Eerste hoofdstuk
DE LANDING
Haastig rende ingenieur Dekkers naar de wachtkamer. Iemand hield
hem tegen. De ingenieur riep, dat hij haast had en maakte een
ongeduldige beweging naar zijn binnenzak, om aan te geven, dat hij
de nodige papieren bij zich had. De beambte was echter heel secuur
en liet zich niet van zijn stuk brengen.
, Papieren, mijnheer!" zei hij ijzig-koel. Ir. Dekkers, die reeds
was doorgelopen, moest wel terugkeren om zijn papieren te tonen. De
beambte keek ze door, extra-nauwkeurig en extra-langdurig. Zo leek
het tenminste voor de ingenieur, die zich intussen stond te
verbijten van ongeduld. De beambte vergeleek de foto die zich in de
pas bevond, nog eens met het levende origineel, dat daar voor hem
stond. Hij schudde eens het hoofd, als kon hij niet begrijpen, dat
de rustige, vriendelijk glimlachende man van het pasfotootje
dezelfde was als die opgewonden, zich zenuwachtig bewegende
mijnheer daar voor hem. Voor alle zekerheid keek hij nog eens.
Mijnheer Dekkers had hem nu de paperassen wel uit de hand willen
graaien. De beambte scheen dat aan te voelen en gaf hem de
documenten terug. Natuurlijk waren ze in orde. Die controle was
heus niet no dig geweest, dacht mijnheer Dekkers. „ U hoeft niet
zo'n haast te maken, mijnheer, " zei de beambte nog. Ir. Dekkers
luisterde niet eens. Daarom hoorde hij ook niet, wat de beambte hem
nariep. Hij had alleen maar haast. En veronderstel, dat die man nog
eens zijn papieren zou willen doorkijken.
Het was al kwart voor tien, zag hij op zijn horloge. Het toestel
zou zeker al geland zijn en de passagiers waren natuurlijk reeds
onderweg naar de wachtkamer. Toch kon hij misschien beter eerst
even op het platform buiten gaan kijken. Er stonden daar twee
toestellen, zilverglanzend in het donker. De Super Constellation
was er echter nog niet. Zijn ogen speurden het wijde vliegveld af.
Nergens zag hij naderbij komende lichten. Nee, er taxiede geen
toestel naar het platform. Waarschijnlijk was dus de Amerikaanse
Superconnie waarop hij wachtte, nog niet geland. De taxichauffeur
had dus gelijk gehad...
Nog altijd hijgend van het snelle rennen stond mijnheer Dekkers
daar op het platform. Zijn reistas had hij naast zich neergezet.
Zou het vliegtuig al in de buurt zijn, vroeg hij zich af.
Als een antwoord op zijn vraag hoorde hij nu het zware gedreun van
vliegtuigmotoren. Hij keek omhoog. Schuin over het stationsgebouw
kwam een toestel aanvliegen. De ingenieur zag de boordlichten, die
langs de zwarte hemel voort-schoven. Dat zou de Super Constellation
wel eens kunnen zijn, veronderstelde hij. Zekerheid had hij niet,
want hij had het toestel maar vaag kunnen onderscheiden. Maar
wanneer het inderdaad het Amerikaanse lijntoestel was, waarop hij
wachtte, dan had het slechts een minuut of tien, vijftien
vertraging. Maar dat was het belangrijkste niet, bij lange na
niet.
Het allerbelangrijkste was, dat hij binnen tien minuten eindelijk
zijn dochtertje Ria terug zou zien. En ineens leek het hem, of die
tien minuten teveel zouden zijn. De voorbijgaande dagen waren
omgevlogen en het laatste half uur scheen de klok wel gerend te
hebben. Hij had om half tien op het vliegveld willen zijn, maar was
onverwachts opgehouden. Daarna had hij nog kostbare tijd verloren
met het zoeken naar een taxi. En iedere keer, wanneer hij op zijn
polshorloge keek — en dat gebeurde wel om de minuut, dacht hij —
leek de wijzer met sprongen verder te zijn gegaan. Hij had de
chauffeur van de taxi, die hij eindelijk had weten op te duikelen,
wel willen opzwepen tot meer haast, maar de man was al even oud en
onaandoenlijk als zijn voertuig. Beidenlieten ze alles rustig over
hun kant gaan. Wanneer de ingenieur weer eens heel nerveus zijn
horloge raadpleegde,maakte de chauffeur een verontschuldigend
gebaar. Hij kon wel proberen harder te rijden, maar dan zouden ze
waarschijnlijk helemaal niet meer op het vliegveld arriveren, omdat
de taxi dan uit elkaar zou rammelen. „ Och meneer, en vertel mij
niks van vliegtuigen, " zei de man op gezapige toon. „Ze kunnen
hard vliegen, dat is waar, maar twee van de drie keren vliegen ze
toch nog niet vlug genoeg, want dan zijn ze over tijd. Ik maak dat
dagelijks mee. Half tien wou u er toch zijn, zei u?"
„Ja, " antwoordde mijnheer Dekkers, terwijl hij voor de zoveelste
maal de mouw van zijn jasje wat opschoof om op zijn polshorloge te
kijken. Meteen wist hij, dat dat half tien een vrome wens zou
blijven, want het was er reeds vijf minuten over.
„ Nou meneer, " zei de chauffeur nuchter, „we komen niet meer op
tijd, dat is waar. Maar daar zal u straks blij om zijn, want dan
hoeft u niet zolang te wachten. " De ingenieur bezat zijn ziel maar
in lijdzaamheid, terwijl de taxi voorthobbelde. Hij vroeg zich af,
hoe oud de auto al wel zou zijn. Een jaar of twintig?„Ik zou wel
een andere wagen kunnen kopen, meneer, " zei de chauffeur, als had
hij de gedachten van zijn passagier geraden. „Maar wat word ik er
wijzer van. Volgend jaar ga ik met pensioen. Dan hou ik er mee op.
Zeventien jaar heb ik deze auto al. Nog nooit ongelukken mee gehad.
Waarom zou ik voor dat ene jaar nog een nieuwe kopen? Je kan er
harder mee rijden, dat is waar. Maar je hebt ook des te gauwer
ongelukken. Nou komen we heelhuids aan. U hoeft niet zolang te
wachten. En ik? Nou, ik wou toch wel mijn pensioen halen, ziet u.
Het is zo sneu, als je heel je leven voor je oude dag hebt gespaard
en je kunt er dan geen cent van opstrijken. Waar of niet?"
De ingenieur had maar geknikt en zich verder laten hobbelen. Tien
minuten over half tien was het, toen de taxi eindelijk voor het
vliegveld stopte. Maar de chauffeur had gelijk gehad: het toestel
was over tijd...
Weer klonk er gebrom en opnieuw vloog er een groot toestel over.
Helemaal zeker was mijnheer Dekkers er niet van, maar hij had zo de
indruk, dat het hetzelfde vliegtuig was. Om een of andere reden
scheen het nog geen toestemming ontvangen te hebben om te
landen.
Als het dan nu maar gauw aan de grond kwam... Bijna een heel jaar
had hij Ria niet meer gezien. Vorig jaar was hij met heel het gezin
naar Amerika gegaan, waar hem een belangrijke betrekking bij een
onderneming was aangeboden. Alleen Ria, de oudste, was in Nederland
gebleven. Mijnheer en mevrouw Dekkers hadden het beter gevonden,
dat zij eerst de middelbare meisjesschool afmaakte. Dat zou nog
twee jaar duren. Een ervan was nu om... Het had lang geduurd.
Mevrouw Dekkers was het bijna teveel geworden en daarom hadden ze
besloten, dat Ria de zomervakantie in Amerika zou doorbrengen.
Met verlangen hadden ze uitgekeken naar de dag van haar thuiskomst.
Vorige week was dat verlangen nog vele malen groter geworden. Ria
was toen ontvoerd. Een internationale bende had geprobeerd daardoor
ir. Dekkers een belangrijk fabrieksgeheim af te persen. Maar mede
door het toedoen van Bas Banning was die opzet volkomen mislukt. Al
heel snel had Ria zich weer in vrijheid bevonden en de misdadigers
hadden het geheim van de kunstmatig gefabriceerde diamant niet in
handen gekregen. *)Viel het te verwonderen, dat mijnheer Dekkers
brandde van verlangen zijn dochtertje terug te zien, nu ze aan
dergelijke grote gevaren blootgesteld was geweest? Hij had nog een
zakenbezoek af te leggen in Engeland. Hij had dat vervroegd.
Vanmorgen was hij met de besprekingen gereedgekomen en hij had zich
naar Shannon gehaast, om daar het vliegtuig, waarmee zijn
dochtertje reisde, op te wachten en samen methaar de tocht voort te
zetten. Niet, dat zij alleen was. Zij*) Zie het eerste deel van
deze serie BAS BANNING EN DE ZWARTE RUITER.
werd vergezeld door haar oom Guus en door Bas Banning, die als
beloning voor zijn moedig optreden vier weken vakantie in Amerika
zou mogen doorbrengen. Weer kwam een vliegtuig over. Ditmaal was
het veel lager. Het gedonder van de motoren dreunde onder de hemel
en deed de grond trillen. Tussen de boordlichten zag de inge nieur
nu de zwarte romp afgetekend tegen de donkere hemel. Het was
inderdaad een Superconnie. Waarom landde het vliegtuig niet? Het
was alweer in het donker verdwenen, alleen het gedreun van de
motoren was nog te horen. Waarom bleef het zo rondcirkelen? Pas nu
viel het mijnheer Dekkers op, welk een — voor dit late uur ongewone
— bedrijvigheid op het vliegveld heerste. Mannen renden heen en
weer. Motoren van auto's sloegen aan. Vlakbij schoot een auto weg.
Het had misschien niets om het lijf, maar het stemde de ingenieur
toch bezorgd. Hij vertrouwde het niet helemaal. Was er iets aan de
hand? Was er misschien iets met het vliegtuig niet in orde?
Mijnheer Dekkers had even het gevoel of zijn hart stilstond, toen
die gedachte bij hem opkwam. Hij had zelf al heel veel gevlogen en
hij beschouwde het werkelijk niet als riskant of gevaarlijk.
Wanneer zijn vrouw zich wel eens bezorgd maakte, wees hij haar maar
weer op de cijfers, die aantoonden dat je in een auto of trein naar
verhouding meer gevaar liep... Maar toch moest ook hij altijd een
zekere weerstand overwinnen als hij aan boord van een toestel
stapte, hoe vaak hij dat ook al had gedaan. Wanneer ze eenmaal
vlogen, voelde hij zich volkomen op zijn gemak en genoot hij van de
tocht. Maar het opstijgen en het landen, dat waren de gevaarlijke
fasen. Daarbij gebeurden ook de meeste ongelukken. Was er iets met
het vliegtuig niet in orde? In de duisternis flitsten twee
schijnwerpers aan. De melkwitte bundels wezen schuin naar boven,
als twee reusachtig lange vingers die de hemel aftastten. De toppen
van de bundels schoven met horten en stoten naar elkaar toe, tot ze
elkaar tenslotte raakten. De bundels werden nu wat ingekorten
bleven constant naar elkaar wijzen. Het gebrom van een vliegtuig
werd weer hoorbaar. Het geluid naderde opnieuw uit het westen. Snel
kwam het dichterbij. Ingenieur Dekkers kon niets van het toestel
onderscheiden, omdat het zich achter de schijnwerpers bevond, maar
het leek hem toe dat het op de zoeklichten toevloog. Het gebrom
werd een zwaar gedaver. De zoeklichten trilden daar tegen het
donker. Ineens werd het vliegtuig zichtbaar in het felle schijnsel.
Zilver glansde de romp op. En toen zag de ingenieur het... Een
verlammend gevoel maakte zich van hem meester...
Vliegend van radiobaken naar radiobaken, die als verkeerslichten
hun signalen de donkere nacht inzonden, was de Superconnie op weg
naar het vliegveld, waar het zou landen, voor het de sprong over de
Oceaan zou wagen. Reeds had de radiotelegrafist contact met de
verkeersleiding van het vliegveld en meldde, dat het toestel de
daling in ging zetten. Het vloog toen nog op meer dan drieduizend
meter hoogte, maar heel die ingewikkelde reeks van handelingen, die
aan de daling voorafgaan was reeds begonnen. Het vliegtuig dook
schuin omlaag. De verkeersleiding gaf door, dat het nummer vier
was. De bemanning wist daardoor, dat er zich voor hen nog drie
toestellen bevonden, die eerst moesten landen. Nummer één was
geland, kwam er via de radio door en zij werden daardoor nummer
drie in de rij. Het toestel zakte tot vijftienhonderd meter. Weer
meldde de verkeersleider zich: ook het tweede toestel was geland.
Zij hadden er dus nu nog maar één voor zich. De Superconnie daalde
nu tot twaalfhonderd meter. De lucht boven een vliegveld is als het
ware in etages verdeeld. De gezagvoerder weet, wanneer hij bericht
ontvangt welk nummer hij in de reeks dalende vliegtuigen heeft, op
welke hoogte hij moet blijven. Zou ieder toestel maar naar eigen
believen rondcirkelen, dan zouden er zich gemakkelijk botsingen
kunnen voordoen. Nu bevindt het ene toestel zich honderden meters
boven het andere. Bovendien volgt de verkeersleiding via het
radarscherm de bewegingen van de verschillende vliegtuigen en geeft
voortdurend de nodige aanwijzingen om de toestellen op het juiste
pad te houden.
Het toestel bevond zich nu op twaalfhonderd meter hoogte. De
bemanning zag reeds beneden zich de lichtjes van het vliegveld. De
bakenlichten knipperden een vriendelijke welkomstgroet.
De verkeersleiding gaf opdracht verder te dalen tot
zevenhonderdenvijftig meter. Meteen werden alle mogelijke
landingsinstructies gegeven.
De Superconnie was nummer één geworden, ze waren dus aan de beurt
om te landen, werd niet veel later meegedeeld. Ze kregen te horen
op welke baan het toestel aan de grond moest worden gezet;
windsnelheid en windrichting werden doorgegeven.
De radiotelegrafist herhaalde de melding. De gezagvoerder gaf zijn
eerste vlieger opdracht, het landingsgestel naar buiten te
draaien.
Weston voerde de opdracht uit. Hij controleerde het
instrumentenbord. Een der lampjes, die aangaven of de wielen
inderdaad naar buiten waren gedraaid, stond niet op groen. Weston
waarschuwde Dean, de gezagvoerder. Het rechterwiel bleek klem te
zitten. De hydraulische pomp, die het landingsgestel uit de
motorgondels omlaag moest duwen, scheen defect te zijn.
De bemanning maakte zich daarover nog geen zorgen. Men wist
precies, wat er nu diende te gebeuren. De mannen dachten alleen aan
het tijdverlies. Indien er toestellen achter hen zaten, die
eveneens wilden landen, zou het kunnen gebeuren dat de Superconnie
weer naar de bovenste „etage" gestuurd werd, om de weg voor de
andere vliegtuigen vrij te maken.
Gezagvoerder Dean kon als het ware slapend de handgrepen uitvoeren,
die er nodig waren, nu de hydraulische pomp niet werkte. De
veiligheid van het vliegtuig, de vijftig passagiersdie het
vervoerde en de bemanning lag in zijn handen. Regelmatig werd
daarom gecontroleerd of zijn kennis van het toestel onfeilbaar was
en of hij over de nodige reactiesnelheid beschikte. Ontbrak daaraan
ook maar het geringste, dan werd hij meteen en onverbiddelijk
afgekeurd. Rustig gaf Dean opdracht, om het tweede hydraulische
systeem, waarover de Superconnie beschikte, in werking te stellen.
Dit werd bediend met een handpomp. Maar ook nu vonkte het groene
lichtje niet op. Het rechterwiel bleef vastzitten. De bemanning
keek elkaar eens aan. De verkeersleiding van het vliegveld was
reeds op de hoogte gesteld van het defect en zij hadden hun beurt
om te landen voorbij moeten laten gaan.
Maar er bleef nog één mogelijkheid, om het landingsgestel naar
buiten te krijgen. Het was zo geconstrueerd, dat de piloot het als
het ware naar buiten kon schudden. Dean liet het toestel nu dan ook
iets dalen en trok het dan steil naar boven. Het landingsgestel zou
nu door zijn eigen gewicht naar buiten moeten schieten.
Het rechterwiel liet echter niet los. Wat de gezagvoerder ook
probeerde, het bleef klem zitten.
Nu werd de situatie gevaarlijk. Dean zou kunnen proberen alleen op
het neuswiel en het linkerwiel te landen. De kans was groot, dat
het toestel dan zwaar beschadigd zou raken en mogelijk in brand
vliegen, met alle rampzalige gevolgen vandien.
Over de radio deelde hij de verkeersleiding mee, wat er aan de hand
was. Hij kreeg opdracht een paar malen laag over het vliegveld heen
te scheren. Het grondpersoneel zou dan door middel van
schijnwerpers proberen na te gaan, wat er aan het landingsgestel
mankeerde.
Verscheidene malen vloog het toestel de lichtbundel binnen, maar
het grondpersoneel kon de oorzaak van het mankement niet ontdekken.
Noodgedwongen zocht de Superconnie de hoogte weer op. Het bleef
daar rondcirkelen, onmachtig om te landen. De radiotoren meldde,
dat het verdere instructiesdiende af te wachten. Er was contact
gezocht met het vliegveld van New York, om daar te informeren wat
er nu diende te gebeuren...
Op het vliegveld van New York wist men ook niet direct raad met de
raadselachtige pech, waarmee de Superconnie te kampen had. Er had
zich met deze toestellen nog nooit iets dergelijks voorgedaan. Er
diende echter snel gehandeld te worden. Het toestel kon daarginds
aan de overkant van de Oceaan niet ten eeuwigen dage blijven
rondcirkelen. Onmiddellijk werd de vliegtuigfabriek Lockheed, waar
de Super-connies gebouwd worden, opgebeld. Daar verkreeg men
adressen van enkele deskundigen, die alles van de landingsgestellen
afwisten. Weer rinkelden telefoons. Het toeval wilde echter, dat
geen van de mannen thuis was.
Nog gaven de mensen van het New Yorkse vliegveld zich nietgewonnen.
Het ging immers om het leven van tientallen? Van twee der
deskundigen wist men, dat zij zich in New York bevonden.
Waarschijnlijk zaten ze in een café, ergens in de buurt van
Broadway. Radiowagens van de politie rukten uit. Cafés werden
opgebeld. In het ene restaurant na het andere rinkelde de telefoon.
Kellners riepen door de zalen, dat er dringend telefoon was voor de
heren Stewart en Karlsen. Niemand stond op. De radiowagens
doorkruisten de straten. Via de luidspreker werden alweer diezelfde
heren Stewart en Karlsen opgeroepen.
Een kwartier ging voorbij, een half uur. Nog waren de beide mannen
niet terecht. Het vliegtuig cirkelde nog altijd rond en in
beklemmende spanning wachtte de verkeersleiding van het vliegveld
de instructies van New York af. Maar die lieten nog altijd op zich
wachten.
Tot ergens in een klein cafeetje, in een onooglijk zijstraatje,
twee mannen opschrokken. „Hoor je dat?"
Een luidspreker verkondigde, dat de heren Karlsen en Stewart zich
onmiddellijk met de verkeersleiding van het vliegveld in verbinding
moesten stellen.
Eén ogenblik keken de mannen elkaar verbijsterd aan. Eén ogenblik
slechts. Toen rende een van hen naar buiten, om mee te delen dat
hij Stewart was, en Karlsen schoot naar de telefooncel.
Sommige passagiers in de Superconnie lagen nog te slapen. Bas vroeg
zich af hoe dat mogelijk was. Hadden ze dan niets gemerkt? Hij keek
op zijn horloge. Ze hadden al meer dan een uur aan de grond moeten
zijn en nog altijd cirkelde het vliegtuig rond. Aanvankelijk waren
ze gedaald, maar later had het toestel de hoogte weer opgezocht. Er
moest iets niet in orde zijn. De stewardess was naar voren, naar de
cockpit gegaan. Toen ze een minuut of wat later terugkwam,
probeerde ze te doen of er niets aan de hand was. Maar Bas zag heel
duidelijk dat zij in spanning verkeerde. Toen hij haar echter vroeg
of er soms iets misgegaan was, zei ze met een glimlachje, dat ze
even hadden moeten wachten met landen. Nee, er was niets aan de
hand. Het zou niet lang meer duren of ze waren aan de grond.
Bas wilde dat wel geloven, maar zag er geen kans toe. Waarom bleven
ze dan zolang rondcirkelen? In het weer zat het 'm niet. Er hing
geen mist en er woedde geen noodweer. Was er op het vliegveld iets
mis? Dan hadden ze toch kunnen uitwijken naar een ander
vliegveld?Hij zei maar niets tegen Ria, die zich slechts ongeduldig
afvroeg wanneer ze nou ooit eens zouden landen, maar verder niets
scheen te merken. Oom Guus leek het ook niet te vertrouwen, maar
omwille van Ria en Bas probeerde hij zich goed te houden. Maar Bas
kon hij niet om de tuin leiden, die zag zijn eigen onrust
weerspiegeld in de ogen van de ander.
Twee boordwerktuigkundigen kwamen de cabine binnen. Zij zeiden
niets, maar sneden een gedeelte van het tapijt, waarmee de vloer
bedekt was, stuk. Dan begonnen zij de bodem open te breken. Door
het gat, dat zij aldus gemaakthadden, lieten ze zich omlaag zakken.
Even later begon er onder de voeten van de passagiers een zwaar
gehamer. Alle inzittenden waren nu wakker geworden. Ongerust keek
men elkaar aan. De stewardess sprak geruststellende woorden, maar
ze misten hun uitwerking. Het gehamer klonk te nerveus.
Rustig bleef het toestel rondcirkelen. Wie naar buiten keek, zag
daar in de diepte zo nu en dan de lichtjes van het vliegveld. Daar
zouden ze moeten landen... Het gehamer ging maar door. Soms bleef
het even stil, maar de twee boordwerktuigkundigen doken niet uit
het gat op. Even later begon het geklop dan weer. Bas meende aan
het geluid ervan te horen, dat de mannen wanhoopten aan hun eigen
pogingen. Misschien was het maar inbeelding van hem, maar het leek
hem, of de mannen er nog wel op los hamerden, maar zelf niet meer
geloofden dat het iets uithaalde. Ze bleven evenwel volhouden. Een
half uur, een uur... Anderhalf uur zelfs.
Na twee uur werd het daar onder de cabine stil. Bezweet kwamen de
beide mannen uit het gat omhoog. Ze maakten de opening dicht,
legden er zelfs het stuk kleed, dat zij hadden losgesneden, weer
overheen en verdwenen dan haastig naar de cockpit. Sommige
passagiers probeerden hen nog wel aan te schieten om te informeren
wat er nu eigenlijk aan de hand was, maar zij sloegen er geen acht
op. Er heerste nu grote onrust onder de passagiers. Sommigen zaten
met bleke gezichten voor zich uit te staren, anderen klampten
krampachtig hun handen samen of schoven nerveus heen en weer. Ria
was dicht tegen oom Guus aangekropen. Ze zag lijkwit en haar tanden
klapperden. „ Maak je maar niet bang, " probeerde oom Guus haar te
sussen, maar zijn stem trilde.
Passagiers wendden zich naar de stewardess, maar zij wist het ook
niet meer. Ze zag geen kans meer de onrust weg te praten en begaf
zich naar de cockpit om de gezagvoerder om raad te vragen.
Het gehamer had de passagiers angst aangejaagd, maar nu dat
opgehouden was leek de stilte hun nog angstiger. Ze hoorden slechts
het gebrom van de motoren. Nog altijd cirkelde het toestel rond,
maar verder gebeurde er niets. Zoëven werd er nog wat gedaan. Nu
scheen men het te hebben opgegeven. Maar wat was er dan aan de
hand? Dit tasten in het onzekere maakte hun angst alleen maar
groter.
Toen kwam de gezagvoerder de cabine binnen. De passagiers wendden
zich naar hem, als hoopten ze van hem het verlossende woord te
horen.
Rustig stond de piloot daar. Hij leek volkomen zeker van zichzelf.
Hij keek eens naar de passagiers, maar scheen hen niet te zien. Het
leek of hij de woorden, die hij zou spreken, wikte en woog. Dan
vertelde hij op zakelijke toon wat er aan de hand was. Het
landingsgestel was defect. Men had al het mogelijke geprobeerd om
het rechterwiel, dat klem zat, naar buiten te draaien. Experts van
de vliegtuigfabriek hadden per radio hun instructies gegeven, maar
ook die hadden niets uitgehaald.
„We zullen nu een buiklanding moeten uitvoeren. Op zich is dat
niets verontrustends. De Super Constellation is een sterk toestel,
het beste wat er is. De bemanning is betrouwbaar. U bent in veilige
handen. We zullen ons best doen om ervoor te zorgen, dat u zo
rustig landt als anders. Maar het leek me eerlijk om u te vertellen
wat er aan de hand is. Houdt u zich nauwkeurig aan de aanwijzingen,
die de bemanning u zal geven. "
Hij maakte een handgebaar, als om te beduiden dat ze hem nu verder
met rust dienden te laten en kalm moesten afwachten. Bedaard begaf
hij zich weer naar de cockpit. Enkele ogenblikken bleef het
beklemmend stil in de cockpit. Dan klonk er een klein, bijna
onhoorbaar geluid. Maar het deed iedereen huiveren. Het was het
zielige gesnik van een vrouw. Onwillekeurig keek Bas om. Daar zat
de vrouw, zij had een kind van een jaar op haar schoot genomen en
drukte het krampachtig tegen zich aan.
Hield ze haar mond maar, dacht Bas. Het kostte hem nu immers
ontzaglijke inspanning om zich te beheersen. Hij keek naar Ria, als
een angstig diertje, weggekropen tegen oom Guus.
Nog wilde Bas niet geloven dat er iets heel ergs, iets
onherroepelijke stond te gebeuren. Hij was op weg naar Amerika;
vier weken vakantie in het land van oom Sam wachtten op hem. Er zou
niets gebeuren dat dat verhinderde. Had de gezagvoerder niet gezegd
dat ze zich niet ongerust behoefden te maken? Toch wist Bas dat hij
zichzelf maar wat wijsmaakte. De piloot was niet voor niets naar
hen toegekomen. En zo'n buiklanding kon gevaarlijk zijn. Wanneer
het zware metalen toestel over de landingsbaan schuurde, zouden de
vonken en vlammen opspatten. Een ervan hoefde maar een
benzineleiding te raken, en heel het toestel zou in vlammen opgaan.
Dan waren ze reddeloos verloren. Slechts heel zelden konden de
inzittenden van een brandend vliegtuig worden gered.
En toch — ondanks dit angstige vooruitzicht — was er iets in Bas
dat hem zei, dat het allemaal goed zou aflopen...
Ir. Dekkers wist nu wat er gaande was. Hij had iemand van het
grondpersoneel aangeschoten en hem gevraagd wat er aan de hand was.
Wat hij al had vermoed toen hij de geopende wieldeuren, maar
slechts het linkerwiel van het landingsgestel had gezien onder het
toestel, werd hem bevestigd. Het mechanisme van het landingsgestel
was defect. Alle pogingen om dat te verhelpen waren mislukt... Het
toestel zou nu een buiklanding uitvoeren.
Op het vliegveld werden alle maatregelen daarvoor reeds getroffen.
Langs de landingsbaan, waarop de Super Constellation aan de grond
zou komen, reden brandweerauto's. Over een lengte van een kilometer
bespoten ze het beton met een dikke laag blusschuim, om zoveel
mogelijk te voorkomen dat er vonken zouden opschieten. Met
draaiende motoren bleven ze dan naast de landingsbaan staan, om op
de komst vande Superconnie te wachten. Geen toestel mocht meer
landen. Ze moesten blijven rondcirkelen tot het kreupele vliegtuig
aan de grond was. Toestellen, die in de buurt van de landingsbaan
stonden werden weggetaxied en op veilige afstand neergezet.
Mijnheer Dekkers zag brandweermannen hun vuurvrije asbestpakken
aantrekken. Zij zouden proberen in het toestel te komen, wanneer
het toch in brand zou raken, om nog zoveel mogelijk passagiers in
veiligheid te brengen. Een kraanwagen reed aan. Ambulancewagens
stonden op het platform gereed.
In de verte naderden de lichtjes van de Superconnie. Mijnheer
Dekkers voelde hoe de nagels zich in zijn handpalmen drukten. Hij
beet zich op de lip. Snel naderde het vliegtuig. Nog even en dan
zou het metaal het beton raken en erover voortsleuren.
Aan boord van de Superconnie had de bemanning de nood-luiken
geopend. Een wervelwind joeg door het toestel. Kussens, hoeden en
dassen waaiden rond. Nu schoot de angst ook Bas naar de keel. Hij
greep zich met beide handen vast aan zijn stoel. Achter hem zei
iemand iets. Hij probeerde de woorden op te vangen.
„ De eerste stoot heeft niets te betekenen. De tweede, dat is de
ergste. Dan kan het met je gedaan zijn. " De bemanning wees de
passagiers hoe ze zich dekens voor de borst moesten binden. Kussens
werden aangebracht om de schokken op te vangen. Maar zou zo'n
deken, zou zo'n kussentje nu werkelijk wel helpen, vroeg Bas zich
doodsbenauwd af.
Het toestel zakte nu steeds lager, merkte hij. Door een der open
luiken zag hij de lichtjes van het vliegveld. Die kwamen snel
dichterbij, veel te snel, leek het hem. Voor Bas er goed en wel op
bedacht was, had de gezagvoerder het toestel reeds aan de grond.
Krijsend en gillend schoof het metaal van de romp over het beton.
Achthonderd meterschoof het vliegtuig door, terwijl de
brandweerauto's gelijk met het toestel opreden en het met hun
blusschuim bespoten. Door het open luik zag Bas rode lichten, die
in razende vaart groter werden. Instinctmatig trok hij zijn hoofd
in. Een slag — de eerste! dacht hij. Nu moest de tweede, de ergste
komen! Gekraak, gesplinter, geknetter van vonken en nog altijd
gleed het toestel verder.
Bas wachtte op de tweede schok. Die kwam niet. Ineens was het
zonderling stil. Hij keek op. Het leek of het sneeuwde. Grote witte
vlokken zwierden door de deuren en luiken naar binnen. De
stewardess riep de passagiers toe, dat ze hun ogen dicht moesten
houden voor het blusschuim, dat naar binnen gespoten werd.
Perplex zat Bas daar nog even. De stewardess schoot toe en drukte
een kussen voor zijn gezicht. Ineens was hij dan weer zichzelf. Met
driftige vingers maakte hij zijn landingsriem los.
Buiten riepen Engelse stemmen. Hij begreep niet wat ze zeiden. Hij
boog zich voorover om Ria, die daar nog altijd bewegingloos zat,
los te gespen.
Plotseling klonk er een korte explosie. Bas werd opzij geslingerd.
Vooraan bij een van de motoren sloegen vlammen op. Paniek beving
hem. Zouden ze verbranden? Nu toch nog omkomen? Mensen drongen naar
de uitgangen. Bas sprong op, wilde zich bij hen voegen, maar dan
dacht hij ineens aan Ria en oom Guus. Oom Guus, die daar maar heel
stilletjes zat. Bas stootte hem aan. „Er uit! We zijn veilig!"
Haastig gespte hij de riem van oom Guus los. Een van de
bemanningsleden had Ria reeds vrijgemaakt. Oom Guus scheen uit zijn
verdoving ontwaakt en met zijn drieën sprongen ze nu naar een der
uitgangen. Er hing daar een touwladder. Bas stapte er op, gleed dan
uit en viel... in de armen van een brandweerman, die hem op de
grond zette. Oom Guus was al beneden, Ria ook, zag hij.
Ze keken elkaar aan. Ze keken naar het toestel, bedekt met een
dikke schuimlaag. Ze zagen de brandweermannen inhun asbestpakken en
de vlammen bij de rechter buitenmotor. Ineens zetten ze het met hun
drieën op een lopen. Ze wilden weg, zo gauw mogelijk weg van dat
vliegtuig. Eerst renden ze de verkeerde kant uit. Iemand riep hun
toe in welke richting ze het platform konden vinden. Haastig
schoten ze daarheen. Een man kwam naar hen toegerend. „Ria!"
Het meisje viel huilend in de armen van haar vader. Ze was niet
eens verbaasd dat haar vader hier was, hoewel ze niet had geweten
dat hij zich op het vliegveld bevond. Mijnheer Dekkers had oom Guus
gevraagd haar dat niet te vertellen, zodat de verrassing des te
groter zou zijn. Maar Ria was helemaal niet verrast. Ze huilde
alleen maar en zocht steun bij haar vader...