Hoofdstuk 10


Om half zeven verliet ik de bathyscaaf weer. Ik was er blij om. Als er niets te doen is - het werkje dat ik moest doen was in precies één minuut gedaan - biedt een bathyscaaf bijzonder weinig gelegenheid tot ontspanning en amusement. Ik liet het aan Cibatti over om het luik in de vloer van de pijler dicht te schroeven en klom de honderdtachtig treden op naar de stalen kamer. Daar trof ik Royale aan en hij was alleen.
„Klaar?" vroeg hij.
„Ik heb gedaan wat ik daar beneden kon doen. Ik heb nu papier, potlood en de aanwijzingen nodig en als ik me niet vergis, zal ik die motoren vanavond binnen vijf minuten aan de gang kunnen krijgen. Waar is Vyland?"
„Die werd een paar minuten geleden door de generaal geroepen." Die beste, oude generaal was stipt op tijd geweest. „Ze gingen ergens heen, maar ik weet niet waar."
„Geeft niet," bromde ik. „Meer dan een half uur zal ik zeker niet nodig hebben. Zeg hem maar dat we iets na zevenen kunnen vertrekken. En nu wil ik papier en een rustige omgeving om een paar berekeningen te kunnen maken. Waar kan ik dat doen?"
„Is het hier niet goed?" vroeg Royale. „Ik zal Cibatti om wat papier sturen."
„Je denkt toch zeker niet dat ik kan werken als al die tijd Cibatti met zijn koude schelvisogen naar me zit te kijken?" Een ogenblik dacht ik na. „Ik heb in de gang een soort kantoortje gezien. De deur was namelijk open. Een behoorlijk bureau, papier en linialen. Precies wat ik nodig heb."
„Dat zal wel gaan, denk ik."Royale haalde de schouders op en ging een stapje opzij om me te laten passeren. Toen we de kamer verlieten, kwam net Cibatti uit de pijler. Voordat we drie meter in de gang waren, hoorde ik achter ons een zware grendel dichtschuiven en het knarsend omdraaien van een sleutel. Cibatti nam zijn taak als poortwachter blijkbaar heel ernstig op. Halverwege de gang voerde een deur naar een kleine, vrij comfortabel ingerichte ruimte. Over mijn schouder keek ik naar Royale. Hij knikte en ik ging naar binnen. Het vertrek leek op de tekenkamer van een architect. Voorbij een paar tekenborden op ezels liep ik naar een groot bureau met een zeer gemakkelijke bureaustoel. Royale keek de kamer rond zoals hij altijd een kamer rond zou kijken. Ik kon me niet voorstellen dat Royale ooit met zijn rug naar een deur of raam zou gaan zitten of met het licht in zijn ogen. Hij zou dat zelfs niet in een kinderkamer gedaan hebben. Ditmaal echter scheen hij de kamer vooral op zijn kwaliteiten als cel te toetsen en wat dit betrof moest het vertrek hem best bevallen zijn. Behalve door de deur kon het namelijk alleen maar verlaten worden door een raam van spiegelglas dat op de zee uitkeek. Hij nam een stoel, ging onder de plafondlamp zitten, stak een sigaret op en bleef rustig wachten. Het licht viel op zijn glad en donkerblond haar. Zijn onbewogen gezicht lag in de schaduw. Hij bevond zich niet meer dan twee meter van me vandaan en zijn handen waren leeg, maar hij zou zijn revolver getrokken en twee gaatjes in mijn voorhoofd geboord kunnen hebben voordat ik de afstand tot zijn stoel voor de helft had afgelegd. Er zat op dat moment trouwens nog geen geweld in de lucht - van mijn kant tenminste niet. Vijf minuten besteedde ik aan het krabbelen van cijfers op een vel papier en het spelen met een rekenliniaal, bestudeerde een schakelschema en kwam er niet uit. Ik liet goed blijken dat ik er niet uitkwam. Ik klakte ongeduldig met mijn tong, krabde met het potlood mijn hoofd, kneep mijn lippen op elkaar en staarde met groeiende ergernis naar de wanden, de deuren en het raam. Het meest geërgerd echter keek ik naar Royale. Eindelijk kreeg hij het in de gaten. Hij had wel een bijzonder harde huid moeten hebben om het niet in de gaten te krijgen.
„Hindert mijn aanwezigheid je, Talbot?" „Wat? Nee, dat direct niet, maar het schijnt dat ik…" „Dat het moeilijker is dan je gedacht had, is het niet?" Zwijgend en geïrriteerd staarde ik hem aan. Als hij het zelf niet voorstelde, moest ik het doen, maar hij bespaarde me de moeite.
„Misschien wil ik het wel allemaal net zo graag vlug achter de rug hebben als jij." zei hij, „en vermoedelijk ben je een van die mensen die er niet van houden afgeleid te worden. En ik schijn je inderdaad af te leiden." Hij kwam overeind, gluurde even naar het vel papier dat voor me lag, pakte zijn stoel en begaf zich naar de deur. „Ik zal buiten wachten."
Ik zei niets en knikte alleen maar. Hij nam de sleutel uit het slot, ging de gang in, sloot de deur en draaide hem op slot. Ik stond op, liep op mijn tenen naar de deur en wachtte. Ik hoefde niet lang te wachten. Binnen een minuut hoorde ik snel naderende voetstappen in de gang, dan zei iemand met een duidelijk te herkennen Amerikaans accent 'Spijt me, maat' en bijna op hetzelfde ogenblik vingen mijn oren het holle, doffe geluid van een harde klap op en kromp ik even in elkaar alsof ik die slag zelf had moeten incasseren. Vlak daarop werd de sleutel weer in het slot omgedraaid, ging de deur open en hielp ik een zware vracht naar binnen slepen. Die zware vracht was Royale - volkomen uitgeteld. Ik trok hem verder de kamer in, terwijl een in oliegoed geklede gestalte vlug de deur op slot deed. Daarna begon de gestalte zich onmiddellijk van oliejas, beenpijpen en zuidwester te ontdoen en het kastanjebruine uniform dat nu zichtbaar werd, leek even onberispelijk als altijd.„Niet gek," mompelde ik. „Klap en Amerikaans accent waren prima. Ik zou er ingelopen kunnen zijn."
„In ieder geval liep Royale erin." Kennedy bukte zich en keek naar de purper wordende plek bij Royale's slaap. „Misschien heb ik hem te hard geraakt." Hij maakte zich er niet meer ongerust over dan ik me ongerust gemaakt zou hebben als ik per abuis op een voorbij waggelen de giftige spin was gaan staan. „Hij haalt het wel."
„Hij haalt het wel," beaamde ik. „Voor jou was het waarschijnlijk een pretje dat je lang hebt moeten uitstellen." Ik trok mijn jas uit en worstelde me zo snel mogelijk in het oliegoed. „Is alles voor elkaar?"
„Ik had drie volle uren, mijnheer Talbot," zei hij verwijtend. „Mooi. En als onze vriend gaat bijkomen?" „Dan," antwoordde Kennedy dromerig, „leun ik bij wijze van spreken wel even tegen hem aan."
Ik grinnikte en verliet de kamer. Ik had er geen flauw benul van welk smoesje de generaal verzonnen had om Vyland uit de buurt te krijgen en hoe lang hij hem bezig zou kunnen houden. Ik veronderstelde niet dat het erg lang zou zijn, want Vyland begon zich bezorgd te maken over de factor tijd. Misschien was het niet verstandig van me geweest om hem erop te wijzen dat de Federale Recherche alleen maar op het verbeteren van het weer zou kunnen wachten om een visite bij de generaal af te leggen en hem een paar vragen te stellen, maar met Vylands revolver op me gericht en zijn vinger om de trekker had ik de dikste strohalm moeten grijpen die ik kon vinden.De wind op het open kuildek gilde en gierde harder dan ooit, maar was van richting veranderd zodat ik me er recht tegenin moest worstelen. Hij blies nu uit het noorden. Ik begreep dat het centrum van de orkaan ons tevens ergens in het noorden gepasseerd moest zijn en zich nu naar de kant van Tampa bewoog. Het zag ernaar uit of wind en golven binnen enkele uren in kracht zouden gaan afnemen. Voorlopig echter was het geweld van de storm nog hevig genoeg en ik moest mijn hoofd en schouders zó diep voorover buigen om de wind de baas te kunnen blijven dat ik het dek achter me kon zien. Ik verbeeldde me in het bijna donker een gestalte te onderscheiden die zich langs het touw voorttrok, maar besteedde er geen aandacht aan. Naar alle waarschijnlijkheid zou er de hele dag van dat touw gebruik gemaakt worden. De tijd voor omzichtigheid en het verkennen van elk mogelijk gevaar was voorbij. Het was nu alles of niets. Aan de andere zijde van de boortoren liep ik de gang door waar ik in de middag een fluisterend gesprek met Kennedy had gevoerd, sloeg aan het einde rechtsaf inplaats van links, bleef staan om me even te oriënteren en begaf me dan naar een brede trap die zoals Mary had verteld naar het werkdek van de eigenlijke boortoren voerde. Ik kwam nogal wat mensen in die gang tegen. Door een open deur zag ik een soort kantine. Het was er blauw van de rook en alle tafeltjes waren bezet. Blijkbaar werd er totaal niet gewerkt. De boorhelpers maakten zich er niet in het minst bezorgd om. Ze zaten den dagen achter elkaar op de boortoren en werden betaald van het moment dat ze van wal gingen tot ze er weer terugkwamen. Zelf vond ik deze werkpauze ook heel gunstig, want mijn doel was het werkdek en als ik er niemand aantrof zou het mijn taak des te gemakkelijker maken. Ik liep een hoek om en botste bijna tegen twee in heftig gesprek gewikkelde mannen - Vyland en de generaal. Vyland was aan het woord. Toen ik haastig een verontschuldiging mompelde, zweeg hij en staarde me aan. Vlug liep ik verder. Ik wist vrijwel zeker dat hij me niet herkend kon hebben. Ik had mijn zuidwester diep over mijn ogen getrokken, de kraag van de oliejas hoog opgeslagen en wat nog wel de beste vermomming was: mank lopen deed ik niet meer. Toch verdween het onaangename gevoel in mijn maag pas toen ik opnieuw een hoek omsloeg en uit zicht raakte. Ik was er niet van overtuigd of de kennelijke ruzie tussen de generaal en Vyland een voordeel betekende of niet. Als de generaal het had kunnen klaarspelen Vyland een kwestie op te dringen die voor hen beiden van persoonlijk en onmiddellijk belang was, dan zat de zaak goed. Was Vyland echter aan het protesteren tegen een volgens hem nodeloze vertraging, dan kon het verkeerd lopen. Als hij namelijk eerder dan ik weer aan de andere kant van de boortoren was, moest ik er maar liever niet aan denken wat de consequenties zouden zijn. Daarom dacht ik er dus maar niet aan. In plaats daarvan zette ik het op een lopen en bekommerde me niet om de verbaasde blikken van een paar voorbijgaande mannen die helemaal niet begrepen waarom iemand op een goed betaalde vakantiedag zo'n verschrikkelijke haast moest maken. Ik bereikte de trap en klom met twee treden tegelijk naar boven. Daar, bij een gesloten deur, wachtte Mary. Ze droeg een plastic regenjas en had de capuchon opgezet. Toen ik plotseling voor haar stond, week ze terug en slaakte een onderdrukte kreet zodat ik gauw de kraag van mijn oliejas naar beneden deed en ze me kon herkennen.
„U?" Ze staarde me aan. „Maar… maar dat manke been van u… wat…"
„Ik heb nooit een mank been gehad. Het diende alleen voor de couleure locale. Zelfs de meest wantrouwende mensen liepen erin. Heeft Kennedy je gezegd waarom ik je nodig heb?"
„Om… om op de uitkijk te staan."
„Precies. Ik wil in die radiohut geen kogel of mes in mijn rug hebben. Het spijt me dat jij het moest zijn, maar ik had niemand anders. Waar is die radiohut?"
„We moeten deze deur door," zei ze, „en dan is het vlakbij." „Vooruit."
Ik pakte de knop, draaide hem veel te onvoorzichtig om en als ik me niet stevig had vastgehouden was ik de trap afgesmakt. Met de kracht van een mokerslag smeet de krijsende wind mij en de deur tegen de wand en het gebeurde met zo'n geweld dat de adem uit mijn longen werd geperst. Ik zou onherroepelijk van de kaart gegaan zijn als mijn hoofd niet door de zuidwester beschermd was toen het met een harde klap tegen het staal terecht kwam. Even bleef ik aan die deurknop hangen. Voor mijn ogen zag ik een caleidoscopische warreling van links en rechts uitschietende sterren. Ik boog me dubbel tegen de tomeloze aanval van de orkaanachtige wind, trachtte kreunend de oplawaai te boven te komen en de zuigende kracht van de storm te weerstaan, wist weer wat lucht in mijn longen te krijgen, richtte me op en worstelde me, Mary met me meesleurend, door de deuropening. Tweemaal probeerde ik de deur dicht te krijgen, maar ik slaagde er niet eens voor de helft in. De wind was sterker dan ik en ten slotte gaf ik het op. Ze moesten maar een peloton sturen om die deur te sluiten wat ze ongetwijfeld heel gauw zouden doen, want zelf had ik belangrijker dingen in het vooruitzicht.
De avond leek op een nachtmerrie. Een donkere, huilende nachtmerrie. Ik sloot mijn ogen tot nauwe spleetjes om ze tegen de venijnig in mijn gezicht slaande regen te beschermen en staarde omhoog naar de zwarte hemel. Zestig meter boven me kon ik nog net de wisselende waarschuwingslichten van de boortoren onderscheiden. Op een avond als deze waren ze eigenlijk volkomen overbodig, tenzij er ergens een krankzinnig geworden piloot rondvloog. Ook wat de verlichting van liet dek betrof, bleken ze van geen enkel nut te zijn. Het vrijwel totaal ontbreken van licht betekende een gemengde zegen, maar over het geheel genomen was het toch wel een voordeel. Ik zou tegen allerlei obstakels kunnen aanlopen en me lelijk bezeren omdat er geen hand voor ogen was te onderscheiden, maar aan de andere kant kon ik evenmin door iemand gezien en ontdekt worden. Als twee dronken lieden waggelden en slingerden Mary en ik arm in arm het dek over in de richting van een vaag schijnsel dat uit een of ander raam viel. We bereikten aan de zuidkant een in de beschutting van een hoek liggende deur en ik was net van plan om te bukken en door het sleutelgat te kijken toen Mary de knop greep, de deur openduwde en een smalle, onverlichte gang inliep. Met het gevoel een wat dwaas figuur geslagen te hebben, richtte ik me op en volgde haar. Zachtjes deed ze de deur dicht.
„De radiohut," fluisterde ze, „is helemaal rechts achteraan." Ze sloeg beide armen om mijn hals om haar mond vlakbij mijn oor te kunnen houden. Ik hoorde haar stem geen dertig centimeter van me vandaan. „Ik geloof dat er iemand is."
Ik bewoog me niet en luisterde. Haar armen hield ze nog steeds om mijn hals. Was het een gunstiger ogenblik geweest dan zou ik de hele nacht wel zo hebben willen blijven staan, maar het ogenblik was niet gunstig.
„Misschien heten ze het licht aan," zei ik, „om de marconist de weg naar de hut te laten vinden in geval van een oproepsignaal."
„Ik meende een beweging te horen," fluisterde ze.
„We moeten het wagen. Ik zit in tijdnood. Blijf in de gang en wees niet bang."
Ik trok haar armen van mijn hals, drukte even geruststellend haar handen, bedacht wat bitter dat het met het geluk van Talbot nu eenmaal niet anders gesteld was, sloop op mijn tenen de gang door, opende de deur en ging de radiohut binnen.
Een ogenblik stond ik tegen het felle licht te knipperen, maar dat verhinderde me niet om een forse man achter de radiotafel te zien zitten. Toen hij de deur hoorde opengaan, draaide hij zich met een ruk om. Zelfs al had ik hem door dat ooggeknipper niet meteen kunnen zien, dan zou ik hem een seconde later toch gehoord hebben, want hij smeet zijn stoel achteruit en sprong vlug overeind - merkwaardig vlug voor zo'n grote man. Hij was zelfs heel groot. Hij was langer dan ik, veel breder, zwaarder en jonger. Hij had de blauwig geschoren kin, zwarte ogen, zwarte haren en het harde gezicht die soms kenmerkend kunnen zijn voor de eerste of tweede generatie Italiaanse Amerikanen en als hij een echte marconist was, moest ik de koningin van Sheba zijn.
„Waarom maak je zo'n drukte?" vroeg ik kortaf. Ik trachtte zo goed mogelijk met een Amerikaans accent te spreken, maar het klonk erbarmelijk. „De baas heeft een bericht voor je."
„Welke baas?" vroeg hij zacht. De bouw en het uiterlijk van een kampioen zwaargewicht bokser gaan niet altijd samen met het verstand van een zwakzinnige en deze knaap was zeker geen zwakzinnige. „Laat me je tronie eens zien, maat."
„Wat heb je eigenlijk?" snauwde ik, terwijl ik de kraag van mijn oliejas terugsloeg. „Is het zo goed?"
„Weg die zuidwester!" zei hij rustig.Ik trok de zuidwester van mijn hoofd en precies op het moment dat hij er het woord 'Talbot!' uitspuwde, wierp ik de zuidwester in zijn gezicht. Nog onder het gooien nam ik een duik en trof hem met de punt van mijn linkerschouder keihard en midden in de maag. Het was of ik een boom raakte, maar hij bleek minder stevig geworteld dan een boom en viel achterover. Hij kwam met hoofd en schouders met zo'n daverende slag tegen de wand terecht dat de radiohut schudde op zijn metalen grondvesten. Het had genoeg moeten zijn, maar het was het niet. Ik zou gezworen hebben dat die knaap niet eens met zijn ogen knipperde. Hij produceerde een venijnige, opwaartse kniestoot die een droevig vaarwel voor me had betekend als hij op de juiste plaats beland zou zijn. Dat gebeurde niet. Hij trof me tegen de borst en bovenarm, maar de kracht was voldoende om me van de been te smijten en vlak daarop rolden we stompend, schoppend, klauwend en graaiend over de vloer. De markies van Queens- berry zou het geen prettig gezicht gevonden hebben. Ik zag me tegenover twee grote nadelen gesteld. De zware oliejas belemmerde me in mijn bewegingen en ofschoon hij me wel iets beschermde tegen de te incasseren slagen, zat hij zó gespannen om mij heen dat hij mijn eigen slagen van hun grootste kracht beroofde. Bovendien scheen de man hard van plan te zijn om de hele radiohut aan stukken en brokken te smijten en dat was nu juist wat ik niet moest hebben. Letterlijk alles hing namelijk af van een goed functionerende radio. Daarom moest ik hem intact zien te houden en beviel het me helemaal niet dat we samen tegen de tafel smakten. Ik lag onder, zodat ik maar al te goed kon zien hoe een van de poten begon te versplinteren en onder het gewicht van onze lichamen lelijk ging doorbuigen. Erg best voelde ik me op dat moment niet. Alleen mijn ogen toonden me dat de man zoals elk ander mens met gewone vuisten en armen was uitgerust en niet met twee zeer handelbare voorhamers, want die indruk kreeg ik sterk en op die manier voelden ze aan. De steeds meer wankel wordende tafel schonk me de kracht der wanhoop. Een gemene slag tussen mijn ribben maakte het gemakkelijk voor me om even te kreunen van pijn en slap op de vloer terug te vallen en terwijl de marconist van deze medewerking gretig gebruik maakte, hief hij zijn rechtervoorhamer op om me door de vloer heen te beuken, maar ik bracht mijn knie omhoog en sloeg hem tegelijkertijd met de zij kant van mij n rechterhand en met al het geweld dat de oliejas me toestond op zijn niet gedekte nek. Volgens de regelen der kunst had hij nu uitgeteld moeten zijn, maar hij scheen nog nooit een van die regelen gelezen te hebben. Toch had ik hem lelijk geraakt, want zijn gekreun van pijn leek even echt als dat van mij vals was geweest en even was hij versuft - lang genoeg om me gelegenheid te geven onder hem weg te kronke len en bliksemsnel naar de half openstaande deur te rollen.
Natuurlijk had ik nu met hem af kunnen rekenen, maar dat had dan weer bij die radiotafel moeten gebeuren en ik nam
niet het risico dat tijdens het gevecht de poot het helemaal zou begeven en de zender op de stalen vloer aan stukken zou vallen.De man was taai. Toen ik overeind was gekrabbeld, had hij dit ook gedaan, al ging het wat beverig. Een ogenblik dacht ik dat hij geen zin meer had in het lijf aan lijf werk, want hij hief een zware stoel op en smeet hem met een fluitend geluid naar mijn hoofd. Toen ik echter bukte en de stoel tegen de deurpost achter me aan splinters hoorde kraken, bleek dat het alleen maar zijn vérdragend geschut was geweest en de stormtroepen later kwamen. Later - dat betekende in dit geval bijna onmiddellijk, maar ik slaagde erin de aanval van de stier te ontwijken en draaide me vliegensvlug om voor de volgende. Die kwam niet. Hij zat gehurkt, staarde me met ogen als spleetjes in het donker Latijns gezicht aan, hield zich gereed om zich met zijn handen van de muur af te zetten en dan ineens zag ik achter hem in de deuropening een slanke pols verschijnen. Aan het einde van die pols bevond zich een witgehandschoende hand met een stuk gebroken stoelpoot. Mary Ruthven raakte hem zoals ik gewed zou hebben dat ze hem zou raken - een aarzelend en experimenteel klapje op zijn hoofd dat nog geen kakkerlak buiten westen had gebracht -, maar het bleek het effect van een elektrische schok te hebben. Hij draaide met een ruk zijn hoofd naar de bron van deze nieuwe bedreiging en terwijl hij daar nog mee bezig was, deed ik twee vlugge stappen naar voren en ramde hem met alle beschikbare kracht juist onder het oor in de holte aan de achterkant van zijn linkerkaakbeen. In de bokssport was dit een van de meest gevaarlijke slagen. Hij kon een kaak ontwrichten of een nek breken en bij een normaal mens was dat misschien ook wel gebeurd. Maar deze man was buitengewoon taai. Hij tuimelde tegen de stalen wand, begon met glazige ogen langzaam op de vloer te glijden, maar ondernam toch nog een wanhopige poging om een duik te nemen en zijn armen om mijn benen te slaan. Van timing en coördinatie was echter geen sprake meer. Ik kreeg tijd genoeg om een stapje achteruit te doen. Zijn gezicht kwam vlak bij mijn rechtervoet en ik zag geen reden waarom ik gezicht en voet niet met elkaar in contact zou brengen. Daarom deed ik het.
Met gespreide armen en benen lag hij stil en zwijgend voorover op de grond. Zelf was ik helemaal niet stil. Mijn adem kwam hijgend en fluitend over mijn lippen alsof ik aan de duizend meter had meegedaan en ik had in jaren zelfs de honderd meter niet gelopen. Armen, handen en gezicht waren nat van het zweet. Ik pakte mijn zakdoek en veegde over mijn gezicht. Geen bloed. Ik voelde ook geen keuzing of wond. Het betekende een geluk, want het zou heel lastig geweest zijn om een blauw oog of bloedneus te verklaren als ik Vyland weer sprak. Ik stopte de zakdoek weg en keek naar het meisje in de deuropening. De hand met de stoelpoot beefde licht. Haar ogen waren wijd geopend, haar lippen bleek. Wat ik aan uitdrukking op haar gezicht ontwaarde, kon zeker niet uitgelegd worden als vererende bewondering.
„Moest… u die schoen gebruiken?" vroeg ze zacht.
„Wat had ik dan moeten gebruiken?" zei ik boos. „Mijn hand om hem over zijn koortsachtig voorhoofd te strijken? Wees wijzer, dame! Die vent heeft nog nooit van de Kleine Lord gehoord en als hij ook maar even de kans had gekregen, zou hij me in mootjes gehakt en als voedsel voor de kannibaal- vissen hebben gegooid. Blijf vooral met die knuppel in de buurt en als hij even met een ooglid trekt, geef hem er dan eentje, maar ditmaal wat harder alsjeblieft. Denk echter niet," voegde ik er haastig aan toe om niet onheus te lijken, „dat ik al niet bijzonder dankbaar ben voor wat je tot dusver hebt gedaan."
lk draaide me om - sinds mijn komst in de hut was er al een kostbare minuut verloren gegaan - en vond meteen wat ik zocht. Over in de wanden geslagen houten pinnen hingen rollen draad en snoer. Antennemateriaal bij eventuele radioreparaties. Ik pakte een rol van het buigzaamste snoer en binnen een minuut was de zogenaamde marconist gekneveld als een opgebonden en panklare braadkip. Ik sloeg ook nog een eind snoer met een schuifknoop om zijn hals en maakte dit vast aan een handvat van een kast. Hij kon namenlijk nog altijd een poging ondernemen om een knop, een drukbel of telefoon te bereiken, maar als de man merkte dat hij dan alle kans liep zich eigenhandig te wurgen, zou hij het wel heel gauw laten. Aan een mondprop dacht ik alleen maar heel vluchtig. Misschien zijn er mensen die precies het midden weten te vinden tussen de verstikkingsdood en een mondprop net los genoeg in te duwen om het slachtoffer te laten ademen zonder hem daarbij de gelegenheid te schenken zich tot op honderd meter ver te doen horen, maar ik behoorde niet tot die categorie. Bovendien had de man zich bij deze gierende orkaan een strottenhoofdontsteking kunnen blèren en zou benedendeks niemand het ooit gehoord hebben. Op de nog overgebleven stoel ging ik voor de radiotafel zitten. Het was een gewoon zendapparaat zoals het in vliegtuigen werd gebruikt en ik wist hoe ik ermee moest omgaan. Ik schakelde liet apparaat in, stemde af op de golflengte die de sheriff me via Kennedy had meegedeeld en schoof de koptelefoons over mijn oren. Ik hoefde niet lang te wachten, want dag en nacht zat de politie bij zijn kortegolfontvangers klaar. Drie seconden na mijn oproep hoorde ik al gekraak in de koptelefoons.
„Politie. Sheriff Prendergast Gaat uw gang."
Ik schakelde over op de microfoon.„Politiewagen 19." Eigenlijk was deze code niet nodig geweest, want alle politieauto's hadden opdracht gekregen uit de ether te blijven en de sheriff wist dus dat alleen ik het kon zijn. Gezien echter het groot aantal geestdriftige radioamateurs wemelde het van de luistervinken en bovendien achtte ik de organisatie van Vyland er best toe in staat een permanente luisterpost op de golflengten van de politie beschikbaar te hebben. „Aan signalement beantwoordend persoon," vervolgde ik, „gevat bij Venturakruispunt. Meenemen?"
„Negatief," kraakte de stem. Even bleef het stil. „We hebben hem al," klonk het daarna. „Laat die persoon maar gaan."
Ik kreeg het gevoel dat iemand me een miljoen dollar had geschonken en haast zonder het me te realiseren, leunde ik met een zucht van verlichting achterover in de stoel. De spanning van die afgelopen achtenveertig uur was groter geweest dan ik had beseft. Een dergelijke opluchting en voldoening had ik nog niet eerder in mijn leven gevoeld en meegemaakt.
„Politiewagen 19," herhaalde ik. Mijn stem klonk me niet helemaal vast in de oren. „Wilt u dat nog eens zeggen?"
„Laat die persoon maar gaan," zei Prendergast langzaam en heel duidelijk. „We hebben onze man. Ik herhaal: we hebben…"
Dan ineens sprong de zender ongeveer vijf centimeter naar achter en ontstond er een groot gekarteld gat in het midden van de golflengteband. Zo oorverdovend was het lawaai dat de radiohut scheen te exploderen en toch ging het hier alleen maar om de stilte verscheurende knal van een zware revolver die in de nauwe ruimte werd afgeschoten. Meer dan een halve meter wipte ik niet omhoog. Daarna kwam ik voorzichtig en langzaam op de normale wijze overeind. Ik wilde niet dat iemand al te zenuwachtig zou gaan worden en wie dan ook zo stom was geweest om volkomen onnodig die zender onklaar te maken zodat de politie natuurlijk moest veronderstellen dat er iets mis was gelopen, in ieder geval leek de persoon in kwestie vrij nerveus te zijn. Bijna net zo nerveus als ik toen ik me omdraaide en mijn visite herkende. Het was Larry. Zover zijn trillende hand het toeliet, hield hij zijn rokende Colt op een plek ergens tussen mijn ogen gericht. De revolver scheen zo groot als een houwitser te zijn. Larry's sluik donker haar lag vochtig over zijn voorhoofd en het koolzwarte oog achter die licht heen en weer zwaaiende loop brandde en gloeide als dat van een volslagen krankzinnige. Eén oog! Het ander kon ik niet zien. Ik zag slechts de helft van zijn gezicht. Zijn hand met de revolver en linkeronderarm had hij om de hals van Mary Ruthven geslagen. Verwijtend keek ik haar aan.
„Een mooie waakhond ben je," zei ik sarcastisch.
„Klep dicht!" snauwde Larry. „Een smeris! Een stille! Een vuile, smerige verklikker!"
Met een van haat en venijn sissende stem schold hij me uit.
„Er is een dame in het gezelschap, jongen," mompelde ik.
„Dame? Een… fijne dame!" Hij klemde zijn arm vaster om haar hals alsof het hem plezier deed en ik veronderstelde dat hij op een keer geprobeerd had met haar aan te pappen, maar lelijk en overtuigend de kous op de kop kreeg. „Je dacht handig te zijn, is het niet, Talbot? Je dacht ons er allemaal in te kunnen laten lopen, is het niet, mijnheer de smeris? Maar mij niet, Talbot. Ik heb je in de gaten gehouden. Ik heb je sinds we op de boortoren kwamen elke seconde gevolgd." Hij was abnormaal opgewonden, beefde en schokte als een lijder aan de St. Vitusdans en in zijn stem lag de wraakzuchtige triomf van de consequent genegeerde en belachelijk gemaakte nul die ten slotte toch gelijk blijkt te hebben en al de anderen die hem verachtten en minachtten ongelijk. Het was Larry's avond om zijn partijtje mee te blazen en hij i lacht er niet aan ook maar één noot over te slaan. Ik had in mijn leven wel eens op aangenamer wijze horen blazen. „Je had er geen flauw benul van," ging hij verder, „dat ik wist dat je met Kennedy onder één hoedje speelde, is het wel, smeris? En ook met deze griet. Ik zag je den minuten geleden uit de bathyscaaf komen. Ik zag die mooiprater van een chauffeur Royale neerslaan en…"
„Hoe wist je dat het Kennedy was?" onderbrak ik hem. „Hij was in dat oliegoed niet te herkennen."
„Ik luisterde aan de deur, sufferd. Ik had op dat moment met je kunnen afrekenen, maar wilde zien wat je van plan was. Dacht je dat het me iets kon schelen dat Royale die tik kreeg?"
Hij zweeg abrupt en begon te vloeken toen het meisje plotseling slap tegen hem aanleunde. Hij trachtte haar overeind te houden, maar heroïne is geen vervangingsmiddel voor proteïne als het gaat om een aankweken van spierkracht en zelfs het lichte gewicht van het meisje was te veel voor hem. Hij had haar voorzichtig kunnen laten zakken, maar deed het niet. Hij stapte vlug achteruit en het haar op de vloer vallen. Ik kwam iets naar voren, balde mijn vuisten tot het pijn deed:n werd overmeesterd door moordgedachten. Larry grijnsde als een wolf.
„Kom maar op, smeris," fluisterde hij. Ik keek van hem naar de vloer en dan weer terug. Mijn handen ontspanden zich. „Je bent bang, is het niet, mijnheer de smeris? Bang en laf. Je bent gek op haar. Net als Kennedy." Hij giechelde en het was het hoge gegiechel van een waanzinnige. „Ik ben bang dat Kennedy een ongelukje zal overkomen als ik weer aan de andere kant zal zijn. Ik… eh… schoot hem neer toen ik hem Royale die klap zag geven. Wie zal het me kwalijk nemen?"
„Mij best," zei ik moe. „Je bent een held en een groot detective. We zullen naar Vyland gaan en er een eind aan maken."
Larry knikte.
„We zullen er een eind aan maken," zei hij. Zijn stem klonk eensklaps erg rustig en zacht en dat beviel me nog veel minder. „Maar jij zal niet met Vyland praten, smeris. Je zal met niemand meer praten, want ik ga je neerschieten, Talbot. Nu meteen."
Mijn mond werd droog - droog alsof iemand er met een sterk absorberende vloeirol overheen was gegaan. Ik voelde mijn hart tegen mijn ribben bonzen en het zweet in de palmen van mijn handen komen. Elk woord dat hij zei, was gemeend. Hij was van plan de trekker van die zware Colt over te halen en al werd hij honderd jaar: een groter genoegen zou hij nooit meer leren kennen. Afgelopen! Ik slaagde er echter in mijn stem in bedwang te houden.
„Dus je gaat me neerschieten," zei ik langzaam. „Waarom?"
„Omdat ik je haat als de pest, Talbot." Zijn fluisterende stem beefde en het was een afschuwelijk geluid. „Omdat je me hebt zitten sarren. Omdat je me uitlachte. Direct al van het begin af. Afdankertje heb je me genoemd. En altijd begon je weer over dat spuitje. Omdat je gek op die griet bent en als ik haar niet kan hebben, krijgt niemand haar. En omdat ik alle smerissen haat."
Uit alles bleek dat hij me niet mocht. Zelfs als hij even zweeg, vertrok zijn trillende mond als die van een epilepticus. Hij had me iets gezegd dat hij nooit aan een ander zou vertellen en ik wist waarom. De doden spreken niet. En dood zou ik binnen een seconde zijn. Dood als Herman Jablonsky. Jablonsky een halve meter diep in de aarde, Talbot veertig meter diep in zee. Niet dat het enig verschil maakte waar je kwam te rusten als alles achter de rug was. En het maakte de zaak er ook niet beter op om erover te piekeren dat het einde in handen lag van een bevende, als menselijk wezen vermomde en vol heroïne gespoten neuroticus.
„Je bent van plan het nu meteen te doen?" Ik wendde mijn ogen geen moment van zijn vinger om de trekker af.„Zo is het," giechelde hij opnieuw. „Ik schiet je in je buik, zodat ik je nog wat kan zien rondspringen. Je zal schreeuwen en schreeuwen en nog eens schreeuwen, maar geen mens zal je horen. Wat zeg je daarvan, mijnheer de smeris?"
„Afdanker!" zei ik zacht. Ik had toch niets te verliezen. „Wat?" Zijn gezicht was een masker van ongeloof. Hij boog in elkaar boven zijn revolver en onder andere omstandigheden zou het mijn lachlust opgewekt hebben, maar nu kostte het me helemaal geen inspanning om niet te lachen. „Wat zei je, smeris?"
„Afdanker!" herhaalde ik duidelijk. „Je zit zo vol heroïne dat je niet eens meer weet wat je doet. Wat ben je eigenlijk van plan met mijn lichaam te doen?" Het was voor het eerst in mijn leven dat ik aan mezelf als lijk dacht en leuk vond ik het niet. „Zelfs twee van die knulletjes als jij kunnen me niet uit deze hut dragen en als ze me hier doodgeschoten vinden, zullen ze meteen weten dat jij het deed en ben je nog niet jarig. Ze hebben mijn diensten namelijk meer dan ooit nodig. Nee, je zal geen populaire persoonlijkheid zijn, Larry."
Hij knikte sluw alsof hij net helemaal alleen op dit idee was gekomen.
„Dat klopt, smeris," mompelde hij. „Ik kan je niet in deze hut neerschieten, is het wel? Dan gaan we naar buiten, smeris. We gaan naar de rand van de boortoren. Daar geef ik je die kogel en daarna schuif ik je in zee." „Zo moet het," was ik het met hem eens. Het regelen van mijn eigen verdwijning was macaber, maar ik was niet zo krankzinnig als Larry en gokte op een laatste kans. Die gok was overigens al krankzinnig genoeg.
„Ja," zei Larry dromerig, „en dan zullen ze heen en weer draven om je te zoeken. Ik draaf mee en zoek ook naar je, maar al die tijd zal ik barsten van het lachen en aan jou en de kannibaalvissen tussen het zeewier denken en heel goed weten dat ik veel handiger ben dan al de anderen bij elkaar."
„Je bent een lief mannetje," zei ik.
„Nietwaar?" Weer hoorde ik dat hoge gegiechel en de haartjes in mijn nek prikten. Hij stootte Mary met zijn voet aan, maar het meisje bewoog zich niet. „Die griet blijft hier wel liggen tot ik weer terug ben," zei hij. „Lang zal het niet duren, denk je wel, mijnheer de smeris? Vooruit. Jij eerst. En vergeet vooral niet dat ik een lantaarn en een revolver heb."
„Dat zal ik inderdaad niet vergeten, dunkt me."
Mary noch de marconist had tijdens dit gesprek ook maar het topje van een vinger bewogen. Ik was er vrijwel zeker van dat de marconist dit geruime tijd ook niet zou doen - mijn vuist en voet deden nog steeds pijn -, maar van Mary wist ik het nog zo net niet. Ik was er zelfs niet van overtuigd dat ze geen komedie speelde. Haar ademhaling leek veel te vlug en onregelmatig voor een bewusteloos iemand.
„Vooruit!" beval Larry ongeduldig. Venijnig duwde hij de loop van zijn revolver in mijn rug. „De hut uit!"Ik deed de deur open, liep de gang in en begaf me naar de buitendeur die naar het door wind en regen gegeselde dek voerde. Die deur ging open naar de beschutte kant van de radiohut, maar er zou een ogenblik komen dat we blootgesteld werden aan het geweld van de wind en dat ogenblik moest ik benutten. Een andere mogelijkheid was er niet. Vlak daarop gebeurde het. Gedwongen door de revolver in mijn rug liep ik de hoek van de radiohut om, bukte diep en terwijl de wind me hard in het gezicht sloeg, sprong ik naar voren. Larry was er minder op voorbereid geweest. Niet alleen was hij veel lichter, maar bovendien liep hij rechtop en de plotseling aan mijn voeten wild heen en weer bewegende lichtstraal van zijn lantaarn vormde bewijs genoeg dat de storm hem uit zijn evenwicht bracht en hem zelfs misschien wel een meter achteruit had doen struikelen. Ik boog me nog meer voorover tot ik zo ongeveer de houding had van een honderdmeter- loper in de eerste twee stappen na zijn start en dook in de wind. Bijna onmiddellijk besefte ik dat ik de kracht van de wind verkeerd had berekend. Mijn duik in die orkaan leek op een duik in een vat met stroop. Ik had trouwens ook vergeten dat een wind met een snelheid van honderdtien kilometer per uur een voor een menselijk wezen bijna onoverkomelijke weerstand oplevert, maar betrekkelijk geen voor een zware loden kogel uit een Colt met een vaart van haast duizend kilometer per uur. Ik was nog geen tien meter verder of de lichtstraal van de lamp had me al opgespoord en na nog twee meter schoot Larry zijn revolver af. Gangsters staan bekend als de slechtste schutters van de wereld. Het is hun gewoonte om tot op een paar meter afstand te naderen en dan pas te schieten of door middel van een hagel van kogels de wet van het gemiddelde voor hen te laten werken. Ik had wel honderd maal horen vertellen dat deze knapen op tien pas afstand nog niet eens een schuurdeur konden raken. Misschien had Larry dit nog nooit op de viool horen spelen, misschien gold het alleen voor schuurdeuren. Vergeleken bij een kogel uit een Colt is de trap van een paard niet de moeite waard. Hij trof me hoog aan de linkerschouder, deed me om mijn as draaien en pas daarna viel ik. Dat vallen redde mijn leven, want terwijl ik viel, voelde ik een tweede kogel aan de kraag van mijn oliejas rukken. Larry loste geen waarschuwingsschoten. Hij schoot om te doden. En dood zou ik inderdaad geweest zijn als ik ook maar twee seconden langer op dat dek gebleven was. Weer hoorde ik de gedempte knal van de Colt - zelfs op tien meter afstand was het geluid boven het gegier van de wind nauwelijks te onderscheiden - en een paar centimeter van mijn gezicht vandaan zag ik vonken op het dek en hoorde het gefluit van de van het ijzer in het donker terugspringende kogel. Die vonken echter gaven me hoop. Ze bewezen namelijk dat Larry kogels met een metalen huls gebruikte, zoals de politie die had om door autocarrosserieën en gesloten deuren te schieten, en dergelijke projectielen maakten een minder gevaarlijke wond dan platslaande kogels met een zachte neus. Misschien was de kogel wel dwars door mijn schouder gegaan en er niet in blijven steken. Ik krabbelde overeind en begon te hollen. Welke kant op wist ik niet en het kon me ook niet schelen. Het belangrijkste was dat ik van die revolver wegholde. Een verblindende muur van regen schoof striemend over het dek en ik moest er mijn beide ogen voor sluiten. Ik vond het prachtig, want als ik mijn ogen moest sluiten, zou Larry het ook moeten doen. Nog steeds met mijn ogen gesloten botste ik tegen een ijzeren ladder op. Ik greep me eraan vast en voordat ik goed besefte wat ik deed, bevond ik me al drie meter boven het dek en begon verder omhoog te klimmen. Misschien kwam het door het eeuwenoud instinct van de mens om door omhoog klimmen aan een dreigend gevaar te ontkomen, maar in ieder geval klom ik verder omdat ik me realiseerde dat die ladder naar een of ander platform moest voeren waar ik me tegen Larry zou kunnen verweren.Het werd een duivelse, uitputtende klim. Onder normale omstandigheden zou hij me zelfs bij die felle wind niet veel moeilijkheden berokkend hebben, maar nu moest ik met één hand klimmen. Ik had nog te weinig gevoel in mijn linkerschouder om pijn te hebben - die zou later wel komen -, maar de hele arm scheen als verlamd te zijn en elke keer dat ik met mijn rechterhand een sport losliet om de volgende te grijpen, rukte de storm mij van de ladder weg zodat ik iedere hogere sport met de hand van een volledig gestrekte arm moest omklemmen. Daarna trok ik me dan weer naar de ladder toe en herhaalde het wrede spelletje zich. Na veertig sporten leken mijn rechterarm en schouder in brand te staan. Ik blies even uit, haakte mijn onderarm om een sport en keek naar beneden. Eén blik was genoeg. Ik vergat alle pijn en vermoeidheid en klom vlugger dan ooit door. Aan de voet van de ladder had ik Larry zien staan. De lichtstraal van zijn lantaarn gleed naar alle richtingen en weer terug en zelfs met Larry's vogelverstand zou het een kwestie van seconden zijn om op het denkbeeld te komen de lantaarn ook eens naar boven te richten. Het was de langste ladder die ik ooit beklommen had. Er scheen geen einde aan te komen. Ik begreep nu dat het een ladder van de boortoren moest zijn en wist vrijwel zeker dat hij naar het smalle platform voerde waar de opgehesen secdes van de boor in ontvangst werden genomen om ze in de daarvoor bestemde rekken te leggen. Het enige dat ik me van een dergelijk platform herinnerde was het weinig opwekkend feit dat net geen leuningen had, omdat deze bij het werk in de weg gestaan zouden hebben. Een schel vibrerend geratel alsof iemand met een moker op de ijzeren ladder had geslagen was Larry's aankondiging dat hij me ontdekt had. De kogel trof de sport waarop mijn voet zich bevond en heel even vreesde ik dat hij er doorheen was gegaan. Toen dit niet zo bleek te zijn, gluurde ik opnieuw naar beneden. Larry volgde me. Ik kon hem zelf niet zien, maar wel de grillige bewegingen van zijn lantaarn en hij klom minstens driemaal zo vlug omhoog als ik. Ergens klopte er iets niet. Larry was namelijk geen man om een overmaat aan moed te demonstreren. Er bleven twee mogelijkheden over. Hij was razend van woede of werd gedreven door de angst dat ik zou ontsnappen en Vyland te weten kwam dat hij geprobeerd had me te vermoorden. Bovendien was er ook de derde mogelijkheid dat Larry nog maar een of twee kogels overhad en hij zich niet kon veroorloven deze te verspillen. Geleidelijk aan werd ik me bewust van een lichtschijnsel boven en om me heen. Eerst dacht ik dat het afkomstig was van de waarschuwingslichten bovenaan de boortoren, maar even later begreep ik dat ik het mis had, want de top van de toren lag nog wel dertig meter hoger. Weer blies ik even uit, sloot voor de regen mijn ogen tot nauwe spleetjes en staarde in het weinig aanlokkende donker omhoog. Nog geen drie meter boven mijn hoofd ontwaarde ik het platform. Het lichtschijnsel kwam van rechts. Veel was het niet, maar voldoende om me iets van de dwarsbalken van de toren te kunnen laten onderscheiden, een donkere schaduw vlak boven me en rechts op het platform een opbouw die op een kleine keet leek. Dan ineens richtte Larry de lichtstraal van zijn lamp verticaal omhoog en zag ik iets dat me een gevoel van onpasselijkheid gaf: het platform boven me had geen dichte vloer, maar een rooster waardoor al mijn bewegingen zichtbaar moesten zijn. Verdwenen was mijn hoop om te wachten tot Larry's hoofd boven de rand zou verschijnen en het dan van zijn romp te schoppen!Ik tuurde omlaag. Larry bevond zich niet meer dan drie meter beneden me en hield zowel de lantaarn als de revolver op me gericht. Ik zag de loop dof in het lichtschijnsel glanzen en het donkere gat in het midden waarin de dood zich verborg. Een klein rukje aan de trekker en dat donkere gat zou veranderen in een in het duister uitschietende vlammentong. Dan zou voor Talbot het gordijn vallen. Even was ik benieuwd of mijn ogen tijd genoeg zouden krijgen om die vlam te registreren voordat de kogel en de hem vergezellende vergetelheid die ogen voor altijd gingen sluiten. Dan echter realiseerde ik me heel langzaam dat Larry heus niet zou schieten al had hij het nog zo graag gewild - nog niet tenminste. Mijn honderdvijfentachtig pond wegend vallend lichaam zou hem als een vlieg van die ladder wegvagen en geen mens zou ons op het dek terecht horen komen. Ik klom verder en bereikte het einde van de ladder. Was het een platform met een dichte vloer geweest dan zou ik er vermoedelijk niet in geslaagd zijn om me er gehinderd door die wind aan op te trekken. Mijn ene goede hand zou op het gladde ijzer geen houvast hebben gekregen tot de uitputting me ten slotte van de ladder had doen vallen. Nu echter haakten mijn vingers zich in het rooster en hees ik me op het platform. Larry was vlak achter me. Hij gebaarde met zijn lantaarn en ik begreep zijn bedoeling. Ik schuifelde naar rechts en voorbij de kleine keet in de hoek waar op een plank in een soort nis een storm- lamp stond die een vaag licht verspreidde dat niet lager kwam dan mijn middel. Daarna wachtte ik. Langzaam en voorzichtig terwijl hij zijn ogen geen moment van mijn gezicht afwendde, klom ook Larry op het platform en krabbelde overeind. Achteruit lopend, met mijn gezicht naar Larry gekeerd, bewoog ik me verder van hem vandaan. Rechts ontwaarde ik de rekken voor de boorsecties, links de rand van het platform - geen leuningen, alleen maar een val van dertig meter in een donkere afgrond. Ik bleef staan. Het platform liep om de hele boortoren heen en Larry had me natuurlijk het liefst maar aan de noordkant gehad waar een flinke duw of een kogel me vijfenveertig meter lager in zee terecht zou doen komen. Larry naderde me. Hij had zijn lantaarn uitgedaan. Het schijnsel van de lamp in de nis van de keet kwam weliswaar niet lager dan een meter van de grond, maar voor hem was het voldoende en hij nam zelfs niet het minste risico dat iemand het licht van zijn lantaarn zou zien en zich ging afvragen welke gek er met een dergelijke orkaan en tijdens een werkpauze op het platform geklommen zou zijn. Op ongeveer een meter afstand bleef Larry staan. Hij hijgde zwaar en weer grijnsde hij als een wolf.
„Loop door, Talbot!" schreeuwde hij.
Ik schudde het hoofd. „Geen stap meer!" riep ik.
Werkelijk gehoord had ik hem niet en mijn antwoord was zuiver mechanisch geweest. Ik had namelijk iets gezien dat me veel kouder maakte dan de striemende regen ooit had kunnen doen. In die radiohut had ik al gedacht dat Mary Ruthven zich bewusteloos hield en ik bleek gelijk gehad te hebben. Ze moest volkomen bij kennis geweest zijn en was ons gevolgd. Ik vergiste me niet in dat glanzende, donkerblonde en in vlechten gelegde haar dat nu aan de top van de ladder zichtbaar werd en zich naar het licht bewoog. Idioot, dacht ik woedend, stomme idioot! Geen moment dacht ik aan de moed die nodig was geweest om die ladder te beklimmen, aan de uitputtende nachtmerrie die ze moest hebben meegemaakt, zelfs niet aan de hoop die haar komst me schonk. Ik voelde alleen maar bittere woede en wanhoop met op de achtergrond de groeiende overtuiging dat Mary Ruthven voor deze wereld verloren zou zijn.
„Loop door!" schreeuwde Larry opnieuw.
„Zodat je me in zee kan gooien? Ik denk er niet aan."
„Draai je om!"
„Zodat je me een mep met die revolver kan geven en ze me plat op dek vinden zonder vuiligheid te vermoeden?" Mary was hoogstens nog twee meter van hem vandaan. „Gaat niet, jochie. Richt die lantaarn eens op mijn schouder. De linker." Het licht flitste aan en weer hoorde ik dat waanzinnig gegiechel.
„Dus ik kreeg je te pakken, Talbot?"
„Je kreeg me te pakken."
Ze stond nu vlak achter hem. De felle wind overstemde elk onvoorzichtig geluid. Ik had haar uit de hoeken van mijn ogen in de gaten gehouden, maar keek haar nu plotseling over de schouder van Larry en met wijd opengesperde ogen vol hoop recht in het gezicht.
„Probeer het maar niet voor de tweede keer, smeris," giechelde Larry, „want ditmaal trap ik er niet in."Je armen om zijn nek of benen, bad ik. Of gooi je jas over zijn hoofd, maar grijp in geen geval zijn hand met de revolver. I.n ze greep zijn hand met de revolver! Ze reikte rechts langs hem heen en ik hoorde duidelijk een klets toen haar rechterhand zich om zijn rechterpols sloeg. Heel even bleef Larry roerloos staan. Had hij zich omgedraaid of een andere beweging gemaakt, dan zou ik als een sneltrein op hem afgestormd zijn, maar het kwam er niet van. De onverwachte aanval scheen hem tijdelijk te doen verstenen - zijn hand met de Colt eveneens en het wapen bleef op mijn hart gericht. Ook toen hij met zijn linkerhand de rechterpols van Mary pakte. Die linkerhand schoot omhoog, de rechter naar beneden en dan had hij weer volkomen de beschikking over zijn revolver. Hij bewoog zich iets naar links, trok Mary naar voren, drukte haar tegen de rekken en begon haar pols van zich weg te draaien. Hij wist nu met wie hij te doen had en grijnsde zijn wolfsgrijns. De koolzwarte ogen en de revolver weken geen moment van me af. Vijf, misschien tien seconden duurde het. Angst en wanhoop gaven het meisje een kracht die ze vroeger vermoedelijk nooit gekend had, maar ook Larry was wanhopig en bovendien sterker. Ik hoorde een half ingehouden snik van pijn, dan lag ze op haar knieën voor hem, daarna op haar zij en nog steeds hield Larry haar pols omklemd. Ik kon haar niet meer zien, alleen de vage glans van het donkerblonde haar, want ze bevond zich nu onder het schijnsel van de lamp van de keet. Ik zag alleen de waanzin op het gezicht van de man tegenover me. Ik tilde de hak van mijn rechterschoen iets van de grond en trachtte met behulp van mijn linker de rechtervoet uit de schoen te wringen. Een kans kon het niet eens genoemd worden.
„Kom hier, smeris," zei Larry met een stem koud als ijs. „Kom hier, anders zal ik de pols van je meisje nog wat verder omdraaien en een heel klein rukje geven en kan je haar vaarwel wuiven."
Hij meende het. Maar wat gaf het nu eigenlijk nog? Larry wist dat hij haar in ieder geval zou moeten doden. Ze wist te veel. Ik kwam twee stappen naderbij. Mijn hiel was uit de rechterschoen. Hij ramde de loop van de Colt hard tegen mijn mond. Ik voelde een tand breken en proefde het bloed van mijn aan de binnenkant gewonde bovenlip. Ik draaide
mijn hoofd om en spoog het bloed uit. Larry duwde de revolver tegen mijn keel.
„Bang, smeris?" vroeg hij zacht.
Zijn stem was niet meer dan een gefluister, maar ik hoorde hem boven het lawaai van de storm uit. Misschien was het waar dat de zintuigen van mensen die moeten sterven abnormaal gevoelig zijn. En sterven moest ik. Bang was ik inderdaad. Ik was nog nooit in mijn leven zo bang geweest. Mijn schouder begon te kloppen en ik had willen overgeven. Dat kwam door die tegen mijn keel drukkende revolver. Zo ver als ik kon zonder mijn evenwicht te verhezen, bracht ik mijn rechtervoet naar achter. Mijn tenen persten zich tegen de tong van de schoen.
„Je kan dit niet doen, Larry," kraste ik. De druk op mijn strottehoofd deed meer en meer pijn en het vizier van de Colt sneed wreed in de onderkant van mijn kin. „Als je me doodt, komen ze nooit in het bezit van die schat."
„Ik moet er hard om lachen." Hij lachte inderdaad, maar her werd niet meer dan een afschuwelijk gekakel. „Kijk goed naar me, smeris, en kijk hoe ik me rot lach. Ik had er toch nooit iets van gekregen. Larry krijgt nooit iets. Sneeuw! Dat is het enige dat mijn oude heer zijn liefhebbende zoon wil geven."
„Vyland?" Ik had het al uren geweten.
„Mijn vader. Hij mag barsten." De revolver verplaatste zich en wees nu op mijn buik. „Tot ziens, smeris."
Mijn rechtervoet zwaaide in het donkeren onzichtbaar voor Larry naar voren.
„Ik zal hem de groeten van je doen," zei ik.Nog terwijl ik sprak, kletterde de schoen tegen het gegolfd ijzer van de kleine keet. Vlug keek Larry over zijn schouder in de richting van het geluid - dat een nieuwe dreiging voor hem kon betekenen - en gedurende de fractie van een seconde lag de achterkant van zijn linkerkaakbeen open en bloot voor me zoals het pas enkele minuten geleden ook met de marconist het geval was geweest. Ik raakte hem. Ik raakte hem of hij een satelliet was en ik hem een baan om de maan wilde doen beschrijven. Ik raakte hem of de levens van de laatste man en vrouw op aarde ervan afhingen. Ik raakte hem zoals ik nog nooit eerder iemand had geraakt en het, naar ik meteen zeker wist, ook nooit meer zou kunnen. Ik hoorde een knappend geluid. De Colt gleed uit zijn handen op het rooster en vlak voor mijn voeten. Twee of drie seconden bleef Larry rechtop staan en dan, langzaam en onherroepelijk als een omvallende fabrieksschoorsteen, viel hij in de diepte. Geen schreeuw van ontzetting, geen wild gezwaai van armen, geen trekken van benen toen hij in de richting van het dertig meter lager liggende dek verdween. Larry was al dood geweest, had zijn nek al gebroken voordat zijn val begon.