Tweede hoofdstuk
DE RANCH
De cowboys liepen maar wat rond te slenteren alsof zij niets
beters te doen hadden.
„Zou je eens niet gaan werken?" riep Pete naar Jim. „ Ben ik te oud
voor, " antwoordde Jim. „Ik denk dat ik maar van mijn centen ga
leven. "
„Zal je niet lang volhouden, " spotte Pete. „Misschien tot
overmorgen, maar dan zullen jouw duiten wel op zijn. " „Dan kom ik
bij jou lenen, " was het antwoord. „Een knappe vent, als je van mij
ook maar een dollar loskrijgt, Jim. Ik heb geen halve stuiver meer.
" „Dan zullen we van armoe toch maar weer gaan werken, " zei Jim,
maar hij ging op zijn gemak in de schaduw van de blokhut zitten.
Lang bleef hij daar echter niet, want een paar minuten later werd
er in de verte een dof gerucht hoorbaar. Meteen stond hij op. Aan
de horizon zag hij als een lage wolk het stof, dat daar
opdwarrelde. Het geluid werd duidelijker, Jim had het al lang
herkend. De paarden waren op komst. De andere cowboys, acht in
getal, hadden het ook reeds gehoord. Langzaam slenterden zij naar
de omheinde ruimte, waar de paarden zouden worden samengedreven.
Bas stond daar reeds. Hij wachtte er minstens al een uur op de
paarden. Hij zou hun aankomst voor geen geld van de wereld willen
missen.
De groep kwam nu in het gezicht. Voorop reed mister Jones, de
opzichter, die met de zorg voor de paarden belast was. Rustig maar
handig leidde hij de dieren, die daar aanstormden, binnen in de
omheinde ruimte. De cowboys gingen achter hem naar binnen.
Woest wervelden de paarden in het rond. Het leek of ze nu pas
ontdekten dat ze opgesloten waren en vergeefse pogingen deden nog
te ontsnappen. Maar daartoe kregen ze geen kans meer. De mannen
dreven de dieren in een hoek. Een van henpakte zijn lasso.
Gespannen keek Bas toe wat hij zou gaan doen. Het touw leek een
slang, die daar in die pezige hand kronkelde.
„ Wat zal het zijn?" riep de cowboy, die zoals Bas wist, Henderson
heette.
„ Duikelaar voor mij, " schreeuwde Pete. De lus van de lasso
zwiepte door de lucht en voor Duikelaar, een prachtige vos, wist
wat er gebeurde, gleed het touw al over zijn hoofd. Jim opende het
hek naar een afgeschoten gedeelte van het kamp, waar Henderson het
paard heen bracht.
„En verder?" riep Henderson, zodra hij Duikelaar de lasso had
afgenomen. Rond hem renden de paarden briesend door elkaar. Hij
tuurde in de dichte stofwolk, die door de honderden hoeven werd
opgejaagd. Al de honderd paarden die hier liepen, kende hij niet
alleen bij naam, maar hij kon ze ook al van verre onderscheiden aan
de speciale houding van hun oren, de bouw van hun hoofd en andere
kleine bijzonderheden.
De een na de ander van de cowboys riep de naam van het paard, dat
hij wilde hebben, en feilloos pikte Henderson het dier eruit en
ving het met zijn lasso. Er waren nog geen twintig minuten verlopen
sinds de aankomst van de paarden, toen de tien stuks, die de
cowboys de volgende ochtend nodig zouden hebben, zich reeds in de
aparte ruimte bevonden, waar zij de nacht zouden doorbrengen.
Door de invallende schemering bewogen de mannen zich naar de
blokhut, waarbinnen het licht reeds was ontstoken. De raampjes
gloeiden warm en vertrouwelijk in het donker. Bas volgde de mannen.
Daarbinnen trof hij ook Ria, die de kok bij het klaarmaken van het
eten had geholpen. ,, Jullie zullen nog even geduld moeten hebben,
" vertelde de dikke kok, die Mac heette. „Heb je weer zitten
slapen?" spotten de cowboys. „ Nee, jongens, ik heb hulp gehad, "
verklaarde de kok, terwijl hij naar Ria wees.,, Hele beste hulp,
alles heeft nu tweemaal zo lang geduurd als anders. " Ria kreeg een
kleur. Zebegreep dat de kok haar plaagde, maar tussen al die
mannenwist ze niet goed raad met haar houding.
„Gaan jullie nou nog even naar buiten, jongens, " zei de kokdan.
„Als jullie me allemaal op mijn vingers kijken word ikzenuwachtig.
"
„Je gaat natuurlijk weer proberen ons te vergiftigen, " spotte
Pete, „en daar heb je zeker geen pottekijkers bij nodig?" „ Wachten
jullie maar rustig af, " antwoordde de kok en hij schoof alle
aanwezigen, zelfs Ria, naar buiten. Bas en Ria gingen voor de
blokhut op een bank zitten. Naast hen viel de oude Jim neer. Het
bleef even stil, maar dat scheen de oude cowboy niet naar de zin te
zijn. „Heb ik jullie al eens verteld, hoe ik.. "begon hij met zijn
rasperige stem. Ria moest even naar Bas kijken en schoot
onwillekeurig in de lach om het dwaze gezicht dat hij trok. , Nou
moet je weer niet beginnen met ons wat wijs te maken, Jim, " zei
Bas. „Je bent vanmorgen al bezig geweest en vanmiddag nog eens.
Zo'n derde sterk verhaal op één dag, dat wordt echt teveel van het
goede. Het gaat me dan zoveel moeite kosten om je nog te geloven.
"
„Wijsmaken, wijsmaken?" protesteerde Jim verbolgen. „Alles wat ik
jullie vertel is waar en echt. Nou probeer ik jullie zo
langzamerhand eens duidelijk te maken hoe een echte cowboy heeft
geleefd en daar zeggen jullie me, dat ik jullie wat wijsmaak. "
„Ik niet, Jim, " zei Ria haastig. „Ik plaagde je maar, " voegde Bas
er aan toe. „Ja, ja, " zei Jim, terwijl hij eens grijnsde, hetgeen
betekende dat zijn mond openspleet van het ene oor tot het andere,
zodat Bas zich al angstig afvroeg of zijn hoofd niet in twee
helften uit elkaar zou vallen. „Ja, ja, ik kan het ook niet helpen,
dat het allemaal zo raar is gelopen in mijn leven, zoals dat
trouwens met de meeste cowboys het geval is geweest, en dat ik
zoveel avonturen heb beleefd. leder verhaal, dat je van mij te
horen krijgt, is echt — zo echt als... nou, vooruit alsmijn neus
hier. Dat is een schuiftrompet van een neus, niet waar? Wat je
noemt een feesttoeter. Je zou niet willen geloven dat die echt is
en ik denk niet dat je gauw een tweede exemplaar tegen zult komen.
"
„Zeker niet met zo'n hoofd eraan, " viel Bas hem in de rede.
„Gelijk heb je, " gaf Jim deemoedig toe. „Weet je wat ze zeggen,
als ze mij een pijp zien roken?" „ Nee?" vroeg Ria.
„Voorzichtig, Jim, " waarschuwde Bas, „ je bent in
damesgezelschap.
„Jongeman, " zei Jim, op kwasi-verontwaardigde toon. „Dat is de
tweede keer dat je me beledigt. Ik zal je dat maar niet kwalijk
nemen, omdat je nog zo heel jong en pas enkele dagen op de ranch
bent. Ook al neemt dit eigenlijk niet weg dat zelfs jij in die
korte tijd wel had kunnen ontdekken, dat oude Jim werkelijk wel
weet hoe het hoort en... " „ Maar als je boeken over cowboys leest,
zou je denken dat het allemaal ruige en onverschillige kerels zijn,
" probeerde Bas zich te verontschuldigen, maar daar maakte hij het
alleen maar erger mee.
„Cowboys uit boeken, " gromde Jim, „cowboys uit boeken... Praat me
er niet van, net zo min als van die cowboyfilms. Lariekoek allemaal
— geloof er maar niks van. De schrijvers daarvan proberen je wat
wijs te maken. Ze moeten een duim hebben, die tot op het bot
afgesleten is, zó hebben ze er op zitten zuigen. Maar mijn verhalen
zijn waar en echt — zo echt als mijn neus. Juist, en nou weet ik
meteen weer waar ik gebleven was. Ik zou jullie vertellen wat ze
zeggen, als ze mij met een pijp in mijn mond zien. Nou, dan is het
meteen: twee rare koppen aan één steel!"
Bas en Ria konden het niet helpen dat ze in de lach schoten. De
oude cowboy bleef hen onbewogen aanzien. Dan haaide hij zijn
schouders op.
,, Leuk hè? De eerste keer vond ik het ook leuk, maar ik heb het
nou misschien al wel duizendmaal gehoord... Daarom vertel ik het
jullie zelf maar. Anders krijgen jullie het vandaag of morgen toch
wel van een of andere leukerd te horen en dan moeten jullie het
natuurlijk ook nodig nog eens tegen mij zeggen. Enfin, wat ik maar
zeggen wou is, dat mijn verhalen dus zo echt zijn als mijn neus.
Houd je daaraan... " Als om zijn woorden kracht bij te zetten,
snoof hij eens door zijn neus. Het leek of er een bescheiden
stormpje losbarstte. Een schuif trompet — niet gek bedacht, vond
Bas, terwijl hij eens naar de reusachtige voorsteven van Jim keek.
Het leek wel de boeg van een ijsbreker, die daar naar voren sprong
uit de gerekte, tanige kop — een kop, die misschien wel drie maal
zo lang als breed was en aan weerszijden „versierd" was met een
paar flappers van oren, waarop Jim zich zeker drijvend zou kunnen
houden, als hij ooit eens te water mocht raken. Zijn haar, vlasgeel
en stug, stond naar alle kanten uit. Jim zelf was niet lang, het
was maar een erwt van een kereltje. Dat nam niet weg, dat hij toch
best aan een schoonheidswedstrijd deel zou kunnen nemen. Hij zou
namelijk wel altijd degene zijn, die de troostprijs toegewezen
kreeg. Maar Jim was gespierd en handig. Zo oud als hij was — en Bas
schatte hem zeker wel een eind in de zestig — was hij toch nog
altijd een der beste krachten van de DS Ranch, waar heel de familie
Dekkers, met inbegrip van de logé Bas, twee weken vakantie
doorbracht.
Bas had het zich aanvankelijk allemaal heel anders voorgesteld,
toen hij had gehoord dat ze twee weken op een echte ranch in het
westen van de Verenigde Staten zouden logeren. Hij had zo half en
half verwacht, daar nog wel cowboys te zien, die in hun
spijkerbroeken en geruite hemden, onder hun reuzehoeden en op hun
fiere paarden over eindeloze velden stormden. Misschien zou hij nog
wel jachten op wilde paarden en losgebroken koeien mee kunnen
maken. Desnoods ook nog één keer zo'n fantastische vechtpartij,
zoals die altijd in cowboyfilms voorkwamen — maar dan op een
veilige afstand.
Mijnheer Dekkers had hem evenwel verteld, dat hij op dergelijke
dingen maar niet moest rekenen.
„ Er zijn geen echte cowboys meer, " zei hij. „Die leven alleen nog
in de film. Cowboys rijden vandaag de dag in jeeps. Zet zo'n
hedendaagse cowboy maar eens op een paard, dan wordt hij gewoon
duizelig van de hoogte, waaraan hij niet gewendIS.
Maar ook ir. Dekkers bleek zich vergist te hebben. Dat viel hem
niet kwalijk te nemen. Mijnheer Smithson, de presidentdirecteur van
de grote industriële onderneming waarvoor ir. Dekkers werkte, had
hem slechts gevraagd of hij er niet voor zou voelen met zijn gezin
enkele weken vakantie te houden op een ranch, die geleid werd door
een familielid van hem.
„ Het is er rustig, u bent er buiten en kunt er nog iets
terugvinden van het oude Amerika. "
Mijnheer Dekkers was graag op die uitnodiging ingegaan, al wist hij
niet hoe het er op die ranch aan toe zou gaan. Wel, al was het dan
heel anders uitgepakt dan iemand had verwacht, het was geen van
allen tegengevallen. Integendeel. Het woonhuis van de eigenaar,
mister Stone, waar zij zouden logeren, bleek een soort grote villa
te zijn. Op de dag van hun aankomst liep daar een tiental heren
rond. Dat waren de cowboys. Ze reden in auto's en hadden net zo
goed heel beschaafde handelsreizigers kunnen zijn. Maar al had hun
verschijning Bas aardig teleurgesteld, hij had al gauw iets
ontdekt, dat toch wel indruk op hem maakte. Haast alle mensen van
de ranch konden vliegen. Mister Stone had achter het woonhuis twee
kleine vliegtuigjes staan. Daarmee gingen hij en de cowboys
regelmatig op inspectietocht. Dat was bepaald wel nodig, want het
grondgebied van de ranch was maar liefst vijfduizend vierkante
kilometer groot en er graasden daar niet minder dan twintigduizend
stuks vee. Om hierop het oog te kunnen houden, moest je wel over
een snel vervoermiddel beschikken. Bas had al verscheidene vluchten
met de toestelletjes mee mogen maken. Hij deed dat maar al te
graag. Zelfs na het hachelijke avontuur met de Superconnie... Toen
ze die ochtend na de noodlanding weer aanboord van een vliegtuig
stapten waarmee ze hun reis zouden vervolgen, had hij wel even
moeten slikken. Hij was niet de enige geweest. Mijnheer Dekkers,
oom Guus en Ria hadden eveneens blijk gegeven een tikkeltje nerveus
te zijn. Ze hadden zich afgevraagd, of ze wel verder zouden vliegen
en niet liever met de boot zouden gaan. Maar iedereen had hun dat
afgeraden.
„ Als je nu niet meteen doorvliegt, zie je er de volgende keer nog
veel erger tegenop. Dan raak je die angst niet meer kwijt. " De
verdere reis was gelukkig heel voorspoedig verlopen en wat Bas nog
aan angst voor het vliegen zou hebben overgehouden, was al lang
verdwenen tijdens de tochten, die hij met mister Stone boven het
grondgebied van de ranch had gemaakt.
Maar ook verder was de ranch hem toch nog heel erg meegevallen. Die
„handelsreizigers" bleken wel degelijk ook echte cowboys te zijn.
Ze konden paardrijden als geen ander en wanneer zij op hun rijdier
zaten, droegen ze de traditionele cowboy kleding. Morgen zou Bas
met hen meegaan om het verzamelen van het vee mee te maken en dan
zou hij in werkelijkheid zien wat hij slechts van de film kende.
Wel zou het er niet zo romantisch aan toegaan, als dat in de
bioscoop placht te gebeuren, maar dat vond hij helemaal niet erg.
De werkelijkheid zou toch nog fantastisch genoeg zijn, zoals hij
vanavond al had kunnen constateren bij de aankomst van de paarden,
waarop de cowboys morgen zouden uittrekken. Je kon natuurlijk
blijven volhouden dat de mannen van de DS Ranch geen rasechte
cowboys meer waren. In zekere zin was dat waar. Maar dat werd
vergoed door de aanwezigheid van een man, die je inderdaad nog een
levensechte cowboy mocht noemen. Hij weigerde in een vliegtuig mee
te gaan of plaats te nemen in een auto. Als vervoermiddel kende hij
slechts zijn paard, dat zijn trouwste vriend was. Die man was de
oude Jim.
Op de dag van hun aankomst op de ranch was mister Stone 's avonds
met het kleine, magere kereltje naar Bas toegekomen.
„ Hier heb ik nog een cowboy van het zuiverste water voor je, want
die zul je toch graag willen zien, veronderstel ik. Je moet gauw
zijn met kijken, want anders is hij dood, zo oud is hij al. Meestal
staat hij tegenwoordig in het museum, maar voor deze gelegenheid
hebben we hem er uitgehaald, netjes afgestoft en opgelapt. Hier is
hij dan: Jim Cricket, de laatste cowboy. Hij doet al zo'n kleine
vijftig jaar dienst. " Jim had met een zwierig gebaar zijn
reusachtige hoed afgezwaaid, waaronder hij wel met heel zijn
lichaam schuil had kunnen gaan, als zijn zeiloren dat niet
verhinderd hadden. Dan wendde hij zich meteen naar mister Stone:
„In het museum, zeg je, hè? En als ik daar nou eens werkelijk in
stond, Stone, wie zou dan zijn lippen aan rafels prevelen, om me er
uit te krijgen? Mister Stone toch zeker? Je hebt ik weet niet
hoeveel auto's en machines, je hebt twee vliegtuigen en nog een
heleboel meer. Maar als zo'n apparaat het eens niet doet — en hoe
dikwijls gebeurt dat niet, Stone, wees eens eerlijk! — wie hebben
julie dan nodig? Om wie roepen jullie dan om het hardst? Om Jim,
hè, Jim en zijn paard. Die hebben geen last van vette bougies of
verstopte benzineleidingen. Die kunnen overal tegen en mankeren
nooit iets. Weer of geen weer, zij kunnen er altijd op uit. Maar
als het een beetje waait, dan moeten die hele beste vliegtuigen van
je aan de grond blijven. Geef mij mijn paard dan. "
„ Nou je hoort het wel, Bas, " lachte Stone. „Jian is al bezig zich
voor te stellen. Wees maar voorzichtig met hem, hoor. Als hij
eenmaal begint te praten, moet je hem onderhand doodschieten, wil
hij eindelijk zijn mond weer eens houden... "
Overdreven was die uitspraak natuurlijk wel, maar ze ging toch
aardig in de richting van de waarheid, zoals Bas en Ria spoedig
zouden ontdekken.
Ze waren met de oude cowboy dik bevriend geraakt en zo gauw hij hen
zag, kwam hij naar hen toe met:,, Heb ik jullie al eens verteld
hoe... " En dan volgde er weer een of ander haast ongelooflijk
verhaal over een avontuur dat hij hadmeegemaakt. Bas en Ria
plaagden Jim nogal eens, dat hij hun maar wat op de mouw probeerde
te spelden. Maar mister Stone had hun zelf de verzekering gegeven,
dat Jim in geen geval overdreef. De cowboy had een veelbewogen
leven achter de rug, waarin hij van alles en nog wat had
meegemaakt. , Hij zou jullie wel een jaar bezig kunnen houden met
zijn verhalen, " had Stone hun gezegd. „En dan zou hij nog niet
alles hebben verteld. Maar als iemand weet, hoe het er vroeger in
het leven van een cowboy aan toeging, dan is het Jim. " Nu zaten
Ria en Bas weer bij de oude cowboy en het had er alle schijn van,
dat hij opnieuw met een verhaal zou beginnen. Maar op dit moment
zou daar toch niets van komen, want in de deuropening van de
blokhut verscheen de dikke kok, die waarschuwde dat hij klaar was.
„ Dan maar na het eten, " zei Jim.
De maaltijd die de kok had opgediend, was niet alleen overvloedig
maar ook voortreffelijk. Een beetje soezerig hadden Ria en Bas
daarna een gemakkelijke zitplaats opgezocht in de slaapzaal van de
blokhut. De cowboys zaten buiten nog wat te praten. Ria wachtte op
de komst van het vliegtuigje, dat haar aanstonds naar het woonhuis
terug zou brengen. Bas zou hier overnachten.
„ En nou je verhaal, Jim, " drong Ria aan, toen de oude cowboy het
vertrek binnenkwam.
Jim ging er eens gemakkelijk bij zitten. Dat wilde zeggen dat hij
de stoel, waarop hij plaats wilde nemen, schuin tegen de wand
plaatste zodat hij ver achterover kon leunen. Dan opende hij met
zijn voet de ovendeur van het grote kolen-fornuis en legde zijn
kousevoeten op de plaat. Dat was zijn geliefkoosde vertelhouding.
Zo zat hij ook altijd in zijn eigen kamer, die zich in een
bijgebouw van het grote woonhuis van mister Stone bevond.
„ Kan gebeuren, " zei de oude cowboy goedmoedig,,, kan gebeuren.
Zitten jullie allebei gemakkelijk? Nou, ik ook, dus we kunnen
starten.
Wel, ik kan het me allemaal nog herinneren als de dag van gisteren.
Ik was toen achttien jaar. Al heel jong stond ik op eigen benen,
vandaar dat ze een beetje krom getrokken zijn, denk ik. Mijn ouders
waren vroeg gestorven en ik moest zelf mijn kostje zien te
verdienen. Ik had al allerlei baantjes gehad, maar er mijn zinnen
op gezet cowboy te worden. Eindelijk kreeg ik een kans.
Op een goede morgen sta ik daar op een ranch. Nou, al zeg ik het
zelf: ik zie eruit als een echte cowboy: spijkerbroek, laarzen,
geruit hemd, halsdoek en niet te vergeten mijn cowboyhoed. Het is
alleen jammer, dat alles nog zo gloednieuw is. Daardoor val ik wel
heel erg op tussen al die anderen in hun verschoten en versleten
plunje. Maar daar valt weinig aan te doen.
Ik sta daar bij de omheining van het kamp, waarbinnen de paarden
ronddraven. Telkens weer zwiepen de lasso's van de cowboys door de
lucht, terwijl zij hun paarden opvangen. Ze doen dat allemaal heel
rustig en op hun gemak, net zo als jullie dat straks door de
opzichter hebben zien doen. Met één feilloze beweging laten ze de
lasso schieten en ze hebben hun paard. Ze brengen het buiten de
omheining om het te zadelen.
Helemaal onzeker voel ik me toch niet. Want eerlijk: ook in die
dagen weet ik al wel iets van paarden. Daarvoor heb ik wel gezorgd.
Ik wilde immers zo graag cowboy worden en waar dan ook maar ergens
een paard in de buurt was, kon je mij vinden. Aan de andere kant
heb ik op het ogenblik toch wel een tikje de bibber. Want dadelijk
zal ik aan die uitgekookte cowboys, die met de paarden omspringen
of het schoothondjes zijn, moeten laten zien dat ik er ook mee
overweg kan. En ik begrijp best dat ze erop loeren dat ik een beste
duikeling maak en dat ze desnoods wel een handje willen helpen om
dat voor mekaar te krijgen. Ik hoef maar één klein dingetje mis te
doen en ze zullen de grootste lol hebben en me er nog jaren over
doorzagen. Zo zijn ze nou eenmaal. Terwijl ik zo sta te piekeren en
mijn knieën langzamerhandtegen mekaar beginnen te klapperen omdat
ik me toch niet zo safe meer voel, zie ik ineens tussen al die
dieren in het het kamp een witte mustang, een wild paard. Het is
een pracht van een dier en ik ben er meteen verkikkerd op. Het moet
wel een heel snel en sterk dier zijn, dat valt aan alles na te
gaan, maar het zal niet meevallen om het klein te krijgen, dat kun
je ook zien... Joe, de voorman roept me. „ Kan je rijden,
jochie?"
Nou, ik zal toen wel niet groter geweest zijn dan nu en die voorman
is een reus van een kerel, zeker één meter negentig. Toen hij me
gisteren in dienst heeft genomen, keek hij me al een beetje
medelijdend aan. „Jij kan wel onder de paarden doorlopen, erwt!"
zei hij. Ja, ik kan het nou eenmaal niet helpen, dat ik zo klein
ben. Ik kan mezelf moeilijk schoppen geven om groter te worden.
Maar daarom hoeft hij nog geen „jochie" tegen me te zeggen,
tenslotte moet ik me ook al iedere dag scheren.
„Ik weet er wel iets van, " zeg ik voorzichtig.
De voorman vraagt langs zijn neus weg: „Ergens een paardgezien dat
je aanstaat?"
„Die daar, " zeg ik, terwijl ik naar de witte mustang wees, „die
lijkt me nog niet zo gek. "
Joe kijkt me eens even aan en zegt heel gewoon: „Mja... " Meteen
schiet zijn arm uit. De mustang stuift weg als een bliksemschicht
die bang is van zijn eigen, maar het is al te laat. De lus van de
lasso trekt zich toe om zijn hals en briesend moet het naar ons
toekomen. De voorman bindt het paard een stuk touw om de hals en
geeft mij het uiteinde ervan in de hand.
„Hij heet Bliksem, " vertelt Joe. „Als je hem schoon geborsteld
hebt, ga je er maar mee naar de stal. Daar zullen we wel een zadel
en teugels voor je opscharrelen. " Ik breng Bliksem buiten de
omheining. Nou, ik begon hein doodvoorzichtig te borstelen, alsof
hij van porselein is, en dat gaat allemaal heel goed. Het paard
staat er rustig bij enbegint al te glanzen als fluweel. Ik krijg er
echt lol in en bekijk hem eens met trots. Op zijn achterbeen zie ik
dan nog een vuil plekje. Dat zal ik wegpoetsen. Maar op een of
andere manier doe ik zeker onhandig en ik raak de mustang een
beetje pijnlijk. Als een bliksemflits slaat zijn achterbeen
achteruit. In een reflexbeweging ben ik opzij gedoken en dat is
maar goed ook, want anders had ik dag met het handje kunnen
zeggen.
Ik kijk het paard eens in de ogen en dat kijkt mij broodnuchter
aan. Nee, ik heb het wel door: Bliksem is voor de bliksem niet
bang, ook voor mij niet. Daar zal ik een harde dobber aan hebben.
Had ik maar een makker beestje uitgezocht.
Maar je wilt cowboy worden of niet, dus... Je kan al aan een paard
zijn hoofd zien, of hij temperament heeft. Bliksem heeft van die
kleine oren, een breed voorhoofd en wijd uit elkaar staande ogen,
die heel pienter rondkijken. Alles wijst er op, dat het een vurig,
pittig dier is. Het is zeker niet vals, maar het zal niet
gemakkelijk klein te krijgen zijn. Daarvoor heeft het de vrijheid
te lief. D'r zal me echt nog wel een portie te wachten staan.
„Zo is het goed, " zegt Joe, die een kijkje is komen nemen, tegen
me. Hij zit al te paard en heeft zijn lasso bij de hand. Ik loop
naar Bliksems hoofd toe en maak het touw, waarmee hij vastzit, los.
Pas nu merk ik, dat Joe de enige is die al in het zadel zit. De
andere mannen zijn zogenaamd allemaal nog bezig met het zadelen van
hun paard. Maar ik ben ook niet op mijn achterhoofd gevallen en heb
best door wat er aan de hand is. Ze staan natuurlijk af te wachten,
of ik de mustang aan de hand naar de stal zal brengen of dat ik hem
zal durven berijden. En ze hebben er nou al plezier over wat er dan
zal gebeuren.
Rustig maar snel bind ik het touw om de neus van Bliksem en voor de
mustang doorheeft wat er gebeurt, zit ik al op zijn rug. Als een
grote duvel uit een kleine doos springt het paard weg. Ineens
zitten alle mannen in het zadel. De voormanrijdt voorop. En
allemaal schreeuwen en brullen ze en zwaaien met hun hoeden. Je zou
er zelf de stuipen van op je lijf krijgen, laat staan de mustang,
maar toch weet ik Bliksem in bedwang te houden en veilig bereiken
we de stal. Haastig laat ik me daar van zijn rug glijden. Ik wil
nog best wel eens op dat paard rijden, maar dan met een zadel onder
me. Ik heb het gevoel of alle huid van de onderkant van mijn rug is
geschuurd. Als dat zo een tijdje doorgaat, moet ik straks een knoop
in mijn ruggegraat leggen, omdat die anders zou beginnen uit te
rafelen.
Ik loop naar het hoofd van de mustang toe, om de strak getrokken
lus om zijn neus los te maken, maar zo gauw als ik het dier
aanraak, gaat het op zijn achterbenen staan en slaat me met zijn
voorhoeven tegen borst en schouder. Hals over kop tuimel ik tegen
de grond en voor alle zekerheid blijf ik maar doorrollen, want ik
zie hoe het paard schreeuwend achter me aankomt en ik moet het een
beetje uit de buurt blijven. Ik rol maar door, tot ik veilig onder
een hek door ben, waar het dier me niet kan volgen. Ik durf weer op
te kijken en dan pas krijg ik in de gaten, dat Bliksem me al te
pakken gehad zou hebben, als Joe niet tussenbeide was gekomen. Ik
begrijp nu ook, waarom hij zijn lasso bij de hand heeft gehouden.
Hij heeft het paard al in de lus en vastgebonden, voor ik weer adem
kan halen. „ Niks aan het handje?" vraagt hij.
„ Nee, ik ben nog heel. Ik hoor tenminste niks rammelen. " , Valt
mee. "
„Je had hem vlug te pakken, " zeg ik.
„ Mja, " zegt Joe sloom. „Wil je soms een ander paard hebben?"
„ Niks ervan!" zeg ik. „Ik laat de kachel niet met me aanmaken en
zeker niet door een paard. Als ik hem zonder zadel berijden kan,
dan toch ook zeker mèt zadel. Nee, Bliksem zal weten met wie hij te
maken heeft. " De voorman draait zich om en roept een van de
cowboys. ,, John, duikel eens een zadel op. Jim heeft er nog niet
genoeg van. Hij wil proberen vriendje te worden met Bliksem. " Dat
heb ik alvast gewonnen. Ik ben geen „jochie" meer. Joe noemt me al
Jim.
Bliksem vindt het natuurlijk helemaal niet leuk, dat hijeen zadel
op krijgt, maar daar trekken we ons niets van aan. Met zijn tweeën
krijgen we de mustang opgetuigd. „ Moet ik hem vasthouden, terwijl
jij in het zadel klimt?" vraagt Joe voor alle zekerheid.
Ik kijk eens naar Bliksem. „Laat ik het eerst zó proberen, " zeg ik
dan. „Misschien krijg ik het wel klaar, dat hij denkt, dat het
niets te betekenen heeft. " Joe laat de mustang los.
Ik klim in het zadel, heel rustig en bedaard en Bliksem reageert
niet. Hij schijnt er zich niets van aan te trekken. Nou, dat is dan
dat. Deze ronde is in ieder geval voor mij. Joe vertelt ons wat we
die dag te doen hebben. We moeten een bepaald terrein afzoeken naar
vee, dat daar losloopt. We trekken er meteen op af. Bliksem verzet
zich nog wel eens tegen me en probeert me een enkele keer van zich
af te schudden, maar al te veel moeite doet hij er niet voor. Je
zou haast denken, dat hij er zich bij heeft neergelegd, dat een
mens de baas over hem speelt, en het verder wel gelooft. Maar ik
weet wel beter. Op een gegeven ogenblik, en natuurlijk net wanneer
ik er het minst op verdacht ben, zal hij de definitieve strijd met
mij aanbinden. Dan zal hij alles op alles zetten en gaat het erop
of eronder. Weet hij mij van zich af te schud den, dan heb ik het
bij hem verspeeld. Blijf ik hem echter mans, dan is hij voortaan
mijn paard.
Intussen begin ik steeds meer voor het paard te voelen. Het is een
snel en intelligent dier. Het reageert vlug en gemakkelijk en ik
kan echt niet zeggen, dat ik ooit wel eens een beter paard onder me
heb gehad. Ik zou liegen, als ik zei, dat het wel zo was.
We hebben onder de hand al aardig wat vee bij elkaar gescharreld en
schieten best op met ons werk. Ik rijd nog eens rond, om te kijken
of we hier of daar misschien zo'n koebeestover de kop hebben
gekeken. En ja hoor. laat dat nou het geval zijn. Ineens zie ik
ergens tussen de struiken een stier verstoppertje spelen. Het beest
krijgt natuurlijk in de gaten dat we op 'm afrijden en schiet er
als een sneltrein vandoor. Nou, zo'n stier kan rennen, dat wil ik
je verzekeren, maar Bliksem is nog sneller. Ik begin het paard nu
helemaal te bewonderen, want het weet de stier vrij vlug in te
halen, komt hem voor en begint hem de tegengestelde kant op te
jagen, in de richting van het verzamelpunt. Plotseling kromt de
stier zijn rug en schiet dan met een fantastische sprong over een
of andere verhoging heen. Ik rijd te hard om Bliksem nog bijtijds
tot stilstand te kunnen brengen. We zullen in die hindernis terecht
komen of er overheen moeten springen.
Wel, ik geef Bliksem de sporen. Maar laat dat dier nou net
uitgerekend dit moment uitkiezen om het met mij uit te vechten en
te kijken wie de sterkste is. Bliksem vertikt het eenvoudig om te
springen en rent dwars in die hindernis: een stel hoge cactussen,
waar de stier overheen gesprongen is. Bliksem rent er dwars
doorheen, tenminste dat probeert hijUit alle macht ruk ik aan de
teugels.
„ Goede morgen, " zeg ik, als Bliksem eindelijk stilstaat, maar ik
zeg het als een boer met een kaakverzwering, want we zijn van een
hele koude kermis thuisgekomen. Ik heb een gevoel of mijn knieën in
lichte laaie staan. Het vuur jaagt er doorheen. Tientallen stekels
zijn in mijn knieën gedrongen. Nou, het is bepaald geen lollig
gevoel en ik kan wel stampvoeten van de pijn. Ik vraag me af, hoe
Bliksem eraan toe zal zijn. Die zal wel van onder tot boven vol
zitten met de stekels. Gelukkig heb ik handschoenen aan en ik zie
kans om de stekels uit mijn knieën te pulken. Dat moet je direct
doen, want anders dringen die dingen steeds dieper door. Dan kom ik
uit het zadel. Meteen zie ik, dat de mustang wel een speldenkussen
lijkt. Overal zitten stekels. Nou, als ik mijn knieën zo eens voel,
kan ik me wel een beetje voorstellen,hoe dat arme dier eraan toe
is. Het moet eenvoudig vergaan van de pijn. Maar het staat daar
doodstil en kijkt me alleen eens met een zielige blik in zijn ogen
aan. Nou, ik heb bepaald nog geen lust om „dankjewel, Bliksem" te
zeggen en „wat ben je toch een lief paard, zou je dat nog eens
willen doen?" Nee, ik zeg heus wel iets anders. Waarom moet hij zo
eigenwijs zijn? Hij heeft het allemaal aan zichzelf te wijten. Maar
dat duurt maar een ogenblik. Ik heb werkelijk te doen met het
paard.
Joe, die het hele geval heeft zien gebeuren, komt haastig naar me
toegereden. Zorgvuldig onderzoekt hij Bliksem. Dan schudt hij
mistroostig zijn hoofd, als wil hij te kennen geven dat het een
hopeloos iets is.
„We krijgen die stekels er niet uit, " zegt hij, „of we zouden hem
aan alle kanten moeten vastbinden. Maar als we dat doen, dringen
die stekels steeds dieper in hem door, tot hij het begeeft. Je kan
beter het zadel maar afnemen, Jim, " en hij trekt zijn
revolver.
„Nee, wacht nou nog even, " zeg ik haastig. „Doodschieten kan je
hem altijd nog. Ik wil eerst eens even kijken, of ik hem misschien
toch nog kan helpen. Houd jij onderwijl een oogje in het zeil.
"
Joe is geen man van veel woorden, dat heb ik al lang door. Trouwens
de meeste cowboys praten nooit veel. Daarvoor zijn ze te vaak
alleen. De voorman haalt zijn schouders eens op, als wil hij zeggen
dat ik het dan zelf maar moet weten. „Zorg dat je voor zijn kop
wegblijft, " waarschuwt hij alleen nog. „Zo gauw hij een beweging
maakt, schiet ik. " Ik knik en ga naar Bliksem toe. Ik trek twee
fikse stekels los, die precies tussen zijn neusgaten terecht zijn
gekomen. Het dier rilt even over heel zijn lichaam, maar laat mij
begaan. Ik maak zijn hoofd en hals schoon en al die tijd blijft het
dier doodstil staan, het lijkt wel een standbeeld. Maar zijn lijf
ziet grijs van het zweet, dat uit alle poriën komt. Ik ga rustig
mijn gang — of rustig... Helemaal lekker voel ik me toch niet, want
als ik even opkijk, zie ik daar Joe met zijnrevolver schietklaar...
De voorman zegt nu en dan een sussend woord tegen het paard. Hij
kan me verder niet helpen, want hij moet onafgebroken Bliksem in
het oog houden, bedacht op iedere onverwachte beweging. Zou het
paard zich op mij willen werpen, dan moet hij onmiddellijk
schieten. Anders is het al te laat.
Ik ben met de benen klaar en zoek nu de romp van het dier af. De
voorman kiest een ander standpunt. Hij is er nog altijd niet zeker
van of het allemaal wel goed zal aflopen. Ik eigenlijk ook
niet.
Maar Bliksem beweegt zich niet. Zelfs als ik met mijn handschoen
over zijn lijf wrijf, om na te gaan of hier of daar misschien nog
een stekel is blijven zitten, staat hij roerloos. En ook als ik een
halve cactus uit zijn staart peuter... Eindelijk ben ik helemaal
klaar. Ik loop naar het hoofd van Bliksem en kijk dan eens naar
Joe. Die haalt diep adem en steekt zijn revolver weg. Nou, diep
ademhalen doe ik dan ook wel...
„Bedankt voor je hulp, " zeg ik en ik meen dat eerlijk. „Zoiets heb
ik nog nooit meegemaakt, " zegt Joe alleen maar. „Tijd om te eten,
Jim. Ga je mee?"
Terwijl we naar de ranch rijden, vertelt hij me nog zo het een en
ander over Bliksem. Hij is al enkele maanden geleden gevangen, maar
ze hebben hem nog altijd niet kunnen temmen. De mustang is en
blijft een vechtersbaas. Maar het is toch pas vanmorgen geweest,
dat Joe hem voor het eerst naar iemand heeft zien trappen.
„Ik geloof dat het kwam van die lus om zijn neus. Daar is hijkwaad
van geworden, " zegt de voorman.
„Daar kon je wel eens gelijk aan hebben, " geef ik toe. „Maarhij
moet ook niet veel van mensen hebben. "
„Wat een wonder, " zegt Joe. „Ik zou je wel eens willen zien,als
jij mee moest maken wat hij al allemaal ondervondenheeft. Dat is
helemaal niet leuk geweest. "
We geven de paarden water en brengen ze dan naar eenbeschaduwde
plek.
„Bind ze maar niet vast, " zegt Joe. „Ze blijven wel staan. " Hij
loopt alvast naar het lokaal waar we zullen eten, maar ik blijf nog
even achter om een stekel, die in mijn knie is blijven zitten, los
te pulken.
Wanneer ik dan een paar ogenblikken later het eetlokaal binnenstap,
krijg ik alle mogelijke opmerkingen te horen over mijn rijkunst. De
een na de ander wil me nou eens haarfijn vertellen, hoe een zadel
in elkaar zit en waarvoor teugels dienen.
„Een paard heeft vier poten, " zegt er een. „Heb je dat al
ontdekt?"
„En een staart, " komt een ander. „Daar kun je je aan vasthouden,
als je soms mocht vallen. "
Maar niemand zegt een woord over cactussen. Ze plagen me op een
manier, waaruit ik kan opmaken dat ik nu door hen geaccepteerd ben
en dat doet me echt plezier. Na het eten gaan we naar buiten om op
onze manier nog wat honkbal te spelen.
Nou, ik ben aan slag en sta klaar om de bal, die Joe werpt, een
fantastische dreun te geven. Natuurlijk sla ik aan alle kanten
mis.
Maar niemand lacht om mijn misser en dat doen ze anders toch
altijd. Ik kijk op en zie dat alle mannen stilstaan en naar mij
kijken. Ik vertrouw het niet helemaal en vraag me af wat ze van
plan zijn. Wat moeten ze van me? Ineens voel ik een duw in mijn
rug. Daar zal je het hebben! Ik draai me om. En wie staat daar
achter me? Als dat Bliksem niet is. Hij staat me rustig aan te
kijken. Op zijn gemak is hij van het beschaduwde plekje weggelopen
en naar mij toegekomen.
Zachtjes zeg ik: „Bliksem, jongen, wat voer jij hier uit? Zou je
niet eens gauw teruggaan?"
Bliksem doet een stap naar voren en duwt dan zijn hoofd tegen mijn
borst. Zachtjes beweegt hij zijn hoofd op en neer. Mijn handen
kloppen hem vertrouwelijk achter de oren. Ik merk hoe de cowboys
naar ons toekomen en van stommeverbazing allerlei lelijke woorden
zeggen. Eigenlijk moesten ze dat niet doen, maar ik kan het me
begrijpen. Bliksem heeft van geen van hen iets moeten hebben en ze
allemaal al eens stuk voor stuk zijn tanden laten zien. Daarom
kunnen ze hun ogen niet geloven. Maar het zijn nou eenmaal cowboys
en dan zeg je niet: „Tjonge, wat is dat leuk hè? Kijk dat paard
eens lief staan te aaien!" Nee, dan zeg je bepaald wel iets anders.
De voorman lacht er eens om.
„Nou Jim, " zegt hij, „ik geloof dat jullie vriendjes geworden
zijn, is het niet?" Hij zwijgt even en gaat dan verder: „Jongens,
voortaan handen af van Bliksem. Dat paard is nu van Jim. " *Jim
zweeg en staarde stil voor zich uit. Zag hij de witte mustang
Bliksem weer? Ria en Bas keken naar hem. Er kwam een glimlach op
het ruwe, verweerde gezicht van de cowboy. „Ik ben nu oud, " zei
Jim dan, „en het is al heel lang geleden dat dit allemaal gebeurd
is. Bijna vijfenveertig jaar... Maar ik kan het me allemaal nog
herinneren als de dag van gisteren. Ja, ik weet het nog precies,
hoe hij zijn hoofd tegen mijn borst duwde, om me te bedanken en te
zeggen, dat het hem speet en dat we voortaan vrienden zouden
blijven... En dat zijn we gebleven... "
Verbeeldden ze het zich of trilde Jims stem inderdaad even? Bas
keek snel op. Het leek of hij de ogen van de oude man zag glanzen.
De jongen wendde zijn blik weer af. Was het geen vergissing van
hem, vroeg hij zich af. Zou die oude, taaie kerel werkelijk tranen
in zijn ogen krijgen om een paard? En toch...
Het bleef nog enkele ogenblikken stil. Dan was het Jim zelf, die
het zwijgen verbrak. Hij greep achter zich en pakte zijn gitaar,
die tegen de muur hing.
„En nu een cowboylied, " zei hij. „Ik ben wel nooit een cowboy
tegengekomen, die bij het kampvuur zat te zingen en ik!) Dit
verhaal is een vrije beschrijving van een waar gebeurde
geschiedenis, die werd gepubliceerd in Reader's Digest.
heb dat zelf indertijd ook nooit gedaan, maar dat neemt niet weg,
dat er toch wel een paar aardige liedjes over cowboys zijn. "
Hij sloeg een paar akkoorden aan. Hij had helemaal geen mooie stem,
merkte Bas, toen hij begon te zingen. Integendeel: het was een
roestig geluid met nog een barst er in. Maar het paste precies bij
het dwaze mallotige lied over de cowboy, die zelf zijn sokken moest
stoppen en hemden wassen en dat nooit deed, zodat je hem uren ver
kon ruiken. Tenslotte kon hij er niet meer onderuit: hij zou
werkelijk zijn kleding eens op orde moeten brengen. Toen trouwde
hij, zodat zijn vrouw dat karwei voor hem zou kunnen opknappen.
Maar te laat dacht hij eraan, dat zij niet mee zou kunnen wanneer
hij maandenlang over de prairie rondzwierf en dus reed hij weer
rond, zoals het refrein zong:Met gaten in zijn sokken En scheuren
in zijn hemd, Met afgetrapte laarzen En een half versleten broek...
Buiten zongen de cowboys het refrein mee. Dan werd het gebrom van
een vliegtuigje hoorbaar. Mister Stone zou aanstonds landen om Ria
op te halen. Het meisje stond op.
„Bedankt voor je verhaal, Jim. Het was het mooiste wat ik ooit van
je heb gehoord. "
„Bliksem was ook het beste paard, dat er ooit is geweest, " zei de
cowboy met een weemoedige glimlach.