorlopig met de halsdoek van Mike.
„Straks doen we dat wel dunnetjes over, " beloofde Jim aan Pete,
die met strak gelaat voor zich uit keek. „We moeten zo gauw
mogelijk naar de blokhut, " zei Mike. „Ria is daar. " Haastig
vertelde hij in het kort wat er allemaal gebeurd was.
Ineens keek Jim naar de lucht. Langgerekte wolken schoven daar aan.
Een plotselinge windvlaag deed de takken van de bomen buigen. Dan
was het weer rustig.
„Zit er nog iemand in die auto?" informeerde de oude cowboy.
„Een van die schurken, " vertelde Mike. „Die moeten we dan
onmiddellijk te pakken zien te krijgen. We moeten zo gauw mogelijk
naar de blokhut. Ik vertrouw het weer niet. "
Weer trok er een windvlaag over. Bladeren ritselden. Daarna werd
het opnieuw stil, bijna angstig stil. Geen vogel vloog of floot.
Geluidloos dreven de wolken daar langs de hemel. De zon scheen
onbarmhartig. „Het mag best vat frisser worden, " merkte Bas op.
„Nou, er komt meer dan jij denkt, " antwoordde Jim. „Als ik me niet
vergis... - Hij trok een bedenkelijk gezicht. „Maar we hebben geen
tijd om daarover een babbeltje te maken. We moeten die auto in
handen krijgen. Hoe doen we dat?" Hij dacht even na. Dan knikte
hij. „Ja, zo lijkt het mij het beste. Mike, blijf jij bij die
boezemvriend van jou. Dan weten we zeker dat hij er niet vandoor
gaat of zijn mond te wijd opendoet. Heb je een horloge?" Mike
knikte. „En jij, Bas?" Ook de jongen had een horloge. „Goed, "
vervolgde Jim. „Bas gaat met mij mee, maar net zo voorzichtig als
daarnet, hè. Die kerel in die auto mag niets van ons merken. Je
hebt het daarstraks niet onaardig gedaan... " Jim grijnsde eens en
Bas kleurde. De ouwe cowboy had hem dus kennelijk door het
struikgewas zien sluipen... „Over vijf minuten, Mike, geef
jij een waarschuwingskreet. Ik heb zo'n idee dat die
chauffeur dan wel hierheen zal komen rennen. En dan is hij voor
mij. '„Moet je de revolver hebben?" vroeg Mike. „Nee, hou jij die
maar om dat mannetje onder de duim te houden. Ik red me wel. " Hij
gaf Bas een teken en samen gingen ze het struikgewas in.
„Blijf maar achter mij, " zei de oude cowboy. „Ik heb net de
omgeving zo'n beetje verkend, dus ik weet waar we moeten zijn. " Al
gauw liet hij zich zakken en op handen en voeten bewogen ze zich
voort. Vlug schoten ze op die manier niet open Bas werd al benauwd
dat de kreet van Mike te vroeg zou komen.
Jim hield stil en gebaarde naar Bas dat ook hij niet verder mocht
gaan. De jongen keek. Voor hen uit lag een open plek. Aan het eind
daarvan kon je de auto zien staan. Het was de jeep, waarin hij
eerder op de dag Mike had gezien. Een man zat achter het stuur.
Behoedzaam kwam Jim overeind. De jongen wilde ook opstaan, maar de
cowboy beduidde hem te blijven liggen. Bas stak vijf vingers op om
aan te geven dat de vijf minuten om waren. Jim knikte en maakte de
lasso los, die hij aan zijn broeksriem had hangen.
Op dat ogenblik klonk er een schreeuw. „Hé, Luke!" De man aan het
stuur schrok op. Haastig klom hij uit de jeep. Jim bewoog de lasso.
Een windvlaag streek aan. Takken bogen krakend en door dat geluid
was er niets te horen van het gerucht dat Jim veroorzaakte. In
spanning keek Bas toe. Luke rende over het open terrein. Nu, dacht
Bas. Maar, nee, de cowboy wachtte nog. De bandiet stond op het punt
in de struiken te verdwijnen. Bas zag de revolver, die hij
schiet-klaar in de hand had. Dan zwiepte de lasso door de lucht. De
bandiet keek op, geschrokken van het onverwachte geluid. Maar dan
sloot de lus zich al om zijn middel en zijn armen werden tegen zijn
lichaam gedrukt. Zijn revolver was uit zijn vingers gegleden.
Meteen trok Jim de bandiet naar zich toe, terwijl hij de lasso
inpalmde.
„Wat een geluk dat ik zo heel wat kalveren heb gevangen, " grijnsde
hij naar Bas. „Daardoor heb ik routine gekregen. Maar ik had niet
gedacht dat ik ooit nog eens zo'n kalf zou vangen. " Het was verder
kinderspel. De bandiet probeerde zich nog wel te verweren, toen hij
zag dat zijn tegenstanders slechts een oude man en een opgeschoten
jongen waren. Maar Jim wikkelde eenvoudig de lasso om de man heen.
„Precies een rollade, " grinnikte hij. „Zullen we nog een houtje
door hem heen steken? Dan is het helemaal echt. " De bandiet vond
die opmerking helemaal niet leuk. Hij zieddevan woede, maar dat
hielp hem weinig. Hij was volkomen machteloos.
„Haal jij die revolver even op, Bas, " zei Jim. De jongen liep
bedeesd naar het wapen toe als vreesde hij dat het misschien uit
zichzelf zou afgaan, en heel behoedzaam pakte hij het op. Hij
huiverde even, toen zijn vingers het koude metaal voelden. Haastig
ging hij naar Jim terug, terwijl hij de revolver ver van zich
afhield. Hij was blij toe, toen de cowboy het wapen van hem
overnam. Zo'n revolver was maar een angstaanjagend bezit, vond
hij.
Jim had intussen met een paar machtige kreten van zijn schorre stem
Mike gewaarschuwd dat alles in orde was en of hij maar wou
komen.
Niet veel later verscheen de cowboy met zijn gevangene. De beide
bandieten keken elkaar eens aan. Dan haalden zij hun schouders op,
als wilden ze te kennen geven dat ze pech hadden gehad.
Pete werd nu afdoende geboeid en de beide bandieten werden achter
in de jeep gedeponeerd.
„Bas stap jij bij Mike in, commandeerde Jim. „Ik kom achterop met
mijn paard. Rijden jullie zo snel mogelijk. Ik kom wel. Maar blijf
een paar honderd meter voor de blokhut wachten tot ik er ben. "
De windvlagen werden nu steeds krachtiger en zij volgden sneller op
elkaar. De wolken waren voor de zon geschoven en het landschap werd
donker. De jeep reed zo snel mogelijk over het paardespoor voort.
Bas en Mike zaten zwijgend voorin. De cowboy had nu uitvoeriger
verteld wat er zich allemaal had afgespeeld. Bij herhaling had hij
Bas uitgelegd waarom hij hem 's morgens zo stug geantwoord had. De
jongen begreep het nu allemaal wel.
„Laten we blij zijn dat we elkaar ontmoet hebben, " zei hij.
„Daardoor is Jim mij op het spoor gekomen. " Het begon te regenen.
Grote druppels spatten neer op de bladeren van de bomen.
„Laten we hier maar stoppen, " zei Mike. „Het is nog hooguit vijf
minuten lopen naar de blokhut en we kunnen hier schuilen onder de
bomen. " Maar die bomen boden al gauw niet veel dekking meer. Met
geweld ranselde de regen omlaag en Mike en Bas werden doornat.
„Zullen we de kap van de jeep opzetten en daaronder schuilen?"
vroeg Bas. Hij had het nog niet gezegd, of een bliksemflits spatte
langs de lucht. Met vervaarlijk geweld rolde even later de donder
langs de hemel. Een moment later ontplofte de bliksem weer.
Rukwinden gierden door de bomen. Het werd weldra een chaos van
lawaai: donder, gedaver van de regen die als een waterval omlaag
sloeg, het kraken van takken en bomen.
„We kunnen hier niet blijven staan, " zei Mike. „Onder deze hoge
bomen is het te gevaarlijk. " „Zullen we met de jeep verder gaan?"
„We maken kans dat ze ons dan in de blokhut horen, " vreesde de
cowboy. „Maar even verderop ligt een stuk terrein met laag
struikgewas. We zitten er wel niet droog, maar we zijn er in ieder
geval veiliger voor de bliksem. " Bas wilde er al naar toe lopen,
maar Mike hield hem tegen. „We moeten onze gevangenen meenemen, "
zei hij. „Laat die toch zitten, " zei Bas, die het maar angstig
vond worden in dit noodweer en zo gauw mogelijk een veiliger plaats
wilde opzoeken.
„Nee, " hield Mike vol, „we mogen die twee niet in de steek laten.
" Bas schaamde zich al over zijn opmerking, die zijn angst hem had
ingegeven. Samen met de cowboy rende hij naar de beide gevangenen,
die zo doornat waren dat zij eruit zagen als drenkelingen, die op
een oever waren gespoeld. Ze waren maar al te graag bereid om mee
te gaan, want zij waren ook beducht voor de bliksem, die nu als een
machtig vuurwerk steeds weer de hemel in lichte laaie zette. Ze
moesten tegen de felle wind optornen om op het door Mike bedoelde
punt aan te komen. Behaaglijk was het er echt niet, want de
stormwind joeg er onbelemmerd over heen enal zaten ze op hun hurken
onder het struikgewas, ze misten daardoor maar enkele van de
talloze regendruppels, die op hen neer ranselden.
Bas keek eens naar de hemel. Die was nu helemaal dichtgetrokken.
Eén wand van wolken onttrok alle blauw aan het gezicht. Grillig
schichtten de bliksemstralen langs die grauwe muur. De donder leek
van alle kanten te komen. Het leek hem dat dit noodweer vele malen
erger was dan het zwaarste onweer dat hij ooit in Nederland had
meegemaakt. Weer scheurde de bliksem haar grillige strepen langs de
hemel en sloeg dan omlaag. Een knetterende donderslag en dan een
zwaar gedaver, alsof de wereld verging. De regen werd nog heftiger
en de rukwinden waren nu één aangehouden stormwind geworden. „Als
Jim maar gauw komt, " zei Mike. „Blijft hij dan niet schuilen?"
vroeg Bas. „Ik vermoed van niet. Hij zal proberen zo gauw mogelijk
bij de blokhut te zijn. Dit noodweer kan wel uren en mogelijk een
dag en een nacht aanhouden. Dit is pas het begin. " Het werd nog
steeds donkerder en Bas vond dat dit toch wel een beetje al te veel
werd. Hij had geen droge draad meer aan zijn lijf. De anderen waren
er trouwens weinig beter aan toe. Het kletsnatte haar hing hun voor
de ogen en hun kleren plakten aan hun lichaam. Rond hun voeten
hadden zich plassen water gevormd.
Opnieuw sloeg de bliksem. Bas kneep zijn ogen toe voor het felle
licht. Hij hoorde het krakende geluid, voor de donder daverde. Toen
hij weer opkeek, zag hij hoe een boom in tweeën was gespleten.
Het was nu of zij omsingeld waren door een spervuur van
bliksemstralen. Het was maar goed dat zij hier hun toevlucht hadden
gezocht, dacht Bas, hoe nat ze er dan ook werden. Onder de bomen
waren ze hun leven niet zeker geweest. Mike stootte hem aan. In de
gloed van het bliksemlicht zag Bas nu ook de ruiter die daar kwam
aanrijden. Het leek wel een verschijning uit een griezelfilm. Een
zwarte schim in deduisternis, die nu en dan helder werd verlicht
door de bliksemstralen. Het geluid van de hoeven was niet te horen
in het oorverdovend lawaai.
Mike sprong op en zwaaide. Weer trof de bliksem een boom. Krakend
stortte die omlaag. Het paard steigerde even, maar Jim, want hij
was het die daar naderde, wist het in bedwang te houden. Vlak bij
hen bracht hij het dier tot stilstand. „ Tjonge, wat is die regen
nat, " zei hij. „Ik hoef voor een jaar niet meer in het bad, zo ben
ik schoongespoeld. " „ Wat doen we?" vroeg Mike.
„ Naar de blokhut, " zei de oude cowboy. „En gauw... Ik wil wel
droog zitten. Trouwens, ik heb zo'n idee dat er een hele beste
wervelstorm op komst is. "
„ En die twee?" informeerde Mike, terwijl hij naar de gevangenen
wees.
, We zullen ze zo lang hier laten, " meende Jim. „Ze lopen hier
geen gevaar. Zodra we met die mannetjes in de blokhut klaar zijn,
zullen we ze ophalen. " Hij controleerde nog eens of de beide
mannen wel stevig genoeg geboeid waren en dan ging hij samen met
Mike en Bas op weg naar de blokhut. Ze hoefden er nu niet op te
letten of ze geluid maakten, want al hadden ze lawaai gemaakt als
een nijlpaard dan was dat toch niet hoorbaar geworden in het
verschrikkelijk geweld van het noodweer. Toch moesten ze zich
behoedzaam voortbewegen. Hun gestalten zouden immers duidelijk
zichtbaar zijn geworden in het felle bliksemlicht, wanneer ze zich
niet schuil hadden gehouden achter struiken en gebukt voortgegaan
waren...
De blokhut tekende zich in de vale duisternis voor hen af. Binnen
brandde licht. De raampjes glansden geel in het donker.
„Ik wou dat ik er alvast zat, " zei Mike. „We zullen ons best doen,
" beloofde Jim. Ze hielden krijgsraad, hoe ze zouden trachten de
beide bandieten in te rekenen. Ze mochten geen enkel risico nemen,
omdat het leven van Ria op het spel stond.
„ Het beste is, " meende Mike, nadat verschillende plannen waren
verworpen, omdat ze niet helemaal waterdicht leken, „dat ik naar
binnen ga en zeg dat de jeep is blijven steken. Ze moeten dan
meekomen om de jeep vrij te maken. " „En als ze je niet
vertrouwen?" vroeg Jim. , Het is toch helemaal niet
onwaarschijnlijk, " vond Mike, „dat de auto met dit weer is
vastgelopen. Ze komen dan allebei uit de blokhut en dan kunnen we
het buiten met hen klaarspelen. Ria loopt dan geen gevaar meer. "
Jim was het niet helemaal eens met dit plan, maar hij wist geen
beter te verzinnen en moest zich dus wel gewonnen geven. Hij zou
zich terzijde van de blokhut opstellen en daar afwachten wat er
ging gebeuren. Er viel immers niet precies vooruit te bepalen hoe
het allemaal zou lopen. Maar zowel hij als Mike waren gewapend en
stonden dus niet machteloos. Bovendien hadden zij het element der
verrassing aan hun kant. Bas kreeg tot opdracht om zich zo te
posteren dat de bandieten hem in geen geval konden zien. Zodra de
kust veilig was, zou hij dan naar binnen glippen om Ria op haar
gemak te stellen.
„ Die zal wel een beetje bang geworden zijn van het noodweer, "
veronderstelde Jim, „dat is met de meeste meisjes zo. " Bas zei
maar niets, want ook hij had een benauwd hart. Mike ging op weg
naar de blokhut. De storm was nog aangewakkerd en toen hij de deur
opende, werd hij bijna naar binnen geduwd. Om geen verdenking op
zich te laden, moest hij de deur wel achter zich sluiten. De
bandieten zouden anders gevraagd hebben of hij gek was geworden om
de deur met zo'n storm open te laten staan...
Jim en Bas wachtten in spanning op de terugkomst van Mike.
Ze moesten maar raden wat zich binnen afspeelde.
Het duurde even, maar tenslotte verscheen hij toch weer. Hijwerd
vergezeld door slechts één van de bandieten. De anderwas
achtergebleven. Jim beduidde Bas dat hij op zijn plaatsmoest
blijven en ging het tweetal achterna.
Niets vermoedend liep de bandiet naast de jonge cowboyvoort. Hij
had geen wapen in de hand. Kennelijk was het verhaaltje van Mike
grif geloofd. De man wist dan ook niet wat hem gebeurde, toen hij
onverhoeds van achteren werd aangevallen.
„He... " riep hij nog. Mike had zich bliksemsnel omgewend en hield
hem onder schot. De man was echter te verbouwereerd om zich te
verweren. Hij werd geboeid met de halsdoek van Jim.
„We komen krap te zitten. " spotte die. „We zullen voortaan een
paar touwtjes meenemen, Mike. "
„Nou nummer twee nog!" zei die slechts. „We moeten gauwzijn. Ria is
volkomen van streek. "
, Hoe is het daarbinnen?" informeerde Jim.
„ Die bandiet zit aan tafel en Ria ook. "
„Revolver?"
„Heeft hij voor zich liggen, " vertelde Mike. Jim knikte. „ Dat
wordt niet gemakkelijk, " meende hij. „Waarom wou hij niet
mee?"
„ Hij vond het te riskant om Ria alleen te laten, zei hij., Bind
haar dan vast, ' vertelde ik hem, maar daar wilde hij niet van
weten. Ik heb zo'n idee dat hij geen zin had om een nat pak te
halen. "
„We zijn in ieder geval met ons tweeën, " zei Jim. „Jij gaat naar
de deur. Zodra ik je een sein geef, spring jij naar binnen. Ik sla
op hetzelfde ogenblik een ruit in. Hoe zit die kerel?"
„Met zijn rug naar de deur. "
„ Uitstekend. Dan kijk ik hem dus recht in het gezicht en hij weet
niet wie er achter hem in de deur staat. Maak maar lawaai voor een
heel leger. "
Door de orkaanwind haastten ze zich naar de hut toe. Mike nam zijn
plaats in bij de deur en Jim ging naar het raam, ervoor zorg
dragend dat men hem van binnen uit niet zou kunnen zien.
„Ja!" riep hij. Mike duwde de deur open en tegelijkertijd viel de
ruit aan scherven. De bandiet — het was Shorty — keek inde loop van
de revolver die door het venster op hem werd gericht.
, Handen omhoog!" commandeerde een stem achter hem. Maar zo gauw
waren ze met hem nog niet klaar. Met een bliksemsnelle beweging
trapte hij zijn stoel achteruit en dook naar de grond. Mike durfde
niet te schieten om Ria en Jim kon niet zien waar Shorty zich
ophield, omdat deze zich buiten zijn gezichtsveld bevond. Maar één
ding zag hij wel: de revolver, die nog op tafel lag.
Mike was al naar Shorty toegesprongen. Maar hoe klein die ook was,
hij bleek verbazend sterk. Jim aarzelde of hij zijn standplaats in
de steek zou laten. Het raam was te klein om er door naar binnen te
klimmen en hij zou dus om de blokhut heen moeten lopen. Maar daar
verscheen Bas in de deuropening. Zonder aarzelen wierp hij zich op
Shorty, die verwoede pogingen deed Mike zijn revolver te ontrukken.
Tot nu toe had Ria als versteend gezeten. Nu kwam ook zij in
beweging. Zij pakte de revolver van Shorty, die daar nog op tafel
lag en wierp die naar buiten. Jim was intussen rond de blokhut
gerend en de overmacht was nu te groot geworden voor Shorty.
Stoelen rolden opzij, de tafel kreeg een duw, maar dan hadden de
drie mannen hem in hun macht. Touw bleek er voldoende in de blokhut
aanwezig en Bas belastte zich met het boeien van Shorty, een
karweitje, dat hij met liefde deed.
„Zo, en nou een droog pakje, een kop koffie en een pruim, " zei
Jim. „Dat hebben we wel verdiend. " „Ik geloof dat we beter eerst
onze mannetjes kunnen ophalen, " meende Mike. „Anders moeten we
straks weer een ander pak aantrekken!"
De beide cowboys trokken er samen op uit. Met tien minuten zouden
ze terug zijn, zeiden ze, want ze zouden meteen de jeep halen. Bas
bleef achter bij Ria. Het meisje was inderdaad nog helemaal van
streek en de jongen wist niet goed hoe hij haar op haar
gemak kon stellen. Ze had teveel meegemaakt in de laatste uren en
bovendien was er nog het noodweer, waarvoor ze erg bang bleek te
zijn. Misschien was het nog het beste, als ze iets deed. Dan waren
haar gedachten afgeleid.
„Zouden we geen koffie kunnen zetten?" vroeg hij. Het meisje keek
hem niet begrijpend aan.
„Koffie, " herhaalde Bas, „je weet wel: van dat bruine drab met een
scheut melk erin. Ik snak ernaar. " Het meisje bleef nog zitten.
Hij ging toen zelf maar op zoek. Naast het vertrek, waarin zij zich
bevonden, lag een kleine keuken. Er stond een kolenfornuis, dat
brandde. Water bleek er ook te zijn en nadat hij tien bussen had
afgezocht, vond hij in de elfde koffie. Even later stond er een
ketel water op het vuur. De koffie was reeds gemalen, maar hoeveel
daarvan had je nu nodig voor een pot, vroeg hij zich af. Hij liep
naar Ria. „Is een lepeltje koffie genoeg?" informeerde hij. Die
onnozele vraag bracht Ria ineens tot zichzelf. Ze keek hem aan. „
Hoeveel zeg je?"
„Een lepeltje vol? Is dat voldoende?"
Er kwam een glimlach op haar gezicht. „Ik denk niet dat dat beste
koffie zou worden, " zei ze. De bliksem flitste weer en de donder
ratelde over het huis. De angst maakte zich opnieuw van haar
meester. Maar dan zag ze Bas weer met de koffie staan.
„Ik zal wel even koffie zetten, " bood ze aan.
„Ik kan het ook wel, " hield Bas vol. „Als je mij maar evenzegt
hoeveel ik erin moet doen. "
„ Nee, ik heb de hele dag al gezeten. Ik ben blij, dat ik eindelijk
wat kan doen, " weerde Ria af.
Bas had zijn doel bereikt. Ze ging aan het werk in de keuken. Haar
angst voor het noodweer was wel niet geweken, maar nu zij iets te
doen had, leek het allemaal niet zo verschrikkelijk erg
meer.