13

 

Meneer Gerran,’ zei ik, ‘ik zou u erkentelijk zijn als u, meneer Heissman, meneer Goin en Tadeusz hier even met me naar buiten zouden willen.’ ‘Naar buiten?’ Otto keek op zijn horloge, naar zijn drie mededirecteuren, weer op zijn horloge en naar mij - in die volgorde. ‘Op zo’n avond en op dit late uur? Waarom in godsnaam?’ ‘Alstublieft.’ Ik keek naar de anderen in de woonruimte. ‘Ik zou u allemaal ook erkentelijk zijn als u hier bleef, in deze kamer, tot ik terugkom. Ik hoop dat het niet te lang zal duren. U hoeft niet aan mijn verzoek te voldoen en ik ben niet in de positie om mijn verzoek kracht bij te zetten, maar ik druk u op het hart dat het uw eigen belang zou zijn om te doen wat ik vraag. Ik weet nu, ik weet het sinds vanmorgen, wie de moordenaar onder ons is, maar voordat ik de naam van deze man noem, lijkt het me alleen maar billijk en juist dat ik de zaak eerst even bespreek met meneer Gerran en zijn mededirecteuren.’ Deze korte toespraak werd, niet zonder mijn verrassing, in doodse stilte aangehoord. Otto was, al evenmin verrassend, degene die de stilte verbrak: hij schraapte zijn keel en vroeg behoedzaam: ‘U beweert te weten wie de man is?’ ‘Dat weet ik.’ ‘U kunt deze bewering staven?’ ‘Bewijzen, bedoelt u?’ ‘Ja.’ ‘Nee, dat kan ik niet.’ ‘Ah!’ zei Otto veelbetekenend. Hij liet zijn blik over het gezelschap dwalen en vroeg: ‘U neemt nogal wat op u, vindt u niet?’ ‘Hoezo?’ ‘Deze nogal dictatoriale houding die u in toenemende mate aanneemt. Goeie god, man, als u onze man gevonden hebt, of meent gevonden te hebben, vertel het ons dan in godsnaam en maak er niet zo’n drama van. Het past niemand om voor god te willen spelen, dokter Marlow, ik zou u eraan willen herinneren dat u niet meer bent dan iemand van een groep, een werknemer, om zo te zeggen, van Olympus Productions, net zoals...’ ‘Ik ben geen werknemer van Olympus Productions, ik ben ambtenaar van het Engelse Ministerie van Financiën en ik ben erop uitgestuurd om bepaalde aspecten van Olympus Productions te onderzoeken. Dat onderzoek is nu voltooid.’ Otto liet zich in zijn reactie hierop zover gaan dat hij zijn mond open liet vallen, Goin toonde niet veel reactie maar zijn gladde en doorgaans effen gezicht kreeg een argwanende uitdrukking die er helemaal niet bij paste. Heissman zei ongelovig: ‘Een agent van de regering! Een geheime dienst...’ ‘U haalt uw landen door elkaar, meneer Heissman. Regeringsagenten werken voor het Amerikaanse Ministerie van Financiën, niet voor het Britse. Ik ben maar gewoon ambtenaar en ik heb nog nooit van mijn leven een revolver afgeschoten, laat staan er een bij me gedragen. Ik heb net zo veel officiële macht als een postbode of een bode in het Parlementsgebouw. Geen schijntje meer. Dat is de reden waarom ik om medewerking vraag.’ Ik keek Otto aan. ‘Dat is de reden waarom ik u de hoffelijkheid, zou ik willen zeggen, aanbied van een overleg vooraf.’ ‘Onderzoek?’ Otto had kennelijk al minstens een halve minuut niet meer naar me geluisterd. ‘Wat voor soort onderzoek? En hoe komt het dat een man die ik als arts geëngageerd heb. . .’ Otto zweeg, zijn hoofd schuddend op de klassieke manier van iemand die er niets meer van begrijpt. ‘Hoe dacht u dat het kwam dat geen van de zeven andere sollicitanten voor de functie van medisch begeleider kwam opdagen voor een nader gesprek? Ze leerden ons op de medische faculteit niet veel over manieren maar zo grof zijn we nou ook weer niet. Zullen we gaan?’ Goin zei kalm: ik geloof, Otto, dat we eerst maar eens moeten horen wat hij te zeggen heeft.’ ‘Ik geloof ook dat ik graag zou willen horen wat u te zeggen hebt,’ zei Conrad. Hij was een van de heel weinigen in de kamer die me niet stond aan te kijken alsof ik een of ander wezen uit de ruimte was. ‘Daar ben ik van overtuigd. Maar ik ben bang dat jij hier zal moeten blijven. Overigens zou ik je wel even onder vier ogen willen spreken, als ik mag.’ Ik draaide me zonder op antwoord te wachten om en liep naar mijn kamertje. Otto versperde me de weg. ‘Er is niets dat u tegen Charles te vertellen kan hebben dat u ons niet allemaal kan vertellen.’ ‘Hoe weet u dat?’ Ik duwde hem ruw opzij, en deed, nadat Conrad het kamertje was binnengestapt, de deur dicht. Ik zei: ik wil om twee redenen niet dat je mee naar buiten gaat. Als onze vrienden hier aankomen, is er kans dat ze me op de steiger mislopen en meteen hier naar toe komen - ik had graag dat jij hen in dat geval vertelt waar ik ben. Belangrijker nog, ik had graag dat je een oog hield op Jungbeck. Als hij probeert naar buiten te gaan, probeer hem er dan van te weerhouden. Als hij niet wil luisteren - laat hem dan gaan - hooguit een meter. Als je het kan klaarspelen om toevallig een volle fles whisky of zoiets in je hand te hebben, sla hem dan neer met alle kracht die je maar kan opbrengen. Niet op het hoofd - dan zou-ie dood zijn. Op de schouder, vlak bij de nek. Je zal vermoedelijk wel zijn schouderbeen of zoiets breken: in ieder geval maak je hem met zo’n dreun beslist wel onschadelijk.’ Conrad trok niet eens een wenkbrauw op. Hij zei: ik snap nu waarom u niets om revolvers geeft.’ ‘Voor de gezelligheid en andere dingen,’ zei ik, ‘kom je met een fles whisky een heel eind.’ Ik had een Coleman-stormlantaarn meegenomen en hing die nu aan een sport van de verticale ijzeren ladder die van de commandotoren naar het interieur van het duikbootmodel omlaag voerde: het felle lichtschijnsel decoreerde die ijzige vochtige metalen graftombe met een griezelige mengeling van verblindend witte en inktzwarte geometrische figuren. Terwijl de anderen in verre van vriendelijk stilzwijgen toekeken, schroefde ik een van de houten vloerplanken los, tilde een ballaststang op en legde die bovenop de compressor en schraapte met mijn mes over de grijze verflaag. ‘Je zal zien,’ zei ik tegen Otto, ‘dat ik hier geen drama van maak. Nu we de proloog achter de rug hebben, komen we zonder verder tijdverlies tot de kern.’ Ik knipte mijn mes dicht en inspecteerde het resultaat van mijn huisvlijt. ‘Het is niet alles goud wat er blinkt. Maar lijkt dit jullie een zuurstok toe?’ Ik keek ze om beurten aan. Het was duidelijk dat ze er geen van allen een zuurstok in zagen. ‘Totaal geen reactie, totaal geen verrassing.’ Ik stak mijn mes weer in mijn zak en glimlachte om de verstarrende houding van drie van het viertal. ‘Wij ambtenaren stellen er zo’n beetje een eer in om nooit met revolvers rond te lopen. En waarom ook zou zelfs het feit dat ik op de hoogte ben verrassend moeten zijn - jullie zijn je er alle vier al een tijdje terdege van bewust geweest dat ik niet ben wat ik volgens mijn engagement met jullie was. En waarom zou een van jullie verrassing moeten tonen bij het zien van dit goud - per slot van rekening was dat de enige reden van jullie komst naar Bereneiland.’ Ze zeiden niets. Merkwaardig genoeg keken ze niet eens naar mij. Ze stonden allemaal naar de goudstaaf te kijken alsof die veel belangrijker was dan ik, hetgeen, van hun standpunt uit gezien, waarschijnlijk een volkomen begrijpelijke voorkeur was. ‘Nee maar, nee maar,’ zei ik. ‘Waar blijven alle heftige ontkenningen, de bezwerende handen op het hart, de woedende kreten van "waar hebt u het in godsnaam over"? Ik zou toch zo denken dat iedere onpartijdige waarnemer deze negatieve reactie in alle opzichten net zo belastend zou vinden als een schriftelijke bekentenis?’ Ik keek ze aan met wat misschien als een bemoedigende uitdrukking zou kunnen worden uitgelegd, maar ook nu kreeg ik - afgezien van het feit dat Heissman het blijkbaar nodig vond om zijn onderlip met de punt van zijn tong te bevochtigen -van het viertal geen enkele reactie, en dus ging ik verder: ‘Het was, zoals zelfs de verdediger voor de rechter zal moeten toegeven een knap en goed uitgestippeld plan. Zou een van jullie me misschien precies willen vertellen wat het plan was?’ ‘Ik ben van mening, dokter Marlow,’ zei Otto magistraal, ‘dat de spanning van de afgelopen dagen u geestelijk uit uw evenwicht heeft gebracht.’ ‘Lang geen slechte reactie,’ zei ik goedkeurend. ‘Jammer genoeg kom je er zo’n minuut of twee te laat mee op de proppen. Dus geen vrijwilligers om de scène toe te lichten? Gaan we mank aan een overmaat van bescheidenheid of alleen maar een gebrek aan medewerking? Zou u bijvoorbeeld, meneer Goin, niet iets willen zeggen? Per slot van rekening staat u bij mij in het krijt. Zonder mij, zonder ons dramatische gesprek, zou u voor de week om was dood zijn geweest.’ ‘Ik geloof dat meneer Gerran gelijk heeft,’ zei Goin met die afgemeten stem die hij zo goed wist te gebruiken, ik? Dood?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘De spanning moet ondraaglijk voor u zijn geweest. U zou, als arts, moeten weten dat onder dergelijke omstandigheden iemands verbeelding gemakkelijk kan...’ ‘Verbeelding? Is deze goudstaaf verbeelding?’ Ik wees naar de ballaststangen onder de planken. ‘Verbeeld ik me die andere vijftien staven daar? Verbeeld ik me de 100, of meer, goudstaven die opgestapeld liggen in een rotsinham in de Perleporten? Verbeeld ik me het feit dat jullie totale gemis aan reactie op het woord Perleporten onbetwistbaar bewijst dat jullie allemaal weten wat Perleporten is, waar Perleporten is en wat de betekenis van Perleporten is? Verbeeld ik me de tientallen andere met lood beklede goudstaven die in de Perleporten nog onder water liggen? Laten we ophouden dwaze spelletjes te spelen, want jullie eigen spel is uit. Zoals ik al zei, een heel knap spelletje zolang het duurde. Is er een betere dekmantel voor een goudbergingsreisje naar het poolgebied denkbaar dan een filmploeg - per slot van rekening worden filmmensen in brede kring beschouwd als zonderling op het krankzinnige af, zodat zelfs hun belachelijkste gedrag als normaal wordt aanvaard binnen de grenzen van de eigen abnormale maatstaven? Was er een betere tijd denkbaar om eropuit te gaan om deze goudschat te bergen dan deze tijd van het jaar waarin er maar een paar uren daglicht zijn zodat de bergingsoperatie gedurende de lange uren van duisternis kan worden uitgevoerd? Was er een betere manier om de goudschat naar Engeland terug te brengen denkbaar dan door de staven te verwisselen met de ballast van dit duikbootmodel voordat ze onder het oog van de douane het land kunnen worden binnengebracht?’ Ik keek taxerend naar de ballast. ‘Vier ton, volgens de voortreffelijke brochure die meneer Heissman schreef. Ik zou het gewicht eerder op vijf ton schatten. Zeg tien miljoen dollar. De moeite waard voor een reisje naar zo’n afgelegen oord als Bereneiland, zou je ook niet zeggen?’ Ze zouden niets zeggen. ‘Na een paar dagen, vervolgde ik, ‘zouden jullie waarschijnlijk wel een of ander smoesje hebben verzonnen om dit duikbootmodel naar Perleporten te slepen zodat de overbrenging van het goud des te makkelijker zou gaan. En dan óp naar heerlijk Engeland om te genieten van de vruchten van jullie arbeid. Zou ik het mis kunnen hebben?’ ‘Nee.’ Otto was erg kalm. ‘Maar ik geloof dat u het erg moeilijk zou hebben om dit als een misdaad voor te stellen. Wat zou ons in vredesnaam ten laste kunnen worden gelegd? Diefstal? Belachelijk. Eerlijk gevonden, eerlijk gehouden.’ ‘Eerlijk gevonden, eerlijk gehouden? Een paar ellendige tonnen goud? Jullie ambities zijn maar armzalig, jullie grabbelen alleen maar wat aan het bovenlaagje van de beschikbare roofbuit. Is het niet zo, Heissman?’ Ze keken allemaal naar Heissman. Heissman scheen er op zijn beurt niet bepaald op gebrand naar iemand te kijken. ‘Waarom, dwazen die jullie zijn, dachten jullie dat ik hier ben?’ vroeg ik. ‘Hoe komt het, dachten jullie, dat de Engelse regering, ondanks het dichte rookgordijn dat jullie opwierpen, niet alleen wist dat jullie naar Bereneiland gingen maar ook wist dat jullie doel om daar naar toe te gaan niet was zoals geadverteerd werd? Wisten jullie niet dat, in bepaalde kwesties, Europese regeringen heel nauw samenwerken? Wisten jullie niet dat de meeste van die regeringen met scherpe belangstelling de activiteiten van Johann Heissman volgden? Want wat jullie niet weten is dat de meeste van die regeringen heel wat meer over Johann Heissman weten dan jullie. Misschien, Heissman, zou je het zelf willen vertellen - te beginnen, laten we zeggen, met het mooie verhaal hoe je zo’n 30 jaar voor de Sovjet-regering hebt gewerkt?’ Otto staarde met openhangende mond naar Heissman. Goins gezichtsspieren verstrakten tot de gladde effenheid van dat gezicht volkomen verdwenen was. De gelaatsuitdrukking van de Graaf veranderde niet, hij knikte alleen maar traag alsof hij eindelijk de oplossing van een lang overdacht probleem gevonden had. Heissman zag er hoogst ongelukkig uit. ‘Nou ja, zei ik, ‘aangezien Heissman niet de bedoeling schijnt te hebben iemand iets te vertellen, vrees ik dat ik het zal moeten doen. Heissman hier is een opmerkelijk begaafd specialist op een uitermate gespecialiseerd terrein. Hij is, rondweg en eenvoudig gesteld, een schatjager, en er is in dat vak niemand die aan hem kan tippen. Maar hij jaagt ook nog op een ander soort schatten dan jullie denken: ik ben bang dat hij jullie op dit punt weleens bedrogen kon hebben, zoals hij jullie in feite op een ander punt bedrogen heeft. Ik doel op het feit dat een van de voorwaarden waarop jullie een aandeel kregen was dat zijn nichtje, Mary Stuart, een baantje bij Olympus Productions kreeg. Met de zwarte en argwanende geest die jullie nu eenmaal hebben, kwamen jullie waarschijnlijk al heel gauw tot de conclusie dat zij helemaal geen nichtje van hem was - en dat is ze dan ook niet - en voor heel andere doeleinden van de partij was - en dat is ze dan ook. Maar niet voor de doeleinden die jullie in je zwarte en argwanende geest voor ogen stond. Voor Heissman was juffrouw Stuart essentieel voor het bereiken van een volkomen andér oogmerk waarover hij jullie zo’n beetje vergat te vertellen. Kijk, de vader van juffrouw Stuart was al net zo’n gewetenloze en principeloze schurk als jullie allemaal. Hij had zowel bij de Duitse marine als de nazi’s heel hoge leidende posities bekleed en, net als anderen in dergelijke posities, toen de oorlog verloren scheen, zijn macht gebruikt om zichzelf te verrijken, net zoals Hermann Göring, alleen was hij handiger dan Hermann Göring en zag kans aan de jacht op ex-oorlogsmisdadigers te ontkomen. Al zal het dan vermoedelijk nooit kunnen worden bewezen, het goud kwam vrijwel zeker uit de kluizen van Noorse banken, en een man met alle hulpmiddelen van de Duitse marine achter zich moet het weinig moeite hebben gekost om zo’n prachtig geïsoleerde plek uit te kiezen als Perleporten op Bereneiland en het spul daarheen te laten transporteren. Vermoedelijk per onderzeeër. Niet dat dit er iets toe doet. Maar het was niet alleen het goud dat naar Perleporten getransporteerd werd, en daarom is Mary Stuart hier. Goud alleen was voor paps niet genoeg. Zijn begerige vingers vonden ook nog iets anders. En dat "iets anders" vond hij vrijwel zeker in de vorm van bankobligaties of aandelen, vermoedelijk bemachtigd - ik zou niet willen zeggen aangekocht — tegen het eind van de jaren dertig. Dergelijke waardepapieren zijn zelfs vandaag de dag heel goed te verzilveren. Kortgeleden werd er een poging gedaan om een dergelijk pakket ter waarde van 30 miljoen pond sterling via buitenlandse beurzen te verkopen, maar de West-Duitse Federale Bank stak er een stokje voor omdat de juiste eigenaarslegitimatie ontbrak. Maar de eigenaarslegitimatie zou deze keer helemaal geen probleem zijn, is het wel, Heissman?’ Heissman zei niets. ‘En waar zijn die papieren nu?’ vroeg ik. ‘Netjes opgerold in een of meer van die holle stangen?’ Aangezien hij nog steeds niet erg mededeelzaam werd, ging ik verder: ‘Doet er niet toe, we vinden ze wel. En dan zal jij nooit het genoegen beleven de vader van Mary Stuart zijn handtekening en vingerafdrukken op die documenten te zien plaatsen en ervoor te zorgen dat alles keurig klopt.’ ‘Bent u daar zeker van?’ vroeg Heissman. Hij had zijn normale mate van zelfbeheersing weer terug, hetgeen betekende dat hij inderdaad zeer beheerst was. ‘Kunnen we in een wisselvallige wereld als de onze ooit ergens zeker van zijn? Maar met dat voorbehoud, ja.’ ‘Ik geloof dat u iets over het hoofd ziet.’ ‘O ja?’ ‘Ja. We hebben admiraal Hanneman.’ ‘Dat is de werkelijke naam van de vader van juffrouw Stuart?’ ‘Wist u dat niet eens?’ ‘Nee. Het is niet van belang. En nee, ik heb dat feit niet over het hoofd gezien. Ik kom daar straks nog op terug. Zodra ik met je vrienden klaar ben. Misschien is dat het verkeerde woord, misschien zijn ze je vrienden helemaal niet meer. Ik bedoel, ze kijken niet bepaald vriendschappelijk.’ ‘Monsterachtig!’ schreeuwde Otto. ‘Absoluut monsterachtig. Onvergeeflijk! Diabolisch! Onze zakelijke deelgenoot notabene.’ Sputterend verviel hij tot woedend zwijgen. ‘Verachtelijk,’ zei Goin koel, ‘absoluut verachtelijk.’ ‘Nietwaar?’ vroeg ik. ‘Vertel me eens, vloeit deze morele verontwaardiging voort uit deze onthulling van de verregaande perfidie van Heissman of alleen maar uit de ontdekking dat hij jullie je aandeel uit de opbrengst van de verzilvering van de papieren door de neus wilde boren? Doe maar geen moeite om antwoord op die vraag te geven, het is een zuiver retorische vraag, als schurken zijn jullie met hetzelfde zwarte sop overgoten als Heissman. Wat ik bedoel is dat de meesten van jullie er heel wat tijd en denkwerk aan hebben besteed om de ware aard van jullie activiteiten verborgen te houden voor de andere directieleden van Olympus Productions. Heissman is in dit opzicht heus niet de enige. Neem de Graaf hier. Vergeleken met de rest van jullie was hij een Vestaalse maagd, maar zelfs hij viste in troebel water. Hij is nu al ruim 30 jaar lid van de directie en zijn kostje is voor zijn hele leven gekocht, omdat hij toevallig in Wenen was toen de Anschluss kwam, Otto naar Amerika vluchtte en Heissman weggemoffeld werd. Heissman kon worden weggemoffeld doordat Otto dat allemaal voor hem geregeld had zodat hij het hele kapitaal van de filmonderneming het land uit kon smokkelen: Otto was er nooit de man naar om lang te aarzelen als er een vriend verkocht en verraden moest worden. Wat Otto niet wist maai de Graaf wel wist maar zorgvuldig verzweeg, was dat Heissmans verdwijning volkomen vrijwillig was geweest. Heissman was al een hele poos agent van de Gestapo en zijn tweede vaderland had hem nodig. Wat zijn tweede vaderland niet wist was dat de Russen hem nog eerder aan zich gebonden hadden dan de Duitsers, maar dit houdt geen verband met het voornaamste punt: dat Otto meende een vriend voor goud te hebben verraden en dat de Graaf dit wist. Helaas zal het erg moeilijk worden om iets tegen de Graaf te bewijzen, en aangezien hij niet hebzuchtig van aard is en nooit iets meer dan zijn salaris gevraagd heeft, blijkt ook nergens chantage uit, wat dan ook de reden is waarom ik hem heb uitgekozen - en hij heeft het geaccepteerd - als die getuigenis zal afleggen tegen zijn mededirecteuren.’ Heissman deed nu niet onder voor Otto en Goin en keek samen met hen de Graaf aan op dezelfde manier waarop ze nog maar luttele ogenblikken geleden hém hadden aangekeken. ‘Of neem Otto,’ ging ik verder. ‘Jarenlang heeft hij de firma bezwendeld, door zich zeer grote sommen toe te eigenen en de zaak vrijwel leeg te laten bloeden.’ Het was nu de beurt van Heissman en de Graaf om Otto aan te staren. ‘Of neem Goin. Hij ontdekte de zwendel en heeft Otto nu al zo’n jaar of twee, drie gechanteerd en hem laten leegbloeden. Alles bij elkaar zijn jullie het afschuwelijkste, doortraptste en ontaardste stel kerels dat ik ooit het ongeluk heb gehad tegen te komen. Maar ik heb nog maar nauwelijks een tipje van jullie infamie opgelicht, nietwaar? Althans de infamie van een van jullie. We hebben het nog niet gehad over degene die verantwoordelijk is voor de gewelddadige sterfgevallen die zich hebben voorgedaan. Hij is, natuurlijk, een van jullie. Hij is, natuurlijk, volkomen krankzinnig en zal zijn dagen in Broadmoor eindigen: ofschoon ik moet toegeven dat er in zijn gedachtegang en handelingen een zekere verre van krankzinnige logica zat. Maar levenslange opsluiting in een inrichting voor gevaarlijke krankzinnigen - soms zou je de afschaffing van de doodstraf betreuren - staat vast: het zou best eens kunnen zijn, Otto, en dat is misschien nog wel het beste waar je op kan hopen, dat je, eenmaal binnen die muren, niet zo erg lang meer zal leven.’ Otto zei niets, zijn gelaatsuitdrukking bleef onveranderd. Ik ging verder: ‘Je gehuurde moordenaars, Jungbeck en Hayter, krijgen natuurlijk levenslang in een van de strengste strafgevangenissen.’ De temperatuur in die ijskoude metalen graftombe was tot vele graden onder nul gedaald, maar niemand scheen er iets van te merken: het klassieke voorbeeld van geest boven materie, en de hemel wist dat zelden iemands geest meer van obsessies bezeten geweest zou kunnen zijn dan die van de mannen in die griezelige en vijandige omgeving. ‘Otto Gerran is een door en door slecht mens,’ zei ik. ‘En de omvang van zijn misdaden is nauwelijks te vatten. We moeten echter toegeven dat hij het met zijn keuze van zakelijke medewerkers niet slechter had kunnen treffen, en die medewerkers moeten dan ook gedeeltelijk medeschuldig worden geacht aan de verschrikkelijke gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, want hun kolossale hebzucht en egoïsme dreven Otto in een hoek waar hij alleen maar uit kon ontsnappen door zijn toevlucht te nemen tot de wanhopigste stappen. We hebben al vastgesteld dat drie van jullie hier Otto door de jaren heen stevig hebben gechanteerd. Zijn andere twee mededirectieleden, zijn dochter en Stryker, deden van ganser harte mee met wat inmiddels een zeer populair tijdverdrijf geworden was. Ze gingen echter bij hun chantage van een heel andere basis uit. Deze basis kan ik nog niet bewijzen, maar de feiten zullen naar mijn vaste overtuiging te zijner tijd wel voor de dag komen. Die feiten hebben te maken met een auto-ongeluk dat ruim twintig jaar geleden in Californië plaatsvond. Daar waren twee auto’s bij betrokken. De ene was Lonnie Gilberts wagen en er zaten drie vrouwen in - zijn vrouw en twee dochters, alle drie op dat moment naar het schijnt zwaar onder de drank. De andere wagen was van de Strykers - maar de Strykers zaten er zelf niet in. De twee mensen die in die auto zaten, waren net als Lonnies gezin op een feestje in het huis van de Strykers geweest en waren, net als Lonnies gezin, in vergevorderde staat van dronkenschap. Die twee mensen waren Otto en Neal Divine. Is het niet zo, Otto?’ ‘Van die flauwe kul kan je niks bewijzen.’ ‘Nog niet. Goed, Otto zat aan het stuur, maar toen Divine na het ongeluk zo’n beetje bij zijn positieven kwam, was hij ervan overtuigd -zonder twijfel door Otto tot die overtuiging gebracht - dat hij aan het stuur had gezeten. Zodat Divine jarenlang in de veronderstelling heeft geleefd dat hij uitsluitend aan berechting wegens doodslag ontsnapt was dank zij Otto’s stilzwijgen. Uit de salarislijst blijkt...’ ‘Waar haalt u die salarislijst vandaan?’ vroeg Goin. ‘Uit jouw slaapkamer - waar ik ook dit mooie bankboekje van je vond. Uit de lijst blijkt dat Divine jarenlang maar een schijntje salaris kreeg. Wat een bewonderenswaardige man is onze Otto. Hij schuift iemand niet alleen de verantwoordelijkheid in de schoenen voor drie doden die hij zelf op zijn geweten heeft, maar reduceert en passant die iemand ook nog tot slaaf en pauper. De gechanteerde die zelf ook een beetje aan chantage doet. Een mooi geheel, zo alles bij elkaar, niet? Maar de Strykers wisten wie de werkelijke schuldige was, want Otto had aan het stuur gezeten toen ze van het huis wegreden. Dus zij verkochten hun stilzwijgen in ruil voor directiezetels bij Olympus Productions en hoog opgevoerde salarissen. Jullie zijn wel een aanminnig stelletje, wat? Weten jullie dat dit dikke monster hier vannacht daadwerkelijk heeft geprobeerd Lonnie te vermoorden? Waarom? Omdat Judith Haynes, heel kort voor haar dood, Lonnie de waarheid had verteld over wat er bij dat auto-ongeluk gebeurd was: en dus zou Lonnie zolang hij leefde voor Otto een gevaar zijn geweest. Ik weet niet wie op het idee kwam van deze filmexpeditie als dekmantel voor de goudroof. Heissman, dunkt me. Niet dat het er iets toe doet. Wat er wel toe doet is dat Otto in deze voorgenomen reis een unieke en zich vermoedelijk nooit meer aandienende gelegenheid zag om al zijn problemen in één klap op te lossen. Die oplossing was heel eenvoudig -al zijn vijf deelgenoten uit de weg ruimen, met inbegrip van zijn dochter die hij al net zo haatte als zij hem. Dus huurt hij twee beroepsmoordenaars, Hayter en Jungbeck - dat huuraspect staat buiten kijf, ik vond vanmiddag tweeduizend pond in vijfpondsbankbiljetten in Jungbecks koffer: twee zogenaamde acteurs van wie niemand behalve Otto ooit gehoord had. De bedoeling was dat Otto zich met één dodelijke uithaal van zijn hele directieraad zou ontdoen. Hij zou zich ontdoen van de mensen die hij haatte en die hem haatten. Hun dood zou hem de tijd geven zijn zwendel te verdoezelen. Hij zou een aanzienlijk bedrag aan verzekeringsgeld in de wacht slepen en met de hulp van bereidwillige accountants die al net zo omkoopbaar zijn als wie dan ook, uit de schuld kunnen komen. Hij zou al dat heerlijke goud helemaal voor zichzelf hebben. En bovenal, hij zou voor altijd verlost zijn van de voortdurende chantage die zijn leven had gedomineerd en zijn geest tot krankzinnig wordens toe had vergiftigd.’ Ik keek Goin aan. ‘Snap je nu wat ik bedoelde toen ik zei dat je zonder mij voor de week om was dood zou zijn geweest?’ ‘Ja, ja, ik denk wel dat ik dat nu begrijp. Ik kan niet anders meer dan geloven dat u gelijk hebt.’ Hij wierp Otto een enigszins verwonderde blik toe. ‘Maar als hij het alleen maar op de directieraad gemunt had...’ ‘Waarom moesten dan die anderen dood? Pech, stunteligheid, iemand zat hem gewoon in de weg. De Graaf stond als eerste slachtoffer op de nominatie, en daar kwam de pech om de hoek kijken. Niet voor de Graaf - voor Antonio. Otto, en ik geloof dat dit wel tot uiting zal komen als we wat dieper in zijn verleden graven, is een zeer veelzijdig man. Bij de meer esoterische vaardigheden die hij zich eigen had gemaakt, waren er ook een paar op het terrein van de chemie of geneeskunde: Otto weet het een en ander van vergiften af. Hij heeft ook, zoals zoveel dikke mannen, een opmerkelijke vingervlugheid. Die avond aan tafel toen Antonio stierf, werd het eten zoals gewoonlijk opgediend van het bijzettafeltje aan het hoofd van de grote tafel waar Otto zat. Otto strooide wat Aconitum - er was maar een snuifje nodig - in de knolselderij op het voor de Graaf bestemde bord. Ongelukkig genoeg voor de arme Antonio heeft de Graaf een grondige afkeer van knolselderij en gaf zijn portie aan de vegetariër Antonio. En dus stierf Antonio. Otto probeerde tegelijkertijd Heissman te vergiftigen. Maar Heissman voelde zich die avond niet in zijn allerbeste vorm, is het wel, Heissman - je zult je nog wel herinneren dat je in grote haast van tafel opstond, je bord onaangeroerd. Haggerty, zuinig als altijd, deponeerde de inhoud van het kennelijk onaangeroerde bord niet in de afvalbak maar verwerkte het eten in de stoofschotel waarvan later die avond de beide hofmeesters, Scott en Moxen werden bediend - en waarvan de Hertog een paar steelse happen stal. Ze werden alle drie zwaar ziek, twee gingen er dood - en dat allemaal door pech.’ ‘Ziet u het feit niet over het hoofd dat Otto zelf ook vergiftigd werd?’ ‘Dat werd hij inderdaad. Door eigen toedoen, door iedere verdenking bij voorbaat van zich af te wenden. Alleen gebruikte hij voor zichzelf geen Aconitum - er was alleen maar een betrekkelijk onschuldig braakmiddeltje en wat komediespel voor nodig. Dit was overigens ook de reden waarom Otto me op inspectietocht door de Morning Rose stuurde, niet om na te gaan hoe het met de zeeziekte stond maar om te zien wie hij misschien nog meer per ongeluk vergiftigd had. Zijn reactie toen hij van Antonio’s dood hoorde, was onnatuurlijk heftig - ofschoon op dat moment de betekenis daarvan niet tot me doordrong. De zaak kreeg later die avond een tragische wending. Twee mensen kwamen tijdens mijn afwezigheid mijn hut inspecteren - de ene was Jungbeck of Hayter, en de andere was Halliday.’ Ik keek Heissman aan. ‘Hij was jouw helper, is het niet?’ Heissman knikte zwijgend. ‘Heissman koesterde argwaan tegen me. Hij wilde zekerheid omtrent mijn bonafides en onderzocht mijn koffers - of liever gezegd, liet ze onderzoeken, door Halliday. Otto had ook argwaan en een van zijn huurlingen ontdekte dat ik een verhandeling over Aconitum had zitten lezen. Een dode meer of minder betekende niet zo erg veel voor Otto, en dus vatte hij het plan op om mij uit de weg te ruimen, met gebruikmaking van zijn favoriete uit-de-weg-ruimer-vergif. In een fles whisky. Halliday, die naar boven was gekomen om te zien of hij de dokterstas in handen kon krijgen die ik had meegenomen naar de salon, had het ongeluk het slaapmutsje te nuttigen dat voor mij bedoeld was. De andere sterfgevallen zijn gemakkelijk te verklaren. Toen we op zoek gingen naar Smithy, sloegen Jungbeck en Hayter de arme Allen neer en vermoordden Stryker in die stuntelige poging om Allen voor die moord te laten opdraaien. En in de loop van de nacht arrangeerde Otto de executie van zijn eigen dochter. Hij had de wacht samen met Jungbeck, en de moord kon alleen maar gedurende die tijd zijn gepleegd.’ Ik keek Otto aan. ‘Je had het raam in het kamertje van je dochter eens goed moeten bekijken - ik had het dichtgeschroefd zodat het onmogelijk was dat iemand van buiten kon zijn binnengekomen. Ik had ook ontdekt dat er een injectiespuit en een ampul morfine gestolen was. Je hoeft dit allemaal niet toe te geven - Jungbeck en Hayter zullen niet weten hoe gauw ze het allemaal moeten opbiechten.’ ‘Ik geef alles toe.’ Otto zei het met indrukwekkende kalmte. ‘U hebt het tot in alle details bij het rechte eind. Alleen geloof ik niet dat u hier ook maar iets mee bereiken zal.’ Ik had al gezegd dat hij een kunstenaar op het gebied van vingervlugheid was, en dat bewees hij ook nu weer. De zeer onaangenaam uitziende kleine zwarte revolver die hij in zijn hand hield scheen gewoon uit het niets te voorschijn te zijn gekomen. ‘En ik geloof niet dat jij daar iets mee zal bereiken,’ zei ik. ‘Per slot van rekening heb je daarnet toegegeven dat je schuldig bent aan alles waarvan ik je beschuldigd heb.’ Ik stond pal onder het luik van de commandotoren, waar ik weloverwogen positie had gekozen zodra we hier binnen waren gekomen, en ik kon dingen zien die Otto niet kon zien. ‘Waar denk je dat de Morning Rose nu is?’ ‘Wat?’ De manier waarop zijn mollige handje zich steviger om de kolf van zijn revolver klemde, beviel me allerminst. ‘Het schip is nooit verder gegaan dan Tunheim waar een paar mensen hebben zitten wachten tot ze iets van me zouden horen. Het is waar, ze konden niets via rechtstreeks radiocontact horen, omdat jij een van je zware jongens de zender van de treiler in puin had laten rammen, nietwaar? Maar voordat de Morning Rose hier vandaan vertrok heb ik een radio-apparaatje aan boord achtergelaten dat afgestemd was op een peilzendertje. Ze hadden duidelijke instructies wat er gedaan moest worden zodra dat toestelletje door het peilzendertje in werking werd gebracht. En dat peilzendertje is nu al zo’n dikke anderhalf uur aan het zenden geweest. Er zijn gewapende militairen en politiefunctionarissen van zowel Noorwegen als Engeland aan boord van die treiler, of liever gezegd, ze waren aan boord van die treiler, ze zijn nu aan boord van deze duikboot. Geloof me alsjeblieft op mijn woord. Anders krijgen we nog meer nutteloos bloedvergieten.’ Otto geloofde me niet op mijn woord. Hij deed een snelle stap naar voren, met opgeheven revolver naar de commandotoren omhoogturend. Ongelukkig genoeg voor Otto stond hij terwijl hij in het duister omhoog tuurde op een fel verlichte plek. Het geluid van een schot, oorverdovend in die nauwe ruimte, klonk tegelijk met zijn kreet van pijn, gevolgd door een metaalachtige klap toen de uit zijn bloedende hand vallende revolver een goudstaaf raakte. ‘Het spijt me.’ zei ik. ‘Je gaf me geen tijd om je te vertellen dat het speciaal geselecteerde militairen waren.’ Vier mannen daalden af in de romp van het duikbootmodel. Twee in burgerkleding, twee in het uniform van het Noorse leger. Een van de burgers wendde zich tot mij: ‘Dokter Marlow?’ Ik knikte, en hij vervolgde: ‘Inspecteur Matthewson. Dit is inspecteur Nielsen. We zijn net op tijd, zo te zien?’ ‘Ja, dank u wel.’ Ze waren niet net op tijd om Antonio, Halliday, de twee hofmeesters, Judith Haynes en haar man te redden, maar dat was helemaal mijn fout. ‘U bent inderdaad prachtig op tijd.’ ‘We waren hier al een tijdje. We hebben u zelfs naar beneden zien gaan. We zijn van buiten de baai, iets ten noorden van Makehl, met een rubber bootje aan wal gekomen. Kapitein Imrie voelde er niet veel voor om bij donker de Sor-hamna binnen te varen. Hij ziet, geloof ik, niet al te goed.’ ‘Maar ik wel.’ De schorre stem kwam van boven. ‘Laat die revolver vallen! Laat vallen of je gaat eraan.’ Hayters stem had een klank van volmaakt zelfvertrouwen. Er was maar één man met een revolver, de soldaat die op Otto geschoten had, en op een scherp bevel van de Noorse inspecteur liet hij het wapen zonder aarzeling vallen. Hayter klauterde in de romp omlaag, zijn ogen waakzaam, zijn revolver in een flauwe boog heen en weer zwaaiend. ‘Mooi werk, Hayter, mooi werk.’ Kreunend van pijn koesterde Otto zijn verbrijzelde hand. ‘Mooi werk?’ vroeg ik. ‘Wil je nóg een dode op je geweten hebben? Jij wil dat dit het laatste is dat Hayter ooit nog doen zal, waar of niet?’ ‘Te laat voor woorden.’ Otto’s paarsbruine gezicht was grauw geworden, het bloed drupte gestaag op het goud. ‘Te laat.’ ‘Te laat? Dwaas die je bent, ik wist dat Hayter heus wel lopen kon. Je vergat dat ik dokter was, al ben ik dan niet zo’n erge goeie. Hij had een lelijke gewonde enkel in een dikke leren laars. Dat kon alleen maar veroorzaakt zijn door een gecompliceerde breuk. Er was helemaal geen gecompliceerde breuk. Een verstuikte enkel scheurt de huid niet open. Het was een wond die hij zichzelf had toegebracht. Net zoals bij de moord op Stryker, ook bij de moord op Smith - ruw en zonder enige fantasie. Jij hebt Smith ook vermoord, is het niet, Hayter?’ ‘Ja.’ Hij richtte zijn revolver op mij. ‘Ik doe niets liever.’ ‘Omlaag die revolver of je bent er geweest.’ Hij vloekte tegen me, kwaadaardig en verachtelijk en vloekte nog steeds toen de rode roos midden op zijn voorhoofd opbloeide. De Graaf liet zijn Beretta zakken, terwijl er nog donkere rook uit de loop kringelde, en zei verontschuldigend: ‘Nou ja, ik was een Poolse graaf. Maar we raken zo’n beetje onze geoefendheid kwijt, weet u.’ ‘Dat zie ik,’ zei ik. ‘Een slecht schot, maar wel het vergeven waard, geloof ik.

*** 

Eenmaal op de steiger stonden de politie-inspecteurs erop, Goin, Heissman en zelfs de gewonde Otto de handboeien aan te doen. Ik wist hen ervan te overtuigen dat de Graaf geen gevaar vormde, en kreeg ook gedaan dat ik nog even met Heissman kon praten terwijl ze op weg gingen naar het woonverblijf. Toen we alleen waren, zei ik: ‘Het water in de haven daar is ver beneden het normaal aanvaarde vriespunt. Met die zware kleren aan, je polsen geboeid op je rug ben je binnen 30 seconden dood. Dat is het voordeel als je dokter bent, je kan dat soort dingen met vrij grote zekerheid zeggen.’ Ik nam hem bij de arm en duwde hem naar de rand van de steiger. Hij vroeg met een hoge, gespannen stem: ‘U liet Hayter welbewust doodschieten, is het niet?’ ‘Natuurlijk. Wist je dat niet - we hebben in Engeland geen doodstraf meer. Hier in het hoge noorden is dat helemaal geen probleem. Adieu, Heissman.’ ‘Ik zweer het! Ik zweer het!’ Zijn stem was nu bijna een schreeuw, ik zal ervoor zorgen dat de ouders van Mary Stuart veilig en wel worden vrijgelaten. Ik zweer het! Ik zweer het!’ ‘Het is jouw leven, Heissman.’ ‘Ja.’ Hij huiverde hevig en niet van de bitter koude wind. ‘Ja, dat weet ik.’

*** 

De stemming in het woonverblijf was bijzonder kalm en berustend. Een uitvloeisel, dacht ik, van die bekende reactie die onvermijdelijk gepaard gaat met diep gevoelde en toch nog ongelovige opluchting. Matthewson had kennelijk het een en ander uitgelegd. Jungbeck lag op de vloer, zijn rechterhand aan zijn linkerschouder geklemd en kreunend van pijn. Ik keek Conrad aan, die naar de gevallen man keek en toen op de glasscherven wees die op de vloer lagen, ik heb gedaan wat u me vroeg,’ zei hij. ‘De fles heeft het niet overleefd, vrees ik.’ ‘Dat spijt me,’ zei ik. ‘Van de whisky, bedoel ik.’ Ik keek naar Mary Darling die hevig zat te snikken, en naar Mary Stuart die probeerde haar te troosten en er maar een fractie minder ongelukkig uitzag. Ik zei verwijtend: ‘Tranen, nutteloze tranen, lieve twee Mary’s van me. Het is nu allemaal voorbij.’ ‘Lonnie is dood.’ Grote in tranen zwemmende ogen staarden me vol ellende vanachter grote brillenglazen aan. ‘Vijf minuten geleden. Zo maar opeens dood.’ ‘Het spijt me,’ zei ik. ‘Maar geen tranen voor Lonnie. Zijn woorden, niet de mijne. "Hij haat hem die hem nog langer op de pijnbank van deze ruwe wereld zou uitstrekken." ‘ Ze keek me niet begrijpend aan. ‘Heeft hij dat gezegd?’ ‘Nee. Een vent die Kent heet.’ ‘Hij zei iets anders,’ zei Mary Stuart. ‘Hij zei dat we de goede heelmeester - ik denk dat hij u bedoelde - moesten zeggen wat los geld op zak te hebben voor het eerste rondje in een of andere bar. Ik begreep niet goed wat hij bedoelde. Een klein kroegje.’ ‘In het vagevuur soms?’ ‘Vagevuur? Oh, dat weet ik niet. Ik snapte er niks van.’ ‘Ik snap het wel,’ zei ik. ‘ik zal zorgen dat ik wat los geld bij me heb.’